Wisdomflash 2020

Page 1

Wisdomflash een vonkje wijsheid 2020

Op mijn levensreis in de wereld kom ik soms mooie pareltjes tegen. Over (zelf)kennis en –bewustzijn. Over vrede, licht en liefde. Vrijheid en wijsheid. De hier geplaatste artikelen vormen inspiratie op mijn reis. Wellicht kan het ook wat voor jou beteken !? Iets over mijn achtergrond: www.geertvanderleest.com Veel leesplezier! 1


Haast ‘Wie gelooft, die haast niet.’ Een bijzinnetje in Jesaja 28: 16 (hier in de Statenvertaling), maar zo veelzeggend. Wie gelooft, wie vertrouwt, die haast niet. Wie vanuit vertrouwen handelt en leeft, die doet de dingen op het moment dat ze zich aandienen omdat ze zich op dat moment aandienen. En niet omdat ik het zélf zo leuk bedacht had dat het nu moest gebeuren of omdat ik anders niet voldoe aan het beeld dat ik van mezelf koester. Haast is een signaal. Blijkbaar doe ik niet in vertrouwen dat wat er op dat moment van me gevraagd wordt, maar ben ik gericht op mijn eigen plannetjes, mijn eigen schema en prioriteitenlijstje. Wie deze dag, dit uur, dit moment helemaal durft over te geven in Gods handen, die leeft en handelt vanuit de ontspanning van de eeuwigheid. Wie haast heeft, vertraagt de dingen van God, zegt Sint Vincentius. Met mijn takenlijstje leg ik niet alleen druk op mezelf, maar loop ik God wellicht ook nog voor de voeten. Hebben de dingen van God dan nooit haast? Jawel, maar er is een verschil tussen laten we zeggen haast door tijdsdruk of door de druk die je jezelf oplegt en haast door puur innerlijke gedrevenheid. Het verschil is subtiel, maar wel te voelen. De laatste is een haast die je voelt terwijl je verder zorgeloos en vol vertrouwen helemaal in het hier en nu bent. De pulserende beweging van de liefde die zijn weg zoekt door jouw leven heen, door jouw bestaan heen, door jouw lichaam heen – van diep van binnen tot via je hart, je mond en je handen naar buiten – die puls heeft geen weet van tijd, geen weet van oordelen over en verwachtingen van onszelf. Ze stroomt onophoudelijk. Tenzij wij druk ervaren of uitoefenen, op welke manier dan ook. Dan vernauwt zich onze innerlijke ruimte en stokt de stroom. Die goddelijke puls, je hoeft er niets voor te doen, je hoeft er alleen voor te láten. Je hoeft alleen maar níet te doen. Niet angstig vooruitzien, je geen zorgen maken, niet bang zijn voor je eigen oordeel over jezelf. Je hoeft alleen maar aanwezig te zijn in dit eeuwige Nu, zodat je open kunt staan om de liefde te ervaren en door je heen te laten stromen en die dingen te doen die zij op dat moment van je vraagt. (C) Marga Haas, nieuwsbrief Maart 2021 2


De stal Bij Lukas 2:7 Eerst een citaat van de Amerikaanse Franciscaan Richard Rohr. ‘Godsdienst bereidt een mens voor op de innerlijke ervaring van God.’ Daarmee zegt hij nogal wat, dus lees dit gerust nog eens over. Godsdienst is niet bedoeld om mensen het bestaan van God te laten aannemen of te leren geloven dat God zus en zo is. Godsdienst is niet bedoeld om mensen te binden met ideeën als: als je maar elke week naar deze kerk gaat, je aan de regels houdt en mensen mijdt en afwijst die er anders over denken, dan ligt straks voor jou het heil in de hemel klaar, want je hebt gekozen voor de juiste club en belijdt de rechte leer. Dat alles is niet waar godsdienst toe zou moeten leiden. Godsdienst bereidt een mens voor op de innerlijke ervaring van God. Het gaat er niet om dat je leert zeggen: ‘Ik geloof in God en hij is dit en dat.’ Nee, het gaat erom dat je leert herkennen dat en hoe God in jou leeft. God is algemeen en universeel door iedereen te ervaren. Ik heb dat jarenlang niet willen inzien, maar God is niet beperkt tot mijn kerk of mijn religie. God is niet beperkt tot de beelden die ik van hem heb. God is niet mijn waarheid. Ook op de woorden van Rohr kom ik straks terug. Nu eerst naar de middeleeuwen. In het werk van Meester Eckhart speelt het kerstgebeuren een rol van betekenis. Een serie preken draait om de godsgeboorte. Maar Eckhart was geen moment geïnteresseerd in wat er ooit, lang geleden in Bethlehem gebeurde. Ik citeer heel vrij: er is God misschien wel iets aan gelegen dat Hij in het jaar nul in die stal is geboren, maar veel méér waard is het hem geboren te worden in elke menselijke ziel. Godsdienst bereidt een mens voor op de innerlijke ervaring van God, schrijft Richard Rohr. Je bent, om in kersttermen te spreken, een stal waarin Christus geboren kan worden. Maar jammer genoeg blijven velen steken in het ontwerp en de inrichting, vervolgt hij. Ze raken gefixeerd op de stal zelf in plaats van op het kind dat daar gebaard gaat worden. ‘Mijn stal is veel beter geïsoleerd dan de 3


jouwe.’ ‘Ja, maar de mijne is de ene, heilige, katholieke stal’, bijt de ander terug. En zo vergeten we waar het werkelijk om gaat. Maar de geboorte van Christus in jou gebeurt allang en voortdurend, los van wat voor stal je bent, zou Meester Eckhart zeggen. De enige reden dat je die godsgeboorte in jou niet ervaart, is dat jíj niet in die stal te vinden bent om getuige te zijn van die geboorte. Nee, klopt helemaal! Ik was buiten, om na te gaan of de afmetingen eigenlijk wel kloppen en of de afbouw correct is uitgevoerd. Ik was bezig met een inrichting-zoals-het-hoort. Ik was naar de bouwmarkt, de meubelboulevard, de gordijnenboer en tussendoor even naar de kerk om mijzelf eraan te laten herinneren hoe het ook alweer moest. Maar innerlijk aanwezig was ik niet. ds Marga Haas, December 2020

4


Zaad zaaien (Marcus 4:26-29) Je kunt het zaaien. Je kunt de omstandigheden voor zover jeer invloed op hebt, zo gunstig mogelijk maken. Maar het proces van ontkiemen,opgroeien, volwassen worden en vrucht dragen zelf kun je niet bespoedigen.Daarvoor moet je het vooral láten. ‘Het koninkrijk van God is als een mens die zaad zaait opzijn akker’, vertelt Jezus. ‘Hij slaapt, hij staat op; een nacht, een dag. Hetzaad kiemt en groeit. En hóe – de mens weet het niet. Vanzelf draagt de aardevrucht – eerst een halm, dan de aar, dan het volle koren in de aar.’ De mens zaait. Hij laat het zaad los en het valt in de aarde. Het zaad ontkiemtvanzelf, de mens weet niet hoe. Dat proces voltrekt zich in het verborgene. Maar het resultaat ervan ziet hij: de halm groeit, de aar en dan de vrucht. ‘Ik moet niet de dingen willen, ik moet de dingen zich inmij laten voltrekken’, schrijft Etty Hillesum in haar dagboek. In een cursus die ik geef gaat het over bijbelwoorden, die je – door ze te lezen, in je op tenemen en te herkauwen - zaait als zaad, zodat ze in het verborgene een procesvan groei kunnen doormaken, opdat ze vrucht kunnen gaan dragen. Maar niet aleenbijbelwoorden!je kunt álles dit proces laten ondergaan. Allegebeurtenissen in je leven, de leuke en fijne dingen en alle dingen die we alsmoeilijk, pijnlijk en zwaar ervaren – we kunnen ze zien als zaad, dat we inonze handen hebben en dat we, als we eraan toe zijn, kunnen loslaten en zaaienin de akker van onze ziel, zodat zich in het verborgene iets kan gaanvoltrekken. Zodat de dingen omgevormd kunnen worden in jou. Getransformeerd vanzaad tot halm, tot aar, tot vrucht.Het is later. Veel later. De woorden ben je allang vergeten.De gevoelens die de gebeurtenissen in je hebben opgeroepen, zijn tot rustgekomen. Je wandelt langs je innerlijke tuin. ‘Hé, wat een mooie plant is daaropgekomen. En wat een prachtige vruchten. O, wacht, dat is van dat zaad dat ikhier ooit gezaaid heb. Ik was het helemaal vergeten!’ Je plukt een vrucht enproeft. ‘Heerlijk! Precies wat ik zocht!’ Je plukt er een paar en neemt ze mee om uit te delen aan wie ze maar nodig heeft. © Ds. Marga Haas, November 2020, nieuwsbrief. 5


Gelatenheid Bij Lukas 1:38 Ik moet voorgaan in een dorp in de buurt. Op de heenweg donkere wolken en regen, op de terugweg is de bewolking opengebroken en schijnt de zon uitbundig op het Walcherse land. Weiden met koeien en de onvermijdelijke paarden en akkers in diverse stadia van wat een stadsmens ‘winterklaar’ noemt. Op sommige bloeit nog koolzaad, op enkele steken alleen nog stoppels overeind en andere zijn al helemaal omgeploegd. Dikke voren lopen loodrecht op de weg. Donkerzwarte vette klei, glanzend en glinsterend in het zonlicht. Herinneringen komen boven. Twintig jaar geleden kwam ik op dit voormalig eiland wonen als dorpsdominee. Wat had ik een hekel aan juist dit uitzicht. De omgeploegde akkers stonden voor alles wat ik zo verfoeide. Dat ligt daar maar niets te doen. Dat ligt daar maar apathisch te zijn. Te wachten totdat er eindelijk weer eens iets gaat gebeuren: ingezaaid worden, zaad laten ontkiemen en opgroeien tot graanhalmen, wuivend in een voorjaarsbries, goudgeel kleurend in de zomer en oogsten maar. Dát is allemaal prima, maar die winter … Tijd van wachten en leeg zijn. Pure passiviteit. Zinloos. Wat mij betreft: overslaan. Ik glimlach achter het stuur. Ik herken de doener die ik was. Een en al onrust. Ik moest blijkbaar van alles bewijzen, want ik was er eigenlijk voortdurend op uit om iets op te bouwen, iets neer te zetten. Of het nou het juiste moment was of niet, ik stormde gewoon door en deed dat, waarvan ik dacht dat het goed was. Alles om maar niet passief te hoeven zijn. Dat associeerde ik met slap, willoos en zwak. En ik mengde nog eens een flinke scheut activisme door mijn dag. Ik zal er mensen mee in de weg gezeten hebben. Ik zal er God zogezegd mee voor de voeten gelopen hebben. Beide spijt me zeer. Ik merk tot mijn opluchting dat ik er zelf inmiddels om kan grinniken. Wat was ik een kei in etiketten plakken! Dát is goed en dát is fout. Als je iets dwars zit, moet je er iets aan dóen! Aanpakken! Niks afwachten, dat is laf. Nee, ik wist het heel goed als het ging om passiviteit of activiteit. Het een is beter dan het ander en dat was een altijddurend oordeel. 6


Inmiddels heb ik jarenlang preken van de middeleeuwse mysticus Meester Eckhart gelezen. Hij verleidt zijn lezers om uit die veroordelende positie te stappen. Om je blik te veranderen. Niet meteen met etiketjes klaar te staan en te denken in ‘dit is goed en dat is fout’, maar een overstijgend perspectief in te nemen. Niet in verzet gaan, maar een houding van gelatenheid beoefenen. Gelatenheid! Oei, wat riep dat woord weerstand op in het begin. Maar het lonkte tegelijkertijd. Ik voelde dat er iets in zit, waar ik naar verlangde: om uit dat denken in tegenstellingen geleid te worden naar een omvattend perspectief. Daarnaast begon in mij de gedachte post te vatten dat Eckhart ‘gelatenheid’ misschien niet zo passief bedoelt als ik op het eerste gezicht dacht. In een column over juist dit woord omschrijft Welmoed Vlieger het helder. ‘Eckhart’s gelatenheid heeft niks met apathie of gevoelloosheid te maken en alles met het doorleven van de onvolkomenheid en onbestendigheid van dit bestaan.’ Zo. Kauw daar maar eens op. Geen apathie, maar doorléven. Het doorleven van de onvolkomenheid van het bestaan. Dat klinkt wel even anders. Dat is geen passief ondergaan, maar een actief omarmen, aannemen, in je opnemen. Je niet verzetten tegen de situatie zoals die is, er ook niet voor vluchten (ook niet in activisme, schrijf ik er voor mezelf even bij), maar de situatie geheel tot je nemen en in jou tot ontwikkeling laten komen. En dan kan het best zijn dat je heilige verontwaardiging voelt en iets onderneemt. Maar dat gebeurt dan vanuit de omarming van de situatie – en niet vanuit verzet ertegen. Ik kijk nog eens opzij en zie de kale akkers liggen. Die liggen daar niet passief te zijn, die liggen bereid te zijn, bij wijze van spreken met de armen wijd open. Bereid om straks, als de tijd rijp is, zaad in zich op te nemen. Het actief te omarmen, zodat het zaad zich in een samenspel van aarde, water en warmte kan gaan ontwikkelen, groeien en vrucht dragen. Noem dat maar eens passief! Nee, de werkelijkheid is niet zo eendimensionaal. (C) Marga Haas, nieuwbrief Oktober 2020

7


Gebed.........

Ik bad voor verandering, dus ben ik van gedachten veranderd.

Ik bad voor begeleiding en leerde mezelf te vertrouwen.

Ik bad voor geluk en realiseerde me dat ik niet mijn ego ben.

Ik bad voor vrede en heb geleerd om anderen onvoorwaardelijk te accepteren.

Ik bad voor overvloed en realiseerde me dat mijn twijfel het weghield.

Ik bad voor rijkdom en realiseerde me dat het mijn gezondheid is.

Ik bad voor een wonder en realiseerde me dat ik het wonder ben.

Ik bad voor een zielsverwant en realiseerde me dat ik de Ene ben.

Ik bad voor liefde en realiseerde me dat het altijd klopt, maar ik moet het toelaten. 8


(C) gepubliseerd in nieuwsbrief Oktober 2020 op www.werkenaaninnerlijkevrede.nl

Als niets meer moet

Als niets meer moet, is dat ont-moeten Als niets meer moet, mag ik er zijn Als niets meer moet, is alles mogelijk Dan doet ontmoeten niet meer pijn

Het moeten zet me achter tralies Met monsters om me heen op wacht Afwijzing, Woede en Vernedering Maar IK ben het die mezelf veracht

Ik maak van willen meestal moeten Omdat ik steeds naar iets verlang Goedkeuring, liefde of aanvaarding En daarom ben ik altijd bang

Als niets meer moet, ontmoet ik Vrijheid Zij wordt mijn liefste kameraad 9


Zij accepteert, steunt en vertrouwt me Ik weet dat zij me nooit verraadt Dan kan ik jou ook vrijheid geven Ik houd je niet meer in mijn macht Jij hebt recht op je eigen leven Op jouw manier vanuit je kracht

Als niets meer moet, kan ik ontmoeten Gewoon omdat het dan zo gaat Niet meer de eis ontmoet te worden Geen angst meer dat je me verlaat

Want zonder moeten is er Vrijheid Vol liefde en humor spoort ze me aan Om elk aspect van mezelf te beminnen En zo het leven aan te gaan

Ik wil mezelf nu graag ontmoeten Verlost van uiterlijke schijn Ik sta mij toe niets meer te moeten En eindelijk mezelf te zijn

10


(C) Brigit Rozestraten (juli 2003)

De cyclus van het Leven Voelt een blad, als het van de boom valt in de winter, zich verslagen door de kou? De boom zegt tegen het blad: ‘Dat is de cyclus van het leven. Je denkt misschien dat je gaat sterven, maar je leeft in mij. Het is aan jou te danken dat ik leef, want ik kan ademen. Het is ook dankzij jou dat ik liefde heb gevoeld, want ik was in staat om schaduw te geven aan de vermoeide reiziger. Jouw leven is in mijn leven, wij zijn één ding.’ Heeft een man die zich jarenlang heeft voorbereid om de hoogste berg ter wereld te beklimmen, zich verslagen gevoeld toen hij bij het bereiken van die berg ontdekte dat de natuur de top in onweerswolken heeft gehuld? De man zegt tegen de berg: ‘Je wilt niet dat ik deze keer je top bereik, maar het weer zal veranderen en, op een dag, zal ik de top bereiken. Ondertussen zul je nog steeds hier op me te wachten.’ Heeft een jonge man, afgewezen door zijn eerste liefde, gezegd dat de liefde daarom niet bestaat? De jonge man zegt tegen zichzelf: ‘Ik zal iemand vinden die beter in staat is om te begrijpen wat ik voel. En dan zal ik gelukkig zijn voor de rest van mijn leven. De winter worstelt om hoogtij te vieren maar op het einde, is de winter verplicht om de lente toe te laten. De lente die bloemen en geluk met zich mee brengt en de winter zal dit accepteren. De zomer wil haar warme dagen voor altijd laten duren, omdat zij van mening is dat de warmte goed is voor de aarde. Maar uiteindelijk komt de herfst, waardoor de aarde tot rust komt en de zomer zal dit accepteren. De gazelle eet het gras en wordt verslonden door de leeuw. Het is niet een kwestie van wie de sterkste is, maar Gods manier om ons de cyclus te tonen. De

11


cyclus van dood en opstanding. En binnen die cyclus zijn er geen winnaars of verliezers, zijn er slechts stadia die moeten worden doorlopen.

Wanneer het menselijk hart dit begrijpt , is het vrij! In staat om moeilijke tijden te accepteren en niet te worden misleid door momenten van glorie. In de cyclus van het leven is er niet zoiets als een overwinning of nederlaag: er is slechts beweging. (van “Manuscript gevonden in Accra”)

12


Wees niet bang wees niet bang je mag opnieuw beginnen vastberaden doelgericht of aarzelend op de tast houd je aan regels volg je eigen zinnen laat die hand maar los of pak er juist een vast

wees niet bang voor al te grote dromen ga als je het zeker weet en als je aarzelt wacht hoe ijdel zijn de dingen die je je hebt voorgenomen het mooiste overkomt je het minste is bedacht

wees niet bang voor wat ze van je vinden wat weet je van een ander als je jezelf niet kent verlies je oorsprong niet door je te snel te binden het leven lijkt afwisselend maar zelfs de liefde went

wees niet bang je bent een van de velen tegelijk is er maar een als jij dat betekent dat je vaak zult moeten delen en soms zal moeten zeggen laat me vrij (C) Caberetier Freek de Jonge, 2000

13


Dialoog Ik: Dag God. God: Hallo Piet! Ik: Ik breek. Ik ga kapot. Kun u de stukjes weer samenvoegen? God; Liever niet. Ik: Waarom niet? God: Omdat jij geen puzzel bent. Ik: Maar wat denkt U dan van al stukken van mijn leven die op de grond neervallen? God: Laat ze daar maar een tijdje liggen. Er is een reden waarom ze gevallen zijn. Neem de tijd en besluit dan of je bepaalde stukjes terug wilt hebben. Ik: U snapt het niet. Er blijft niets meer van me over. Ik breek! God: Nee, jij bent degene die het niet snapt. Je breekt dóór. Je hebt alleen last van groeipijnen. Je schudt die stukken zelf van je af en er zijn mensen in je leven die je tegenhouden. Je breekt niet. Je wordt juist héél. Relax. Haal maar eens diep adem en laat die dingen die je niet meer nodig hebt van je afvallen. Stop ermee die stukjes vast te houden die niet meer bij je passen. Laat ze maar vallen. Laat ze maar los. Ik: Maar als ik dat ga doen, wat blijft er dan nog van me over? God: Alleen het allerbeste van jou. Ik: Ik ben bang om te veranderen. God: Dan zal ik je het nog eens zeggen: JE BENT NIET AAN HET VERANDEREN, MAAR AAN HET WORDEN! Ik: Maar wie word ik dan? 14


God: Dan word je zoals ik je heb gecreëerd ! Iemand die licht uitstraalt en liefde en menslievend, vol van hoop en moed en vreugde en barmhartigheid en genade, medelijdend en medelevend. Ik heb je geschapen voor veel meer dan die kleine stukjes waartoe je besloten hebt jezelf mee op te leuken en waaraan je je met alles wat in je is en vol angst aan vastklampt. Laat die dingen van je afvallen. Ik hou van je! Verander niet! Word! Word! Word zoals Ik je heb gemaakt. Ik zal jou je daar tot in lengte van dagen aan blijven herinneren. Ik: Daar gaat weer een stukje. God: Yep. Laat maar gaan. Ik: Ik ben dus niet gebroken? God: Natuurlijk niet! Je bent aan het doorbreken, net als de dageraad. Een nieuwe dag breekt aan.

© John Roedel, uit het Engels vertaald door Marianne Bijlsma. https://www.werkenaaninnerlijkevrede.nl/2020/09/01/nieuwsbrief-september-2020/

15


One Must Cultivate One’s Own Garden It is crucial to note the subtitle of 18th century Europe’s most famous novel, written in three inspired days in 1759: ‘Candide – or Optimism’. If there was one central target that its author wanted satirically to destroy, it was the hope of his age, a hope that centered around science, love, technical progress and reason. Voltaire was enraged. Of course science wasn’t going to improve the world; it would merely give new power to tyrants. Of course philosophy would not be able to explain away the problem of evil; it would only show up our vanity. Of course love was an illusion; power a chimera, humans irredeemably wicked, and the future absurd. Of all this his readers were to be left in no doubt. Hope was a disease and it was Voltaire’s generous goal to try to cure us of it. Nevertheless, Voltaire’s novel is not simply a tragic tale nor is his own philosophy mordantly nihilistic. The book ends on a memorably tender and stoic note; the tone is elegiac; we encounter one of the finest expressions of the melancholic viewpoint ever written. Candide and his companions have travelled the world and suffered immensely: they have known persecution, shipwrecks, rapes, earthquakes, smallpox, starvation and torture. But they have – more or less – survived and, in the final pages, find themselves in Turkey – a country Voltaire especially admired – living in a small farm in a suburb of Istanbul. One day they learn of trouble at the Ottoman court: two Viziers and the Mufti have been strangled and several of their associates impaled. The news causes upset and fear in many. But near their farm, Candide, together with his friends Martin and Pangloss, pass an old man who is peacefully and indifferently sitting under an orange bower next to his house: Pangloss, who was as inquisitive as he was argumentative, asked the old man what the name of the strangled Mufti was. ‘I don’t know,’ answered the worthy man, ‘and I have never known the name of any Mufti, nor of any Vizier. I have no idea what you’re talking about; my general view is that people who meddle with politics usually meet a miserable end, and indeed they deserve to. I never bother 16


with what is going on in Constantinople; I only worry about sending the fruits of the garden which I cultivate off to be sold there.’ Having said these words, he invited the strangers into his house; his two sons and two daughters presented them with several sorts of sherbet, which they had made themselves, with kaimak enriched with the candied-peel of citrons, with oranges, lemons, pine-apples, pistachio-nuts, and Mocha coffee… – after which the two daughters of the honest Muslim perfumed the strangers’ beards. ‘You must have a vast and magnificent estate,’ said Candide to the turk. ‘I have only twenty acres,’ replied the old man; ‘I and my children cultivate them; and our labour preserves us from three great evils: weariness, vice, and want.’ Candide, on his way home, reflected deeply on what the old man had said. ‘This honest Turk,’ he said to Pangloss and Martin, ‘seems to be in a far better place than kings…. I also know,” said Candide, “that we must cultivate our garden.’ Voltaire, who liked to stir the prejudices of his largely Christian readers, especially enjoyed giving the idea for the most important line in his book – and arguably the most important adage in modern thought – to a Muslim, the true philosopher of the book known only as ‘the turk’: Il faut cultiver notre jardin: ‘we must cultivate our garden’ or as it has variously been translated, ‘we must grow our vegetables’, ‘we must tend to our lands’ or ‘we need to work our fields’. What did Voltaire mean with his gardening advice? That we must keep a good distance between ourselves and the world, because taking too close an interest in politics or public opinion is a fast route to aggravation and danger. We should know well enough at this point that humans are troublesome and will never achieve – at a state level – anything like the degree of logic and goodness we would wish for. We should never tie our personal moods to the condition of a whole nation or people in general; or we would need to weep continuously. We need to live in our own small plots, not the heads of strangers. At the same time, because our minds are haunted and prey to anxiety and despair, we need to keep ourselves busy. We need a project. It shouldn’t be too large or dependent on many. The project should send us to sleep every night weary but satisfied. It could be bringing up a child, writing a book, looking after a house, running a small shop or managing a little business. Or, of course, tending to a few acres. Note Voltaire’s 17


geographical modesty. We should give up on trying to cultivate the whole of humanity, we should give up on things at a national or international scale. Take just a few acres and make those your focus. Take a small orchard and grow lemons and apricots. Take some beds and grow asparagus and carrots. Stop worrying yourself with humanity if you ever want peace of mind again. Who cares what’s happening in Constantinople or what’s up with the grand Mufti. Live quietly like the old turk, enjoying the sunshine in the orange bower next to your house. This is Voltaire’s stirring, ever relevant form of horticultural quietism. We have been warned – and guided. It was no coincidence that Voltaire should have put his lines about the cultivation of the garden into the mouth of a Muslim. He had done a lot of reading about Islam for his Essay on Universal History, published three years before, and properly understood the role of gardens in its theology. For Muslims, because the world at large can never be rendered perfect, it is the task of the pious to try to give a foretaste of what should ideally be in a well tended garden (and where that is not possible, in the depiction of a garden in a rug). There should be four canals that allude to the four rivers of paradise in which were said to flow water, milk, wine and honey and where they intersect represents the umbilicus mundi, the navel of the world, where the gift of life emerged. Gardening is no trivial pastime, it’s a central way of shielding ourselves from the influence of the chaotic, dangerous world beyond while focusing our energies on something that can reflect the goodness and grace we long for. The “Wagner” Garden Carpet, 17th century, Iran We melancholics know that humans – ourselves foremost among them – are beyond redemption. We melancholics have given up on dreams of complete purity and unblemished happiness. We know that this world is, for the most part, hellish and heartbreakingly vicious. We know that our minds are full of demons that will not leave us alone for long. Nevertheless, we are committed to not slipping into despondency. We remain deeply interested in kindness, in friendship, in art, in family life – and in spending some very quiet local afternoons gardening. The melancholic position is ultimately the only sensible one for a broken human. It’s where one gets to, after one has been hopeful, after one has tried love, after one 18


has been tempted by fame, after one has despaired, after one’s gone mad, after one’s considered ending it – and after one’s decided conclusively to keep going. It captures the best possible attitude to pain – and the wisest orientation of a weary mind towards what remains hopeful and good. (C) School of Life, July 2020

19


Kaf en koren

Bij Matteüs 3:12 en Lukas 3:17

Ach, wat zijn sommige beelden toch hardnekkig. Zeg: ‘Kaf en koren scheiden’ en ik denk aan goede en slechte mensen, rechtvaardigen en onrechtvaardigen, die aan het eind der tijden gescheiden worden als bokken en schapen en dan komt eindelijk de beloning voor een rechtschapen en dus moeizaam leven. De goeden worden beloond en de bozen gestraft. Sidder en beef! Johannes de Doper werkt eraan mee. Dreigend klinkt het uit zijn mond: ‘Hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur.’ Wie wil dát nou: verbranden in onblusbaar vuur? Nee, zorg dan maar dat je bij de goeden behoort! Of maakt Johannes handig gebruik van de fear of missing out? Zorg dat je erbij bent, in die schuur! Zucht. Ik heb heel veel moeite met zo’n voorstelling van zaken en toch blijven dit soort beelden zich opdringen. Een opmerking in het boek ‘God zijn, Een oefening in bescheidenheid’ van Jean-Jacques Suurmond zet me op een ander spoor. Om dat spoor goed uit te kunnen zetten, moet ik me eerst verdiepen in het proces van graan oogsten, want daar heeft deze stadse dame maar weinig kaas van gegeten. De maaidorser kende Johannes natuurlijk nog niet; we moeten terug naar de tijd dat alles met de hand gebeurde. Goed. Je hebt een veld vol volgroeid koren. Dat maai je. Dan heb je aren met halmen vol graankorrels, maar die kun je niet zomaar gebruiken. Eerst moet je alle niet-verteerbare plantdelen scheiden van de eetbare korrels. Dat proces valt uiteen in tweeën: dorsen en wannen. Om de korrels los te krijgen uit de omhulsels kun je bijvoorbeeld een os over de oogst laten lopen. Het gewicht scheidt de korrels van de rest. De moderne vierwieler is daarvoor ook heel geschikt; in India zag ik op het platteland graan op de weg liggen. Je kunt natuurlijk ook handmatig te werk gaan en de oogst op de dorsvloer bewerken met 20


de dorsvlegel. Hard slaan. Als dat achter de rug is, heb je een dorsvloer vol kostbaar graan en oneetbare resten. Die moet je zien te scheiden en dat doe je door de boel bijvoorbeeld in een wan te doen, een platte mand, en de inhoud buiten op te werpen als er een beetje wind staat. De graankorrels zullen terugvallen in de mand, de lichtere plantresten verwaaien op de wind. Dat wat niet in de wan terugvalt, bestaat uit grovere delen – dat wordt als stro verkocht voor je konijnenkooi – en heel fijne deeltjes. En om die fijne deeltjes gaat het, want dat is het kaf. Om elke graankorrel zit een vliesje, hard en oneetbaar. Daar heb je na de oogst niets aan en daarom moet het verwijderd worden, gescheiden van de korrel. Maar het kaf heeft wel degelijk een functie gehad! Het heeft de korrel beschutting gegeven, zodat die kon groeien en rijpen. Kijk, daar heb je het. Ik heb geleerd om kaf en koren te interpreteren als twee ‘soorten’ mensen. Goeden en bozen, inderdaad – of gelovigen en ongelovigen. Maar kaf en koren horen bij elkaar. Ze zijn samen één. Het gaat hier niet om een verzameling mensen die in twee groepen gesplitst wordt, maar om één enkele mens, in wie meerdere te onderscheiden delen aanwezig zijn. Ik ben een graankorrel met kaf eromheen. Dát is een beeld waar ik iets mee kan. Want inderdaad: ik ben een graankorrel met kaf eromheen. In mijn proces van opgroeien heb ik geleerd om mezelf te beschermen. Die korrel, klein en kwetsbaar, moest beschut worden tegen teveel zon, wind, kou. Daar moest een dikke winterjas omheen, of soms iets stevigers, een pantser. Die bescherming kan vele vormen hebben. Van je af bijten, de schuld bij de ander leggen, veroordelen, weinig van jezelf verwachten. Op enig moment heel functioneel, want het zorgt ervoor dat je overleeft. Dat de graankorrel die je bent, kan rijpen. Maar gaandeweg merk ik dat mijn overlevingsmechanisme, dat me eerst beschermde, me nu kooit. Het pantser wordt te krap, te nauw. Het zit me meer in de weg dan dat ik er baat bij heb. De graankorrel die ik ben is gegroeid en gerijpt. Tijd om gedorst te worden. Nee, dat is geen eenmalig gebeuren, maar een levenslang proces. Stap voor stap, fase voor fase. Hier wat wegschuren, daar een beetje hakken. En kijk, in de tussentijd is het harnas daar alweer aangegroeid. Het gaat op het ritme van de Echternachse 21


processie: drie stappen vooruit en twee achteruit. God is voortdurend bezig om de graankorrel die ik ben, te bevrijden uit zijn ooit zo veilige, maar nu te nauwe pantser. De harde buitenkant, die goed werk gedaan heeft, maar me nu beknelt en benauwt. ‘God komt de ziel binnen in zijn overall en hij neemt zijn gereedschap met zich mee’, schrijft Evelyn Underhill ergens. En net als bij het dorsen van graan, gaat dat er soms stevig aan toe. En daarna komt hij met zijn wan en gooit de graankorrel die ik ben op. En het kaf verwaait op het kleinste zuchtje wind, op het geringste tochtje geestesadem. Zo weinig stelde mijn pantser uiteindelijk voor. Ik heb het niet meer nodig en kan het laten gaan. Wat een bevrijding. Ds. Marga Haas, Juni 2020

22


Mijn leven is een loflied Bij Psalm 98:4 ‘Het leven, de schoonheid en de betekenis van de hele geschapen orde, van de pimpelmees tot de Melkweg verwijst naar het absolute leven en de schoonheid van zijn Schepper’, schrijft Evelyn Underhill in ‘Het spirituele leven’. En dat verwijzen naar de Schepper, daar doen al die schepseltjes niets bijzonders voor. Ze zingen of krijsen, zwemmen of dobberen, kruipen of schuifelen, zweven of rennen – ieder naar zijn eigen aard. Dat is het enige dat ze hoeven doen om te verwijzen naar de Bron van alle leven, de liefde waaruit alles voortkomt. De pimpelmees hoeft geen koolmees te zijn en de Melkweg geen heelal; ze zijn precies goed zoals ze zijn. En dat geldt niet alleen voor pimpelmezen en de Melkweg, maar ook voor mij – en voor jou natuurlijk ook. Ook ik ben zo’n verwijzing. Daar hoef ik niets voor te doen, behalve dan mijn leven te leven. Ik hoef mezelf niet groter, beter of anders voor te doen dan ik ben. Mijn leven, precies zoals het is, is het loflied. En misschien is juist dát de levenslange geestelijke weg die de mens af te leggen heeft: aanvaarden dat je goed bent precies zoals je bent, of je nu zingt of krijst of je snavel houdt, zwemt of dobbert of stilligt, kruipt, schuifelt, zweeft, rent of stilstaat. Ds. Marga Haas, nieuwbrief Mei 2020.

23


Loslaten Bij Johannes 20:17 Mijn hartsvriend is stervende. De kanker heeft zich overal in zijn lichaam genesteld. Ik zal hem dus moeten gaan loslaten. Zo, die term kan maar beter gevallen zijn. Loslaten. Zolang je het niet hoeft te doen, is het een prima woord. Maar nu ik ervoor sta, ben ik het spoor bijster. Hoe moet dat? Hoe moet dat: leven zónder de gesprekken die wij hebben, zónder het idee: er is in ieder geval één iemand aan wie ik kan vertellen wat ik nu meemaak en die het waarschijnlijk nog herkent, ook? Ik wens heel hard dat het nog heel lang duurt, maar ik zal er meer of minder binnenkort aan moeten geloven. Loslaten. Misschien verhelderend om het te omschrijven met zijn tegendeel. Loslaten is: niet vasthouden. Je pakt een potlood vast, strekt je arm uit en opent je vuist. Het potlood valt op de grond. Je laat los. Je houdt niet vast. Iemand liet me dit zien en meteen waren er die woorden uit het opstandingsverhaal zoals Johannes het schrijft. ‘Houd mij niet vast’, zegt Jezus tegen Maria van Magdala. De Amerikaanse zen-boeddhiste Joan Halifax begeleidt stervenden. Daarover schreef ze een boek: De laatste woorden van liefde. Daarin schrijft ze ook over de dood van haar vader. ‘Na zijn dood zat ik naast zijn lichaam en vroeg ik me af waar zijn ‘zelf’ was gebleven. Is een deel van hem vastgelegd en altijd blijvend? Maar toen zag ik duidelijk dat mijn vaders’ zelf niet aan een plaats gebonden is. (…) Hij is nu overal.’ En dan komt het: ‘In wezen was hij altijd al overal, alleen nam ik hem op één plek waar en niet als universele aanwezigheid. Tot hij stierf.’ Zolang wij onze naasten lichamelijk bij ons ‘hebben’, is het moeilijk om te zien wie zij werkelijk zijn. Joan Halifax had er moeite mee, Maria van Magdala had er moeite mee, ik heb er moeite mee. We zien de mens die wij liefhebben als een fysiek wezen. En dat is een mens natuurlijk ook. Maar niet alleen dát. Een mens is ook, nee: ten diepste onderdeel van, een deel van, nee: een voortvloeisel uit de bovenpersoonlijke, alomtegenwoordige liefde die ik maar God noem. Gestolde liefdesenergie, vorm gekregen in de mens die jij bent – lichamelijk vorm, maar 24


ook psychologisch en sociaal en wat dan ook, gevormd door de kansen die je al of niet had en de levenservaringen die je opdeed, door karakter, intelligentie, motorische vaardigheden en wat al niet meer. De vorm vergaat met de dood, het wezen blijft. Joan Halifax heeft de dood van haar vader nodig om te gaan zien wie haar vader altijd al was. ‘Houd mij niet vast’, zegt Jezus tegen Maria. Staar je niet blind op mijn vorm, mijn uiterlijke verschijning. Ik ben, meer nog dan die uiterlijke vorm, een innerlijk wezen. Méér nog dan Jezus ben ik Christus. Mijn lichaam is dood, mijn wezen leeft. (c) Marga Haas, April 2020

25


De brandende doornstruik We hebben zojuist wereldwijd het boek Bereesjiet (Genesis) uitgelezen. We beginnen met het tweede boek van de Thora: Sjemot, Exodus, waarin de slavernij in en de Uittocht uit Egypte aan het begin centraal staan. G’d openbaart Zich aan Mozes bij een brandend doornbos. Onze Wijzen vragen zich af waarom G’d Zich openbaarde bij een doornstruik. Wat symboliseerde die brandende doornstruik? De brandende doornstruik brandde wel maar werd niet verteerd door het vuur. De Maharal van Praag (16e eeuw) legt dit uit. De brandende doornstruik is een verwijzing naar de Joodse hardnekkigheid. Hardnekkigheid ligt ten grondslag aan onze continuïteit. Net zoals het doornstruik niet verteert, zal ook het Joodse volk nooit ophouden zijn licht te verspreiden. De brandende doornstruik staat dus symbool voor het Joodse volk. Am Jisraeel, het Joodse volk staat voortdurend in vuur en vlam. We worden constant door tsarot (sores, ellende en dreiging) omringd. Eigenlijk had het Joodse volk moeten vergaan. Maar toch blijft het bestaan. Dit is een wonder. Daarnaast symboliseert de struik de materie van het lichaam, het vuur de ziel. Ondanks de verbinding met de ziel, die de hogere, geestelijke oorsprong van het lichaam is en het brandende vuur, wat de ziel in het lichaam voorstelt, vergaat het lichaam niet. De brandende doornstruik stond aan de voet van de berg Sinai, waar enige tijd later de Thora (Bijbel) gegeven zou worden. De grootste vernieuwing van de Thora is de verbinding tussen de hogere en lagere werelden. Hierdoor werden de lagere werelden doordrongen van kedoesja, heiligheid en Hemelsheid. Daarom stond het bosje aan de voet van de berg Sinai. De brandende doornstruik leert verder dat er geen enkele plaats `leeg is van het G’ddelijke’. Het bosje brandde buiten Erets Jisraeel, het Joodse land. Verklaarders leggen uit, dat galoet (ballingschap) ook in verband staat met het woord Hitgaloet – ‘openbaring’. Door de ballingschap van het Joodse volk over de hele wereld wordt de G’ddelijkheid in alle uithoeken van de aardbol geopenbaard. 26


Maar daar moeten we iets voor doen. Een doornstruik is stekelig. De brandende doornstruik geeft dan het enthousiasme voor Kedoesja – heilige onderwerpen – weer. Hoewel de omgeving stekelig kan zijn als een doornstruik en slecht lijkt, moeten wij toch de kracht opbrengen om het Jodendom door te zetten ondanks de G’dsverduistering, die ons omringt. Het is het idee van: ’’Zoals de Egyptenaren het Joodse volk verdrukten, zo werden ze meer en breidden zij zich uit’’. Tegen de verdrukking in uitdijen. De brandende doornstruik zou voor Mosje Rabbenoe (Mozes, onze Leraar) een teken zijn dat G’d hem gestuurd had, zo wordt het verwoord in de Thora. Wat betekent dit? De doornstruik stond aan de voet van de berg Sinaï. De uittocht uit Egypte was bedoeld om G’d op de berg Sinaï te dienen en de Thora te ontvangen. Mozes vroeg zich af in welke verdienste het Joodse volk bevrijd zou worden: ”En dit zij u tot teken, dat Ik u gezonden heb: wanneer u het volk uit Egypte gevoerd zult hebben, zullen jullie G’d dienen op deze berg” (3:12). Mozes vroeg zich af of de Bnee Jisraeel de onreinheid van Egypte wel wilden ontstijgen. Daarzonder was de bevrijding onmogelijk. Hoe kan men zich afscheiden van het aanlokkelijke Egypte met zijn hoge technische ontwikkeling en organisatie? G’d belooft hen dat er op de berg Sinaï – na het accepteren van de Thora – een onzichtbare muur zal ontstaan tussen het Joodse volk en Egypte. Hun spirituele bezoedeling zou hen verlaten bij hun vertrek. Alleen daardoor al zouden ze op een totaal ander niveau belanden. Juist door het verlangen om dichter bij Hasjeem (G’d) te komen, zal de totale afscheiding van Egypte plaatsvinden. De bedoeling van de bevrijding was, dat ze voor eeuwig G’ds dienaren zouden worden. (C) Rabbijn mr. drs. R. Evers, 16 januari 2017 Rabbijn mr. drs. R. Evers werd in 1954 geboren en studeerde af in klinische psychologie en fiscaal recht. Daarnaast behaalde hij in 1989 de Rabbinale graad. Sinds 1990 was hij Rabbijn bij het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap – het overkoepelend orgaan van de traditioneelJoodse gemeenten in Nederland. Sinds 1 september 2016 is hij opperrabbijn van de Joodse gemeente in Dusseldorf. Hij publiceerde vele populair-wetenschappelijke artikelen over het Jodendom.

27


Het licht der wereld Bij Johannes 8:12 Voor zijn verjaardag nodig ik mijn vader uit voor een museumbezoek. Het wordt De Pont in Tilburg, een museum voor hedendaagse kunst. Eén werk in het bijzonder treft ons: een installatie van James Turell (Wedgework III). Om het te zien, moeten we eerst een lichtsluis door. Vanuit de met daglicht verlichte zaal loopt een smalle gang in een lus met rechte hoeken, zodat alle lichtinval voorkomen wordt. We schuifelen het duister in; gelukkig is er een leuning. Ik klamp me eraan vast. Na een paar meter is het pikdonker. Bij de laatste hoek zie ik een zacht schijnsel. De leuning stopt. Op de tast vinden we een bankje en daar gaan we zitten om onze ogen aan het spaarzame licht te laten wennen. We kijken naar iets wat ik het beste kan omschrijven als een podium. En dat podium wordt verlicht door zacht-blauw licht. Nee, niet het podium wordt verlicht, maar de ruimte, de leegte eróp. Het licht valt in de leegte totdat het de vloer en de wanden van het podium bereikt. Het voelt alsof we zitten te wachten tot de opkomst van … een zangeres of een circusartiest. Of, in deze omgeving eerder te verwachten, een suppoost die een kunstobject in het licht plaatst. Dat gebeurt allemaal natuurlijk niet. Het licht beschijnt de leegte boven het podium en stelt de afwezigheid van een ‘iets’ centraal. De lichtbron zelf kunnen we niet zien. De lamp (of zijn het er meerdere?) is vanuit ons perspectief verborgen achter een hoek in de muur. We kijken naar het licht, dat, nu we er beter naar kijken, mooi verstrijkt van bijna vast tot verstrooid. En we zien ook na een tijdje hoe groot het verschil eigenlijk is tussen de manier waarop het licht op de ene wand valt en op de andere. Na een hele poos staan we op en lopen, nu met onze hand losjes op de leuning, terug door de lichtsluis. Het licht van de zaal doet pijn aan onze ogen en we staan even stil om onze pupillen de tijd te geven kleiner te worden. ‘Dit is eigenlijk een heel mystiek werk’, zegt mijn vader, met zijn aandacht nog bij het werk van Turell. ‘Gek is dat, nooit over nagedacht, maar in een museum gaat het altijd over de objecten die je bekijkt. Die kun je zien dankzij het licht. En hier was het licht zélf 28


het onderwerp. Het object.’ Even is het stil tussen ons. ‘Maar licht is eigenlijk niets’, vervolgt hij. Dan schudt hij zijn hoofd. ‘Nee, niet niets, maar wél: niet-iets. Licht is geen ding dat je kunt zien, maar datgene wat ons zien mogelijk maakt.’ ‘Ik ben het licht der wereld’, zegt Jezus over zichzelf in het evangelie naar Johannes. Woorden die nogal grootsprakerig kunnen overkomen. Maar als je ze leest met deze Turell-ervaring op je netvlies, klinken ze ineens heel anders. Ik ben het licht der wereld wordt: ik ben niet iets dat je kunt zien, maar datgene wat jouw zien mogelijk maakt. Ik ben niet zichtbaar, maar geef jou zie-vaardigheid. De lichtbron in het werk van Turell was niet zichtbaar voor ons. En gelukkig maar, want die had ons waarschijnlijk verblind. Lampen zijn al vaak te fel om in te kijken, laat staan de lichtbron aller lichtbronnen: de zon. Wie daarin kijkt, raakt verblind. Als Jezus zichzelf licht der wereld noemt, hoor ik hem zeggen: ‘Pas op met te lang of te direct naar mij kijken. Dan raak je verblind. En daar ben ik niet voor bedoeld. Ik ben bedoeld om te schijnen over alle dingen, zodat jullie die kunnen zien.’ De Amerikaanse Franciscaan Richard Rohr schrijft het heel puntig. ‘Licht is niet bedoeld om náár te kijken. Licht is bedoeld om méé te kijken.’ Jezus zegt in feite: ‘Ik ben niet bedoeld om náár te kijken, ik ben bedoeld om méé te kijken.’ Wie naar Jezus kijkt, verblindt zichzelf. Je staart je blind op zijn verschijning, op zijn persoon, op Jezus als historisch figuur. Maar daarvoor is hij niet bedoeld. Hij is bedoeld om ons te laten zíen. Het is de bedoeling dat we het licht dat Christus is op deze wereld laten vallen en dán zien wat zich in dat licht aan ons laat zien. Het is de bedoeling dat wij deze wereld waarnemen in het licht dat Christus is. Het licht van Christus is een licht dat zuiver is, helder. Dat gezuiverd is van eigenbelang, vrij van denken in ‘jij of ik’. De bron van waaruit dat licht schijnt is een en al vertrouwen, verbondenheid, compassie en complete aanvaarding. Complete aanvaarding van alles wat je ziet en complete aanvaarding van jezelf. (c) Marga Haas, Maart 2020

29


Zalven (een bijbelverhaal bezien vanuit spirituele optiek) Bij Johannes 9:1-7 Jezus verlaat de tempel en ziet een mens, die vanaf zijn geboorte blind is. Jezus spuwt op de grond, maakt slijk van zijn spuug en het stof en smeert dat op de ogen van de blinde. ‘Ga je wassen in het bronnenbad!’ Dat doet de blinde en zie, hij komt kijkend terug. Omdat ik over deze genezing zou preken, sla ik er verschillende vertalingen op na; dat levert meestal wel iets op om over na te denken. En warempel! De Naardense bijbel heeft het niet over smeren, maar over zalven. Zálven!? Zalven, dat doe je met profeten en koningen! Aäron en zijn zonen moeten gezalfd worden, draagt God Mozes op. ‘Zo heilig je hen om mij als priester te dienen’, voegt God eraan toe. En Samuël zalft zowel Saul als David tot koning over Israël. En dát doet Jezus nu met die naamloze blinde man aan de poort van de tempel? Maar er is meer, realiseer ik me ineens. Gauw mijn Griekse Nieuwe Testament erbij en ja hoor, het klopt. Jezus noemen we Jezus Christus. Christus is niet zijn achternaam, maar meer een titel. ‘Gezalfde’ betekent het. Messias, in de taal van het Oude Testament. En welk werkwoord gebruikt Johannes hier, als Jezus de ogen van de blinde zalft? Chri-oo. Christus komt van dít werkwoord. Laat dat even tot je doordringen. Wat Jezus doet, is de blinde zalven, net zoals hij zelf gezalfd is. Wat Jezus doet, is van de blinde een Christus maken. Zalven is niet zomaar een teken van waardigheid of heiligheid. Nee, iemand wordt gezalfd opdát. Iemand wordt gezalfd om in naam van de Eeuwige het volk Israël te dienen als koning. Iemand wordt gezalfd om God te dienen als priester. Iemand wordt gezalfd tot dienst aan God. Wat is dan de dienst waartoe deze blinde man gezalfd wordt? Kijken! Zijn ogen worden gezalfd opdat hij ziet! Zijn ogen komen in dienst te staan van God. Wat betekent dat? Wat betekent dat, als je ogen in dienst komen te staan van God? De voorheen blinde man stapt als het ware opzij en maakt in zichzelf ruimte voor God, zodat God door zijn ogen kan kijken. Zijn ogen worden zo leeg en schoon van hemzelf, dat God daardoorheen kan kijken. 30


Paulus schrijft ergens: ‘Niet ik, maar Christus leeft in mij.’ Die woorden parafraserend: niet meer de blinde zelf, maar God kijkt door zijn ogen. Op je geestelijke weg leer je steeds ‘zuiverder’ te kijken. Je wordt je bewust van al die vuiltjes in je oog: de verwachtingen die je van iemand of iets hebt, de beelden die je hebt van iemand of van God en die werken als etiketjes die jou het vrije zicht belemmeren. Die vuiltjes verdwijnen wellicht niet, maar doordat je je ervan bewust bent, staan ze je helder zicht steeds minder in de weg en sta je steeds meer leeg en open om elk moment te zien wat is. En niet dat wat jij denkt dat is of verwacht dat zal zijn of vindt dat zou moeten zijn. De geestelijke weg leidt je naar het verlaten van je eigen standpunt om daarna bij wijze van spreken door de ogen van God te kijken. Kijken vanuit liefde, mededogen, compassie, verwevenheid. Kijken vanuit pure aanvaarding van alles en iedereen. Inclusief jezelf. Jezus zalft niet met kostbare zalfolie, maar met slijk. Een mengseltje van spuug en stof van de grond. Stof dat van voeten gewassen wordt als je ergens binnenkomt. Het laagste van het laagste, het nederigste van het nederigste wordt gebruikt om iemand te genezen. Nederigheid werkt blijkbaar als medicijn tegen deze innerlijke blindheid. Nederigheid geneest de mens van zichzelf en maakt hem geschikt tot dienst aan God. Dat komt mede doordat je jezelf ook in dit nieuwe licht gaat zien. Je ogen gaan open voor wie je ten diepste bent. En je gaat zien hoe je van daaruit kunt leven. Hoe die identiteit jou opnieuw vormt. Wat Jezus doet is van de blinde een Christus maken, schreef ik hierboven. Ik schrijf het opnieuw, maar dan anders: wat Jezus doet, is bij de naamloze blinde man de ogen openen voor de Christus die hij is. Voel je uitgenodigd om op de plek van die blinde man te gaan staan. (C) Marga Haas, Maart 2020

------Einde Wisdomflash 2020-----------------------31


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.