20140110 nalatenschap van religieus spirituele testamenten

Page 1

DE NALATENSCHAP VAN RELIGIEUS-SPIRITUELE TESTAMENTEN richtingaanwijzers voor het persoonlijk leven de nalatenschap van de wereldgodsdiensten, filosofen en wijsheidsleraren.

2014

1


INHOUD Inleiding Deel 1 Religies, wijsheidsleren en spirituele filosofen Wereldreligies; overzicht en historische context Wereldreligies; inhoud (korte samenvatting) Hindoeisme, Boedhisme, Christendom en Islam Andere wijsheidsleren en filosofen Confusianismen, Taoisme, Bahai, Theosofie, Hermetisme Overeenkomsten Deel 2 het Christendom nader bezien Inleiding; de bijbel, oude en nieuwe testamenten De geschiedenis van het Joodse volk Oude Testament Ontstaan van de geschriften Inhoud Tora; Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium Profeten vroegere profeten; Jozua, Richteren 1+2, Samuel 1+2, 1+2, Koningen latere of grote profeten; Jesaja, Jeremia, Ezechiël kleine profeten; Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia, Maleachi Geschriften; Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Ezra, Nehemia, Esther, 1+2 Kroniken, Daniël Nieuwe testament het ontstaan van de geschriften de inhoud van de geschriften Evangeliën: Handelingen der Apostelen: Brieven van Paulus

Matheus, Marcus, Lucas, Johannes 1+2 Tessalonicenzen, 1+2 Corintiërs, Galaten, Filippenzen, Romeinen, Kolossenzen, Efeziërs, Filemon, Titus, I+II Tomoteüs

Hebreeën Algemene Zendbrieven: Jacobus, 1 Petrus, Judas, 2 Petrus Openbaringen Slotwoord; woorden van ‘God’ / woorden van mensen 2


I.

Inleiding

Mensen zijn door de eeuwen heen op zoek naar een leidraad voor hun leven. Ouders geven normen en waarden door aan hun kinderen. Kinderen die opgroeien in een bepaalde cultuur en tijdsgeest met z'n specifieke gewoonten en gebruiken. Waarden en normen die hun oorsprong vooral vinden in filosofiën en religies. Filosofiën en religies die vanuit bepaalde culturele achtergronden richting trachten te geven aan het leven. In de snel veranderende wereld raken de bestaande religies en tradities soms wat op de achtergrond. Mensen gebruiken als leidraad nu meer de waarden en normen die men op een gegeven moment tegenkomt en waar men zelf achter staat. Er is nog steeds die menselijke behoefte om te zoeken naar 'richting-aanwijzers' voor het eigen persoonlijke leven. Daarbij kan je 'shoppen' bij allerlei godsdiensten, filosofen en wijsheidsleraren, en daaruit je eigen favoriete mix samenstellen. Dit artikel wil een inzicht geven in 'richtingaanwijzers' zoals die te vinden zijn in de grote wereldreligies (Jodendom, Christendom, Islam, Hindoeïsme, Boeddhisme) en bij enkele filosofen en wijsheidsleraren (Plato, Confusius, Aristoteles, Lao-Tse, Kahlil Gibran, Dahilama). Veel van die 'richting-aanwijzers' in onze westerse maatschappij komen van oorsprong uit de joods/christelijke religie. In dit artikel ligt daarom daar de nadruk op. Nadrukkelijk wordt echter ook met een open houding gekeken naar waardevolle richtingaanwijzers uit de andere religies of van de filosofen en wijsheidsleraren. Er dreigt een kloof tussen de antieke verhalen uit de oude religies en de huidige moderne maatschappij, die uitgaat van 'virtual reality' en kernachtige korte media-boodschappen. Daardoor dreigen ook de hierin beschreven 'richting-aanwijzers-voor-het-leven-van-nu' uit beeld te raken. En dat is jammer, want deze wijsheidsliteratuur kan met z'n unieke visie nog steeds zeer waardevol en richting-aangevend zijn. Die verzameling oude verhalen en filosofiën, die nalatenschap van de godsdiensten, filosofen en wijsheidsleraren, kunnen ook nu nog steeds hun betekenis hebben als 'richtingaanwijzer' voor het persoonlijke leven van nu! Allereerst worden in vogelvlucht de verschillende religies in hun historische context geplaatst. Daarna wordt in het kort aangegeven wat de inhoud is van de verschillende wereldreligies en wijsheidsfilofieen. Als laatste zal -mede vanwege het belang van deze religie in de westerse maatschappij- wat uitgebreider worden ingegaan op de inhoud en achtergrond van de bron van het christendom, de bijbel. Een verzameling van geschriften waarin de grondslag is gelegd voor de joodse en christelijke religie. Dit artikel is geschreven vanuit mijn eigen behoefte om vorenstaande aspecten in beeld te brengen. Natuurlijk kan je tegenwoordig zelf een (groot) deel van de informatie op internet bij elkaar googelen. Maar niet altijd is het goed en overzichtelijk gegroepeerd. In deze paper is dit bij elkaar gebracht. De teksten zijn deels afkomstig van diverse bijdragen van derden op het internet en deels geïnspireerd op enkele boeken waarvan achterin dit artikel een overzicht is gegeven. Die keuze is subjectief en deels geïnspireerd op hoe ik er zelf in sta. Ze vertegenwoordigen dus niet DE waarheid, maar hoogstens EEN waarheid. 3


Deel 1 Religies, wijsheidsleren en spirituele filosofen

Wereldreligies; overzicht en historische context De opkomst van de landbouw en veeteelt rond 8000 v. C leidde tot de ontwikkeling van het leven in vaste nederzettingen. De riten, mythen en symbolen van de vroege boeren kwamen voort uit hun nauwe relatie met de natuur en waren gericht op het ritme van de seizoenen en de oogsten. Zij voelden een nauwe band tussen zichzelf, Moeder Aarde die ze beschouwden, en de goden die ze dicht bij zich voelden; religie maakte deel uit van hun leven in de gemeenschap. Er waren geen aparte personen of gebouwen om met het heilige te communiceren. Dit begon in ca. 3500 v. C te veranderen met het ontstaan van steden langs de Eufraat en de Tigris in Mesopotamie, langs de Nijl in Egypte, in het Indusdal op het Indiase subcontinent, en rond Anyang in China. De uitvinding van de ploeg en irrigatie, de eerste zeevaart, het gebruik van metalen, en vooral de ontwikkeling van het schrift waren factoren in het ontstaan van steden. Toen boeren in staat waren om voldoende voedsel te verbouwen om de stadsbevolking en zich bezig gaan houden met zaken als ambachten, handel en godsdienst. Aparte tempels, priesters, mythen, rituelen en festivals kwamen tot ontwikkeling, samen met de mogelijkheid om heilige boeken te schrijven en de theologie vast te leggen, zodat deze niet alleen meer mondeling werd overgeleverd. Er verschenen goddelijke koningen, en persoonlijke vragen naar lijden, levensdoel, dood en het hiernamaals werden belangrijk. De eeuw van het keerpunt Tijdens de zesde eeuw v.C. stonden in vier streken grote godsdienstige leiders op, van wie het werk zou leiden tot de opkomst van enkele klassieke wereldgodsdiensten. In Griekenland legden de Ionische filosofen de basis van het Grieks-Romeinse denken, de opkomst van de rede (die door Plato, Aristoteles en anderen toegepast zou worden op de godsdiensten en het leven in het algemeen), en de rol van de humane en religieuze filosofie. In het Midden-Oosten –in de zesdeeeuw in Perzie en daarna in het rijk van de Parthen- werd de profetische wereldvisie van Zoroaster nu in de praktijk gebracht. In zijn visie bestond er een kosmisch conflicht tussen goed en kwaad en moest de deugdzame gemeenschap kiezen tussen wat bekend zou worden als God en de duivel. De Hebreeuwse Amos, Jesaja, en Jeremia, volgden de profetische notie van ethische monotheisme. Deze wereldvisie van goed en slecht, God en de duivel, en de ethische keuze van de ene God, werd later doorgegeven aan zowel de christelijke als de islamitische traditie. In India leefden in de vijfde eeuw Boeddha en Vardhamana, bijgenaamd de Jaina, vlak na de verschijning van de hindoeistische upanishads, geschriften waarin het heil wordt gezien in de wedergeboorte, en niet in het individuele leven. Het jainisme met zijn nadruk op geweldloosheid en relativisme is altijd klein gebleven, maar heeft veel invloed (zoals bij Ghandi bijvoorbeeld). De invloed van Boeddha’s werk, eerst in 4


India, later op Sri-Lanka en de rest van Azie was enorm. In China leefde in de zesde eeuw v.C. Confusius, en tegelijkertijd ontstond de taoistische wereldvisie. De wereldvisie van het confusianisme en het taoisme zijn feitelijk tegengesteld, maar ze vullen elkaar aan, en samen met die van het mhayana-boedhisme vormden ze de san chiao (de drie wegen) van China. De filosofie van Confucius en de grondslagen van het taoisme ontwikkelden zich tot een ethisch humanisme. De zaden van het zoroastrisme, hindoeisme, boedhisme, jainisme, en van de hellenistische en Chinese religieuze tradities waren gezaaid. Intussen baanden de joden, die vanaf 587 v.C. uit hun thuisland waren verbannen, de weg voor het christendom en de islam, die uiteindelijk door het leven van Jezus van Nazareth en dat van Mohammed, tot leven kwamen.Vanaf die periode (300 v.C) kunnen er vier religieuze stromingen worden aangewezen: de Griekse filosofie, het profetisme van het Midden-Oosten, Indiase ideeen van wedergeboorte en bovennatuurlijke zelfbeschouwing, en de Chinese ethiek van humaniteit. Enkele godsdiensten kregen een werelds karakter, met name de drie grote bekeringstradities – boedhisme, christendom en islam. Hun streven lag in het hiernamaals, in de hemel, nirvana of moksa. Dit streven naar een andere wereld had succes, en er ontstonden grote religieuze beschavingen. In Europa overheerste het christendom. De islam verspreidde zich over Noord-Afrika tot in Spanje, en oostwaarts tot in India. De hindoetraditie in India bloeide in een multireligieuze samenleving naast boeddhisme, jaina’ s, christenen, joden, parsi’s (en later sikhs en moslims). In China ontstond de sao chiao (de drie wegen), de samensmelting van confucianisme, taoïsme en mahayana-boedhisme. In Amerika, Australië, Oceanie, zuidelijk Afrika en rond de noordpool overheersten de traditionele religies. Grote Euraziatische nomadenstammen namen de godsdiensten over van de volkeren in de vier grote gebieden die zij gingen overheersen, Europa, het Midden-Oosten, India en China. Sommige ouder religies gingen sterk achteruit of verdwenen helemaal, zoals de Grieks-Romeinse, de Egyptische en het zoroastrisme, terwijl het shintoïsme in Japan verscheen. De overblijvende grote en kleine tradities ontwikkelden hun eigen religieuze gemeenschappen, riten, ethiek, geschriften, doctrines esthetica en spiritualiteit. De vijf grote godsdiensten richten zich op transcendentie: God via Christus, Allah via de Koran, Jahweh via de Thora, een persoonlijke hindoegodheid door tussenkomst van een Brahmaan, en nirvana door Boeddha en zijn dharma (zijn leer). In al deze religies was het leven na de dood, of het nu in de hemel was of de gang van de reïncarnaties, belangrijker dan dit leven. De vier grote gebieden en hun religies ontwikkelden zich min of meer parallel, gelijk en gescheiden. Westerse overheersing Rond 1500 n.C veranderde dit, toen Europa en het christendom hun middeleeuwse isolatie doorbraken. Zeevaarders bereikten Amerika en Azië, en later Oceanie en Australië. De opkomst van het westen kwam op een moment van zwakte elders. Het christendom verspreide zich over de nieuwe gebieden en nam sommige van de oertradities op. Het westen dwong de rest van de wereld nu ook om de westerse wetenschappen, talen, opleiding, democratie en verwereldlijking over te nemen. Met de opkomst van de lokale devotie en de 5


nadruk op het niet geestelijke van het protestantisme, richtten de sjieitische islam, het bhaktihindoeisme en de nieuwe sikh-traditie hun aandacht juist weer op het hier en nu. De wereld begon kleiner te worden toen beschavingen en godsdiensten in steeds nauwer contact kwamen. Dit proces is met de ontwikkeling van internet enorm versneld. We zien verschillende bewegingen in de wereld. Zowel van toenemende als afnemende religieusiteit. .

6


De grote wereldgodsdiensten; de inhoud (korte samenvatting)

Hindoeïsme Het Hindoeïsme, de dominante religie in het huidige India, is een van de moeilijkst te definiëren godsdiensten. Het bestaat niet uit een set doctrines of een systeem van gedragsnormen. Vanaf de oorsprong aan het begin van de beschaving op de Gangesvlakte, zo rond 2000 v.C, tot op heden is het hindoeïsme in verandering gebleven. Het huidige Hindoeïsme kent dan ook allerlei richtingen. De voorgeschreven regels wat betreft voedsel, kleding, huwelijk en eredienst zijn zeer divers, niet alleen in verschillende streken, maar ook in de sociale orde door het kastenstelsel. Het leven wordt in de hindoeteksten georganiseerd in vier doelen: rechtschapenheid (dharma) verwerving (artha) plezier (kama) bevrijding (moksa) De eerste drie hiervan zijn wereldse doeleinden en werden gedefinieerd in een complementaire tegenstelling met (en ondergeschikt aan) de laatste, de bevrijding van het aardse. Een zeer bruikbaar onderscheid binnen het hindoeïsme is het aanwijzen van de verschillende religieuze stromingen die de Veda’s –teksten die tussen 1500 en 500 v.C. in het Sanskriet zijn geschreven- als grondslag nemen, maar iedere stroming heeft zijn eigen uitleg. Typerend voor het hindoeïsme is het pantheïsme en het polytheïsme. Honderden goden en godinnen wedijveren om de cultus van de miljoenen gelovigen. De hele kosmos is God. Het goddelijke valt met de kosmos samen, is uitsluitend immanentie. Hindoeïsme en boeddhisme leggen hun gelovigen geen tijdgebonden verplichtingen op. De mensen gaan naar de tempel, naar hun geliefde god of godin, op hun verjaardag bijvoorbeeld, of om speciale gunsten te vragen. Thuis hebben zij een beeldje dat ze dagelijks vereren, met een kaars, een bloem, een offer. Een kenmerk van de hindoeïstische samenleving is het kastenstelsel. Een kaste is een maatschappelijke klasse, een stand; maar dan wel met dit bijzondere, dat je niet buiten de stand kunt komen waarin je geboren bent. De brahmanen (priesters, rechters) vormen de hoogste kaste. Helemaal onderaan de ladder leven de paria's, de uitgestotenen, die tot geen enkele kaste behoren. De wereldschepper is Brahma. In alle levende wezens bevindt zich een geestelijke kern (atman), die uit Brahma voortgekomen is en die weer tot hem terugkeren moet. Dat gebeurt in de loop van een haast eindeloze reeks 'zielsverhuizingen'. We spreken van reïncarnatie (=weer vlees worden, opnieuw opstaan). Op het einde van een bestaansperiode wordt als het ware een balans opgemaakt. Daarvan hangt af in welke vorm je in een volgend bestaan terug zult komen. De 'motor' die de reeks zielsverhuizingen in beweging houdt, heet karma (=daad). Onze daden zijn de zaden waaruit een volgend bestaan groeit. Tussen twee bestaansvormen ligt een soort pauze, die circa 3 mensenleeftijden duurt en die doorgebracht worden in een soort hemel of hel. Dat hangt van je karma af. 7


Doel is uiteindelijk weer opgenomen te worden in Brahma, waardoor dus ten slotte alle persoonlijke bestaan ophoudt. Dit is het grote onderscheid met de toekomstverwachting van het christendom, dat het in stand houden van de persoonlijkheid belooft, en zelfs de volmaakte ontplooiing daarvan. Niet alleen de individuele ziel moet een lange reis maken met vele ups en downs, ook de hele wereld. Volgens het Hindoeïsme staan wij aan het begin van een periode (van ruim 400.000 jaar1) van toenemen verderf. Deze hele leer is erg verstandelijk en abstract. Vandaar dat zich in de praktijk een stelsel heeft ontwikkeld dat enorm veel goden en godinnen kent. Aan het hoofd van die godenfamilie staat een drieheid (trias), de Trimoerti, bestaande uit de goden Brahma (Schepper), Vishnoe (onderhouder) en Sjiva (Vernietiger). De goden worden afgebeeld met bijvoorbeeld 4 armen of drie ogen om daarmee aan te geven dat ze zo verschillend van de mensen zijn, dat ze eigenlijk niet afgebeeld kunnen worden. Om de reis naar Brahma te bespoedigen kan men op een bepaalde manier gaan leven. Daarbij speelt de yoga een grote rol. Men onderscheidt vier soorten, namelijk yoga als zoeken naar wijsheid, yoga als vroomheid, yoga als meditatie (overpeinzing) en yoga als handelen. Een zeer belangrijke mogelijkheid om tot een hogere trap van leven te komen is de ascese, de zelfkastijding door vasten, dorst lijden, een kluizenaars- of bedelaarsbestaan leiden enz.

Boeddhisme Het Boeddhisme ontstond in een tijd van grote intellectuele en religieuze omwentelingen in Noordoost-India. De stichter was Gautama Siddhartha (563-483 v.C.), zoon van een heerser van een klein vorstendom, die later bekend zou worden als de Boeddha, de ‘ Verlichte’. Maar in tegenstelling tot de stichters van andere wereldreligies beweerde hij niet de tussenpersoon te zijn van goddelijke boodschappen. In plaats daarvan stelde hij dat hij bepaalde universele spirituele feiten had gevonden, en de leer die hij hier op baseerde werd het uitgangspunt van een van de grote religies. Hoewel hij de traditionele goden symbolisch erkende, is de religie die stichtte niet gebaseerd op de erkenning van een scheppingsgodheid. In plaats daarvan aanvaardde de Boeddha, net als vele andere heterodoxe zoekers van zijn tijd, het denkbeeld van de reïncarnatie, de schijnbaar oneindige cyclus van geboorte en dood dat alle levende wezens doormaken als de grondslag van het bestaan van de wereld. In zijn meditatie zag hij dat de levens van wezens in het algemeen gekenmerkt werden door rampspoed en frustraties ten gevolge van een misplaatste binding met hun eigenwaarde en materieel bezit. Hierdoor gaan wezens verschillende vormen van gedrag en activiteiten ontplooien die leiden tot hergeboorte via een proces dat Karma wordt genoemd. De Boeddha zag in dat er voor levende wezens geen ontsnappen was aan deze eindeloze cyclus, tenzij zij hun leven radicaal zouden wijzigen. Hij begreep bovendien dat als men de reeks gebeurtenissen, die Karma bepaalden, zou kunnen doorbreken door inzicht te verkrijgen in de oorzaken ervan, er een einde aan het steeds opnieuw geboren worden kon komen. Deze beëindiging van herboren worden, het nirvana, is een staat van rust en spiritueel inzicht. Volgens de Boeddha is de cyclus van hergeboorten, de spirituele ziekte, te genezen door de behandeling te volgen die hij voorschrijft. Centraal hierin staan de Vier Edele Waarheden (arya-chatvari-satya): 8


-

het leven is ongelukkig en frustrerend (alle leven is lijden) de bron van deze ellende is begeerte en onwetendheid (waardoor de reĂŻncarnatie doorgaat) het lijden houdt op als de begeerte verdwijnt de begeerte verdwijnt/de situatie kan worden doorbroken door het volgen van het Edele Achtvoudige Pad (ashta-anga-marga) Dit pad bestaat uit 8 therapeutische elementen die alle aspecten van het sociale en persoonlijke leven beslaan, en moeten tegelijk worden toegepast, en niet na elkaar: de juiste visie het juiste denken het juiste spreken juist handelen juist levensonderhoud de juiste inspanning de juiste oplettendheid de juiste concentratie (ofwel: op de juiste manier geloven, willen, spreken, handelen, leven, streven, denken, en mediteren) Alle boeddhistische leerstellingen kunnen in verband worden gebracht met deze acht elementen van het pad, ook die, die pas in latere eeuwen werden ontwikkeld. Het andere vernieuwende element in de leer van de Boeddha was dat hij het mechanisme van het bestaan begreep. Dat wat we zijn en dat wat we worden, is het gevolg van een keten van gebeurtenissen, die bekend staat als de twaalf schakels van de ‘afhankelijke medevoortbrenging’ (pratitya-samutpada). Spirituele onwetendheid brengt een kettingreactie op gang die leidt tot een continue reeks hergeboorten met al het daaraan verbonden leiden. Mensen zijn niet bereid het gegeven te aanvaarden van verandering en tijdelijkheid (anitya) vanwege hun hechting aan het tijdelijke geluk dat zij in hun leven en bezit vinden. Zij kennen zichzelf zelfs een onveranderlijk kern toe: de zelfidentiteit of ziel (atman). Om deze illusie van geluk te handhaven, gedragen mensen zich op manieren die in het algemeen verderfelijk (akushala) zijn, en leiden tot meer lijden. Het begrijpen van dit proces bepaalt de morele kwaliteit van iemands activiteiten: uiteindelijk is een mens verantwoordelijk voor zijn eigen spirituele lot, of het nu plezierig is of onplezierig. En juist deze combinatie van moraalleer en inzicht door meditatie maakt het boeddhisme uniek. In de loop der eeuwen en onder invloed van de godsdienst in die landen zijn er tal van vormen van boeddhisme ontstaan. In Japan bijvoorbeeld kent men het Zenboeddhisme. 'Zen' betekent 'zelfonderzoek'. Dit zelfonderzoek, deze meditatie wordt beoefend in volledige rust, terwijl men op de grond zit met gekruiste benen. Het Zenboeddhisme leert, dat ieder mens tot 'verlichting' kan komen, als hij zich maar weet los te maken van alle tradities, alles wat we gewoonlijk maar zonder kritiek of nadenken als 'waar' aannemen. Kenmerkend is o.a. het medelijden met anderen, ijverig bezig zijn en het gebruiken van zogenaamd macrobiotisch voedsel (dit is voedsel dat het lichaam verjongt en het leven verlengd).

9


Christendom Volgens de evangeliën, de vier (bijbel)boeken die het leven en de leer van Jezus Christus vertellen, werd Jezus geboren in Bethlehem in Judea, vermoedelijk in 6 v.C. Hij stierf aan het kruis toen Pontius Pilatus procurator was van Judea, dat toen deel uitmaakte van de Romeinse provincie Syria, op een tijdstip tussen 26 en 36 n.C. Centraal in zijn leer staat, dat het einde van de wereld nabij is, waarna het koninkrijk van God begint. Om zich hierop voor te bereiden, dient berouw te tonen en te leven volgens een ethiek van naastenliefde. Dit berouw wordt door Jezus zelf omschreven in de ‘ Bergrede’; zijn volgelingen moeten nederig en barmhartig en vreedzaam zijn. De geldigheid van zijn boodschap zou blijken uit het wonder van zijn wederopstanding na zijn dood. Door toedoen van vele missionarissen en zendelingen is het christendom nu over de hele wereld verspreid. Over de interpretatie van zijn woorden en leerstellingen zijn verschillende visies. Sommigen gaan uit van een letterlijke uitleg, anderen geven een meer spirituele uitleg waarin bevrijding en opstanding vooral geestelijk moet worden bezien. In de volgende hoofdstukken wordt uitgebreider ingegaan op deze religie.

Islam Islam, wat in het Arabisch 'overgave/onderwerping' (aan God) betekent, presenteert zichzelf als de voortzetting van de Semitische monotheïstisch boodschap, die gedeeltelijk in de bijbel is vastgelegd. Zijn profeet Mohammed (570-632 n.C.), die uitsluitend als mens wordt beschouwd, werd uitverkoren als het passieve werktuig van de goddelijke openbaringen. Mohammed zag zich aanvankelijk niet als brenger van een nieuwe godsdienst, maar kwam door oppositie van joden en christenen tegenover dezen te staan. De goddelijke openbaringen aan Mohammed bestonden vooral uit een aanval op de polytheïstisch gebruiken en het gebrek aan ethische standaard in het Mekka van zijn tijd; de samenleving werd beschuldigd van individualisme en hebzucht naar kortetermijnwinsten ten koste van de zwaksten; de armen, de wezen, en de vrouwen. Deze boodschap was revolutionair genoeg voor de stammen, die de gevestigde orde van Mekka vormden, om zich ongerust te maken. Daarop trok Mohammed in 622 n.C. naar de gastvrijere omgeving van Medina. Van hieruit leidde Mohammed de nieuw gevestigde moslimgemeenschap, de ummah, die in tegenstelling tot de pre-islamitische samenleving gebaseerd was op geloof in plaats van stamverbanden. Hier legde Mohammed de basis voor de regels van de gemeenschap, waaronder voorschriften die de verhouding met joden en christenen regelden. Mohammeds predikingen, aanvankelijk veelal waarschuwingen voor het laatste oordeel, later vooral voorschriften bevattend van sociale, politieke en ritueel-godsdienstige aard, werden na zijn dood bijeengebracht in de Koran. God is een en heeft geen vrouwen en geen zoons, hij verwekt noch is verwekt (Koran 112.3). Het is dezelfde god als de god die tot de bijbelse profeten sprak, maar vanwege menselijke knoeierij en verkeerde interpretaties van die oorspronkelijke boodschap was er een nieuwe, laatste profeet nodig om het menselijk begrijpen van de boodschap recht te zetten. Alle bijbelse profeten worden dan ook in de Koran erkend, van Adam en Abraham tot Jezus (een menselijke profeet), om te eindigen met Mohammed, de ‘Bezegeling der Profeten’. 10


Om de zaligmaking in God te bereiken moet de gelovige zich onderwerpen aan Gods wil. De juiste weg wordt samengevat in de ‘Vijf Zuilen’ van de Islam, waarin het geloof en de gebruiken van de moslimgemeenschap zijn samengevat 1. het uitspreken van de belijdenis 'er is geen god dan Allah en Mohammed is zijn profeet; 2. het vijfmaal per dag verrichten van het voorgeschreven gebed; 3. de zorg voor de minderbedeelden door het geven van aalmoezen of het afstaan van een deel van het eigen bezit; 4. het in acht nemen van de rituele vasten gedurende de maand Ramadan 5. het ten minste eenmaal ondernemen van een bedevaart naar Mekka. Deze ‘zuilen’ worden in de koran niet als zodanig genoemd, maar omdat er in verschillende verzen wel naar verwezen wordt, zijn zij toch erkend. Details over de rituele eisen en uitvoeringen zijn gegeven in de ‘hadiths’, korte mededelingen over wat Mohammed en zijn vertrouwelingen bij bepaalde gelegenheden gezegd en gedaan zouden hebben. Van de talrijke tradities omtrent zijn uitspraken verzamelingen aangelegd. Hieruit werd de islamitische Heilige Wet ontwikkeld, die werd uitgewerkt in een omvangrijke plichtenleer, met als vijf belangrijkste plichten de hiervoor genoemde zuilen van de Islam: Zowel de moslimgeleerden als anderen debatteren nog steeds over de authenticiteit en de betrouwbaarheid van de ‘hadiths’. De dragers van de godsdienstige wetenschappen, de theologen en juristen zijn de geestelijke leiders van de islam, die geen priesterschap kent. De Islamiet is voor zijn handelingen rechtstreeks aan god verantwoordelijk, met name bij het Laatste Oordeel, wanneer de afgestorvenen zullen worden gewogen. Hoewel de islam geen erfzonde aanvaardt, is er wel een genadeleer. De mens, die in een staat van natuurlijke goedheid ter wereld komt, wordt door de verlokkingen van de wereld onherroepelijk van het goede pad afgevoerd en hij kan dit slechts gedeeltelijk compenseren door het vervullen van zijn plicht en doen van 'goede werken'. Een opvatting die sterk leeft bij veel mohammedanen is dat alles wat gebeurt de onafwendbare wil van Allah is. Het lot van de mens is bepaald.

Naast deze wereldgodsdiensten kennen de filosofieën van een aantal grote wijsheidsgeleerden en kleinere religies nog altijd aanhangers. Een paar namen die nog regelmatig worden genoemd zijn: Zoroastrianisme, Taoisme, Soefisme, Bahaisme, Theosofie, Hermetisme, Gnositici, Confucius, Plato, Aristoteles, Laotse, Kahlil Gibran, Dahi-Lama, Shintoïsme etc. Drie categorien 1. Het jodendom, christendom en islam zijn monotheistische godsdiensten met de persoon Abraham als gemeenschappelijke voorvader. Binnen het veld van de vergelijkende godsdienstwetenschappen vormen zij een duidelijk te onderscheiden collectief ten opzichte van de twee overige brede tradities: 2. de Dharmische, waaronder het Hindoeïsme, Jaïnisme, Boeddhisme en Sikhisme, en 3. de Oost Aziatische, waaronder het Taoïsme, Confucianisme en Shinto. Over deze drie brede tradities kan de overgrote meerderheid van de gelovige mensen verdeeld worden. 11


ANDERE WIJSHEIDSLEREN EN FILOSOFEN Het is handig om iets van inzicht te hebben over andere godsdiensten en wijsheidsleraren omdat een deel van deze godsdiensten en wijsheidsleraren bestonden voor het moment van het ontstaan en neerschrijven van de joods/christelijke testamenten, en iets van die voorafgaande en omringende culturen/overtuigingen soms doorwerkten in de inkleuring van overtuigingen zoals die zijn opgeschreven in de joods/christelijke Testamenten. In dat verband kan met name worden gedacht aan godsdiensten en overtuigingen zoals die zich in of voor die periode bevonden rondom het land Palestina, zoals: Zoroastrianisme, Hermetisme, Plato, Aristoteles. Het verhaal wordt te lang als hier inhoudelijk op wordt ingegaan. Voor de uitleg ervan wordt kortheidshalve verwezen naar internetbronnen zoals Wikipedia. Heel soms zal er in de navolgende teksten toch iets over worden gezegd om verbanden duidelijk te maken. Het gebied ligt op de overlappingszone van vier oude culturen: de Mesopotamische in het oosten, de Anatolische in het noorden, de Minoïsche in het westen en de Egyptische in het zuiden. In de loop van de lange geschiedenis werd de regio Palestina bewoond door verschillende volkeren, elk met hun eigen taal, cultuur en religie. De oorspronkelijke bewoners (onder meer de Filistijnen rond de 13e eeuw voor Christus) werden na de opkomst van de omringende grootmachten van het Midden-Oosten zoals Egypte, Assyrië, Perzië, later Grieken, Romeinen, Byzantijnen. Deze cultuurgebieden hebben grote invloed op de gebeurtenissen in Palestina uitgeoefend, zowel in materieel als geestelijk/godsdienstig opzicht, wat leidde tot het opkomen en verdwijnen van verschillende rijken en stadstaten. Godsdiensten en wijsheidsleraren die na die tijd kwamen (dus na het begin van de jaartelling) hebben ook soms ook bijgedragen aan de inkleuring van de uitleg van de teksten uit de Testamenten. Daarbij valt te denken aan: Bahai-geloof, Theosofie, Gnositicisme, Kahlil Gibran, Joodse mystiek (Kabbalah), Moslim-mystiek (Soefisme), Christelijke Mystiek (Meister Eckhart), Dahi-Lama. Het verhaal wordt te lang als hier inhoudelijk op wordt ingegaan. Voor de uitleg ervan wordt kortheidshalve verwezen naar wikipedia. Heel soms zal er in de navolgende teksten toch iets over worden gezegd om verbanden duidelijk te maken.

12


Overeenkomsten Soms lijkt het erop dat het er niet toe of men een godsdienst aanhangt of welke godsdienst men aanhangt. Alle godsdiensten zijn waardevol voor de mens die erin gelooft en ernaar leeft. Religies richten zich op de relatie van de mens met het eigen individu, of met de kosmos, of met zijn/haar God, of met rituelen of met zijn/haar medemens, of in een combinatie van dezen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag in welke mate de religies en filosofieën iets unieks zijn, of overeenkomsten hebben. Kunnen we leren van de waardevolle elementen van de verschillende religies en hier ons ‘voordeel’ mee doen? Alle grote religies kennen doelen en waarden in hun religie. Religies spreken zich uit over vragen als: hoe om te gaan met verantwoordelijkheid, waarden rond leven en dood, geweld, streven naar vrede, respect hebben voor de medemens. Dit zijn waarden die alle religies delen. Bij de ontmoeting tussen mensen vanuit verschillende religies is het van belang dat zij niet alleen elkaars verschillen zien, maar ook elkaars grote gezamenlijke waarden herkennen. De momenten van herkenning van deze waarden roepen vaak veel ruimte, warmte en respect voor elkaar op. De waarde waar ik het over heb, het gemeenschappelijke ideaal dat voor het menselijk handelen een moreel richtsnoer kan zijn, is liefde. Liefde bindt, liefde vervult en wordt gedragen door alle religieuze organisaties. Daarnaast is liefde een algemeen herkenbare waarde, ook voor niet religieuzen. Eenheid door liefde…. De grote religieuze verhalen uit verschillende tradities verwijzen in hun essentie naar liefde. Zij zijn verwijzingen naar de ervaring van liefde. Hoeveel meer indruk maakt de ervaring van liefde boven een verhaal over liefde? Het is om die reden dat allen die zich verbonden voelen met een verschillend gedachtegoed, tegelijkertijd verenigd zijn in de ervaring van liefde. Het begint met een ideaal, maar het moet een praxis worden. Hindoeïsme Er is één godsdienst, de godsdienst van de liefde. Er is één taal, de taal van het hart. Er is één kaste, de kaste der mensheid. Er is één God en Hij is alomtegenwoordig.

13


Sai Baba

Soefisme Het primaire aspect van het goddelijk Wezen, zoals in de bijbel wordt gezegd, is liefde; de manifestatie van dat zelfde beginsel, in al zijn volheid, kan gevonden worden in het hart van de mens; en zo is het ontwaken van het hart in feite het ontwaken van God. Inayat Khan

Boeddhisme Laat je gedachten van grenzeloze liefde de hele wereld doordringen – boven, beneden en erdoorheen – zonder enige weerstand, zonder enige haat, zonder enige vijandigheid. Of je nu staat, loopt, zit of ligt, zolang je wakker bent moet je hierop blijven letten. Dat is wat genoemd wordt de volmaakte staat van leven. Pali tekst

Christendom Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, dan zou ik niets zijn. 1 Kor.

14


Achtergronden van de historische religies van de wereld Het brahmanisme is de oude eerbiedwaardige religie van India, en was al een volwassen, volledig ontwikkeld stelsel lang vóór het boeddhisme of het christendom ontstond. Het gaat terug tot de nacht van de tijd en breidt de geschiedenis van de religie uit tot ver vóór het punt dat de huidige onderzoekers ooit als het begin van het religieuze denken wilden vaststellen. Als bijna de oudste onder de Ouden wacht het in het verre India, met zijn heilige Veda’s in de hand, rustig tot het jongere Westen de tijd zal vinden om, naast het najagen van materiële bezittingen, de schatten te onderzoeken die erin besloten liggen. Het boeddhisme, de religie van Ceylon, van gedeelten van China, van Birma en Japan en Tibet, verscheen na zijn ouder, het brahmanisme. Historisch is het ouder dan het christendom maar het bevat dezelfde ethiek als laatstgenoemde, dezelfde wetten en dezelfde voorbeelden, soortgelijke heiligen en identieke legenden en verhalen die betrekking hebben op de Heer Boeddha, de verlosser van de mensheid. Het zoroastrianisme verliest zich eveneens in de duisternis van het verleden. Het leert ook een ethiek zoals wij die kennen. Veel van zijn ritueel en filosofie wordt niet begrepen, maar de wet van broederlijke liefde ontbreekt er niet in; het leert rechtvaardigheid en waarheid, naastenliefde en vertrouwen in God, en ook onsterfelijkheid. Hierin stemt het met alle religies overeen, maar het verschilt van het christendom in die zin dat het niet gelooft in het plaatsvervangend lijden, dat volgens het zoroastrianisme onmogelijk is. Het christendom van nu is een modern jodendom, maar het christendom van Jezus is iets anders. Hij onderwees vergevensgezindheid, terwijl Mozes vergelding onderwees en dat is tegenwoordig de wet in onze christelijke staat en kerk. ‘Oog om oog, tand om tand’ is nog steeds een erkende regel, maar Jezus leerde het tegenovergestelde. Hij was het volkomen eens met Boeddha die 500 jaar vóór de geboorte van de joodse hervormer zei dat we elkaar moeten liefhebben en onze vijanden moeten vergeven. Het moderne christendom is dus niet de religie van Jezus; maar het boeddhisme en de religie van Jezus komen overeen want beide vragen om menslievendheid, volkomen verdraagzaamheid, volledige geweldloosheid, en absolute zelfopoffering. Als we het christendom, het boeddhisme en het hindoeïsme vergelijken wat ritueel, dogma’s en leringen betreft, zien we een treffende overeenkomst. Wat leringen betreft is in het christendom die van verlossing door geloof algemeen bekend. Ze was de oorzaak van een ernstig geschil in de tijd van Jacobus. Maar wat voor veel christenen misschien heel vreemd klinkt, het is een heel oude brahmaanse leer. Ze noemen het ‘de brug-leer’, omdat het de grote brug vormt. Maar voor hen betekent het niet het geloof in één speciale emanatie van God, maar God zelf is het doel, God is het 15


middel en de weg, en God is het doel van het geloof; door een volkomen geloof in God, zonder een middelaar, zal God u verlossen. Ze hebben ook een leer van verlossing door geloof in de grote zonen van God, Krishna, Rama en anderen; volkomen geloof in een van deze is voor hen een weg naar de hemel, een overbrugging van alle zonden. Zelfs zij die door Rama werden gedood in de grote oorlog die in het Ramayana uitvoerig wordt beschreven, gingen regelrecht naar de hemel omdat ze hem aankeken, evenals de dief aan het kruis die naar Jezus keek, het paradijs binnenging. In het boeddhisme vinden we dezelfde leer van het geloof. Onder de 12 grote scholen van het boeddhisme in Japan is er één die de school van het Zuivere Land wordt genoemd. Deze leert dat Amitabha de gelofte deed dat iedereen die driemaal zijn naam aanroept geboren zou worden in zijn zuivere land van gelukzaligheid. Hij stelde dat sommigen sterk genoeg kunnen zijn om de vijand te overwinnen, maar dat de meesten dat niet zijn en enige hulp van een ander nodig hebben. Deze hulp wordt gevonden in de kracht van de gelofte van Amita Boeddha, die iedereen zal helpen die zijn naam aanroept. Deze leer is een gewijzigde vorm van het plaatsvervangend lijden, maar ze sluit de verlossing door werken die door Jacobus van de christenen werd verkondigd niet uit. Het christendom, het boeddhisme en het brahmanisme hebben ook hemel en hel gemeenschappelijk. De brahmanen noemen het svarga, de boeddhisten devachan, en wij hemel. Het tegenovergestelde is naraka en avichi. Maar afgezien van de namen zijn de beschrijvingen gelijk. De hellen van de boeddhisten zijn gruwelijk, lang van duur en schrikwekkend. Het verschil is dat de hemel en de hel van de christenen eeuwig zijn, terwijl de andere dat niet zijn. Aan deze andere komt een einde zodra de krachten waardoor ze in het leven werden geroepen zijn uitgeput. Ook in het denkbeeld dat er meer dan één hemel bestaat is er overeenkomst, want Paulus maakt melding van meer dan één enkele hemel en over één daarvan spreekt hij in opgetogen bewoordingen; de boeddhisten spreken over vele, die zich alle een stap lager of hoger dan de andere bevinden. Brahmanen en boeddhisten zijn het erover eens dat wanneer voor de ziel aan de hemel of de hel een einde is gekomen, deze weer neerdaalt om opnieuw geboren te worden. En dat werd ook door de joden onderwezen. Ze zeiden dat de ziel oorspronkelijk zuiver was, maar dat ze zondigde en een zwerftocht moest maken door wedergeboorten, tot ze was gezuiverd en gereed was om naar haar bron terug te keren. We moeten daarom tot de conclusie komen dat deze religies wat hun leringen en theologie betreft alle overeenstemmen. Het christendom valt echter op als bijzonder onverdraagzaam want het zegt dat het de enige ware religie is die God aan de mens heeft willen openbaren. De belangrijke leer van een verlosser die de zoon van God is – God zelf – is niet oorspronkelijk christelijk. Ze is gelijk aan de heel oude leer van de hindoes die de leer van de avatara’s wordt genoemd. Een avatara is iemand die afdaalt naar de aarde om de mens te verlossen. Hij is de geïncarneerde God. Krishna was zo iemand en ook, zoals zelfs de hindoes 16


toegeven, Boeddha, want hij is een van de tien grote avatara’s. Op de overeenkomst tussen Krishna of Cristna en Christus is vaak gewezen. Hij verscheen 5000 jaar geleden om de mensheid te verlossen en tot zegen te zijn, werd geboren in India en zijn leer was brahmaans. Hij werd evenals Jezus gehaat door de vorst, in dit geval Kansa, die hem bij voorbaat van het leven wilde beroven en die de zonen van veel families van het leven beroofde om zijn doel te bereiken, maar daarin niet slaagde. Rama streed tegen de machten van de duisternis in zijn gevechten met Ravana, die hij ten slotte doodde. Men geloofde dat hij de incarnatie van God was. Dit is in overeenstemming met de oude leer dat het Grote Wezen periodiek de vorm van een mens aanneemt voor het behoud van de rechtvaardigen, het vestigen van deugd en orde en het bestraffen van mensen die slechte daden verrichten. Miljoenen mannen en vrouwen lezen elke dag over Rama in het Ramayana van Tulsi Das. Zijn lof wordt elke dag gezongen, en herhaald tijdens hun feestdagen. Het lijkt beslist nogal bekrompen en kleingeestig om aan te nemen dat slechts één enkele stam en één enkel volk werd begunstigd met het verschijnen van een min of meer volledige incarnatie van God. Hij [Boedha: red] deed afstand van de wereld, en later van de eeuwige vrede in nirvana, opdat hij de mensheid zou kunnen verlossen. Hierin komt het verhaal overeen met dat van Jezus. En Boeddha weerstond ook Mara, of de duivel, in de wildernis. Jezus onderwijst dat we even volmaakt moeten zijn als de Vader, en dat het koninkrijk van de hemel zich in ieder van ons bevindt. Om volmaakt te zijn als de Vader moeten we aan hem gelijk zijn, en hier hebben we dus de oude leer die vanouds door de brahmanen werd onderwezen dat ieder mens God is en een deel van God. Dit ondersteunt de eenheid van de mensheid als een spiritueel geheel, een van de belangrijkste leringen uit de tijd van vóór het christendom en die ook nu in het brahmanisme wordt aanvaard. Dat het heelal in essentie spiritueel is, dat de mens een geest is en onsterfelijk, en dat de mens de volmaking kan bereiken zijn universele leringen. Alle religies hebben zelfs specifieke leringen gemeen. Reïncarnatie komt niet alleen voor in het hindoeïsme of het boeddhisme. Ook de joden geloofden erin, en Jezus geloofde er niet alleen in maar onderwees haar ook. Want hij zei dat Johannes de Doper de reïncarnatie was van Elia ‘die zou komen’. Als jood moet hij de leringen van de joden hebben gekend, en dit was er één van. En in Openbaring (3:12) zegt de schrijver: ‘Wie overwint maak ik tot een zuil in de tempel van mijn God, en hij zal niet meer daaruit gaan.’ De woorden ‘niet meer’ impliceren dat er een tijd van ‘daaruit gaan’ aan voorafging. De leer van de vervolmaakbaarheid van de mens doet de leer van de erfzonde teniet, en zoals gezegd onderwees Jezus eerstgenoemde leer. Reïncarnatie is een noodzaak voor het bereiken van deze volmaking, en door middel daarvan worden ten slotte die verlossers van de mensheid voortgebracht waarvan Jezus er één was. Hij ontzegde anderen dergelijke voorrechten niet, maar zei tegen zijn discipelen dat zij zelfs grotere dingen konden doen dan hij heeft gedaan. We vinden deze edele wijzen en verlossers dus in alle religies. Daar zijn Mozes en Abraham en Salomo, allen wijzen. En we moeten de joodse gedachte aanvaarden 17


dat Mozes en de anderen de reïncarnaties van vroegere personen waren. Mozes was volgens hen Abel, de zoon van Adam; en hun messias zou een reïncarnatie van Adam zelf zijn die al een tweede keer was verschenen in de persoon van David. Als we ons richten op de meer alledaagse leringen, dan zien we die van karma of de leer dat we verantwoording moeten afleggen voor al onze daden en de gevolgen daarvan moeten ondervinden. Dit is de grote leer die het menselijk leven verklaart. Ze werd onderwezen door Jezus en Mattheus en Paulus. Laatstgenoemde zei met nadruk: ‘Vergis u niet, God laat niet met zich spotten: wat een mens zaait, zal hij ook oogsten’ (Galaten 6:7). Dit is het karma van de brahmaan en de boeddhist, dat leert dat elk leven het resultaat is van een vorig leven of vroegere levens en dat ieder mens in zijn wedergeboorten elke gedachte zal moeten verantwoorden en de gevolgen zal ondervinden van zijn vroegere daden. Wat de ethiek betreft zijn al deze religies gelijk, en niet één ervan geeft een nieuwe ethiek. Jezus stemde daarin overeen met zijn voorganger Boeddha, en beiden onderwezen de wet van liefde en vergevingsgezindheid. Een onderzoek van de religies van verleden en heden vanuit een theosofisch standpunt steunt en bevestigt die ethiek. We kunnen daarom geen nieuwe code introduceren, maar streven ernaar door een onderzoek van alle religies – dat niet is gebaseerd op angst, partijdigheid of onrechtvaardigheid – een stevige grondslag te vinden voor de ethiek die alle gemeen hebben. Bron http://www.theosofie.net/onlineliteratuur/inzichten/84religies.html Theosofische inzichten, artikelen van W.Q. Judge isbn 9789491433016, gebonden, eerste druk 2012, bestel boek © 2012 Theosophical University Press Agency, Den Haag Een lezing gegeven door William Q. Judge op 17 april 1894 voor het Religieus Parlement in San Francisco, Californië [op enkele onderdelen ingekort: red]. The Path, juli 1894, blz. 105-11

18


Het begin van onze religieuze tradities (de visie van Karen Armstrong en anderen) Religieuze inhouden en praktijken sluiten aan bij bepaalde manieren van leven of overleven, en zijn aan hervormingen toe wanneer de sociale en natuurlijke omstandigheden veranderen. Hoewel zij het belang van religieuze en mystieke ervaringen niet ontkent, zijn religieuze vernieuwers voor Armstrong toch in de eerste plaats sociale hervormers. Hun invloed op de menselijke samenleving staat in haar boek meer op de voorgrond dan hun specifieke relatie tot God of het goddelijke. In de tweede plaats valt op, dat Armstrong over de Spiltijd spreekt als een periode waarin humane waarden op de voorgrond treden. Na periodes van geweld en externe macht, kwam in de Spiltijd juist de nadruk te liggen op verinnerlijking, ontwikkeling van de persoon, empathisch vermogen, een ethiek van mededogen. Met of zonder God lijkt er in Armstrongs betoog nauwelijks toe te doen: zij benoemt inhoudelijke, morele en rituele verschillen tussen religies wel, maar abstraheert ervan in haar zoeken naar hun menselijke kant die humaniteit levend houdt in de harde strijd om het bestaan. Misschien komt zij daarmee dicht in de buurt van […….] pleidooi voor een in grote mate gedeelde ‘smalle moraal’ met daar omheen een variëteit aan identiteiten ingebed in ‘brede’ morele pakketten die al dan niet aan God een belangrijke plaats toekennen in hun opvattingen over het goede leven. Periodes waarin het recht van de sterkste leidt tot geweld en onderdrukking, roepen tegenreacties op waarin zoals Armstrong dat stelt ‘in de afgrond gekeken wordt’ en mensen moed verzamelen om aan een meer menswaardig bestaan te bouwen. Tegenover religieuze inhouden en praktijken die de macht van de heersers dienen, komen dan religieuze stromingen te staan die de nadruk leggen op sociale rechtvaardigheid, op de heilige onschendbaarheid van elke mens en op handelen dat geleid wordt door compassie. Een dergelijke religiositeit voert weg van dogma’s of metafysica die bepaalde waarheden en waarden verabsoluteren met als risico dat ze ontaarden in onmenselijke praktijken. De religiositeit van wat Armstrong de Spiltijd noemt, heeft per definitie oog voor diversiteit, geeft ruimte aan verschillende identiteiten en geeft de pretentie van volmaaktheid op. Mogelijk is het begrip Spiltijd eerder een normatief begrip dan dat het godsdiensthistorisch te onderbouwen valt. Maar dat de Spiltijd-gedachten ruimte kregen in samenlevingen die van hun ankers waren geslagen, maakt toch nieuwsgierig naar de relevantie van die gedachten voor onze dynamische maatschappij. Niet zozeer de mythe van een gezamenlijke oorsprong of van morele en structurele gelijkheid vind ik dan interessant, maar het gegeven dat in religies krachten werkzaam zijn die tegenspel bieden aan heersende ideologieën en machtspraktijken. Vanuit een bepaalde optiek kunnen we zeggen dat dat religies pas waarlijk transcendent maakt. De Franse filosoof Alain Finkielkraut verstaat onder transcendentie ‘dat wat tegenspel biedt’. Besef van transcendentie betekent dan de erkenning van wat anders, onzeker en onvoorspelbaar is, in plaats van dit te verpletteren onder een verabsolutering van wat als heilig wordt ervaren. Met een beroep op dit transcendentiebegrip, bekritiseert de godsdienstfilosoof Theo de Wit het verlichtingshumanisme om zijn moderne vooruitgangsideologie met universele pretenties. Maar zijn kritiek kan elk levensbeschouwelijk systeem gelden dat de eigen waarden 19


onaantastbaar maakt, of het nu om ‘verlichtingsfundamentalisme’ of om religieus fundamentalisme gaat. In die zin draagt de mythe van de gezamenlijke oorsprong van religies iets gevaarlijks in zich, nl. een nieuwe verabsolutering van wat gedeeld wordt, ten koste van wat daarvan afwijkt. In Armstrongs opvatting van Spiltijdreligie lees ik echter iets anders. Niet de gezamenlijke oorsprong of de vermeende gelijkheid van religies staat centraal, maar de eigenzinnige kracht van mensen om hun eigen tradities ter discussie te stellen en hun eigen gedrag onder de loep te nemen. Zij spreekt in dit verband van een spiritualiteit van overgave, van leegmaking van het zelf, die het mogelijk maakt om met anderen mee te voelen en boven eigenbelang uit te reiken (ib. p.116). Deze spiritualiteit waarborgt zo transcendentie in de door Finkielkraut bedoelde zin, een transcendentie die ruimte biedt aan verzet dat door de ander wordt geboden aan eigen plannen, gevoelens en wensen. Transcendentie kan zich manifesteren in de weerbarstigheid van de wereld om ons heen, of van een literair, wijsgerig of religieus oeuvre. Spiritualiteit die zich richt op een dergelijke transcendentie kan atheïstisch, humanistisch, religieus of godsdienstig zijn – categorieën waarvan alleen de eerste en de laatste elkaar lijken uit te sluiten. Het is deze vorm van spiritualiteit die volgens mij de vormen van moreel beraad en randvoorwaarden voor pluriformiteit mogelijk maakt […..]. Om een open, pluriforme samenleving te kunnen versterken, moeten levensbeschouwelijke systemen transcendentie toestaan, dat wil zeggen: oog krijgen voor wat lastig en complicerend is en wat zich niet in een alomvattend moreel basisschema laat inpassen. Finkielkrauts pleidooi voor transcendentie roept ons wakker uit naïeve wensdromen, van welke ideologische kleur ze ook zijn. Hij waarschuwt ons voor visies die het volmaakte in het vooruitzicht stellen en roept op tot verzet tegen ‘de metafysische verdwijning van het veelvuldige in het Ene’ (Finkielkraut geciteerd in De Wit, 2005, p.327). De zoektocht naar wat ons bindt kan vanuit deze optiek slechts met voorzichtigheid aangegaan worden. Om elkaar te erkennen, is een feest der herkenning niet voldoende. Alleen groepen die zowel onder ogen zien waarin ze van elkaar verschillen, als waarin hun gemeenschappelijkheid schuilt, zijn tot wederzijdse erkenning in staat. Levensbeschouwingen kunnen in hun diversiteit bijdragen aan een open samenleving, wanneer zij het vermogen bewaren om tegenkrachten te mobiliseren tegen systemen van waarden die absoluut dreigen te worden, en tegen nihilisme dat onverschillig maakt voor iedere waarde. Zij kunnen zich gezamenlijk inzetten voor een kritische dialoog over hoe wij willen (samen)leven. Wat ons bindt is naar ik hoop onze inzet voor een zinvol en menswaardig bestaan in een humane samenleving. Bron: Armstrong, K. (2005). De grote transformatie: Het begin van onze religieuze tradities. Amsterdam: De Bezige Bij. Wit, T.W.A. de (2005). ‘Het schuim der aarde. Over de politieke risico’s van een humanisme zonder transcendentie’, in: J. Duyndam, M. Poorthuis en T. de Wit, (red.), Humanisme en religie. Controverses, bruggen, perspectieven (pp. 319-337). Delft: Eburon. Hans Alma, hoogleraar Psychologie en zingeving, Universiteit voor Humanistiek Uitgesproken op de debatavond ‘Wat ons bindt’ van VU Podium en Rode Hoed, 16 oktober 2007 http://www.humanistischverbond.nl/doc/lynsey/lezing%20hans%20alma%20wat%20ons%20bindt.pdf

20


Universele religie Tien of twintig jaar geleden, niet gehinderd door relevante kennis of inzicht, leefde ik met het halfbakken idee dat de huidige westerse beschaving zo’n beetje de maatlat was voor de menselijke soort. Ik weet nu beter. Eigenlijk moet ik zeggen: Ik voel nu anders. De term 'voortstuwende wereldorde' heeft voor mij als invulling gekregen een mysterieus soort krachtenveld dat de mens overstijgt, en dat de dynamiek levert voor het leven op aarde. Ik denk dat het in de buurt komt van wat de Franse filosoof Henri Bergson in de vorige eeuw élan vital noemde. De term OBdH was en is voor mij strikt symbolisch gebleven. Al mijmerend kreeg ik een soort visioen van een mondiale religie of stroming die voldoende harmonie zou opleveren om het kwaad wat te beteugelen. Een utopie natuurlijk. [….] Gemakshalve doopte ik die utopie voor mijzelf ‘universele religie’. Religie in dit geval te verstaan als alles wat een mens denkt, doet en voelt onder de vlag van godsdienst, mythologie, esoterie, sjamanisme, animisme, en aanverwante artikelen. Uitdrukkelijk dus ook de vrijmetselarij (als esoterie). Op deze manier gedefinieerd is er weinig verschil tussen religie en spiritualiteit. Spiritualiteit is niet op voorhand leerstellig, religie vaak wel. [….] Het was tien jaar geleden voor mij een aangename verrassing te merken dat er in de richting van universele religie méér gebeurt dan ik wist. Ik las over het eerste wereldparlement van religies in 1893 in Chicago. Er waren negen grote religies vertegenwoordigd, met duizenden participanten: christendom, hindoeïsme, jaïnisme, boeddhisme, judaïsme, confucianisme, shintoïsme, islam en mazdaïsme. Eén van de daar geleerde lessen, aldus de wetenschappelijke afdeling van dat parlement, was dat er religies zijn die meer achting verdienen dan het christendom, in die zin dat ze een grotere filosofische diepte bereiken en een grotere spirituele intensiteit. En die het christendom overtreffen in individueel onafhankelijk denken, terwijl ze in niets onderdoen op het gebied van ethische schoonheid en efficiency. Dat zijn zware uitspraken, naar mijn smaak van een hogere orde dan die van wat voor concilie of synode ook. Sindsdien is er tenminste één beweging aan het groeien die zich beijvert voor een nietmonopolistische universele religie. Het is een monnikenorde die in 1897 werd gesticht in de buurt van Calcutta, door Swami Vivekananda, een discipel van Rama Krishna, die toen net gestorven was. Het is inmiddels de grootste monnikenorde van India geworden, met 141 centra in 16 landen. Vivekananda was een van de deelnemers aan dat eerste wereldparlement van religies in 1893. In de New York Herald van toen stond daarover het volgende: “Vivekananda is zonder meer de grootste figuur van het Parlement van Religies. Na zijn toespraken beseffen wij hoe dwaas het is om missionarissen naar India te sturen” 21


De toespraak die hij daar hield werd in z’n geheel afgedrukt in het tijdschrift Prana nr. 76, van mei 1993, ter gelegenheid van het eeuwfeest van dat eerste Parlement. Ik geef er een uiterst summiere samenvatting van, maar wél met nagenoeg dezelfde woordkeuze als Vivekananda, Hij sprak een heldere taal in plaats van het zo vaak duistere en cryptische van de Indiase filosofie. Bedenkt U dat dit ruim een eeuw geleden werd uitgesproken. De ‘ik’ erin is Vivekananda (die toen 30 jaar oud was; hij stierf in 1902). “Woorden als liefde, vrede, gelijkheid, broederschap hebben al veel van hun betekenis verloren. In elke grote godsdienst vinden we drie elementen: 1. De filosofie, die de basisprincipes uiteenzet, doel en middelen 2. De mythologie, die de verhalen concreet maakt en illustreert 3. De rituelen, ceremonieën, en soortgelijke dingen. Eerst over de filosofie: Iets als een universele filosofie bestaat nog niet. Elke religie verkondigt zijn zogenaamde ‘enig juiste’ dogma’s. Wie ze niet gelooft, krijgt het moeilijk. Soms worden zelfs dwang en geweld gehanteerd. Fanatisme is de gevaarlijkste van alle menselijke ziekten. Dan de mythologie: een voor iedereen aanvaardbare mythologie bestaat nog niet, zelfs geen harmonie tussen bestaande mythologieën. Hij noemt voorbeelden. Dan de rituelen: iedere sekte heeft een eigen ritueel, vindt dat heilig en noemt de rituelen van anderen bijgeloof. Hij noemt voorbeelden. We roepen om het hardst ‘universele broederschap’, maar wat komt daar in de praktijk van terecht? Zodra je een sekte maakt, protesteer je tegen gelijkheid en hef je de broederschap meteen op. Zij die de broederschap in hun hart voelen, praten niet veel, maar doen. Eén stel doctrines dat door de hele mensheid geloofd zou moeten worden is even onmogelijk als één universele mythologie of één universeel ritueel. Want verscheidenheid is het eerste levensprincipe. De biologische evolutie werkt door differentiatie. (Knap gezegd, slechts tien jaar na Darwin, PR) Wat bedoel ik dan met het ideaal van universele religie? Geen universele filosofie, mythologie of ritueel, want de wereld moet blijven functioneren, en dat kan alleen maar door de natuurlijke noodzaak van variatie te erkennen en open te houden. We moeten leren inzien dat waarheid op duizenden manier uitgedrukt kan worden, en dat iedere manier tot op zekere hoogte waar is. Elke sekte, elke ziel, elke natie, elke religie zoekt bewust of onbewust naar wegen om zich op te werken tot zijn God, zijn eigen waarheid. Tot dusver klopt mijn verhaal theoretisch, maar is er een methode om die harmonie tussen religies praktisch uit te werken? Wat is praktisch? Als het plan de individualiteit van geen 22


enkel mens aantast, en hem tegelijkertijd een punt aanwijst waar alle religies samenkomen. Tot nog toe heeft men het in feite geprobeerd met enkele uitgezochte doctrines, die prompt nieuwe sekten in het leven riepen. Ik leg mijn plan aan U ter discussie voor. In de eerste plaats wil ik de mensen vragen om de spreuk te erkennen: ‘Vernietig niet’. Geen iconoclasmen. Breek niet af, haal niet omlaag maar bouw op. Help als je kunt. Kun je dat niet, kruis dan je armen en kijk hoe alles verloopt. Zeg geen woord tegen iemands overtuiging als die eerlijk is. Accepteer de mensen op het niveau waarop ze staan en verhef ze. Niemand kan een plant laten groeien, de plant groeit zelf. Zo is het ook met de spirituele groei van ieder mens. Niemand kan je dat leren, niemand kan een spiritueel mens van je maken. Je moet het zelf doen. Mensen zijn verschillend. Generaliseren kan niet, maar we kunnen ze wel voor de praktijk in vier klassen onderscheiden: (1) De actieve persoon, de werker. die zijn energie gebruikt voor liefdadigheidswerk, dingen maken, plannen, organiseren; (2) De emotionele mens, die het sublieme en het mooie overmatig wil liefhebben. Hij bekommert zich er niet om of het bestaan van Christus of Boeddha rationeel aangetoond kan worden, of op welke moment precies de Bergrede werd uitgesproken. Dan heb je (3) de mysticus, die door analyse wil uitzoeken welke krachten in ons werkzaam zijn, en hoe we die onder controle kunnen krijgen. En tenslotte (4) de filosoof, die alles tegen elkaar wil afwegen en zijn intellect wil inzetten, desnoods buiten de mogelijkheden van de menselijke filosofie. Welnu, om acceptabel te zijn voor de meeste mensen moet universele religie groeimogelijkheden bieden aan al die mensentypen. Universele religie moet zowel filosofisch zijn als emotioneel, mystiek en tevens aansporend tot werken. Laat de filosofen en wetenschappers vrij in hun pogingen alles rationeel te verklaren. Ze vinden vanzelf de grens van hun verstand. Laten we de mysticus verwelkomen en klaar staan om hem wetenschappelijke analyse aan te bieden. En met emotionele mensen moeten we samen kunnen zitten, lachen en huilen. Als de energieke werker komt, moeten we met hem werken met de energie die we hebben. Hét ideaal — die vier elementen in gelijke mate én volledig ontwikkeld, bestaat niet. Mijn ideaal is: voldoende evenwicht tussen die vier richtingen, Dat wordt bereikt met wat wij in India yoga noemen. Voor de ‘werker’ betekent yoga verbondenheid met het geheel van de mensheid. Voor de mysticus betekent het verbinding tussen het lagere en het hogere zelf. Voor de minnaar is het verbinding tussen zichzelf en de god van de liefde. Voor de filosoof is het verbinding met alle existentie.” 23


Tot zover de toespraak van Vivekananda in 1893. Hij beschrijft verder de vier compartimenten van yoga, die ik niet kan samenvatten. Maar hij zegt erbij dat alle yoga’s je aanraden je eigen verstand vast te houden. Schiet dat tekort, dan is je intuïtie aan de beurt. Het jubileumnummer van het tijdschrift Prana uit 1993 bevatte nog veel meer over universele religie, zowel van Vivekananda als van commentatoren. Bijvoorbeeld: universele religie mag geen intellectuele, sociale of politieke vrijheden beknotten. Het absoluut hoogste goed is maximale ontplooiing van ieders persoonlijke spiritualiteit. Spiritualiteit te verstaan als geestelijke ontwikkeling, in de eerste plaats in transcendente zin, dus de mens overstijgend, maar ook in intellectuele zin. In ieder geval bewustwording van universele waarden die boven etnische, ideologische of godsdienstige verschillen uit gaan. Vrijmetselarij is mijns inziens één voorbeeld van zo’n spiritualiteit. Dat wereldparlement van religies had mij geïmponeerd. Ik wilde weten of het meer was dan een proefballon. Gelukkig hoef je daarvoor dank zij het internet geen bibliotheken meer door te spitten. Wat vond ik? Het lijkt wel alsof er eerst twee wereldoorlogen voor nodig waren, maar in 1993, precies een eeuw later, is dat parlement herhaald, weer met ongeveer 8000 participanten. Daar werd een organisatie gesticht, en besloten om met tussenpozen van ongeveer vijf jaar elkaar te blijven ontmoeten. En dat gebeurde, in 1999 in Kaapstad en in 2004 in Barcelona, beide weer met rond 8000 participanten uit 75-80 landen. Een zoekpartij op het Internet met de term ‘Universal Religion’ leverde 17.800 hits. Ik heb de eerste honderd ervan bekeken. Mijn hoofdindruk was dat de behoefte aan wereldverbetering alom onderschreven wordt, en dat het aantal groepen en organisaties die dat zeggen na te streven, groot is. En ik herkende ook dingen die Vivekananda een eeuw geleden al noemde: religies die hun eigen filosofie als universeel aanbieden of opdringen, met apocalyps dreigen als je niet luistert, plannen tot wereldverbetering met weinig of geen spiritualiteit, een stroming die zich ‘cosmosofie’ noemt en de rede als basis voor een universele filosofie ziet, en zelfs een beredeneerde terugkeer naar het zoroastrisme. Als je in die erwtensoep wederzijds respect zou kunnen toveren, zou je al een aardig stuk universele religie hebben. Wat ik uit het hindoeïsme tegenkwam was opvallend anders van toon dan de rest. Het was de enige stroming die op zijn eigen diversiteit en tolerantie wees als pluspunten, met een kretologie die verwant leek met die lezing van Vivekananda. Het bevestigde wat ik elders gelezen heb over het vermogen van het hindoeïsme om schijnbaar onverenigbare opvattingen toch in harmonie bij elkaar te houden. Het hindoeïsme claimt dat het ‘the earliest religion of mankind’ is, dat praktisch de hele wereld ooit Vedisch was, met redeneringen die lijken op die van vrijmetselaren als die over hun maçonnieke archeologie vertellen. Een sterk punt vond ik dat het hindoeïsme inderdaad even tolerant schijnt te zijn als de vrijmetselarij. Binnen het hindoeïsme heersen nog sterker

24


uiteenlopende opvattingen dan in het monotheïsme, maar in India gaat dat al een paar duizend jaar in harmonie in plaats van met schisma’s en geweld. Van de Indiase culturen in het algemeen vond ik veel in het boek Op zoek naar de bronnen van onze beschaving van Michael Wood, dat ook een Teleac cursus begeleidde. Ik citeer: “India is buitengewoon gezegend en creatief geweest op elk terrein van het menselijk kunnen. Als we één kenmerkend onderdeel van de erfenis zouden moeten kiezen — en dat zou een Westerse keuze zijn — dan is het misschien dat India de geestelijke speurtocht in het midden van het bestaan heeft geplaatst op een manier waarop geen enkele andere beschaving het gedaan heeft. Vanaf de oudheid heeft India de doelen van de beschaving heel anders gedefinieerd dan het Westen. Het Westen bracht als idealen het individualisme, materialisme, rationaliteit en mannelijkheid voort. De grootse traditie van India heeft daarnaast geweldloosheid, zelfverloochening, het innerlijke leven en het vrouwelijke beschouwd als de steunpilaren van de beschaving. En gedurende alle triomfen en rampen uit haar geschiedenis heeft ze vastgehouden aan dat ideaal. De geschiedenis is bezaaid met rijken van het zwaard. Alleen India heeft een rijk van de geest voortgebracht.” Speciaal t.a.v. het hindoeïsme refereer ik aan een artikel van de filosoof/theoloog Dr. Bruno Nagel in het tijdschrift Filosofie 2003/2 over de wijsbegeerte van het Hindoeïsme. Ik citeer: “Op het Indiase subcontinent hebben zich vanaf de eerste helft van het millennium voor Christus vormen van systematische reflectie ontwikkeld die vergelijkbaar zijn met wat in het westen filosofie genoemd wordt. [....] Daarbij valt op, hoe de hindoeïstische filosofie meestal voorrang geeft aan orde, samenhang, eenheid en onvergankelijkheid, terwijl de boeddhistische filosofie daartegenover doorgaans de nadruk legt op instabiliteit, verbrokkeling en vergankelijkheid van de menselijke levenswerkelijkheid. Ondanks de diepe verwantschap op het vlak van het meditatieve bevrijdingsdoel hebben alle richtingen scherp met elkaar gediscussieerd, vanuit een besef dat intellectuele helderheid geen vijand is van een bevrijd bewustzijn, maar daartoe juist een bijdrage kan leveren.” Betekent dat nu dat we allemaal hindoe zouden moeten worden? Zeker niet, ik noem het hindoeïsme alleen maar om zo’n initiatief als van de hindoe Vivekananda begrijpelijk te maken. Hij stond daar niet te preken als een individu met een persoonlijk visioen, maar als exponent van een duizendjarige traditie van harmonie tussen tegengestelden, van samenleven met acceptatie van verschillen. En dat is weer een aanwijzing dat mijn utopie van een universele religie niet 100% illusie hoeft te zijn. U kent het gezegde ‘ex oriënte lux’, het licht uit het oosten, dat al eeuwenlang gezegd wordt, ook in de terminologie van de bijbel en van de vrijmetselarij. Maar mijn mening is dat het geestelijke licht niet alleen uit het Oosten komt en ook niet hoeft te komen. Ik neig meer in de richting van wat Prof. Libbrecht zegt, als pionier in de comparatieve filosofie. Hij bepleit in zijn boek Burger van de wereld zoiets als “van de drie culturen (India, China, Westen) heeft 25


er niet één genoeg in huis voor wereldburgerschap. Er één uitkiezen kan dus niet, integreren ook niet. Verdiep je zonder waarde-oordelen vooraf in alle drie, probeer de overeenkomsten en de verschillen te begrijpen, en kies daaruit je persoonlijke menu.” Mijn idee. En het past helemaal in dat visioen van Vivekananda. En, schrik niet, ook min of meer in wat Michel Foucault in de 20e eeuw levenskunst noemde. Zijn er tekenen in goede richting? Ik dacht van wel. Niet op het niveau dat je in de krant leest, maar wel bij de denkers. De kenmerken van beschaving, cultuur, spiritualiteit, godsdienst, wetenschap, kunst e.d., ontstaan niet toevallig, maar als vruchten van origineel, soms vernieuwend denken van visionaire voormannen, die wij filosofen noemen, soms ook profeten, heiligen of wetenschappers. Op het Aziatische continent hebben zich drie grote, sterk verschillende beschavingen ontwikkeld, de Indiase, de Chinese en de westerse. De wederzijdse belangstelling, in ieder geval vanuit het westen, neemt toe, nu met open mind, minder gehinderd door kerkelijke macht. Vooral sinds onze culturele revolutie van de jaren zestig is de comparatieve filosofie flink gegroeid, tot onderwijs op academisch niveau toe. En mede dank zij het mondiale zenuwstelsel Internet acht ik de kans reëel dat culturele uitwisseling richting universele religie gaat werken. Nog een grond van mijn positieve inschatting vond ik in een boek van Willis Harman Omwenteling uit 1988. De Engelse titel Global Mind Change klopt beter met de inhoud. De hoofdstelling van dat boek is dat er een verschuiving aan de gang is op het meest fundamentele niveau in het wereldbeeld van de westerse mens. Harman spreekt met gezag van jarenlang onderzoek. Wie geïnteresseerd is, kan van mij een synopsis van dat boek krijgen. Ik laat het hierbij omdat mijn verhaal al lang genoeg is. Voor de grap heb ik een paar van die criteria van 'universele religie' eens naast de vrijmetselarij gelegd: 1. In een universele religie moet iedere eerlijke overtuiging gerespecteerd worden. — Dat doet de vrijmetselarij. 2. Universele religie moet alle vier genoemde mensentypen aanspreken (werker, gevoelsmens, mysticus en filosoof) — Lijkt mij geen probleem als we voor de samenleving begrijpelijk blijven. 3. Universele religie mag geen intellectuele, sociale of politieke vrijheden beknotten. — Onze vertrouwelijkheidsgelofte zou een probleem kunnen zijn. Ik vind dat die alleen interpersoonlijke zaken zou moeten betreffen. En scheiding tussen mannen en vrouwen zou je als een beknotting van sociale vrijheid kunnen zien. 4. Maximale ontplooiing van ieders persoonlijke spiritualiteit, in transcendente en intellectuele zin, wordt als het absoluut hoogste goed gesteld. In ieder geval bewustwording 26


van universele waarden die boven etnische, ideologische of godsdienstige verschillen uitgaan. — Dit kriterium zou mijns inziens alleen theoretische problemen kunnen geven, geen praktische. Let wel, ik presenteer dit niet als een doorwrochte vergelijking, maar als springplank voor nadenken en discussie. Eén stap die zeker aan alles moet voorafgaan is: al je eigen vóóroordelen kritisch bekijken. Bron: april 2005 http://www.promeijn.nl/Filosofie%20en%20vrijmetselarij/Vrijmetselarij%20bouwstukken/vrijmetselarijpietromeijs.html

27


Universele religie 2 [..]alle religies hebben eenzelfde doel. Wie dat zegt, moet beseffen dat hij een nieuw model invoert. Vanuit een eigen overtuiging dat alle godsdiensten op hetzelfde neer moeten komen, zal men dit ongetwijfeld als waar ervaren. Maar opnieuw: het materiaal van de wereldreligies biedt geen grond voor deze visie. Wie ze naast elkaar zet, zal zien dat ze niet dezelfde boodschap brengen, en dat hun intenties niet op het zelfde neerkomen. Men kan dat wel geloven, maar het is niet te zien. Men zou er op kunnen wijzen dat er toch voldoende gemeenschappelijke elementen in de grote wereldreligies te vinden zijn, die duiden op een gemeenschappelijke basis. Er zijn inderdaad gemeenschappelijke elementen: het geloof in iets transcendents, de ideeën van schuld en van bevrijding, het gebed en het ritueel. Maar deze overeenkomsten zijn formeel, of het betreft vormen. Wie deze gemeenschappelijkheden ziet in het kader van de concrete religie zelf en ziet hoe ze dan ingevuld worden, zal opnieuw merken dat het gemeenschappelijke niet te vinden is. Men zou ook kunnen zeggen dat we in de mystiek - en mystiek is zeer gewild binnen New Age - het wezenlijke vinden van alle godsdiensten. Dat is echter niet waar. Allereerst is mystiek niet een geheel, ook daarin zijn grote verschillen, en in de tweede plaats is ook hier weer van belang welk model men heeft: men neemt een model van wat mystiek is en past dat toe op alle mystiek. Dat er een geheel andersoortige mystiek zou kunnen zijn, verdwijnt uit het beeld. Bron: bewerking van een lezing ‘De keerzijden van het holisme; Een kritische beschouwing over New Age’ door Reender Kranenborg, die op 9 mei 1992 te Hilversum werd gehouden op een studiedag van de Remonstrantse Broederschap http://www.skepsis.nl/holisme.html

Misschien is het wel dit: dat religies het besef levend houden dat er altijd een nog niet verteld, verborgen verhaal is. Wanneer we elkaar tot recht willen brengen, moeten we daarom actief op zoek naar elkaars nog niet vertelde verhaal. De verhalen die we van elkaar en van onszelf niet doorgronden en waar we niet zomaar greep op hebben, waar we misschien wel met verwondering naar kijken en luisteren, en die dus kwetsbaar zijn, misschien zijn dat wel de elementen waarmee we een samenleving en cultuur opbouwen.

28


III.

HET CHRISTENDOM NADER BEZIEN

"Europa verliest zijn christelijk fundament. Politiek, cultuur en wetenschap slaan al geruime tijd weinig acht meer op christelijke gezagsdragers en dogma’s. Het aantal mensen dat regelmatig ter kerke gaat, is de laatste halve eeuw dramatisch gedaald. Maar deze ‘onttovering’, waarvan in de negentiende eeuw de voortekenen al zichtbaar werden, kent haar grenzen…… In dat patroon past ook de blijvende belangstelling voor de Hebreeuwse bijbel (onder christenen bekend als het ‘Oude Testament’). Dat boek blijft boeien. Dat is ook niet zo verwonderlijk. Het bevat prachtige verhalen, schitterende poëzie en, niet te vergeten, een samenhangende visie op de geschiedenis van de aarde en de mensheid. Ook al kunnen velen deze visie niet langer onderschrijven, het feit dat ze al zo lang bestaat, blijft fascineren." 27 december 2006 Marcel Hulspas, columnist, onderzoeksjournalist en schrijver van het boek ‘En de zee spleet in tweeën....’

1. Inleiding; dError! Bookmark not defined.e Bijbel, oude en nieuwe Testament; 2 delen, 2 tradities De bron van het christendom wordt gevormd door een verzameling geschriften waarin wordt gesproken over de God van Israel, de relatie met Zijn volk, en de betekenis voor de gehele mensheid van de profeet Jezus van Nazareth. Deze verzameling geschriften heet ‘De Bijbel’. Allereerst wordt daarover in z’n algemeenheid iets gezegd. Daarna wordt dieper op de geschiedenis, achtergrond en inhoud ingegaan. Het woord 'bijbel' komt uit het Grieks; biblia betekent daar 'boeken'. In de bijbel wordt verteld wat mensen met de God van het volk Israël hebben meegemaakt. Dat zijn dus verschillende verhalen die verschillende schrijvers uit alle lagen van de bevolking (van koningen tot schaapherders) hebben opgeschreven. Ondanks dat er tussen de oudste en de jongste delen van de bijbel meer dan duizend jaar verschil zit, vormen al deze verhalen toch een eenheid. Ze vormen een eenheid omdat ze allen vertellen over een band tussen God en de mensen. De bijbel bestaat uit twee delen: het oude en het nieuwe testament. Testament betekent hier niet zozeer nalatenschap (dat is het ook), maar meer nog 'verbond'. Het oude verbond ziet dan op het verbond dat God sloot met de personen die het hoofd vormden van de families waaruit het volk Israël is ontstaan; hij bevrijdde deze mensen uit de slavernij en leidde hun naar een eigen 'vaderland'. Het nieuwe verbond wijst dan naar het verbond dat God met alle mensen sloot via Jezus Christus; door navolging van deze 'wegwijzer' kan de mens mens zijn zoals God dat heeft bedoeld. 29


TWEE DELEN - TWEE TRADITIES De Bijbel bestaat uit twee hoofddelen. Het eerste deel bevat het heilige boek van het joodse volk. Het is in het Hebreeuws en Aramees geschreven. De geschriften zijn ontstaan tussen 600 en 200 V.C. in het oostelijk gebied van de Middellandse Zee, dat loopt van Mesopotamië, Kanaän tot aan Noord-Egypte. Centraal staan het verbond dat God sluit met het volk Israël en de afstamming en geschiedenis van het joodse volk. Voor de joden gelden alleen deze geschriften als Heilige Schrift. Zij onderscheiden drie delen: Thora (de leer of het onderricht), Neviim (de profeten) en Chetoeviim (de geschriften). Overeenkomstig de beginletters van de drie delen noemen de joden het geheel van de joodse Bijbel TeNaCH. Het tweede gedeelte van de Bijbel vormt samen met het eerste deel de Heilige Schrift van de christenen. Het is opgetekend in het Grieks. De teksten zijn geschreven tussen ongeveer 50 en 100 na.Chr. in het gebied rondom de Middellandse Zee dat toen deel uitmaakte van liet Romeinse Rijk. Centraal staan hier het leven en de leer van Jezus van Nazareth en het ontstaan van de christelijke Kerk. Christenen noemen dit deel van de Bijbel het Nieuwe Testament. Het bestaat uit drie delen: Evangeliën, (leven en leer van Jezus), Handelingen (het ontstaan van de christelijke kerk) en de Brieven (eerste aanzetten tot een christelijke leer). Omdat het christelijk geloof zich heeft ontwikkeld vanuit het joodse geloof zijn voor christenen ook de teksten van de Tenach gezaghebbend. Zij noemen deze het Oude Testament.

TENACH EN OUDE TESTAMENT Het christendom is voortgekomen uit het Jodendom. Op het eerste gezicht lezen joden en christenen dezelfde Heilige Schrift, genaamd Tenach of Oude Testament. Op het tweede gezicht wordt echter duidelijk dat deze verzameling teksten niet alleen een andere benaming hebben. maar ook anders zijn gerangschikt, anders worden vertaald, gelezen en begrepen. Dat is niet verwonderlijk. De Bijbel, zoals we die nu in boekvorm kennen, is immers niet duizenden jaren geleden kant en klaar uit de hemel komen vallen. Het boek heeft vorm gekregen in een langdurig proces, dat zich gedeeltelijk binnen twee verschillende gelovige tradities heeft afgespeeld. De TeNach, geschreven in liet Hebreeuws en Aramees, werd rond 1OO v.Chr. door joodse schriftgeleerden definitief vastgesteld als een afgesloten en heilige verzameling geschriften. Tot op de dag van vandaag is de Tenach in deze vorm en volgorde het fundament van de joodse Godsdienst en traditie. De christelijke godsdienst en traditie hebben zich, naast het Nieuwe Testament, gevormd op basis van de Septuanginta, de Griekse vertaling van de Tenach, die tussen 250 en 100 v. Chr. is ontstaan. De Septuaginta heeft een andere volgorde van de geschriften en bevat ook in het Grieks geschreven joodse geschriften die niet in de Tenach zijn opgenomen. Voor de zich ontwikkelende christelijke gemeente is deze Griekse vertaling van wezenlijk belang geweest. De Septuaginta werd de officiële Heilige Schrift van de vroege christelijke Kerk. Tal van latere vertalingen van het Oude Testament zijn vertalingen van de Septuaginta of wat betreft 30


volgorde en indeling op de Septuaginta gebaseerd.

VERBOND OF TESTAMENT? De benamingen Oude en Nieuwe Testament zijn van christelijke origine en aan het einde van de tweede eeuw na Chr. in gebruik geraakt. In de Tora is veelvuldig sprake van het verbond dat God met zijn volk sluit. Het Hebreeuwse woord berit betekent verbintenis of overeenkomst. In de Griekse vertaling van de Tenach (omstreeks 250 tot 100 v.C.) werd berit vertaald met diathèkè, dat in klassiek Grieks meestal een (wederzijds) verdrag, aanduidt. Maar in de volkstaal heeft het de betekenis van (laatste) wilsbeschikking. Weer later, in de Vetus Latina (de oude Latijnse Vertaling), werd het vertaald met Testamentum. Hoewel latere vertalers onderkenden dat er sprake was van een verschuiving in de betekenis van het Hebreeuwse woord berit, bleef de benaming Oude en Nieuwe Testament in gebruik.

OUD OF NIEUW? In de Tenach staat geschreven hoe God een verbond sluit met het volk van Israël en dit verbond ook regelmatig vernieuwt als het volk afdwaalt van de door God gegeven leefregels. In het Nieuwe Testament wordt meerdere malen verwezen naar deze verbondssluiting of worden passages uit de Tenach geciteerd. Maar de schrijvers van het Nieuwe Testament voegen ook een andere dimensie toe. Zij zien in de komst van Jezus als de Messias een nieuwe verbondssluiting van God met de mensen.

JOODSE TRADiTiE: TENACH De Thora is het hart van de Tenach. In deze vijf boeken staan de kernverhalen van schepping, uittocht, verbond en het geven van de Thora. leder boek is genoemd naar de woorden waarmee het begint. Het eerste boek, Be-resjit (In het begin), gaat over de schepping van de wereld, de zondvloed, Abraham, Sara en de andere aartsvaders en aartsmoeders, en tot slot over Jozef, de zoon van Jacob en Rebecca, die onderkoning wordt in Egypte. Het tweede boek, Sjemot (Namen), is weer het centrum van de Thora. Hierin staat geschreven hoe God de Israëlieten bevrijdt uit de onderdrukking in Egypte, hoe het volk onder leiding van Mozes veertig jaar door de woestijn zwerft en hoe God op de berg Sinaï het verbond sluit en de Thora (de onderwijzing of leefregels) geeft. Het derde boek, Wajiqra (En Hij riep), bestaat voornamelijk uit offervoorschriften, priester-wetten, regels voor rituele reinheid en de heiligheidswet. In het vierde boek, Ba-midbar (In de woestijn), staat het langdurige verblijf in de woestijn centraal. Het vijfde en laatste boek van de Thora, Devarim (Woorden), behandelt opnieuw de wetsvoorschriften. De redevoeringen van Mozes nemen een belangrijke plaats in. Hij vermaant het volk van Israël de uittocht uit Egypte niet te vergeten en de leefregels van God (Thora) in het Beloofde Land te onderhouden. Het boek eindigt met de dood van Mozes. Om de Thora heen staan de boeken van de Neviim, de profeten. Als een rode draad lopen de onderwijzing van de Thora en liet verbond van God door de geschiedenis van Israël. De 31


profetische boeken worden ook historische boeken genoemd. Het besluit met de intocht in het Beloofde Land onder leiding van Jozua, de opvolger van Mozes. Daarna volgt de periode van de rechters en de Geschiedenis van het koninkrijk van Israël onder leiding van Saul, David, Salomo en hun opvolgers. Belangrijke gebeurtenis in deze periode is de bouw van de tempel in Jeruzalem. Het koninkrijk, inmiddels verdeeld in Juda en Israël, kan zich niet staande houden tussen de grootmachten Assvrië en Babylonië. De tempel wordt verwoest en het volk in ballingschap weggevoerd. De profetische boeken eindigen niet de terugkeer van de ballingen naar Juda en Israël en de wederopbouw van de Tempel. De Chetoevim (Geschriften) vormen als het ware de buitenste cirkel om de Thora. De verhouding, van mensen met God en het geloof, hun persoonlijke ervaringen met het leven en zin van het lijden, maar ook hun moedige keuzes en geloof vormen de grootste gemene deler van de Geschriften. Vijf daarvan, Mergillot (feestrollen) genaamd, worden ter gelegenheid van een bepaald feest in de synagoge voorgelezen.

HET OUDE TESTAMENT De inhoud van het christelijke Oude Testament is grotendeels gelijk aan de Tenach, behalve dat in sommige vertalingen een aantal boeken is toegevoegd. Het verschil zit 'm in de volgorde van de boeken waardoor het christelijke Oude Testament een andere inhoudelijke structuur heeft. Het Oude Testament heeft een lineaire opzet. Dat betekent dat er een historische lijn wordt gezien vanaf de schepping van de wereld (Genesis) tot aan de komst van Christus in liet Nieuwe Testament. De vroegste geschiedenis van het verbond van God met de mensen staat beschreven in de Wet en de Historische boeken, van Genesis tot en met Ester. Daarna volgen de Poëtische boeken. Ook deze zijn in een (vermeende) historische volgorde gezet. De Psalmen, die worden toegeschreven aan koning David, staan daarom voor Prediker, Spreuken en Hooglied die worden toegeschreven aan koning Salomo. Het laatste deel van het Oude Testament bevat de Profetische boeken. Deze beschrijven een groot gedeelte van de geschiedenis van Israel. De profeten doen echter ook tal van uitspraken die verwijzen naar een nieuwe tijd waarin een nieuwe rechtvaardige orde zal heersen. In de christelijke traditie vormt dit aspect van de profetische boeken een logische en historische overgang naar het Nieuwe testament.

HET NIEUWE TESTAMENT Het Nieuwe Testament begint met het evangelie van Matteus, gevolgd door de evangeliën van of volgens Marcus, Lucas en Johannes. Evangelie betekent ‘goede boodschap’ en dat is de kern van deze geschriften; het goede nieuws is de komst van de Messias (de Christus) in de persoon van Jezus van Nazareth. Alle vier de Evangeliën beschrijven in grote lijnen het leven van Jezus, zijn omgang met mensen van alle randen en standen, en zijn onderwijzingen. De opbouw van elk evangelie is chronologisch. Behalve Marcus beginnen ze bij de bijzondere geboorte van Jezus. Er wordt verhaald over zijn jeugd en zijn doop en roeping. Het grootste gedeelte is gewijd aan de periode dat hij samen met zijn leerlingen door het land trok en hen en het volk onderwees. Hij deed dit vaak in de vorm van gelijkenissen. Ook genas hij zieken en deed aldus de verhalen zelfs doden opstaan. De evangeliën eindigen met zijn kruisdood en zijn opstanding uit de doden, na drie dagen. 32


Het tweede gedeelte van het Nieuwe Testament bestaat uit het boek Handelingen, ook wel Handelingen van de apostelen genoemd. De Handelingen zijn een vervolg op de evangeliën. De leerlingen (apostelen) hebben van Jezus de opdracht gekregen het evangelie tot in alle hoeken van de aarde te verkondigen. Een van de hoofdpersonen in Handelingen is de bekeerde joodse schriftgeleerde Paulus. Een groot deel van zijn werkzaamheden en inzet richtte zich op de verkondiging van het evangelie onder de heidenen. Dat waren de voornamelijk Grieks sprekende niet joodse inwoners van het Romeinse Rijk. Een verzameling van 21 brieven vormt het derde deel van het Nieuwe Testament. De brieven zijn door Paulus en een aantal andere auteurs geschreven. Ze zijn gericht aan de eerste christelijke gemeenschappen. De brieven bevatten raadgevingen aan de bestuurders van de gemeenten, antwoorden op praktische vragen, vermaningen en waarschuwingen, maar ook bemoedigende woorden. Een belangrijk thema in de brieven is de relatie tussen joodse christenen en heidense christenen en de naleving van de leefregels van de Thora. Het laatste boek van liet Nieuwe Testament is heel anders van aard dan voorafgaande boeken. Het wordt de Apocalyps of Openbaring van Johannes genoemd. Het is het enige profetische boek van het Nieuwe Testament. Het laat zich niet eenvoudig lezen en doorgronden omdat het geschreven is in de vorm van een visioen en vol staat met beeldspraak en symbolen van getallen en dieren. De schrijver wil de christelijke gemeenten die het moeilijk hebben onder de Romeinse overheid een hart onder de riem steken. Eens, aan het einde der tijden, zal er een nieuwe hemel en aarde zijn, zal een koninkrijk zijn waar vrede heerst. In de laatste eeuwen voor en de eerste eeuwen na Chr. ontstonden joodse en christelijke teksten die niet tot de algemene verzameling van geschriften (de zogenaamde canon) zijn gaan behoren. Ze worden Apocriefen genoemd, dat is Grieks voor ‘verborgen’ of ‘geheim’. Ze heten ook wel deuterocanoniek. Dat betekent: ‘in tweede instantie tot de canon behorend’. De bijbelboeken stammen uit verschillende tijden. Er is een grote afstand in tijd tussen de oudste delen van het Oude Testament, vanaf ongeveer 1400 voor Christus, tot de laatste brieven uit het Nieuwe Testament, rond 100 na Christus. Er zijn ook verschillen in taal. De boeken van het Oude Testament zijn hoofdzakelijk in het Hebreeuws geschreven, de taal van het joodse volk. Sommige latere stukken zijn in het Aramees geschreven. Voor de boeken van het Nieuwe Testament is het Grieks gebruikt. Dat was in de eerste eeuw de belangrijkste taal in het Romeinse rijk. Zo konden niet alleen de mensen in Israël, maar ook in veel andere landen rond de Middellandse Zee deze teksten lezen. De bijbel kent verschillende genres. Zo geven sommige boeken een beschrijving van de geschiedenis met behulp van archieven en kronieken, maar andere delen kijken op een heel kritische wijze tegen de geschiedenis aan. Er staan wetten en bepalingen in de bijbel, maar ook gebeden en liederen. Boeken met spreuken en levenswijsheden, en geschriften met profeten, die vaak scherp commentaar leveren op misstanden. Brieven aan personen of gemeenten zijn bewaard gebleven en veel teksten over het leven en werk van de persoon Jezus van Nazareth. 33


De bijbel is een dik boek, maar kent geen doorlopend verhaal zoals wij dat kennen in een grote roman. Het is evenmin te vergelijken met leerboeken of encyclopedieën. Het gaat in de bijbel om het kennen van de God van Israël, die zich verbindt met de (wereld)geschiedenis van de mensen. Dat is de rode draad. Vanuit die omgang met God wordt het leven beschreven, wordt teruggeblikt en vooruitgekeken. Tot God wordt gebeden, God wordt geëerd. In naam van God wordt geleefd en gevochten. Voor mensen van onze tijd staat God veel meer aan de rand van ons leven. Daarom is de bijbel niet altijd gemakkelijk te volgen. Het geloven in de God van Israël en het dienen van die God bepaalt ook de manier van vertellen in de bijbel. Een voorbeeld kan dat duidelijk maken. In de bijbelboeken 'Samuël' en 'Koningen' wordt veel verteld over de koningen van Israël, maar de officiële geschiedenis (dienstjaren, oorlogen overwinningen, stedenbouw enz.) interesseert de schrijver niet. Het gaat er in die boeken om of een koning wel of niet de God van Israël gediend heeft. 'De rest moet je maar opzoeken in de jaarboeken', schrijft die auteur er steeds bij. De bijbelverhalen vertellen de geschiedenis, met het oog op de toekomst. In de bijbel wordt minder scherp onderscheidt gemaakt tussen verleden, heden en toekomst, dan wij dat doen. Wanneer in de bijbelse geschriften het verleden wordt verteld, is dat met de bedoeling om daarvan te leren waar de mens vandaan komt en waarheen deze op weg is. De bijbel is een verzameling geschriften die is ontstaan in het Nabije Oosten, voornamelijk in Israël. De wijze van spreken en schrijven wordt daardoor bepaald. Bovendien zijn die teksten inmiddels meer dan 2000 jaar oud. Dat moet goed worden beseft bij het lezen van verhalen uit de bijbel. Om de geschriften, die tezamen de bijbel vormen, beter te begrijpen lijkt het goed eerst in het kort in te gaan op de tijd waarin deze geschriften tot stand kwamen; kortom de geschiedenis te vertellen van het volk van Israël. Daarna zal per bijbelboek in het kort de inhoud en achtergronden worden aangegeven.

34


2.

GESCHIEDENIS VAN HET JOODSE VOLK

Voor een historische reconstructie van Israëls geschiedenis is de bijbel een belangrijke bron. Bij de gebeurtenissen uit de oudste tijden moeten natuurlijk vraagtekens worden gezet. Maar aangenomen dat er zoiets als een uittocht uit Egypte heeft plaatsgevonden (tussen 1250-1200 v Chr.) van een groep personen behorende tot één stam en dat de groep die deze uittocht heeft meegemaakt zich aansloot bij verwante stammen in het Palestijnse bergland, dan kan vervolgens worden gesteld dat tussen 1200 en 1000 v gr zich zo langzamerhand de contouren van twee grote verbanden beginnen af te tekenen: de Jozef- of Ephramgroep in het Noorden en de Juda-groep in het Zuiden. Onder koning Saul beginnen ze een eenheid te vormen. Koning David brengt ze tenslotte met succes bijeen in één vrij groot rijk, rondom zijn persoonlijke koningstad Jeruzalem. Dan schrijven we het ronde jaartal 1000 v Chr. Zijn opvolger Salomo weet het rijk nog bijeen te houden, maar na zijn dood breekt de noordelijke groep met de inmiddels ontstane dynastie van David. Sindsdien moet worden gesproken van een noordelijk rijk Israël. Dat ziet na die breuk ("925 v Chr.) het ene koningshuis na het andere verschijnen. Jeruzalem wordt het regeringscentrum van het zuidelijke rijk Juda, waar de volgelingen van koning David zich weten te handhaven totdat zij worden overwonnen door een naburig volk de Neobabyloniërs. Zolang houdt het noordelijke rijk Israël het niet uit. Dit koninkrijk valt in 722 v Chr. ten offer aan de expansiedrift van buurland Assyrië. Als Samaria, de toenmalige hoofdstad van het Noordelijk Rijk Israël, gevallen is wordt de bovenlaag van de bevolking gedeporteerd. De Assyriërs doen dat werk zo wreed en grondig dat het tienstammenrijk eenvoudig in de mist van de geschiedenis is verdwenen. Het koninkrijk Juda wist de dans voorlopig te ontspringen. Rond 700 v Chr. (de tijd van de profeet Jesaja) is ook Jeruzalem wél bedreigd geweest, maar al is Juda teruggebracht tot een stadstaatje rondom de oude Davidstad Jeruzalem, men is er doorhéén gekomen en rond 625 weet koning Josia zijn rijk weer behoorlijk te herstellen. In die tijd valt het vroegste optreden van de profeet Jeremia, die met zijn profetie de laatste tientallen jaren van Juda tot de verwoesting van Jeruzalem in 586 v Chr. begeleidt. Dan zijn het de Neobabyloniërs, die een opstand van de door hen gecontroleerde staat Juda niet dulden. Ook uit Jeruzalem en Juda worden de belangrijkste/invloedrijkste mensen weggevoerd; een gedeelte na een eerste beleg in 597 v Chr. -de profeet Ezechiël deelde dit lot- waarbij de vazalstaat nog eenmaal een kans wordt geboden; de rest van de leidinggevenden en ambachtlieden wordt weggevoerd bij een definitieve einde van de staat; in 586 v Chr, Jeruzalem ligt dan in puin. Met het koninkrijk Juda is het nu voorgoed gedaan. De Neobabyloniërs waren veel toleranter dan de Assyriërs. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de ballingen uit Juda hun trieste geschiedenis uiteindelijk konden navertellen. In Babel (de hoofdstad van de Neobabyloniërs) kregen zij zelfs kansen om zich te ontplooien. Dat ze ook geestelijk de veerkracht hadden om dat te doen ligt met name aan de profetische beweging die daar ontstond, die nieuwe perspectieven opende voor de gedesoriënteerde Joden in het vreemde land. 'Joden', die naam kan sinds de ballingschap worden gebruikt, want het is de stam Juda die de traditie van 'het gehele Israël' voortzet. De judeeërs bewaren namelijk óók de geschiedenis van 35


noordelijk Israël. In 539 v. Chr. verovert Kores, koning van de Perzen, de stad Babylon en beveelt de Joden het jaar daarop terug te keren naar Juda om de tempel te herbouwen. Het koninkrijk Juda was na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap eeuwenlang een vazalstaatje. De Perzen verleenden het veel vrijheid. Tot 332 v. Chr. blijven de Perzen de baas in Juda. Dan worden ze verslagen door Alexander de Grote en komt Juda onder de heerschappij van de Grieken. De trend was om de Griekse godsdienst en beschaving tot de bindende factor van het enorme rijk te maken. Dat was wat veel Joden niet accepteerden. In de tweede eeuw voor Christus breekt er een vrijheidsoorlog los. In 167 wil een opvolger van Alexander, Antiochius IV, de joden -onder bedreiging met de doodstraf- dwingen hun geloof op te geven. Dit is de tijd van de martelaren van Israël en van de Makkabeeën. In 165 v Chr. weet Judas Makkabeüs Jeruzalem te veroveren en de tempel te zuiveren van Griekse invloeden. Men weet onder Simon de Makkabeeër in 142 v Chr. zelfs onafhankelijk te worden. Vanuit Jeruzalem bevrijdden ze steeds meer gebieden, o.a. Edom, Samaria en Galilea, die in feite nooit tot het rijk Juda hadden behoord. Zij judaiseerden deze gebieden ook. Een achterkleinzoon van Mattitiahoe (de broers van Juda; een oud priestergeslacht) werd koning. Alleen was het daarvoor noodzakelijk een verbond met de Romeinen aan te gaan, waardoor Rome een belang kreeg in dit gebied. Toen er een een strijd om de troon losbrak greep Rome in. Vanaf 63 v Chr. staat Juda onder Romeins bestuur. In 37- 4 v. Chr. wordt de persoon Herodes door de Romeinen aangesteld als koning. Hij was afkomstig uit het honderd jaar eerder gejudaiseerde Edom en bevelhebber over een Romeins garnizoen in het altijd opstandige Galilea en gehuwd met de kleindochter van de koning. Er was veel verzet tegen deze wrede vazalkoning. Maar hij was ook een groot bouwer; hij liet o.a. de 2e tempel verfraaien tot een prachtig complex. Uit de opgravingen van zijn paleizen op de rotsburcht Massada bleek, tot verbazing van de archeologen, dat Herodes strikt vasthield aan de joodse leefregels. Na zijn dood wordt het grondgebied verdeeld onder vier opvolgers. De spanningen onder het Joodse volk over het Romeins bestuur nemen steeds meer toe, en in 66 na Chr. breekt een grote opstand uit, die in 70 na Chr. eindigt met de verwoesting van de tempel en een gedeeltelijke deportatie van de bevolking. Omstreeks 130 na Chr. breekt er onder het Joodse volk opnieuw een opstand uit tegen de Romeinen, die door de Romeinen nog wreder wordt neergeslagen dan de vorige. De joden worden uit Juda verdreven en dit is het einde van de nationale zelfstandigheid en begin van de eeuwenlange diaspora (verstrooiing), die tot 1948 duurde. In dat jaar vindt de vestiging plaats van een nieuwe joodse staat, het huidige Israël. Op een pagina hiervoor zijn in een tijdbalk alle gebeurtenissen nog eens weergegeven.

36


.

HET OUDE TESTAMENT

Het oude testament bestaat uit 39 boeken, die geschreven zijn in het Hebreeuws, op enkele hoofdstukken na, die geschreven zijn in het Aramees. Vele boeken zijn zo oud, dat maar weinig van hun ontstaan bekend is, laat staan dat er originele handschriften zouden bestaan. Wel is bekend dat deze boeken vele malen zijn overgeschreven. Dat was ook nodig. Het materiaal dat werd gebruikt, was niet altijd even duurzaam, terwijl ook het klimaat zijn invloed liet gelden. In het Oude Testament wordt verteld over 'de geschiedenis' van het volk Israël en hun relatie met hun God. De oudste -tot voor kort bekende- handschriften dateren uit de 9e en 10e eeuw na Chr. Pas in 1947 werden in grotten bij de Dode Zee boekrollen gevonden die veel ouder waren. Deze rollen bleken geschreven te zijn in de periode van "200 v. Chr. tot 100 na Chr. Daarmee ontstond ineens de mogelijkheid om te controleren of er in de meer dan duizend jaar verschil, veel veranderd was aan de teksten. Onderzoek leerde, dat de overschrijvers bijzonder weinig fouten hebben gemaakt, en dat de teksten zoals die zijn overgeleverd, betrouwbaar zijn. Het oude testament is dus de Hebreeuwse bijbel, of zoals de joden zeggen: de Tenach. Die bestaat uit drie afdelingen. 1. De T staat voor thora, letterlijk 'wet' of 'onderricht' en wordt gevormd door de eerste vijf boeken (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium). De Thora, de 'wet van Mozes' staat op de eerste rang. Daar staat 'alles' in. Dat is 'Gods Woord', de weg ten leven. 2. De profeten (Nebiim) komen op de tweede plaats. Wat zij doen, is het in de Thora gegeven woord in de actuele situatie concreet maken. 3. De Ketoebim (geschriften) vormen de derde groep. Zij representeren de reactie van het volk: Psalmen, want Gods lof moet gezongen worden, dat allereerst. Daarom wordt de reeks van geschriften met de Psalmen geopend. Maar er is ook het verzet van Job, de sceptische houding van Prediker, het 'gewone leven' van Ruth etc.

Volgorde van de bijbelboeken volgens de traditie (Joodse volgorde). I. II.

III.

De wet (tora): Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium. De profeten (nebiim) Vroegere profeten: Jozua, Richteren, 1 en 2 Samuel, 1 en 2 Koningen. Latere profeten: Jesaja, Jeremia, Ezechiël De kleine profeten: Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia, Maleachi. De geschriften: (ketoebim) Psalmen, Job, Spreuken, Prediker, Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Ezra, Nehemia, Ester, 1 en 2 Kronieken, Daniël.

37


Volgorde van de bijbelboeken volgens de Christelijke kerken. I. II.

Wetboeken: Historische boeken:

III.

Dicht- of zeden kundige boeken: Profetische boeken Grote profeten: Kleine profeten:

IV.

Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium. Jozua, Richteren, Ruth, 1 en 2 Samuel, 1 en 2 Koningen, 1 en 2 Kronieken, Ezra, Nehemia, Ester. Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied Jesaja, Jeremia, Klaagliederen, Ezechiël, Daniël. Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia, Maleachi.

In de joodse indeling van de bijbel is de functie van de boeken van de profeten veel duidelijker dan in de volgorde die de christelijke kerken aanhouden. Bij de bepaling van de volgorde van de boeken volgens de christelijke kerken heeft meer een rol gespeeld dat men een geschiedkundige aaneenschakeling nastreefde van de verhaallijn, waardoor de boeken waarin elementen uit de geschiedenis naar voren kwamen een aparte plaats kregen (de 'historische boeken'). Bij de christelijke kerken is het gebruikelijk de boeken Jozua, Richteren, Samuel en Koningen tot de historische boeken te rekenen, omdat daarin de geschiedenis van Israël van de inname van het land tot de ballingschap, wordt behandeld. Hoewel deze boeken één geheel vormen met de Tora (de eerste vijf boeken van de bijbel) geeft de joodse indeling toch een belangrijk inzicht; het gaat hier niet om geschiedschrijving in de gangbare zin van het woord, maar om profetische geschiedschrijving. Op een gegeven moment is bepaald dat het 'Oude Testament' klaar was. Een belangrijke reden waarom de hebreeuwse bijbel als geheel werd afgesloten was niet alleen de beoogde afgrendeling met de in die tijd zeer populaire apocalytische geschriften (vanwege de veelheid hiervan zou de bijbel een boek zonder einde worden, vandaar dat een grens werd bepaald zo rond 200 v. Chr.), maar ook de afgrenzing met het opkomend christendom in de eerste eeuw na Christus. Hiertoe zou rond het jaar 90 na Christus zijn besloten op de zogenaamde synode van Jabne. Het Oude Testament is in de Griekse vertaling tot de bijbel gaan behoren, waarbij deze -in de christelijke visie- duidelijk ondergeschikt zou zijn aan het Nieuwe Testament. Eén van de belangrijkste redenen was, dat men in de profetische boeken de teksten vond, die op Jezus betrekking hadden. Daarbij diende men het Oude Testament wel door de bril van het Nieuwe Testament te lezen. Het geloof in Jezus Christus ('Christus' is de Griekse vertaling van het hebreeuwse woord 'messias') werd tot het criterium om de gehele bijbel te lezen en uit te leggen

38


a.

HET ONTSTAAN VAN DE GESCHRIFTEN

Zoals sommige mensen uitgesproken persoonlijke talenten hebben, zo zijn er eveneens echt religieuze mensen en wellicht ook volkeren. Azië is het werelddeel waar veel grote godsdiensten ontstonden: het jodendom, het christendom, de islam, het hindoeïsme, het boeddhisme, het confucianisme. Eerder al is in hoofdstuk II. aangegeven dat zo rond de 6e eeuw v.C vele religieuze ontwikkelingen in het Azie plaatsvonden. De wijzen van de (rivier) Ganges, Boeddha, wijsgeer Socrates en de profeten van Israël namen het woord. Overal ontstonden heilige boeken, meestal geschreven door onbekenden: de veda's en de Bhagavadgita van de hindoes, de koran van de moslims, de bijbel van de joden en christenen. Het is van belang om te beseffen dat het gebied van Israel lag temidden van andere beschavingen, waar allerlei religies en gebruiken golden. Gebleken is dat die beschavingen met hun religies onmiskenbaar ook hun invloed hebben gehad op de ontwikkeling van het geloof in die ene God van Israel. Zo lezen joden, christenen en moslims in hun heilige boeken varianten van verhalen (zoals dat over de toren van Babel, of over Noach en de zondvloed) en van gebeden (zoals enkele Psalmen), die oorspronkelijk uit het Oude Mesopotamie komen. In de Codex Hammurabi werden door koning Hammurabi (1792-1750 v.C) 282 wetten vastgelegd, die lange tijd hun invloed op het Midden-Oosten hebben gehad. Zij zijn bekend gebleven doordat delen daarvan in de bijbel zijn opgenomen. De religie van Babylon bestaat niet meer, maar de verhalen leven met een nieuwe betekenis voort. In Egypte ziet men een ontwikkeling dat farao Ichnaton (1367-1350 v.C) probeerde om de verering van meerdere goden te beperken tot 1 god, de zonnegod Aton. Hoewel die ontwikkeling na zijn dood weer werd teruggedraaid ziet men daarna toch ook ontwikkelingen in het denken over god of goden. Op grafkisten verschenen hymnen aan de ‘Heer van Alles’, Re, voor wie alle mensen gelijk zijn (‘hij maakte alle mensen, groot en klein; de mensheid is slechts zijn traan’). Re is verborgen en alom tegenwoordig, rechtvaardig en gevoelig voor gebed. Hij werd beschouwd als de voorzienigheid van de mensheid. Hoewel iedereen hem moest dienen, had de individuele mens ook persoonlijk een morele verantwoordelijkheid. Mensen werden geboren uit Re’s geest en kregen spraak door zijn tong. Zien, horen en voelen waren gaven van Re en Tot. Mensen hebben een bewustzijn, een ‘ziel’ (ba), waarvan ze zich bewust worden en waardoor ze kunnen discussieren over het doel van het leven, en een ‘geest’ (akh) die niet tot het lichaam beperkt is, en die in het hiernamaals ‘ volledig’ kan worden . Deze opvatting van een persoonlijke god betekende een belangrijke breuk met de oudere, koninklijke theologie, en bereidde de weg voor ethische en religieuze teksten uit latere perioden. Zo zijn verscheidene delen van de bijbel afkomstig uit Egypte; in deze teksten wordt behandeld hoe men ethisch leeft en wat de juiste houding ten aanzien van de oorsprong van het universum is. Zo kunnen delen van de ‘Wijsheden van Amenemope’ worden teruggevonden in het bijbelboek Spreuken 22-25. Als centrale periode voor het ontstaan van het Oude Testament kan worden genoemd de tijd van de ballingschap in Babel: de zesde eeuw v. Chr. Als aan het einde daarvan, zo rond 500 v Chr 39


het belangrijkste of in iedere geval het grootste gedeelte van het Oude Testament gereed is, heeft er zich al een lange geschiedenis van het volk Israël voltrokken, waarvan in die boeken vele sporen kunnen worden gevonden. Zoals gezegd eindigt in 722 v Chr. een geschiedenis. Het noordelijk rijk Israël verdwijnt uit de geschiedenis. Van het lot van de zogenaamde tien stammen is niets bekend. Via de bijbel is alleen iets van hen bekend omdat mensen uit het zuidelijke rijk Juda de gedachtenis aan hen bewaard hebben. Het ligt voor de hand om te vermoeden dat mensen uit het noordelijke rijk tijdig hun toevlucht hebben gezocht in Jeruzalem. Zij zullen ook wel bepaalde tradities hebben meegebracht. Verondersteld mag worden dat zij koninklijke geschriften van de ondergang hebben gered. Zo is vrij precies bekend hoe de generaals en de koningen elkaar naar het leven stonden om hun plaatsje op de troon te bemachtigen. Met vaste regelmaat wordt de collega-voorganger vermoord. Een enkele keer weet een sterke man - bijvoorbeeld Omri- een dynastie te stichten die het een poosje uithoudt. Ook uit de tempels hebben misschien priesters archiefmateriaal weten te redden. Herinneringen aan het optreden van profeten in het noordelijke rijk -met name Elia en Elisa- zullen misschien ook door vluchtelingen meegebracht zijn naar Jeruzalem. Al in de achtste eeuw voor Chr. is het schrift namelijk zodanig ingeburgerd in het palestijnse gebied, dat het niet uit de lucht is gegrepen om zulke veronderstellingen te uiten. Aan het einde van de zevende eeuw wemelt het in Jeruzalem van schrijvers, zoals uit het bijbelboek 'Jeremia' valt op te maken. En zouden schrijvers niet oude geschriften, die ze onder hun hoede hebben, zuinig bewaren? Hetzelfde zal het geval geweest zijn met de schrijvers uit het zuidelijke rijk Juda die naar Babel zijn gevoerd. Er moeten mensen zijn geweest die de woorden van eerdere profeten (Jesaja, Jeremia, Amos, Hosea en Ezechiël) hebben meegenomen de ballingschap in. Jesaja bijvoorbeeld leefde weliswaar zo'n 150 jaar eerder (750-700 v chr), maar hij had zijn woorden aan zijn leerlingen in bewaring gegeven. Nu -onder de omstandigheden van de ballingschap- groeit het uit tot een boek. Vermoedelijk zijn het late 'Jesaja-leerlingen', die nu zelf ook gaan spreken, gebruik makend van motieven van de oude profeet met de bedoeling om duidelijk te maken: Nú zijn die oude uitspraken actueel; ze slaan op onze tijd! Deze geheel nieuwe profetie is -omdat er geen namen zijn overgeleverd- de naam gegeven 'Deutero-Jesaja', tweede Jesaja. Geïnspireerd door woorden van Jesaja moet er een kring van mensen ontstaan zijn, die in een geheel nieuwe toonaard het volk voorbereid heeft op een mogelijke kans die men wellicht zou kunnen krijgen om terug te keren naar het land van herkomst. De drijfveer was overigens mede gelegen in het het feit dat de in ballingschap meegevoerde priesters zich bijzonder ongerust maakten over het groeiende ongeloof onder de joodse ballingen. De goden van de Babyloniërs waren namelijk aantrekkelijk en intrigerend, maar het geloof in die ene God van Israël maakten de Israëlieten juist zo uniek en vormde de kern van hun historische identiteit. Die mogelijkheid om terug te keren naar het 'vaderland' deed zich voor toen het babylonische rijk ineenzakte en de macht door de Perzen werd overgenomen (538 v Chr). Toen kon het oude verhaal van de 'uittocht uit Egypte' van 'het volk Israël' (die zo rond 1250 voor Christus zou hebben plaatsgevonden) opnieuw aktueel worden, maar dan in het land Babylonië (het huidige Irak). Zo kan worden geconcludeerd dat het historisch gesproken aan deze mannen ligt dat de 40


geschiedenis van Israël niet uit is. Ze krijgen hoorders, zij krijgen schrijvers om zich heen. Oudere woorden als van Jesaja worden bijeengezet en uitgewerkt. Een nieuw boek -Deutero Jesaja- wordt er aan toegevoegd. Ezechiëls profetiën groeien uit tot een boek. Jeremia's laatste versie uit Egypte wordt onder de ballingen in Babel bekend. Op deze wijze zien we nu al een kern van de bijbel bij elkaar staan: de drie grote profetenboeken Jesaja, Jeremia, Ezechiël. De zogenaamde 'twaalf kleine profeten' van Hosea tot Maleachi moeten hier nog achter worden gezet, maar er gaat aan deze grote drie ook nog profetie vooraf: de vroegere profeten (Jozua, Richteren, 1 en 2 Samuel, 1 en 2 Koningen). Als de profetische woorden van de hiervoor genoemde profeten eigenlijk pas jaren later gaan doordringen in de hoofden en harten van de ballingen, gebeurt er iets ingrijpends. Een nieuw besef breekt door: als het waar is wat deze profeten ons te zeggen hebben, dan is het niet alleen niet afgelopen, maar dan moeten wij ons verleden anders gaan zien. Dan moeten wij gaan vertellen hoe het gekomen is dat we hier in Babel zitten. We moeten op een nieuwe manier de oude geschiedenis van ons volk 'neerzetten' om aan de hand van het verleden te vertellen hoe de toekomst er uit zal zien. Met de vonk van de profetie gaan ze nu geschiedenis schrijven. Men wil één grote geschiedenis-compositie scheppen die méér is dan historie. Het verleden moet toekomstperspectief scheppen. Het moet in de synagoge -die in ballingschap is ontstaanvoorgelezen kunnen worden. In de liturgie moeten er mensen mee bemoedigd kunnen worden. Als er hierna over de THORA wordt gesproken moet wel worden bedacht dat weliswaar grote figuren als Jeremia als Jesaja sterke invloed hebben uitgeoefend op het ontstaan van de Tora, maar dat niet de bundel 'profeten' eerst is ontstaan en pas daarna de Tora. De groei van de bundels gaat namelijk voor een groot deel gelijk op. In grote stukken van de eerdere profeten (Jozua bijvoorbeeld) wordt bijvoorbeeld de Tora bekend verondersteld. De vijf 'boeken van Mozes' zijn samengesteld uit zeer divers materiaal. Men heeft stof uit oudere tijden benut, men heeft ongetwijfeld ook oude tradities die onder het volk leefden er uit gelaten; men heeft, eventueel uit de oude gegevens, nieuwe verhalen gecreëerd. Door de hele Tora zijn de sporen van die diversiteit te vinden. De boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium zijn te beschouwen als het hart van de bijbel. Daarin wordt de toekomst en de bestemming van Israël gegeven. In de rest van de oud-testamentische geschriften wordt verteld hoe het met de bestemming is afgelopen. Men moet -wat de totstandkoming van deze geschriften betreft- niet al te ver teruggaan in Israëls geschiedenis, al zijn er in de Tora zeker eeuwenoude trekken van vóór de ballingschap bewaard gebleven. De bewerking van overgeleverde gegevens, creatie van nieuwe verhalen, en de compositie tot één geheel, heeft zich waarschijnlijk -zoals hiervoor al aangegeven- vooral in de tijd van de ballingschap (722-538 v. Chr.) voltrokken. Niet alleen werden door de schrijvers bestaande legenden uit het Midden-Oosten als voorbeeld gebruikt (zoals in het bijbelboek 'Genesis'), ook verhalen uit India en het Eufraat-gebied hebben als inspiratie-bron gefungeerd (Mozes). De schrijvers moeten zo ongeveer het volgende hebben gedacht. Eerst moeten we het hebben over de oorsprong van onszelf. Wat en wie zijn wij eigenlijk? We zijn voortgekomen uit het niets, uit het doodsgebied, uit Egypte. We waren een creperend 41


slavenvolk, onderdrukt door de wereldmacht Egypte. Maar we zijn, God zij dank, bevrijdt. Het thema van de bevrijding, dát moet het eerste zijn, en dat moet alles bepalen. In de vier boeken worden dus de fundamentele thema's aangetroffen, die voor Israëls geschiedenis van zo ingrijpende betekenis zijn. De belangrijkste zijn: het exodus-gebeuren, de uitleg van de Naam van God, de gave van de Tora, het onderricht, de poging God vast te leggen in een beeld, de rebelie van het volk en de loutering in de veertigjarige woestijnperiode. Maar toch vond men dat er nog een boek aan vooraf moest gaan, een boek dat het begin van de gehele geschiedenis verbindt met de uittocht van Egypte. Dit wordt het boek Genesis. De vraagstelling in dit boek is nog fundamenteler dan in de andere vier boeken van de Tora: Wat is er aan de hand met de bevrijding van dit slavenvolk? De vertellers van het boek Genesis hebben het gewaagd Israëls geschiedenis zó neer te zetten, dat het de lezer duidelijk wordt: heel de geschiedenis van Israël is vanaf het begin bedoeld als bevrijdingsgeschiedenis. De ballingen in Babel zullen elkaar dus de volgende vragen hebben gesteld: hoe kwamen de voorvaderen daar, in Egypte? Wat ging er aan de uittocht (exodus) vooraf? Zó komen er nu verhalen los over de aartsvaders Abraham, Izaak en Jacob. De verhalen van de schepping, van de tuin van Eden, het paradijs, de zondvloed en de toren van Babel zijn in Mesopotamië ontstaan (10e eeuw v. Chr. of nog eerder). Deze verhalen hebben maar weinig overeenkomst met de Kanaänitische of Egyptische mythologie, maar sluiten nauw aan bij vergelijkbare teksten uit het Mesopotamische gebied. Zeer waarschijnlijk heeft de stam van Abraham deze verhalen mee naar Kanaän gebracht. Het is voor de wetenschap trouwens nog de vraag of de verschillende aartsvaders ook werkelijk hebben bestaan. Het kunnen historische figuren zijn geweest, maar het kunnen ook alleen symbolische figuren in de hebreeuwse geschiedenis zijn, die door de verhalenvertellers naar voren zijn geschoven om te benadrukken dat alle stammen binnen het gebied Kanaän de oorsprong hebben in één aartsvader. Hoe het ook zei; aan het eind van dit historische proces staat toch telkens weer het concrete ontstaan van het volk Israël Bij het lezen van de verhalen moet dus goed in de gaten worden gehouden dat de verhalen niet zozeer een verslag geven van waargebeurde feiten maar dat met deze verhalen gepoogd wordt te verklaren hoe het volk Israël kon worden zoals het was ten tijde van de terschriftstelling. De mens eert goden, gemaakt naar zijn evenbeeld. Maar deze goden, eenmaal gemaakt, hebben op hun beurt het vermogen om hun aanbidders te vormen en aan zich te binden. Heidense goden uit de klassieke oudheid hielden zich niet met ethiek bezig, reden waarom Griekse moralisten, vanaf Socrates en Plato, er niet veel waarde aan hechtten en hun toevlucht namen tot abstracte concepten van goedheid en rechtvaardigheid, concepten die voor de monotheïstische joden eeuwen vóór hun heidense buren vanzelfsprekende uitgangspunten waren. De zuiverheid en abstractie van de joodse theologie, van de achtste eeuw voor onze jaartelling af, is opmerkelijk. Terwijl andere volkeren zich in het stof bogen voor beelden van hout en steen, riepen de joodse profeten hun volk op te erkennen dat Gods wil alleen kon worden vervuld door een deugdzaam, sociaal leven, door voor de armen te zorgen en door een rechtvaardige maatschappij in te richten, waarin mannen en vrouwen konden leven in de waardigheid van het geloof dat ze kinderen Gods waren. Het Oude Testament getuigt van een ontluikend religieus bewustzijn dat in de wereldliteratuur ongeëvenaard is. Jahweh, aanvankelijk een stamgod onder vele anderen en een brute, 42


bevoogdende godheid, wiens enige interesse de zorg voor de overwinning van één bepaalde Semitische stam in veldslagen tegen andere Semitische stammen schijnt te zijn, verandert langzaam in een inspiratiebron van ethische en geestelijke macht. In het bijbelboek Jozua, waarin God de Hebreeën helpt de steden van de Chiwwieten, de Perizzieten, de Jebusieten en de Kanaänieten te verwoesten, lijkt hij niet meer interesse in ethiek te hebben dan de goden Hera, Zeus of Pallas Athene bij Homerus, wanneer die oneerlijk en willekeurig militaire overwinningen voor hun sterfelijke lievelingen beramen. Toen de mythologie echter opnieuw werd verteld en opgetekend -zoals eerder gezegd wellicht vanaf de tijd van de joodse ballingschap in Babylonië (579-538) v. Chr.)- ging men de reis vanuit Egypte naar het beloofde land (1250 v. Chr.) beschouwen als een ethische ontdekkingsreis. De rampen die de Hebreeën bij hun uittocht overkwamen, de straf van Mozes omdat hij de Wet verzaakte die hem en zijn volk op de berg Sinai gegeven was, leggen meer de nadruk op Gods rechtvaardigheid dan op Zijn partijdigheid. De joden zelf, Zijn uitverkoren volk, kunnen God alleen dienen als ze Zijn geboden nakomen, als ze kunnen vasthouden aan het principe van monotheïsme, als ze afgoderij afzweren, als ze diep in hun harten de aard van het goede overwegen en dat goede ook praktisch toepassen, in levens vol soberheid, kuisheid en vrijgevigheid tegenover de armen. Het Oude Testament moet vooral worden gezien als een document van joods-literair religieuze genialiteit, uitdrukking van een geloofsvisie en heilsverwachting. Het Oude Testament spreekt oorspronkelijk over Jahweh die een gewone stamgod is, zoals zoveel stammen uit die tijd hun eigen god hadden. Maar dan begint het geloof van Israël in de god Jahweh op te bloeien en zien ze hem als hun eigen en enige God. Hier begint dan de zelf-identificatie van Israël als een bijzonder volk, temidden van volken en stammen, die een veelheid van goden kenden. De oudtestamentische bijbel laat de permanente strijd zien om het monotheïsme van de joden. Het volk dwaalt steeds af, wordt getrokken naar de vele, boeiende goden in hun omgeving. Profeten waarschuwen. Rampen worden gezien als een gevolg van Gods straffende hand. Oproepen tot bekering worden eindeloos herhaald. Men moet terugkeren naar het onderhouden van 'De Wet'. Als niettemin ellende en onderdrukking blijven duren, ontstaat de verwachting dat Jahweh een redder zal sturen, iemand die macht heeft als de Gezalfde van Jahweh.

43


b.

DE INHOUD VAN DE GESCHRIFTEN

I.

DE WET (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium)

Genesis Genesis betekent 'oorsprong;, 'wording' en bestaat uit twee delen. I. (hoofdstuk 1-11). Het boek begint met het verhaal van de geboorte van het universum, de plaats van de mens daarin, zijn opdracht en zijn misbruik van geboden mogelijkheden. De climax is de wereldvernietiging door een grote watervloed, waaruit slechts één familie (Noach) wordt gered. Daarna lezen we over de herbevolking van de aarde, de bouw van een toren die tot de hemel moet reiken, zodat de mens zichzelf kan verlossen. Het gevolg is dat God de mensheid verstrooit over de ganse aarde. In het bijbelse scheppingsgeloof zijn een drietal elementen verbonden: de scheppergod, de mens, en de wereld. De wereld heeft een begin en was niet eeuwig. Dat is een van andere religies verschillende voorstelling. De wereld heeft een begin en een einde, die naar joodse en christelijke opvatting door God zijn bepaald. Dat God de schepper is, is reden voor eerbied en vertrouwen; in het scheppingsgeloof liggen eerbied en grootheid van de schepping, voor haar schoonheid, voor de sterrenhemel boven ons, en vertrouwen, een zich-thuis-voelen besloten. Fundamentele gevoelens van deze aard bepalen wereldwijd het vertrouwen. In de joods-christelijke traditie is de mens steeds weergegeven als een mens die vrij is. En die vrijheid van de mens betekent ook dat hij in staat is tot het kwade. De mens wordt als schepsel beschouwd als onafhankelijk van de schepper, als een die aan de ouderlijke hoede is ontgroeid, maar tegelijkertijd is dit schepsel gebonden aan de wetten van de creatuurlijkheid. Het leeft slechts korte tijd en is geketend aan de scheppingsordeningen zoals in de behoeften van de mensensoort aan voedsel, slaap, warmte enzovoort. De bijbel vertelt dat God elke dag van de schepping zag dat alles 'goed' was, en op de laatste dag zelfs dat het 'zeer goed' was. Wat er is, is goed, is het waard lief te hebben en te loven. De mens heeft niet het recht de wereld voor slecht te houden of de -mogelijkerwijs door een andere god geschapen- materie het kwade toe te schrijven. Deze stoffelijke wereld is noch een toeval noch een uitvinding van de duivel, maar de goede schepping van God. De scheppingsverhalen lijken geschreven met liturgisch-pastorale bedoelingen: de mensen stimuleren de Sabbatwet te onderhouden: zes dagen werken en één dag rusten en heiligen, want zo deed God het voor!. De verhaal van Adam en Eva legt vooral de nadruk op de mens en zijn eenzaamheid. Die wordt doorbroken door de relatie van man en vrouw, die er zijn voor elkaar. Het verhaal van het verloren paradijs toont aan hoe het lijden, de ziekte, de last van de arbeid en de dood in de visie van de schrijver(s) het gevolg zijn van zonde. Dit geldt specifiek voor de vrouw met haar typisch vrouwelijke vormen van lijden: menstruatie, zwangerschap en 44


bevalling. Aangezien zij zulk een zware straf draagt, moet zij -zo veronderstelde de schrijver(s)wel een speciale rol hebben gespeeld in de zondeval. Het werd de rol van verleidster. Dit verhaal lijkt vooral uitgedacht om de toen al overheersende mannelijke wereld te verheffen boven de onderworpen vrouwelijke wereld en daarvoor een reden te hebben, desnoods door een beroep te doen op God. Deze prachtige mythe komt met varianten ook voor in de oud-egyptische godsdiensten. Waar het in dit verhaal om gaat, is een verklaring te geven voor het kwaad dat heerst en voor de ellende van het menselijk bestaan. De auteurs van dit bijbelboek Genesis stellen deze vraag opnieuw aan de orde in hoofdstuk 4 als zij het verhaal vertellen van Kaïn en Abel, de broedermoord. Opnieuw komt het ter sprake in het verhaal over de zondvloed. II. (hoofdstuk 12-50). Dan wordt de wijde blik vernauwd tot de beslotenheid van de tent van aartsvader Abraham. Hij wordt geroepen uit alle volken om voortaan op weg te gaan met God. Niet dat nu de rest van de wereld wordt vergeten, want tenslotte luidt de belofte dat in Abraham alle volkeren van de aarde gezegend zullen worden. Op grond van de bijbeltekst is niet te zeggen of, en zo ja welke, religie Abraham eigenlijk heeft gesticht. Deze aartsvader lijkt niet zozeer een religieuze vernieuwer te zijn geweest die dogma's en regels voor de rituele ceremonieën opstelde; in de eerste plaats was hij een volgeling van de enige en echte God, die Zich als Eeuwige Waarheid in alle dingen openbaarde. In de koran zegt Abraham bijvoorbeeld: 'Zie, dit is mijn God, want Hij is het Hoogste wezen.... Ik wend mij tot Hem, die hemel en aarde heeft geschapen.... Nu ik het ware geloof heb gevonden, wil ik niet meer behoren tot hen, die afgoden aanbidden' (soera 6, 79-80). Abraham ontdekte zijn religieuze roeping waarschijnlijk al vroeg en begon samen met een grote schare volgelingen, die wellicht niet alleen beperkt bleef tot de leden van zijn eigen stamgroep, zijn geloof aan de ene Heer en God te verspreiden. Met het ritueel van de besnijdenis, een nieuw religieus gebod dat al snel een sacrale en unificerende betekenis voor de Hebreeën zou krijgen, legde hij op z'n minst de grondslag voor de stichting van een nieuw geloof, dat niet alleen voor zijn eigen stamgroep maar voor 'alle mensenzonen' geldigheid zou moeten krijgen. Helemaal 'nieuw' was dit geloof aan de ene God overigens niet. Ook het volk de Arameeën kenden dit geloof. Zo ontving koning Melchisedek van Salem, een Kanaänitische stamvorst, Abraham niet alleen met brood en wijn, maar ook met de worden:"De zegen van de allerhoogste God die hemel en aarde heeft geschapen rust op u, Abraham, en geloofd zij God de Allerhoogste, die u macht heeft gegeven over uw vijanden'(Genesis 14, 19-20). De verhalen over Jozef zijn de verbindingsschakel tussen de traditionele verhalen over de aartsvaders en het verhaal van de uittocht van het volk uit Egypte. Op deze wijze wordt verduidelijkt dat het volk van Abraham, Isaak en Jacob via een direct stamverwantschap met het volk van Mozes zou zijn verbonden. In werkelijkheid was er waarschijnlijk sprake van verschillende afzonderlijke stamgroepen die vanuit verschillende gebieden naar Kanaän kwamen. De vorenstaande groepen leerden elkaar pas in dit land kennen. Wederzijdse betrekkingen tussen stamgroepen ontstonden pas in de vestiging tijdens Kanaän. Zoals eerder al opgemerkt is het voor de wetenschap nog een open vraag of de aartsvaders allemaal ook werkelijk hebben bestaan; maar of men er nu van overtuigd is dat zij historische figuren zijn geweest of alleen maar als symbolische figuren in de Hebreeuwse geschiedenis zijn 45


opgetreden, aan het einde van dit historisch proces staat toch telkens weer het ontstaan van het volk Israël. Wellicht dat Jacob niets anders was dan een personificatie van een oude Kanaänitische godheid, terwijl zijn twaalf zonen uitsluitend de functie hadden om de twaalf stammen van Israël het gevoel te geven dat zij via deze stamvaders nauw met elkaar verwant waren, en dat zij in Abraham zelfs een gemeenschappelijke voorvader hadden. De geïmmigreerde nomaden, die ten slotte in twaalf stammen opgingen, moesten door deze voorgeschiedenis en het besef een gemeenschappelijke oorsprong te bezitten, tot één natie worden samengesmolten. Hoewel de verhalen in dit boek over mensen gaan, is het toch in de eerste plaats een bericht van wat God heeft gedaan. Het begint met de belijdenis dat God het heelal heeft geschapen en eindigt met de belofte dat God blijft omzien naar zijn volk. Door het hele boek heen is God de hoofdpersoon. Hij leidt en helpt zijn volk en geeft vorm aan hun geschiedenis. Hoofdlijnen Schepping van het heelal en van de mensen (1:1-2:25) Het begin van zonde en lijden (3:1-24) Van Adam tot Noach (4:1-5:32) Noach en de zondvloed (6:1-10:32) De toren van Babel (11:1-9) Van Sem tot Abram (11:10-32) De aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob (12:1-35:29) De nakomelingen van Esau (36:1-43) Jozef en zijn broers (37:1-45:28) De Israëlieten in Egypte (46:1-50:26)

Exodus (een altijd aanwezig verleden) Exodus betekent 'uittocht'. Men kan het boek in drie delen verdelen. I. De bevrijding van de Israëlieten uit hun slavernij en hun tocht naar de berg Sinaï. II. Het verbond dat God bij de Sinaï sluit met zijn volk. Daar ontvangt Israël van God zijn wet (Torah) om daarnaar te leven. III. De bouw en inrichting van een centrum voor Israëls eredienst, en regels daarvoor. Mozes is de centrale persoon bij al deze verhalen. Waarschijnlijk werd hij geboren in Egypte tijdens de regering van Horemheb (1334-1306) of van Seti I (1309-1290) en kreeg hij een opleiding in een school voor schrijvers-tolken. Hij wordt gezien als de 'middelaar' tussen God en het volk van Israël. Hij is de vertegenwoordiger van het volk, de door God gezondene die het volk van Jozef (de zoon van Abraham) uit Egypte leidde, op de Sinai de tien geboden uit handen van God ontving en het nu uitverkoren volk door de woestijn naar het nieuwe, door God beloofde land voerde. Of Mozes zijn god nu heeft ontleend aan de monotheïstische farao Echnaton, de Midianieten of de Kenieten (beiden ook volken die slechts één god kenden), of dat de god van de Israëlieten een figuur is die uit elementen van alle drie van deze culturen is samengesteld, het lijkt erop dat het Mozes er klaarblijkelijk in de allereerste plaats om ging, de vergeestelijkte en beeldvijandge Jahwe cultus tot gemeengoed te maken van zo mogelijk alle nomadengroepen die zich op de 46


inval in het gebied rondom de rivier de Jordaan voorbereidden. Door deze zuiver geestelijke en bovendien eenvoudig over te nemen cultus werd gepoogd een onderlinge band te stichten tussen de stamgroepen, die tot een grotere eenheid zou leiden en een sterker gevoel van saamhorigheid tot gevolg zou hebben. De wetenschap is -zoals eerder opgemerkt- het er nooit over eens kunnen worden of Mozes het volk der Hebreeën inderdaad uit Egypte naar het land Kanaän heeft geleid, of dat dit bericht uitsluitend symbolisch moet worden opgevat. Zoals door het joodse paasritueel goed tot uitdrukking wordt gebracht, is de Uittocht niet alleen een gebeuren uit het verleden; het is een gebeuren dat het hele bestaan van Israël begeleidt. Als men het viert, wordt het actueel en heeft men er deel aan. Door de verwijzing naar dit verleden kan men het heden begrijpen: heel het leven komt er uit te zien als een exodus, een tocht naar het Rijk van God; hierdoor kan het geloof behouden blijven in de vreselijke tijden van rampspoed of deportatie; als God ons eens heeft bevrijd, kan Hij het ook nu doen. En dat houdt de hoop levend als men zich naar de toekomst keert. De eerste christenen zetten deze gedachtegang voort. Zij vatten het leven van Christus als een exodus op, en teksten in het Nieuwe Testament zoals de eerste Petrusbrief, de brief aan de Hebreeën of de Openbaring laten zien dat het hele christelijke bestaan een exodus is, in navolging van Christus, naar het komende Koninkrijk. Hoofdlijnen De Israëlieten worden uit Egypte geleid (1:1-15:21) a. slaven in Egypte (1:1-22) b. de geboorte van Mozes en zijn eerste levensperiode (2:1-4:31) c. Mozen en Aäron tegenover de koning van Egypte (5:1-11:10) d. het paasfeest (Pascha) en het vertrek uit Egypte (12:1-15:21) Van de Rode Zee tot de berg Sinaï (15:22-18:27) De wet en het verbond (19:1-24:18) De tent van de samenkomst en regels voor de eredienst (25:1-40_38)

DE TIEN GEBODEN Het middelpunt en het kernstuk van de verhalen rond Mozes vormt het verbond met God, die 'Zijn volk' als uitdrukking van deze grote verbondenheid, de wetsrollen met de tien geboden schonk. Bij de opstelling van de tien geboden en de daarop gebaseerde wetgeving is Mozes vrijwel zeker uitgegaan van de Egyptische wetgeving. Even waarschijnlijk is het, dat deze tien geboden later in de steppen van het land Moab opnieuw zijn geformuleerd en uitgewerkt om zich uiteindelijk aan het Kanaän binnentrekkende Hebreeuwse volk te presenteren als een sluitend systeem van wetgeving. De 'heilige tien geboden' vormen de goddelijke grondslag voor de wetten van het Hebreeuwse volk, die een ieder -en dat is vermoedelijk de werkelijk grote vernieuwing- in zijn waarde als zelfstandig individu onaangetast laat. De wetten en verordeningen van het verbond tussen God en zijn volk geven de juridische grondlagen voor het Hebreeuwse volk, dat een maatschappelijke organisatiestructuur kende die nog was gebaseerd op de levensvormen van een halfnomadisch herdersbestaan. Opvallend is hoe nauw de tien geboden aansluiten bij vergelijkbare Egyptische literatuur47


documenten. In een van de vele Egyptische dodenrollen die uit die tijd bewaard zijn gebleven staat bijvoorbeeld te lezen: "Zij hebben geen god belasterd, geen tempel ontwijd, de grenzen die aan het menselijk inzicht zijn gesteld niet overschreden en niets gedaan wat God onwelgevallig is; zij hebben niet gedood of laten doden, geen slechte of onreine daden en handelingen verricht en hun medemensen geen leed aangedaan...." De wetten van koning Hammurabi die dateren uit de zeventiende eeuw v. Chr., dus uit de tijd voor Abraham! komen overeen met de tien geboden uit de bijbel. Nieuwe ontdekkingen hebben het vermoeden bevestigd dat de Hebreeuwse wetgeving een integraal deel uitmaakte van het hele rechtssysteem in het Midden-Oosten en zich daar in geen enkel opzicht wezenlijk van onderscheidde. De grondslagen van dit rechtssysteem in het Midden-Oosten zijn bekend uit bewaard gebleven teksten, die ook in staat stellen de verdere ontwikkeling van het juridisch denken in dit gebied te volgen. Op grond van overgeleverde wetgevingen uit die tijd kan bovendien worden aangetoond dat het Hebreeuwse recht pas na vestiging van de Israëlieten in Kanaän werd uitgewerkt en aangepast onder invloed van de nieuwe plaatselijke verhoudingen, zeden en gebruiken. De bijbelse wetsteksten zijn in de tijd van de Babylonische ballingschap waarschijnlijk opnieuw uitgebreid. Overigens is het de vraag of de oorspronkelijke tekst wel goed is vertaald; er zijn meningen die zeggen dat het niet er niet staat: ‘de tien geboden’, maar ‘de tien woorden’. Woorden ten leven, als richtingaanwijzer, zonder het meer dwingende woord ‘gebod’. Ook kan je de tekst verschillend interpreteren. Als wet: Het "gij zult" kan gelezen worden, als regels waaraan men zich moet houden, dus door God opgelegd aan zijn volk. Maar ook als belofte (zoals de joden plegen te doen) als woorden van belofte en bevrijding; de schets van de situatie waarnaar het volk onderweg is, een land van belofte, een wereld van rechtvaardigheid 1.

Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. De bevrijdende God staat achter de hier genoemde tien geboden. Aan God gehoorzamen is niets anders dan in de buurt blijven van de Bevrijder en daarom een vrij mens zijn. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Geen andere goden, betekent: geen andere god dan deze God, die de Israëlieten hebben leren kennen als hun Bevrijder. Trouw blijven aan God, betekent ook: bij de Bevrijder blijven. Gehoorzaam zijn aan Israëls God is de enige manier om vrij te zijn en te blijven. De geschiedenis van Israël geeft aan dat het alleen mens bleef wanneer het God gehoorzaamde en dat alle dienst aan de goden op ontluistering van de mens uitliep. Wie andere goden dient verliest zijn vrijheid en wordt een slaaf van de machten.

2.

Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde is, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Het beeld heeft in de oude godsdiensten een bijzondere betekenis gehad. Elk volk had zijn eigen god, vertrouwde op zijn eigen god en had zijn eigen god het liefst in zijn midden om van diens kracht en zegen te profiteren. Dit kon worden bereikt door een beeld. Het godenbeeld 'doet' wat; het regelt in deze oude godsdiensten de aanwezigheid van de god bij zijn volk. Het lijkt 'ergens' op degene die er door wordt afgebeeld. Hoe 48


meer het beeld lijkt, des te meer is het in staat om god aanwezig te laten zijn. Zo krijgt het volk door een beeld vat op god en zijn zegende macht. Omdat het beeld zo'n belangrijke rol speelt in de omgang tussen god en zijn volk, wordt het met eerbied en respect omgeven. Juist omdat Israël op deze wijze óók over hun god dacht te kunnen beschikken, verbiedt de God van Israël het godsdienstig gebruik van beelden. De god van Israël laat zich niet dwingen; Hij bepaalt zelf wanneer en hoe Hij bij Zijn volk zal zijn. Hij hoeft niet gedwongen te worden want Hij komt uit zichzelf al naar Israël toe. De God van Israël is door woorden en daden (rechtstreeks of via mensen) zijn volk nabij. Zij krijgen Hem niet te zien, maar moeten Hem op Zijn woord geloven. Zo is Israël een uitzondering geworden temidden van de andere volken. Het kon niet over God beschikken, maar mocht leven van Gods woorden, daden en beloften. Dit gebod vraagt om uiterst kritisch te staan tegenover de voorstellingen die de mens van God heeft, hetzij zelf bedacht of van-huis-uit meegekregen. De mens moet God laten zoals Hij wil zijn. De mens mag en behoeft Hem niet naar zijn hand te zetten, ook niet met behulp van de voorstellingen die men van Hem maakt. God is al op de hand van de mens. De mens mag zelf Zijn beeld zijn, dat wil zeggen: in denken, doen en laten lijken op Hem, dus lijken op Dé mens die Hij heeft aangewezen als handelend namens Hem; Jezus van Nazareth. 3.

Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden, wie zijn Naam ijdel gebruikt. Gods naam is in het Oude testament: Here. Dat is een door vroegere vertalers bedachte weergave van de Hebreeuwse naam die er eigenlijk staat: Jahweh. Israëls God heeft in het Oude Testament dus een echte naam, waarmee Hij wordt onderscheiden van Kamos, de god van de Moabieten, Dagon, de god van de Fillistijnen enz. Namen hebben in het oude Oosten een betekenis. Dat geldt ook voor de naam Jahweh. Hij betekent ongeveer: 'Ik ben met u; en wat dat inhoudt, zult gij wel merken als Ik met u onderweg ben". In Israël moet bij 'ijdel gebruik' worden gedacht aan het gebruiken van Gods naam in bezweringen en vervloekingen die ervoor dienden Gods zegen of Gods vloek -op de wijze van een toverformule- over te brengen op zichzelf of op anderen. Dit gebod verbiedt de Israëlieten op die manier Gods naam te gebruiken of beter gezegd te misbruiken. De naam wordt dan niet gebruikt om God te danken of te bidden maar om Hem aan menselijke doeleinden ondergeschikt te maken.

4.

Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt. Het woord 'zondag' heeft te maken met de dag die gewijd was aan de (god van de) zon. In aansluiting op het joodse gebruik hebben de oudste christenen ook een dag afgezonderd om bijeen te komen. In tegenstelling tot de joden deden zij dat niet op de sabbat (die is op zaterdag), maar op de 'eerste dag van de week'. Op déze dag was Christus opgestaan.

5.

Eer uw vader en uw moeder opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here, uw God, u geven zal. In het oude oosten waren de gezinsverhoudingen anders dan bij ons. Allen werkten, 49


maar vader was de baas. Als de ouders niet meer werken konden moesten zij toch verzorgd en geholpen worden. De oorspronkelijke bedoeling van dit gebod is dat kinderen zich aan de verplichting tot verzorging niet mogen onttrekken. Het woord 'eren' dat in dit gebod wordt gebruikt, betekent eigenlijk: 'van gewicht achten', 'belangrijk vinden'. Men zou dus ook kunnen lezen' acht uw ouders belangrijk'. Opmerkelijk is dat dit gebod het eerste is waar God een belofte aan verbonden heeft. Twee dingen worden in het vooruitzicht gesteld: wie zich houdt aan Gods gebod zal lang mogen leven in het land Kanaän dat God aan Israël geven zal; ook het volk Israël zal een lang bestaan krijgen in Kanaän, als men leeft naar Gods wil. 6. Gij zult niet doodslaan. Doodslaan is niet hetzelfde als 'doden'. Doodslaan is: doden zonder daartoe gerechtigd te zijn. Oorspronkelijk was het de bedoeling van het zesde gebod de bloedwraak te verbieden. Daardoor waren hele families verplicht elkaar uit te roeien als er eenmaal een doodslag was begaan. Later wordt de toepassing van het gebod veel breder. Elk doden op eigen houtje wordt door het zesde gebod als 'doodslag' beschouwd en dus verboden. God gunt de mens het leven. Hij verbiedt niet alleen moord en doodslag, maar vooral ook de wortel daarvan. namelijk alle haat en nijd. God gebiedt om lief te hebben. Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun aldus, heeft Jezus eens gezegd. 7. Gij zult niet echtbreken. Dit is een gebod tegen sexuele relaties met iemand anders dan je huwelijkspartner. 8. Gij zult niet stelen. De enige die wat heeft is God. Hij is de eigenaar van alle dingen. Alles wat de mens heeft, heeft de mens ontvangen van God. Deze gedacht moest de Israëlieten bijzonder aanspreken omdat God zelf hen immers in hun land had gebracht. Elke stam kreeg een bepaald gebied toebedeeld, zonder dat zij dat hun eigendom konden noemen. De Israëlieten waren zelf ook het 'eigendom des Heren'. Vooral de eerstgeborenen waren dat, en waren daarom voor de 'dienst des Heren' bestemd (tempeldienst). Wat de Israëlieten hadden, bezaten zij gemeenschappelijk. Met hun bezit moesten ze voor elkaar zorgen. Wanneer bijvoorbeeld door misoogst, ziekte en dergelijke iemand een stuk land moest verkopen om in leven te blijven, moest deze verkoop weer ongedaan gemaakt worden in het jubeljaar, dat was elk vijftigste jaar. De bedoeling daarvan was dat de families zo weer op eigen grond kwamen te wonen. Kon iemand ná die vijftig jaar het bedrag niet op tafel leggen, dan moest een familielid het verkochte land 'lossen', dat is terugbrengen in de familie. De Israëliet die aan lager wal was geraakt mocht niet langer dan zes jaar slaaf zijn van een andere Israëliet. Men mocht van een arme Israëliet ook geen rente vragen. In het bijzonder moest men voor de armen zorgen. In de oogsttijd hadden armen recht op het graan langs de rand van de akkers. In het sabbatsjaar mochten de armen eten van de opbrengst van de akker. Het was Gods bedoeling dat er in Israël geen klasseverschil zou zijn. Het is er echter toch van gekomen, ondanks de waarschuwingen van de profeten. 50


9. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. De rechtspraak in Israël was zó ingericht dat vrijspraak of veroordeling volledig op het woord van getuigen berustte. Het ergste wat de ene Israëliet de andere kon aandoen was dus: voor de rechter een leugenachtige getuigenis over hem afleggen. Dat was niet alleen een gemene streek, maar kon in vele gevallen de dood van de naaste tot gevolg hebben. Dit gebod wil zeggen dat men zoiets in Israël niet mag doen. Wie een leugenachtige getuigenis aflegt over zijn naaste, handelt als een vijand van zijn naaste in plaats van als een vriend. Een leugenachtige getuigenis is verraad aan de naaste. En verraad op grote schaal betekent de ondergang van elke samenleving. 10.

Gij zult niet begeren uws naasten huis, uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is. Dit is een gebod tegen het begeren van zaken die niet van jou zijn. Een dergelijke begeerte kan leiden tot een overtreding van één van de eerder genoemde geboden: moord, overspel en diefstal. Als het verkeerd is om een bepaald iets te doen, dan is het ook verkeerd om naar datzelfde iets te verlangen. .................................................................. Kort samengevat in iets andere bewoordingen kunnen de tien geboden ook worden gelezen als volgt. Ik ben de God die jullie God is. Ik heb jullie vrijgemaakt toen jullie verdrukt werden. Zorg dat je vrij blijft. Dien geen andere goden. Maak geen beeld van Mij om dat te aanbidden. Noem mijn naam niet bij zaken waar Ik niet mee te maken wil hebben. Op mijn dag zal iedereen vrij zijn. Vier die dag. Je vader en moeder horen bij je. Laat ze niet in de steek. Leef zó dat doden niet nodig is. Blijf trouw aan wie bij je hoort. Houd niet voor jezelf wat van anderen is. Praat niet zó over een ander dat je niet te vertrouwen bent. Ga niet zó met een ander om, dat het er alleen om gaat hetzelfde te krijgen wat die ander heeft.

Leviticus Dit boek bevat verdere bepalingen voor de eredienst in Israël, en ook voor de priesters en de levieten aan wie de zorg voor het heiligdom en het godsdienstig leven was toevertrouwd. Het hoofdthema van het boek is de heiligheid van God en de wijze waarop het volk zijn eredienst en samenleving zou moeten inrichten, wilde het de band bewaren met de heilige God van Israël. Hoofdlijnen Offerwetten (1:1-7:38) Aanstelling van Aäron en zijn zonen tot priesters (8:1-10:20) Regels over rituele reinheid en onreinheid (11:1-15:33) De grote verzoendag (16:1-34) 51


Regels voor de heiliging van het leven en de eredienst (17:1-27:34)

Numeri Het boek Numeri (getallen) vertelt het verhaal van de Israëlieten op hun bijna veertig jaar durende reis, vanaf het tijdstip waarop ze van de berg Sinaï vertrokken tot hun aankomst bij de oostelijke grens van het land dat God hun beloofd had. De naam van het boek verwijst naar twee opvallende gebeurtenissen in die periode, namelijk de telling van de Israëlieten door Mozes voordat ze vertrokken van de Sinaï, en bijna een generatie later, nog eens in het land Moab. In die periode tussen die twee tellingen kwamen de Israëlieten bij Kads-Barnea aan de zuidgrens van Kanaän, maar slaagden ze er niet in het land binnen te komen. Nadat ze zich jarenlang in die omgeving hadden opgehouden, trokken ze naar de streek ten oosten van de rivier de Jordaan. een deel van het volk ging daar wonen; de rest maakte zich op om de Jordaan over te steken en het land Kanaän binnen te trekken. Het boek Numeri vertelt over een volk dat vaak ontmoedigd werd en bang was voor toekomstige ontberingen; een volk dat in opstand kwam tegen God en tegen Mozes, de man die God had aangewezen om hen te leiden. Het is het verhaal van de trouwe, onafgebroken zorg van God voor zijn volk, ook al was dat zwak en ongehoorzaam, en van Mozes' standvastige, zij het soms wat ongeduldige toegewijdheid aan God en aan zijn volk. Hoofdlijnen Voorbereidingen voor het vertrek van de Sinaï (1:1-9:23) a. de eerste telling (1:1-4:49) b. verschillende regels en voorschriften (5:1-8:26) c. het tweede paasfeest (9:1-23) Van de Sinaï tot het land Moab (10:1-22:1) Gebeurtenissen in Moab (22:2-32:42) Overzicht van de tocht van Egypte naar Moab (33:1-49) Verordeningen voordat Israël de Jordaan oversteekt (33:50-36:13)

Deuteronomium I Dit boek heeft een heel eigen stijl en zal van een bepaalde groep schrijvers afkomstig zijn. In het hebreeuws heet het 'Woorden', naar het éérste woord van het boek. Het boek Deuteronomium (herhaling van de wet) heeft de vorm van een aantal toespraken van Mozes tot het volk van Israël in het land Moab. De Israëlieten hadden zich aan het eind van hun lange woestijnreis daar gelegerd en stonden op het punt Kanaän binnen te gaan. De belangrijkste onderdelen van het boek zijn: 1. Mozes brengt de gebeurtenissen van de afgelopen veertig jaar in herinnering. Hij doet een beroep op het volk dat ze zullen onthouden hoe God hen door de woestijn heeft geleid, dat ze God gehoorzamen en zich tegenover Hem als goede bondgenoten zullen gedragen. 2. Mozes herhaalt de tien geboden. Hij legt de nadruk op de betekenis van het eerste gebod door er bij het volk op aan te dringen dat ze alleen God zullen dienen. Dan geeft hij weer een aantal regels, die het leven van Israël moeten bepalen in het beloofde land. 3. Mozes herinnert het volk aan de betekenis van Gods verbond met hen, en roept hen op zich opnieuw te verplichten tot naleving van het verbond. 4. Jozua wordt aangesteld als de nieuwe leider van Gods volk. Mozes bezingt de trouw van 52


God, hij spreekt zijn zegen uit over de stammen van Israël en sterft in Moab, ten oosten van de Jordaan. De hoofdgedachte in het boek is dat God zijn uitverkoren volk heeft gered en gezegend; het volk moet dit niet vergeten, maar in liefde en gehoorzaamheid Hem trouw blijven, opdat ze zullen mogen leven onder de zegen van God. Sleutelwoord van het boek is hoofdstuk 6:5, waarin de woorden staan die Jezus het grootste gebod zal noemen:"Gij zult de Here, uw God, lief hebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht." Nog altijd vormt dit de centrale belijdenis van het joodse geloof. Hoofdlijnen Mozes' eerste afscheidsrede (1:1-4:49) Mozes' tweede afscheidsrede (5:1-26:19) a. de tien geboden (5:1-8:20) b. voorschriften en waarschuwingen (9:1-26:19) Aanwijzingen met het oog op de intocht in Kanaän (27:1-28:68) Vernieuwing van het verbond (29:1-30:20) Mozes' laatste woorden (31:1-33:29) De dood van Mozes (34:1-12)

II.

DE PROFETEN

Vroegere profeten Jozua Dit boek is het verhaal van de Israëlitische intocht in Kanaän onder leiding van Jozua, de opvolger van Mozes. Bijzondere gebeurtenissen in dit boek zijn het oversteken van de rivier de Jordaan, de val van de stad Jericho, de strijd om Ai en de vernieuwing van het verbond tussen God en zijn volk. Een van de bekendste passages uit dit boek is: "Kiest dan heden, wie gij dienen zult.... Maar ik en mijn huis wij zullen de Here dienen!"(24:15) Het grote thema van het boek Jozua is 'geven' en 'nemen'. Namelijk: God heeft ons het land in bezit gegeven, op grond daarvan hebben wij het land in bezit mogen nemen. Er wordt in het boek verteld over het verleden met het oog op de toekomst. Geen historie, maar veelbelovende profetische geschiedenis. Hoofdlijnen De verovering van Kanaän (1:1-12:24) De verdeling van het land (13:1-21:45) a. het land ten oosten van de Jordaan (13:1-33) b. het land ten westen van de Jordaan (14:1-19:51) c. de vrijsteden (20:1-9) d. de Levietensteden (21:1-45) De oostelijke stammen keren naar hun grondgebied terug (22:1-34) Afscheidsrede van Jozua (23:1-16) 53


Verbondsvernieuwing te Sichem (24:1-33)

Richteren Het boek is samengesteld uit verhalen over de tijd tussen de intocht in Kanaän en de instelling van het koningschap. Het was een ordeloze periode in Israëls geschiedenis. Deze verhalen bevatten de grote daden van nationale helden, richters of rechters genoemd, die doorgaans meer als militair leider dan als rechter optraden. Een van de bekendsten onder hen was Simson, wiens levensloop in de hoofdstukken 13-16 wordt verteld. Verder het verslag van de pogingen van de diverse stammen om de Kanaanieten te verdrijven. Iedere stam werkte daarbij op zichzelf, zodat het succes niet groot was. Pas als het stammenverbond wordt omgezet in een monarchie onder koning Saul en later door David, wordt heel Kanaäan ingelijfd. De latere bewerkers van de verhalen (dus ten tijde van de ballingschap) zijn niet geïnteresseerd in de historische finesse, maar willen een bepaald indringend en insnijdend thema aan de orde stellen: God bevrijdt zijn volk als het in het nauw zit. In de figuur van de Richteren worden pogingen 'in de richting van' het koningschap beschreven. 'Probeersels' die, volgens het verhaal, bijna alle mislukken en tenslotte ontaarden in anarchie. Wat in dit boek vooral naar voren komt is dat Israëls voortbestaan afhankelijk was van zijn trouw aan God en dat trouweloosheid altijd voert tot ongeluk en rampspoed. Maar er is meer dan dat; zelfs als het volk ontrouw werd aan God en met rampen geconfronteerd werd, dan nog was God altijd bereid het volk te redden, als het berouw had en naar Hem terug wilde keren. Hoofdlijnen Gebeurtenissen tot aan de dood van Jozua (1:1-2:9) De richters van Israël (2:10-16:31) Verschillende geschiedenissen (17:1-21:25)

I Samuël Dit boek beschrijft de overgangsperiode tussen de tijd van de richteren en de tijd van de koningen. Centraal staat in dit boek de ontstaansgeschiedenis van het koningschap in Israël. Samuël, de laatste van de richters, waarschuwt het volk uitdrukkelijk voor de godsdienstige en staatkundige risico's van het koningschap. Is de koning absoluut heerser met goddelijke macht zoals bij andere volken- of zal hij de dienaar zijn van God en het volk? In de geschiedenissen van de eerste koningen, Saul en David, komt de profetische vraag naar de aard van hun koningschap sterk naar voren. Waar het op aan komt, is dat zowel de koning als het volk staan onder de macht en het oordeel van God. Onder Gods wet moet ieder mens, rijk of arm, tot zijn recht kunnen komen. De eerste figuur die in Israël als koning optreedt, staat nog heel duidelijk tussen het oude richterschap en het latere dynastische koningschap. Het is een man die gewoon zijn eigen boeren bedrijf blijft uitoefenen en pas gaat optreden als de situatie kritiek wordt. Zijn naam is Saul. Het is met deze koning niet goed gegaan. Hij háált het niet als koning. Historisch gezien is dat heel begrijpelijk: hij is een typische overgangsfiguur tussen de richteren en de koningstijd. Hij 54


treedt op in een onzekere crisisperiode en gaat voor de bijl. Wil het koningschap levensvatbaarheid hebben, dan moet het een scherper omlijnd instituut worden en moet het militaire apparaat beter worden geordend. Alleen... de later geschiedschrijvers, die hier in dit boek Samuel aan het woord zijn vellen een minder welwillend oordeel! Saul is in de ogen van deze vertellers de koninklijke figuur die zich zelf al te indrukwekkend vindt. Zij karakteriseren hem in hun profetisch oordeel -ook het boek Samuel behoort tot de profeten!- als de man die met zijn enorme gestalte nu nét het uitzicht op het ware koningschap ontneemt. Hoofdlijnen Samuël als richter (1:1-7:17) Saul wordt koning (8:1-10:27) De eerste jaren van Sauls regering (11:1-15:35) David en Saul (16:1-30:31) De dood van Saul en zijn zonen (31:1-13)

II. Samuël Het middelpunt van de verhalencompositie van de schrijvers wordt de figuur van koning David. Hij moest in het verhaal het ware, messiaanse koningschap representeren. De historische David uit het verleden, over wie ongetwijfeld veel verhalen de ronde deden, wordt voor de vertellers de modelfiguur. Ze tekenen hem niet zoals de historische David geweest moet zijn, de soldatenkoning met al zijn dubieuze trekken, maar als herder van Israël, de messiaanse koning. David zoals hij had moeten zijn, de ware David. Maar zelfs deze 'ware David' wordt niet naïef idealistisch neergezet; hij staat in het verhaal voortdurend onder profetische kritiek. Het boek over koning David heet dan ook niet 'koningen', maar 'Samuel'. David wordt getekend als een man van groot geloof en hartelijke toewijding aan God, en ook als iemand die zijn volk voor zich wist in te nemen. Toch komt hij ook soms naar voren als een meedogenloos mens, tot afschuwelijke zonde bereid om aan zijn eigen verlangens en ambities tegemoet te komen. Maar als hij door de profeet Natan wordt geconfronteerd met zijn eigen zonde, dan belijdt hij schuld en aanvaardt hij de straf die God zendt. Ook zo accepteert hij Gods woord. Davids leven en wat hij tot stand heeft gebracht hebben op het volk Israël een zo diepe indruk gemaakt, dat wanneer het later in een noodtoestand weer om een koning vroeg, het steeds moest zijn een 'zoon van David', dus een afstammeling van David, die was zoals hij. Hoofdlijnen Davids regering over Juda (1:1-4:12) Davids regering over geheel Israël (5:1-24:25) a. de beginjaren (5:1-10:19) b. David en Batseba (11:1-12:25) c. onrust en tijden van crisis (12:26-20:26) d. latere jaren (21:1-24:25)

I Koningen De boeken van de 'Koningen' vormen één geschiedenis met de boeken 'Samuel'. Het boek I 55


Koningen begint bij het einde van koning David en beschrijft de verdere lotgevallen van het koningschap in Israël. Drie delen kunnen in dit boek worden onderscheiden: - Salomo volgt David op als koning van Israël. De dood van David. - Regering en daden van Salomo; vooral de bouw van de tempel in Jeruzalem. - De scheuring van land en volk in een noordelijk en een zuidelijk rijk, met de geschiedenissen van de verschillende koningen tot het midden van de 9e eeuw v. Chr. Het gaat in dit boek niet om geschiedschrijving zonder meer, maar om een profetisch oordeel over de dienst aan God door koning en volk. Afgodendienst en ongehoorzaamheid zetten de identiteit van Israël op het spel, zowel in religieus als politiek opzicht. In deze beoordeling komen alle koningen van het noordelijk rijk Israël er slecht af, terwijl voor de koningen van het zuidelijke Juda de uitkomst ten dele positief is. Aan de profeten wordt in dit boek een belangrijke plaats toegekend. Zij (Elia, Amos, Hosea) zijn de dappere woordvoerders van God, die het volk en de koning waarschuwen om niet te vervallen tot afgodendienst en ongehoorzaamheid aan God. Vooral Elia verdient aandacht en dan met name zijn strijd met koning Achab en de Baälpriesters (hoofdstuk 18) Net zoals de profeet Natan in Jeruzalem, heeft Elia geen geschriften nagelaten. Toch zijn hij en Mozes de twee grote gestalten van het joodse geloof. Het Nieuwe Testament, vooral in het bijbelboek Lucas, zal de profeet Jezus van Nazareth worden voorgesteld als de nieuwe Elia. Elia is een afkorting van Eli-Jahoe: mijn God is de Heer! Hij treedt op in de negende eeuw, onder het bewind van koning Achab. Het bijbelboek schets het volgende beeld van Elia. Iemand die uitdrukkelijk kiest voor zijn God, zich laat meevoeren door de Geest, een onverdeeld geloof kent, verdediger van armen, en uiteindelijk ten hemel vaart (omdat geen graf van Elia bekend is, is men gaan denken dat hij was opgenomen naar God toe). Hoofdlijnen Het einde van Davids regering (1:1-2:12) Salomo wordt koning (2:13-46) De regering van Salomo (3:1-11:43) a. de beginjaren (3:1-4:34) b. de bouw van de tempel (5:1-8:66) c. latere jaren (9:1-11:43) Het gedeelde rijk (12:1-22:54) a. de opstand van de noordelijke stammen (12:1-14:20) b. de koningen van Juda en van Israël (14:21-16:34) c. de profeet Elia (17:1-19:21) d. koning Achab van Israël (20:1-22:40) e. Josafat van Juda en Achazja van Israël (22:41-54)

II. Koningen Hierin wordt de geschiedschrijving vervolgd van de twee Israëlitische rijken. Het boek kan in twee delen worden verdeeld. - Het verhaal van de twee koninkrijken, vanaf het midden van de 9e Eeuw v. Chr. tot aan de val van Samaria en het einde van het noordelijke rijk in 721 v. Chr. - Het verhaal van het koninkrijk Juda, vanaf de val van het rijk Israël tot aan de inneming en 56


verwoesting van Jeruzalem door Nebukadneessar van Babylonië in 586 v. Chr. Deze nationale rampen worden geschetst als het gevolg van de geloofsval bij koningen en volk van Israël en Juda. De verwoesting van Jeruzalem en de wegvoering van een groot gedeelte van de bevolking vormen één van de grote keerpunten in Israëls geschiedenis. De profeet die in dit boek op de voorgrond treedt is Elisa, de opvolger van Elia. Hoofdlijnen De gescheiden rijken Israël en Juda (1:1-17:41) a. de profeet Elisa (1:1-8:15) b. de koningen van Juda en van Israël (8:16-17:6) c. de val van Samaria (17:7-41) Het koninkrijk Juda (18:1-24:20) a. van Hizkia tot Josia (18:1-21:26) b. de regering van Josia (22:1-23:30) c. Juda's laatste koningen (23:31-24:20) De val van Jeruzalem (25:1-30)

Latere of grote profeten Jesaja Jesaja, de zoon van Amos. Hij was vermoedelijk van hoge afkomst, uit de hofkringen. Hij was getrouwd en had twee zonen. Hij zou als martelaar zijn omgebracht. Hij leefde in Jeruzalem, de hoofdstad van Juda, het zuidrijk van 750-700 v. Chr. Dat was de tijd toen de Assyriërs de omliggende landen in hun greep kregen. In 722 voerden ze het volk van het noordelijk rijk Juda in ballingschap. Jeruzalem was een in verhouding kleine stad met een paar duizend inwoners. Jesaja is thuis in de kringen van de priesterlijke hiërarchie en heeft toegang bij alle ambtenaren. Hij kent de sfeer door en door. Jesaja is een groot literator. Hij hanteert meesterlijke korte, kernachtige spreuken, hij kan echter ook breed uithalen in grote visioenen. Toch wordt hij bijna altijd in de eerste plaats getekend als politicus. Hij is geen beroepspoliticus, maar roeping brengt hem tot politiek. Hij gaat alleen dan over tot politieke uitspraken als dat nodig is. Zijn politieke positie is bepaald door het woord dat hij van zijn God heeft gehoord. Dit betekent dat hij nooit principieel rechtlijnig met politiek bezig is. Hij stáát niet op beginselen, maar taxeert iedere politieke situatie opnieuw. Hij gaat niet uit van 'het gebod van God', maar hóórt wat God op een beslissend moment gebiedt. Men kan in dit boek drie delen onderscheiden. 1. De hoofdstukken 1-39 stammen uit een tijd waarin Juda, het zuidelijke rijk, door het sterke buurvolk Assyrië werd bedreigd. Jesaja zag in dat de eigenlijke bedreiging van Juda's voortbestaan niet was gelegen in de macht van Assyrië, maar in de zondigheid van het eigen volk zelf, dat God niet wilde gehoorzamen en Hem geen vertrouwen wilde schenken. Jesaja waarschuwde hiervoor. Hij profeteerde ook van een vrede voor de gehele wereld en de komst van iemand uit het geslacht van David, die de ware koning zou zijn. 2. De hoofdstukken 40-55 dateren uit een tijd waarin velen uit Juda naar Babel gevoerd waren, waar ze woonden zonder hoop of perspectief. De profeet kondigt aan dat God zijn volk 57


zal vrijmaken en terugbrengen naar Jeruzalem, waar het een nieuw leven mag beginnen. Een opvallend thema in deze hoofdstukken is dat God de God van de geschiedenis is: het plan dat Hij heeft voor zijn volk, sluit de opdracht in aan dat volk om alle volkeren tot een zegen te zijn. Tot de meest bekende teksten van het hele Oude Testament behoren de stukken over de 'Knecht des Heren' (Jesaja 53). 3. De boodschap in de hoofdstukken 56-66 is grotendeels gericht tot de mensen die naar Jeruzalem waren teruggekeerd uit Babel en die nu de verzekering nodig hadden dat God zou waarmaken wat Hij zijn volk had beloofd. Bekend is de tekst van hoofdstuk 61:1-2. Deze woorden laten de schrijvers van de evangeliën in het Nieuwe Testament ook Jezus zeggen in het begin van zijn optreden om duidelijk te maken waartoe Hij geroepen is. De schrijver van het nieuwtestametische bijbelboek Matheus, die waar mogelijk een verband legt tussen Jezus' leven en de vroegere joodse profetiën, vindt de geboorte van Jezus voorspeld in het boek Jesaja: "Daarom zal de Here zelf u een teken geven: zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuel geven; hetgeen betekent: God met ons". De oorspronkelijke profetie werd rond het midden van de achtste eeuw v. Chr. door Jesaja gedaan aan koning Ahaz. Ze behelsde de verzekering dat de afstamming van Ahaz voortgezet zou worden, ondanks de assyrische bedreiging voor de toekomst van Israël. De suggestie dat de koning zijn zoon 'God met ons' zou noemen was gunstig in oorlogstijd, omdat namen magisch waren, de dingen teweegbrachten die ze noemden.

Jeremia Jeremia was een telg uit een oud priesterlijk geslacht, dat in Anathoth woonde, een klein dorp, ten noorden van Jeruzalem. Wellicht was hij een nazaat van priester Abjathar, die daarheen 350 jaar eerder door Salomo verbannen was. Jeremia werkte gedurende een halve eeuw, vooral tijdens de regering van koning Josia, de grootste koning van Juda, rond 625 v. Chr. Jeruzalem werd in 586 v. Chr. door Nebucadnezar van Babel vernietigd. Drie wereldmachten streden in die tijd om de macht: Assyrië, Egypte en Babylonië. Jeremia dicteerde zijn profetieën aan zijn vriend en secretaris Baruch. Deze voegde er zijn memoires aan toe. Volgens legenden is Jeremia als martelaar gestorven in Egypte. Bij Caïro wordt zijn graf aangewezen. Geen van de andere profeten is zo duidelijk met zijn hele ziel en zaligheid aanwezig in zijn woorden indien hij vertelt over zijn roeping en zijn profetiën. Hij preekt de hoop aan de andere kant van de ellende: God vergeeft en brengt iets nieuws tot stand. In het boek kunnen de volgende delen worden onderscheiden. 1. Boodschappen van God voor Juda en zijn koningen, gedurende de regeringen van Josia, Jojakim, Jojakin en Sedekia (2:1-25:38). 2. Delen van de verslagen van Baruch, de schrijver van Jeremia, met daarin verschillende profetieën en belangrijke gebeurtenissen uit het leven van Jeremia (26:1-45:5). 3. Uitspraken van God over sommige omringende volken (46:1-51:64). 4. Een toegevoegd historisch gedeelte met een verslag van de val van Jeruzalem en de verbanning naar Babel (52:1-34; grotendeels ontleend aan II.Koningen 24:18-25:30). 58


Tot het mooiste gedeelte van dit boek behoort een voorspelling die, over de woelige tijden van Jeremia heen, in de toekomst wijst. Dan komt er een dag waarop een nieuw verbond zal gelden. Het volk van God zal zich aan dat verbond houden, zonder dat er iemand nodig is om hen daar steeds aan te herinneren, want het zal in hun harten geschreven staan (31:31-34).

Ezechiël (de vader van het jodendom) Hij heeft als priester dienst gedaan in de tempel van Jeruzalem. Juda, het zuidrijk, beleefde zijn laatste dagen. Maar de verwoesting van de stad in 586 voor Chr. heeft hij niet persoonlijk meegemaakt. Reeds twaalf jaar eerder had koning Nebukadnezar van Babel een strafexpeditie naar Jeruzalem gezonden, omdat ze daar hun belasting niet betaalden, en had de belangrijkste/invloedrijkste mensen weggevoerd naar Babel. Ezechiël behoorde tot de slachtoffers. Hij kwam met zijn lotgenoten terecht aan de rivier de Kebar, even ten noorden van de grote wereldstad Babel. Daar heeft hij geleefd, geprofeteerd en daar is hij gestorven. Hij was een tijdgenoot van Jeremia en Daniël. Tien jaar lang spreekt hij in Babylon woorden van gelijke strekking als Jeremia, die in Jeruzalem is gebleven: hij verwijt het volk van God en de andere volkeren hun misdaden. Vanaf 587, als het onheil is geschied en het volk alle hoop heeft laten varen, wordt zijn verkondiging een boodschap van hoop: God zal zijn volk een nieuw bestaan geven. In dit bijbelboek zijn de oordeelsprofetiën te lezen vóór de val van Jeruzalem in 586 v. Chr., de profetiën tegen de volken en de heilsprofetiën over Israël. De boodschap van Ezechiël wordt het uitgangspunt voor wat het 'jodendom' is gaan heten, d.w.z. de joodse manier van leven voor God en samen met de naaste, zoals die na de ballingschap vorm krijgt. Jeremia legde de nadruk op de innerlijke kant van de godsdienst; zijn ideaal zal een voedingsbron zijn voor de vroomheid van de 'armen van God'; het gevaar hiervan is dat de godsdienst wordt vergeestelijkt. Ook Ezechiël verkondigt een innerlijke godsdienst, maar legt daarbij de nadruk op een toevoegend aspect: dit geloof moet een lichamelijke, een rituele uitdrukkingsvorm krijgen. Hoofdlijnen De roeping van Ezechiël (1:1-3:27) Onheilsprofetiën over Jeruzalem (4:1-24:27) Gods oordeel over de volkeren (25:1-32:32) Gods belofte aan zijn volk (33:1-37:28) Profetiën tegn Gog (38:1-39:29) Visioen van de toekomstige tempel en het land (40:1-48:35)

De kleine profeten Amos Amos was een veehouder en kweker van moerbei-vijgen, uit Tekoa, niet ver van Jeruzalem en dichtbij Bethlehem. Hij trad op in de jaren tussen 766 en 753 voor Chr. in het welvarende noordelijke rijk, vooral in de hoofdstad Samaria en in Bethel, de plaats van het voornaamste 59


heiligdom. Hij was een tijdgenoot van Jesaja, Micha, Hosea en Jona. Wie het boek van deze profeet openslaat, krijgt nogal dreigende woorden te horen! Dat is merkwaardig, want Amos leeft in een tijd die veel op de onze lijkt: een in vrede verkerende welvaartsstaat. Zo'n situatie was ook toen al niet vanzelfsprekend. De politieke kaart van het Nabije Oosten zag er in die dagen niet zo gek veel anders uit dan nu. De machtige rijken van Egypte en Mesopotamië beheersen niet alleen geografisch maar ook politiek het toneel. Daartussen Palestina in die strategisch zo belangrijke corridor. Beurtelings oefenen de grote rijken hun invloed uit op dit kleine, maar belangrijke gebied. In de tijd van Amos is die greep minder voelbaar. De vorsten van de kleine landen uit de handelscorridor halen verruimd adem en zijn in staat zich te ontplooien. Waarschijnlijk heeft Amos een vrij hoge positie bekleed. Men denkt dat hij zo iets is geweest als opzichter over het tempelvee. Hij moet daarom uitstekend op de hoogte zijn geweest van de recente politieke ontwikkelingen, kan veel vertellen over de economisch-sociale verhouding in zijn land en ontpopt zich bovendien als voortreffelijk historicus, hij weet van de voorgeschiedenins van zijn land. Hij werpt twee kardinale punten van het noordrijk voor de voeten. 1. Rijken onderdrukken armen. En dat kan niet in Israël. Als dat gebeurt wordt de TORA, de goddelijke wegwijzing voor het menselijk leven, genegeerd en uitgeschakeld. (zie amos 4:1) 2. Amos verwijt hen geen enkel zicht te hebben op de internationale spanningen en verhoudingen. (zie Amos 6: 1a, 3-7) Een profeet in Israël is geen toekomstvoorspeller maar een man die de gebeurtenissen van zijn tijd kritisch, dat wil zeggen geconfronteerd met het woord dat God tot hem heeft gesproken, taxeert. In Amos 2.:6-7 wordt een voorspellling uitgesproken. De neergebogene wordt het model van het ware Israël en de houding tegenover de neergebogene, voorgeleefd in de houding van de God van Israël tegenover zijn volk, is voor Amos beslissend voor de toekomst van zijn mensen. Zoals God staat tegenover Israël, zijn neergebogen volk, zo moet iedere zoon van Israël zich inzetten voor de neergedrukte broeder. De daad aan de minste broeder is bepalend voor de gang van de wereldgeschiedenis! De voorspelling die Amos doet in vers 2:6-7 laat niet lang op zich wachten. Nog geen 15 jaar later rukken de legers van de koning van Assyrië op tegen Israël.

Hosea Hosea was een jongere tijdgenoot van Amos. Hij trouwde met Gomer en had twee zoons: Jizreël en Lo-Ammi, en een dochter: Lo-Rachuma. De verhalen in dit boek spelen kort voor de val van het welvarende noordelijke rijk (de tien stammen Israël, met de hoodstad Samaria) in 722 v. Chr, tijdens de regering van Jerobeam II. De catastrofe die Amos zag naderen, waarvan hij slechts aanduidenderwijs heeft gesproken, wordt met de verovering van Samaria, de hoofdstad van het noordelijk rijk Israël, in het jaar 722 v Chr. realiteit. Misschien heeft Hosea deze castrofe nog meegemaakt. Dat is echter niet bekend, zoals verder zo weinig bekend is van zijn privéleven. Sommigen menen dat hij -voor zijn roeping tot profeet- boer moet zijn geweest. Daar zouden de vele beelden die hij aan het landbouwleven ontleent op kunnen wijzen. Soms klinkt er in zijn profetiën een echo door van 60


de woorden van Amos (bijvoorbeeld 4:15, 10:4, vgl Amos 5:5, 6:12 enz). Zou hij erbij hebben gestaan toen Amos zijn bijtende woorden de bewoners en politici van Samaria en Bethel in het gezicht slingerde? Niet alleen de buitenlandse politiek is voor Hosea een dubieuze zaak geworden (hos. 10:4) maar ook een heel ander punt, namelijk de vrome bezorgdheid van het volk om de eredienst. Voor hem is het een schijnheilige religieuze facade. (hos.10:5-7) De verzameling van profetieën van Hosea is fragmentarisch en de tekst van dit boek behoort tot de moeilijkste boeken van het Oude Testament. Maar de tendens is duidelijk. Hosea ziet, net als Amos, het naderend onheil, maar zijn beelden zijn duidelijker omdat de dreiging van Assyrië zich scherper aftekent. Amos was nog een éénling, maar in Hosea's dagen zijn er meer mensen die met angst naar de toekomst kijken. De ontrouw van het volk aan God beeldt Hosea aangrijpend uit in het verhaal van zijn eigen mislukte huwelijk met een ontrouwe vrouw. Het leven dat zijn vrouw leidde bleek een beeld te zijn van de wijze waarop het volk zich gedroeg ten opzichte van God. Daarom zou het oordeel zich over Israël voltrekken. Maar toch zal uiteindelijk de liefde van God het winnen; Hij zal het volk naar Zich toetrekken en de verhouding herstellen. Die liefde wordt wel heel duidelijk uitgedrukt in de woorden "Hoe zou ik u prijsgeven, Efram, u overleveren, Israël?.... Mijn hart keert zich om in Mij" (11:8). Wanneer partners niet goed zijn voor elkaar, geen solidariteit bewijzen, dan kan dat niet anders dan op een catastrofe uitlopen: 'het dal van Achor' heet dat in Hosea's beeldende taal, het gruwelijk taboegebied, waar alle menselijk verkeer is uitgesloten. En juist dát wordt een 'deur der hoop' (2:14). Want als de menselijke 'goedertierenheid' verstek laat gaan, dan is er met Gods 'goedertierenheid' verrassenderwijs iets bijzonders aan de hand. Hij kan immers Israël maar niet vergeten! In de catastrofe zegt Hij: Ik zal u niet verlaten (2:18-19). Ontferming of barmhartigheid is het woord waarmee het bijzondere van Gods 'goedertierenheid' wordt uitgelegd. Alle woorden die door de profeet worden gesproken zijn variaties op het ene grote thema van Gods onvergetelijke liefde tot zijn volk. Zie voorts onder andere hos 11:7-11. Zo is Hosea niet allereerst een profeet geworden die zijn volk oproept tot radicale ommekeer naar God, maar de getuige van Gods onstuitbare toekeer naar Israël.

Joël Over de profeet Joël is weinig bekend. Waarschijnlijk dateert het boek uit de tijd van het Perzische Rijk, uit de vijfde of vierde eeuw voor Chr. Joël beschrijft een verschrikkelijke sprinkhanenplaag, die samengaat met een langdurige periode van droogte in Palestina. Hij ziet in deze gebeurtenissen een waarschuwing voor de komende 'dag des Heren'. Dan zal de straf komen voor al degenen die in opstand kwamen tegen de rechtvaardige wil van God, maar ook Gods belofte dat Hij zijn volk zal redden en zegenen, de dag waarop God de mens van zijn zonden ontdoet. In de zo ontblote mens stort God zijn Geest uit. Petrus zal Joël citeren op de Pinksterdag (Hand.2). Het centrale thema in dit boek is dat Juda en Jeruzalem alleen kunnen worden gered wanneer de mensen luisteren naar God. 61


Obadja Dit boekje stamt uit een niet nader te bepalen periode na de val van Jeruzalem in 586 v. Chr. Edom, Juda's oude vijand in het zuiden, was niet alleen verheugd over Jeruzalems ondergang, maar nam ook de kans waar om de stad te plunderen en de invallers te helpen. Obadja profeteerde dat Edom zou worden gestraft en verslagen, evenals de andere volken die Israël vijandig gezind waren. Jona Dit boek is een vertelling over een profeet. Het verschilt van de andere profetische boeken in de bijbel doordat het vertelt van een profeet die probeerde om Gods opdracht niet uit te voeren. God zei hem naar Nineve te gaan, de hoofdstad van het grote Assyrische Rijk, Israëls doodsvijand. Maar Jona wilde daar Gods boodschap niet brengen, want hij was ervan overtuigd dat God zijn dreiging om de stad te verwoesten toch niet zou uitvoeren. Na een reeks dramatische gebeurtenissen gehoorzaamde hij tenslotte, maar met tegenzin. Hij was dan ook bijzonder verongelijkt toen zijn oordeelsprofetiën niet in vervulling gingen. Het boek over deze anti-profeet houdt het volk een spiegel voor. Is het weten van Gods genade en barmhartigheid theorie of werkelijkheid? Deze genade houdt immers niet op bij het eigen volk. Zo zet het heil van God ook de onbarmhartigheid van mensen te kijk.

Micha Deze profeet, een tijdgenoot van Jesaja, was afkomstig uit een stadje op het platteland van Juda, ten westen van Hebron, in het zuidelijk rijk. Hij was ervan overtuigd dat Juda eenzelfde nationale ramp te wachten stond als Amos had voorspeld voor het noordelijk rijk, en om dezelfde reden: God zou het ergerlijke onrecht bestraffen waar het volk zich schuldig aan maakte. Maar in de prediking van Micha zijn er duidelijker signalen van hoop voor de toekomst dan in de woorden van Amos. Bijzonder de moeite van het lezen waard zijn de schilderingen van het vrederijk onder Gods heerschappij (4:1-4); de aankondiging van een koning, een nakomeling van David, die aan het volk vrede zal brengen (5:2-4); en in één vers samengevat de kern van zovele profetenwoorden: "Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God" (6:8). Hier wordt een prachtige verbinding tot stand gebracht van de boodschap van de drie profeten van zijn tijd: Amos die de gerechtigheid predikt, Hosea die in het noordelijk rijk de tedere liefde van God verkondigt en Jesaja, de profeet van het nederige geloof in Jeruzalem.

Nahum De hallucinerende beschrijving die hij geeft van het gevecht van de strijdwagens in het overstroomde Nineve, de hoofdstad van het Assyrische Rijk, is het lezen waard. Lang voor het zover is -waarschijnlijk predikte hij rond 660 v. Chr. 'ziet' Nahum de ondergang van de Assyrische hoofdstad in 612. Dit is een buitengewoon getuigenis van zijn geloof in de macht van God, die wordt beschreven in de psalm waarmee het boek begint. Assyrië bevindt zich op dat ogenblik immers op het hoogtepunt van zijn macht. De val van Nineve wordt gezien als het oordeel van God over een hoogmoedig en wreed volk. 62


Habakuk Habakuk verkondigt zijn boodschap omstreeks 600, als de Babyloniërs Palestina beginnen binnen te stromen. Zij zijn voor hem instrumenten in de hand van God, die er toe bestemd zijn de Assyriërs af te straffen, die Israël hebben onderdrukt. Maar dat roept een vraag bij hem op: hoe kan God zich bedienen van zulke onreine instrumenten? Waarom gaat het de onrechtvaardigen altijd voor de wind? Habakuk stelt de vraag naar het kwaad op het niveau van de volken. God geeft hem antwoord met een zin die apostel Paulus later zal gebruiken als samenvatting van zijn boodschap in het Nieuwe Testament: de rechtvaardige zal door zijn geloof leven (2:4). Sefanja Als Sefanja zijn stem verheft, is de regeringsperiode van de goddeloze Manasse ten einde; de jonge koning Josia, die in 640 v. Chr. de troon bestijgt, heeft nog geen begin kunnen maken met zijn grote religieuze hervorming. Het eerste gedeelte van het boek is een sombere momentopname. Sefanja is verbijsterd; hoe hij ook zoekt, te midden van het volk is geen rechtvaardige te vinden behalve God-die alleen staat. Omdat machtigen, koningen, profeten en priesters hebben gefaald, keert de profeet zich tot de ootmoedigen, tot hen die niet vertrouwen op eigen kracht, maar hun vertrouwen op God stellen. Sefanja noemt daarbij voor het eerst het thema 'armoede van geest', dat in het Nieuwe Testament verder zal worden uitgewerkt. Maar de liefde van God is het sterkst. In de toekomst ziet God het ogenblik aanbreken waarop hij eindelijk te midden van Jeruzalem, te midden van zijn volk en van alle volkeren zal kunnen zijn, die door zijn liefde zijn gelouterd. Bij de gedacht daaraan juicht God van vreugde (vers 3:9-20).

Haggai In 520 v. Chr. richt Haggai tot degenen die uit de ballingschap zijn teruggekeerd naar Juda, hun vaderland, een korte maar scherpe boodschap: 'Het is niet te geloven! Al bijna twintig jaar zijn jullie terug. Jullie eigen huizen hebben jullie weer opgebouwd, maar het huis van God ligt nog steeds in puin.' Het gaat om de vraag of Israël zijn nationale bestaan opnieuw zal opbouwen met of zonder God....Die vraag is nog altijd aktueel! Ook brengt hij de belofte van God dat er een tijd zal aanbreken van welvaart en vrede voor een vernieuwd en gereinigd volk.

Zacharia De veertien hoofdstukken waaruit het huidige boek is samengesteld, bevatten de verkondiging van twee profeten. De eerste Zacharia ondersteunt de verkondiging van Haggai, maar hij doet dat in zijn eigen taal (uitgesproken tussen 520-518 v. Chr.). De hoofdstukken 9-14 zijn afkomstig van een profeet uit de tijd van Alexander de Grote. De komst van deze jonge koning, die de macht van de Perzen omverwerpt, stemt de verwachting hoog: misschien zal God eindelijk ingrijpen! Maar voor de profeet kan de radicale verandering alleen van God zelf komen. Hij doet dus de messiaanse hoop opnieuw opleven, dat wil zeggen de verwachting van een messias of gezalfde 63


(in het Grieks christos), door wie God eens zijn rijk zal vestigen. Het portret dat hij van de messias schetst is in de bijbel uniek: het verenigt trekken van de koninklijke Messias, de zoon van David of zoon van God met die van de lijdende Knecht bij Jesaja. Hij wordt met name beschreven in vier gedichten die alle vier door de eerste christenen op Jezus zullen worden toegepast (9:9-10, 13:4-9, 12:10-13:1).

Maleachi Als Maleachi zijn woord spreekt, is de tempel al herbouwd. De cultus en de offers zijn weer begonnen.... en ook de slechte gewoonten van vóór de ballingschap: men volbrengt de rituelen, maar de manier waarop dit gebeurt schijnt er niet toe te doen en tegelijkertijd is men onrechtvaardig en ontrouw.... Maleachi reageert hierop heftig, en zijn boodschap zal grote invloed hebben, tot in het Nieuwe Testament toe. Zijn boek heeft de vorm van een dialoog tussen God en zijn volk, die vooruitloopt op de beslissende dialoog in het evangelie:"Ik heb honger geleden (....) Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien?...' (Matt. 24:35,37). Ik heb u liefgehad, zegt de Heer. En dan zegt gij: Waarin hebt Gij ons uw liefde betoond? (...) 'En dan zegt gij ...': achtmaal klinkt dit refrein in de oren van een volk van praters. Achtmaal, teneinde de zorgvuldig verdrongen zonde bloot te leggen. De zonde van hen die hun kliekjes als offergave aan God aanbieden (1:6v), van de priesters die het woord van God niet meer verkondigen (2:1v), van hen die hun vrouw verstoten (2:14v: een prachtige meditatie over het huwelijk), en van hen die zelfs het onderscheid tussen goed en kwaad niet kennen (2:17v). Tenslotte kondigt God aan dat hij vóór de Dag des Oordeels de profeet Elia naar de aarde zal zenden. Deze tekst heeft bijgedragen tot de belangrijke plaats die Elia in het jodendom heeft gekregen. In het Nieuwe Testament zal Jezus zeggen dat Johannes de Doper deze rol heeft vervuld (Matt.17:10v).

III.

DE GESCHRIFTEN

1-2 Kronieken - Ezra - Nehemia Dit werk werd waarschijnlijk in het begin van de Griekse tijd geschreven. De schrijver ervan is onbekend. Hij wordt 'de Chronist' genoemd. Zijn werk is groots van opzet: hij wil de geschiedenis van Abraham tot Ezra beschrijven. Deze geleerde noemt zijn bronnen bij name: een twintigtal boeken waarvan sommige ons bekend zijn (Samuel, Koningen), andere niet. De twee delen van zijn werk zijn in de vier hiervoor genoemde boeken verdeeld.

I. en II. Kronieken De boeken van Kronieken geven grotendeels dezelfde gebeurtenissen weer als 'Samuël' en 'Koningen', maar dan vanuit een andere gezichtshoek, namelijk die van de priesterlijke traditie uit de tijd van de ballingschap. De 'Kronieken' zijn geschreven met het doel om te laten zien dat God, ondanks de rampen die zich hadden voltrokken over Israël en Juda, Zich niet aan zijn beloften voor het Israëlitische volk onttrok en dat er via het deel van het volk dat in Juda 64


woonde een toekomst lag in hun relatie tussen God en Zijn volk. Tot deze overtuiging komt de schrijver aan de hand van de glorietijd van de regeringen van David en Salomo, in de hervormingen van Josafat, Hizkia en Josia, en in het feit dat er nog mensen trouw bleven aan God. De schrijver biedt een theologie van de geschiedenis. Om te laten zien wat voor bestaan het volk nú zou moeten leiden, geeft hij een ideaalbeeld van één stadium uit de voorbije geschiedenis: dat van Salomo en David. Hij gaat heel snel van Adam naar David. Bij David weidt hij uit, maakt een selectie uit zijn bronnen, en laat bepaalde episoden weg die voor zijn helden ongunstig zijn. David is de koning naar Gods hart, de plaatsbekleder van God, die zelf de enige Koning van Israël blijft. David is erin geslaagd zijn koninkrijk te verrijken met een hoofdstad, Jeruzalem, en de bouw van de tempel en de inrichting van de eredienst voor te bereiden. De schrijver gaat stilzwijgend voorbij aan de geschiedenis van het noorden. Hij is vooral geïnteresseerd in de geschiedenis van de tempel en de eredienst. Priesters en Leviten zijn bij hem erg belangrijk. Hij wil laten zien dat koningen en het volk gelukkig zijn als ze trouw zijn, en ongelukkig als ze ontrouw zijn. Hoofdlijnen I. Kronieken: Geslachtsregister en naamlijsten (1:1-9:44) De dood van Saul (10:1-14) De regering van David (11:1-29:30) a. strijd en voorspoed b. voorbereidingen voor de tempelbouw. II. Kronieken: De regering van Salomo (1:1-9:31) a. beginjaren (1:1-17) b. de tempelbouw (2:1-7:22) c. latere jaren (8:1-9:31) De opstand van de noordelijke stammen (10:1-19) De koningen van Juda (11:1-36:12) De val van Jeruzalem (36:13-23)

Klaagliederen Dit boek is een verzameling van vijf gedichten (ook ingedeeld in vijf verschillende hoofdstukken). Ze houden allemaal een klacht in over de verwoesting van Jeruzalem in 586 v. Chr. en de daarop volgende toestand van verwoesting en ballingschap. Al is de droefheid in dit boek overheersend, toch vindt men ook blijken van vertrouwen op God en van hoop op de toekomst. In de Hebreeuwse bijbel worden deze gedichten niet gerangschikt onder de profetische boeken, maar onder de geschriften. De Joden gebruiken ze in de eredienst op de jaarlijkse dagen van vasten en rouw waarop zij de nationale ramp van 586 v. Chr. gedenken. In de traditie van de christelijke kerken worden ze wel gelezen in de eredienst in de paas-nacht.

Ezra en Nehemia 65


Het boek Ezra sluit aan bij Kronieken met de beschrijving van de terugkeer van een aantal joodse ballingen uit BabyloniĂŤ, en van het herstel van de samenleving in Jeruzalem, vooral in godsdienstig opzicht. Hoofdlijnen Ezra: De eerste terugkeer uit de ballingschap (1:1-2:70) De tempel wordt herbouwd en ingewijd (3:1-6:22) Terugkeer van Ezra met een tweede groep ballingen (7:1-10:44) Nehemia: Nehemia keert naar Jeruzalem terug (1:1-2:20) Jeruzalems muren worden weer opgebouwd (3:1-7:72) De wet wordt voorgelezen en het verbond vernieuwd (8:1-10:39) Overige activiteiten van Nehemia (11:1-13:31)

Ester De gebeurtenissen, verhaald in het boek Ester, vinden plaats in de stad Susan, de winterresidentie van de Perzische koning, en spelen zich af rondom het joodse meisje Ester. Zij weet door haar grote moed en haar verbondenheid met haar volk de uitroeiing van de Joden door hun Perzische vijanden af te wenden. Het boek verduidelijkt achtergrond en betekenis van het joodse Purimfeest. Het wordt als 'feestrol' op dit feest gelezen. Hoofdlijnen Etser wordt koningin (1:1-2:23) Hamans boze plannen (3:1-5:14) Haman ter dood gebracht (6:1-7:10) De Joden verslaan hun vijanden (8:1-10:3)

Job In de tijd dat in Griekenland grote dichters de tragedies van de geschiedenis en de mens verwoordden, bijvoorbeeld in 'De Perzen' of in 'Antigone', zette een joodse dichter zich aan de opvoering van het drama van de gelovige die worstelt met het lijden: Job. Het huidige boek heeft een lange geschiedenis. Een oud prozaverhaal (aan het begin en het slot van het boek), dat misschien al in Salomo's tijd bekend was, heeft na de terugkeer uit de ballingschap als raam gediend voor dialogen tussen Job en zijn vrienden, dialogen die later nog uitgebreid zijn. Het drama van Job is het drama van ieder gelovige die zonder reden lijdt. Job gelooft in God, in een rechtvaardige en almachtige God. Hij lijdt, en hoe hij ook zijn geweten onderzoekt (op rechtvaardigheid en naastenliefde), hij bevindt zichzelf onschuldig. Zijn vrienden is de taak toebedeeld hem traditionele opvattingen voor te houden: Als je lijdt, heb je gezondigd.... God houdt veel van je, want hij kastijdt degenen die hij liefheeft... Dat zijn allemaal maar mooie praatjes, schreeuwt Job. In reactie op Gods zwijgen schreeuwt Job het uit en komt in opstand, lastert.... 66


Tenslotte spreekt God. Om uitleg te geven of te troosten? Nee. Om Job te overweldigen met de pracht van zijn schepping, met een overweldigende schildering van zijn goddelijke majesteit en wijsheid, en om hem één vraag te stellen: 'Met welk recht vraag jij mij rekenschap? Uiteindelijk is er niet veel meer duidelijkheid geschapen over het waarom van het kwaad. Maar het was goed dat een boek op die manier uiting heeft gegeven aan het verzet tegen het kwaad. Uit dit verhaal wordt duidelijk dat het gebed ook kan bestaan uit verzet en lastering en dat vrome verklaringen niets waard zijn en dat de enige houding die iemand die gelooft kan aannemen, er een van vertrouwen is. Bepaalde handelingen zijn karakteristiek voor een bepaald soort machten. Zoals ieder mens zijn eigenaardigheden heeft, zo hebben ook de machten hun eigen manieren van handelen. Dat leidt soms tot herkenbare patronen van gebeurtenissen. Je ziet bij wijze van spreken aan wat er gebeurt wie er aan het werk is. Maar, als alle machten tenslotte aan de ene God zijn onderworpen, dan zullen vroeg of laat de handelingen van die ene God doorslaggevend zijn en uiteindelijk de uitkomst van de geschiedenis bepalen. Dat belijdt Israël, met name in de zogenaamde 'apocalyptische' stukken van het 'Oude Testament', en het komt op een nieuwe, aan de persoon van Jezus gebonden, manier terug in het 'Nieuwe Testament'. Door allerlei omstandigheden is de overmacht van deze ene God niet altijd even duidelijk zichtbaar. Deze wereld is onder het beslag gekomen van afvallige engelmachten en dat drukt zijn duistere stempel op haar. Maar dat neemt niet weg dat er altijd signalen van Gods overmacht zijn geweest. De profeten zijn daarvan getuigen en in zeker zin is de geschiedenis van Israël, zoals verhaald in het 'Oude Testament', daarvan een teken. Hoofdlijnen Inleiding (1:1-2:13) Job en zijn vrienden (3:1-31:40) a. Jobs klacht (3:1-26) b. de eerste dialoog (4:1-14:22) c. de tweede dialoog (15:1-21:34) d. de derde dialoog (22:1-27:23) e. over wijsheid (28:1-28) f. Jobs laatste woorden (29:1-31:40) Elihu's toespraken (32:1-37:24) De Here antwoordt Job (38:1-42:6) Slotwoord (42:7-17)

Psalmen Dit is het boek van de lofzangen en geestelijke liederen. Deze Psalmen zijn door allerlei verschillende dichters beschreven in de loop van vele eeuwen. Geleidelijk aan werden ze verzameld in een bundel en gebruikt bij de eredienst. Tenslotte werd het boekje opgenomen in de joodse geschriften. Men kan deze godsdienstige gedichten rangschikken in verschillende categoriën: er zijn liederen van lof en aanbidding, gebeden om hulp of bescherming, smeekbeden om vergeving, dankliederen voor de zegen van God, en smeekbeden om straf voor de vijand. Ook kan men onderscheid maken tussen liederen van de enkeling en liederen van het volk, al naar gelang het 67


overwegend persoonlijke karakter ervan of het nationale gevoelen dat eruit spreekt. De Psalmen zijn vaak door Jezus aangehaald; de schrijvers van boeken uit het Nieuwe Testament citeerden ze, en als boek van hoop en troost zijn ze door de eeuwen heen zeer geliefd. Hoofdlijnen De 150 psalmen zijn gegroepeerd in vijf bundels of boeken: 1-41, 42- 72, 73-89, 90-106, 107-150.

Spreuken Het boek Spreuken geeft een goed overzicht over de wijsheidsliteratuur en haar ontwikkeling. Het dient zich aan als een geheel van negen verzamelingen van verschillende lengte en stijl en uit verschillende tijden. De oudste spreuken stammen misschien zelfs uit de tijd van Salomo (hoofdstuk 10-22). Twee verzamelingen (30,31) worden toegeschreven aan wijzen uit een ver land; dit geeft duidelijk het universele karakter van de wijsheid aan. De verzameling van de 'wijzen' (22:17-24:22) vertoont overeenkomsten met een een Egyptische tekst: de Wijsheid van Amenemope. Het begin (1-9) en het einde (30-31) zijn na de ballingschap geschreven. Uit al die korte zegswijzen wordt een goede indruk verkregen van wat in het oude IsraĂŤl als wijsheid werd gezien door de mensen. Het gaat over familierelaties, over handel en zaken-doen, over het onderlinge verkeer in de hele samenleving, over persoonlijk handelen. Op de voorgrond staan bescheidenheid, geduld, zorgvuldigheid in het spreken en betrouwbaarheid tegenover vrienden. Hoofdlijnen Loflied op de wijsheid (1:1-9:18) Spreuken van Salomo (10:1-29:27) Spreuken van Agur (30:1-33) Verschillende zegswijzen (31:1-31)

Prediker Dit boek bevat de overwegingen van een man die veel heeft nagedacht ovder de vergankelijkheid van het leven en al de wonderlijke tegenstrijdigheden daarin, over het onbegrijpelijke onrecht en de moeiten die nergens toe leiden. Zijn slotsom is: "het zwoegen van de mens is ijdelheid". Hij kan God niet volgen in de manier waarop Hij het leven van de mensen bepaalt. Dat wil niet zeggen dat God er niet is. De mens moet bescheiden zijn (wat weet hij van God en de wereld?) en zijn onzekerheid moet hem niet verlammen. De raad die Prediker geeft is om toch flink aan te pakken en te genieten van de gaven van God, zoveel en zolang men kan. Het boek eindigt met het slotwoord "Vrees God en onderhoud zijn geboden" Binnen die opdracht mag het leven geleefd worden, met alle moeite en vreugde.

Hooglied De naam 'Hooglied' is afkomstig van Luther (een belangrijke 'kerkvader' van de protestantschristelijke kerken, zo rond 1500 n. Chr.). Het is een weergave van de Hebreeuwse titel, die woordelijk vertaald luidt: 'Lied der Liederen'. Dit boek behoort tot de zogenaamde feestrollen 68


van de synagoge, de boeken die daar voorgelezen worden op de grote feestdagen. Het Hooglied wordt voorgelezen tijdens de viering van het joodse paasfeest (waarop de Joden hun bevrijding uit de slavernij herdenken; ongeveer 1200 v. Chr.). De liederen worden door de Joden wel gelezen als een beschrijving van de verhouding tussen God en zijn volk, en door de christenen als een beschrijving van de verhouding tussen Christus en de kerk. Het boek is een geweldig gedicht, dat de menselijke liefde in heel zijn zinnelijke diepte bezingt, met een realisme waarvoor een moderne dichter zich niet zou schamen. De tegenwoordige tekst heeft een lange voorgeschiedenis. Er zijn zeer waarschijnlijk oude gedichten in verwerkt die 's avonds werden gezongen, en sommige elementen zijn misschien ontleend aan heidense rituelen, maar, zonder God één keer te noemen, mediteert de tekst tegelijkertijd over Gen. 2:23-24, Mal. 2:14 en over de profetische teksten die Gods liefde voor zijn volk bezongen in de beelden van de liefde tussen bruid en bruidegom. Deze tekst zal ook een lange nageschiedenis hebben: hij zal het symbool worden van de liefde van God en het volk (of de gelovige) en zal zowel joden inspireren als christenen. In een tijd waarin de vrouw de ondergeschikte van de man is, zijn de liederen, waarin man en vrouw elkaar op voet van gelijkheid beminnen in de zuiverheid van een liefde die moeilijkheden niet uit de weg gaat, iets heel bijzonders. Hoofdlijnen Eerste lied (1:1-2:7) Tweede lied (2:8-3:5) Derde lied (3:6-5:1) Vierde lied (5:2-6:3) Vijfde lied (6:4-8:4) Zesde lied (8:5-14)

Daniël Dit boek werd geschreven in een tijd waarin de Joden werden vervolgd en verdrukt door een buitenlandse koning. De schrijver wil de mensen van zijn tijd bemoedigen door de hoop aan te wakkeren dat God de tiran ten val zal brengen en dat het volk weer vrij en zelfstandig zal zijn. De schrijver gebruikt daarvoor verhalen en visioenen die erg geheimzinning zijn, juist zoals de schrijver van het boek 'Openbaringen' dat in het Nieuwe Testament doet. Het bijbelboek bevat teksten die cruciaal zijn voor alle joden die de Messias verwachtten, een stuk fictie, gesitueerd tijdens de Baylonische ballingschap, maar waarschijnlijk geschreven tussen 167 en 164 v. Chr., net voor de opstand van de Makkabeeën tegen de Seleuciden. Het boek voorspelt het ineenstorten van de Griekse overheersing en de triomf van een joodse 'superman' die alle vijanden van het jodendom zal overwinnen en een heerschappij van rechtvaardige mensen zal vestigen, waarbij de regering over deze aarde in handen zal worden gelegd van de heiligen, zij die het geloof hadden weten te bewaren. "Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de oude van dagen, en men leidde hem voor deze; en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan." In de Hebreeuwse bijbel wordt dit boek niet gerangschikt onder de 'profetische boeken', maar 69


onder de 'geschriften'. Twee delen kunnen worden onderscheiden. 1. Verhalen over Daniël en enkele mede-ballingen. Zij zijn hun vijanden de baas door hun geloof in God en hun gehoorzaamheid aan Hem. Deze verhalen worden geplaatst achtereenvolgens in het Babylonische en het Perzische Rijk (1:1-6:29) 2. Een aantal visioenen van Daniël, waarin door symbolische gebeurtenissen de opkomst en het verval van diverse wereldrijken wordt uitgebeeld. Beginnend bij de Babyloniërs, wordt dan ook de val van de onderdrukker voorspeld en de overwinning van het volk van God. Dit wijst op de invloed van God in de wereldgeschiedenis. De visioenen zijn kenmerkend voor de apocalyptiek of openbaringsliteratuur waartoe dit boek behoort. (7:1-11:45)

70


5.

NIEUWE TESTAMENT

Het ontstaan van de geschriften van het Nieuwe Testament Het Nieuwe Testament is naast en na het Oude Testament gekomen. Ook in de volgorde heeft het iets van het Oude Testament. Net zoals de vijf boeken van de Tora vóór de profeten werden gezet, plaatste men de vier evangeliën, die ná de meeste brieven zijn ontstaan, vooraan, als kern van de zaak. Het Nieuwe Testament is geen vervanging van het Oude Testament. Het Oude Testament blijft 'de Schrift'. De messiaanse geschriften van het Nieuwe Testament waren om één reden noodzakelijk: het optreden van de profeet Jezus van Nazareth. In zijn weg en werken herkende men (de belofte uit) het Oude Testament en omgekeerd. Hierna wordt, zoals ook in het hoofdstuk over het Oude Testament is gebeurd, in grote lijnen de ontstaansgeschiedenis van het Nieuwe Testament gevolgd. Het verhaal is niet volledig, maar geeft wel een indruk hoe het ongeveer is gegaan. Evenals bij het Oude Testament kan hier worden gesproken van gegroeide geschriften. Het verschil met het Oude Testament ligt vooral in de tijdsduur van de ontstaansgeschiedenis. Voor het ontstaan van het Oude Testament was op z'n minst 500 jaar nodig (Jesaja leefde van " 750700 v. Chr. en het laatste boek Prediker is ontstaan rond " 250 v. Chr.). Van het Nieuwe Testament was het grootste gedeelte binnen " 50 jaar klaar. Omstreeks het jaar 60 na Chr. zijn er: het voorwerk voor drie evangeliën (een verzameling geschriften over de daden en een verzameling woorden, uitspraken van Jezus). Deze twee verzamelingen zijn door de (latere) evangelie-schrijvers bij het schrijven van hun evangelie gebruikt. brieven van Paulus aan diverse gemeenten waarin bepaalde kwesties binnen die gemeenten aan de orde worden gesteld. Na het jaar 60 na Chr. zijn de evangelisten Matheus, Markus en Lukas, ieder op hun eigen wijze, hun evangelie gaan schrijven. Deze geschriften zeggen, als je ze vergelijkt, niet iets anders, maar hetzelfde op een andere manier. Ze hebben daarbij gebruik gemaakt van ouder en/of elkaars materiaal. Het oudste evangelie is dat van Markus; het wordt historisch gesitueerd tussen de jaren 65 en 75 na Chr. Waarschijnlijk is het geschreven kort na de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. Mattheüs en Lukas hebben het evangelie van Markus gekend en hebben het als basis gebruikt voor hun eigen weergave van het leven van Jezus. Daarnaast schijnt er een verzameling te hebben bestaan van uitspraken, korte spreuken en gezegdes en wellicht van gelijkenissen van Jezus (ook wel genoemd bron Q) De evangelist Johannes kent de vorenstaande evangeliën al (het is inmiddels "95 na Chr) en wil geen doublure maken van wat er al was. Hij schrijft een soort meditatie op het evangelieverhaal. Na de evangeliën volgt de 'Handelingen der Apostelen'. Dit is de geschiedenis van de eerste gelovigen, de oudste kerkgeschiedenis. Hierin wordt verteld hoe het goede nieuws van Jezus 71


zijn weg heeft gevonden van een uithoek van het Romeinse Rijk -Jeruzalem- naar de hoofdstad van dat grote imperium -Rome. Daarna volgen de brieven van de evangelist Paulus. Ze zijn meestal gericht aan een bepaalde gemeente en kunnen zeer diep van theologische inhoud zijn. De brief aan de Hebreeën staat ook weer wat apart. Zowel wie de schrijver als tot wie deze brief nu eigenlijk gericht is, zijn vragen die nog niet voor iedereen bevredigend zijn opgelost. Deze brief is wel een machtige poging om aan te tonen dat heel de oudtestamentische tempeldienst zijn einde en vervulling gevonden heeft in Jezus Christus, en als zodanig is dit een uniek boek. Daarna volgen zeven algemene zendbrieven. Ze worden algemeen genoemd omdat ze niet aan een bepaalde gemeente zijn gericht. Blijkbaar waren ze voor alle gemeenten van even grote waarde. Het laatste boek van de Bijbel wordt door velen de 'openbaringen van Johannes' genoemd. Dit is eigenlijk onjuist omdat de inleiding zegt: 'de openbaringen van Jezus Christus'. Jezus Christus heeft blijkbaar een bijzondere relatie met dit apocalyptische boek. In grootse beelden en visioenen wordt de uiteindelijke overwinning van God op het kwaad getekend. In het jaar 100 na Chr.is alles er dus al wel, maar nog niet samengebracht in één boek. De brieven van Johannes, Petrus en Jakobus moeten nog worden toegevoegd. Alles is er, maar het staat nog niet bij elkaar.

De volgorde van de geschriften van het nieuwe testament I.

Evangeliën; Matteüs, Marcus, Lucas, Johannes

II.

Handelingen der Apostelen

III.

Brieven van Paulus

IV.

Brief aan de Hebreeën

V.

Algemene zendbrieven

VI.

Openbaring

b.

De inhoud van de geschriften van het NIEUWE TESTAMENT

Het Nieuwe Testament is een verzameling geschriften die maar om één reden is ontstaan; het leven van de profeet Jezus van Nazareth. Hierna wordt eerst in enkele pagina's in het algemeen ingegaan op de levensloop van deze Jezus van Nazareth, op de inhoud van zijn wijsheidsleer, en op de verdere ontwikkelingen die volgden na zijn dood. Daarna wordt per bijbelboek ingegaan op de inhoud, de achtergronden en de schrijver ervan. 72


Er treedt een man op in Israël, die beroering wekt. Scherpe, ontmaskerende, attaquerende woorden spreekt hij. De welgedane rijken moeten het opnieuw -net zoals bij de al eerder genoemde profeet Amos- ontgelden en armen staan vooraan om als armen het volk van God te vertegenwoordigen. Hoogwaardigheidsbekleders bespaart hij zijn aanklachten niet. Ook het volk in zijn tijd hoort geen vriendelijke woorden of een zoete stem. Het lijkt er zo nu en dan op dat hij over zienerskwaliteiten bezit. Soms spreekt hij in geestelijke vervoering. Wat is dit voor een man? Treedt er weer een profeet op in Israël? Of moeten we misschien, omdat hij op een heel bijzondere, gezaghebbende manier spreekt, zeggen dat hij niet slechts een profeet is, maar 'dé profeet'. Kan het soms zo zijn, dat we hier te maken hebben met de bekronende figuur van die hele reeks profeten waarvan er hiervoor al enkele zijn genoemd? Gelet op de manier waarop over hem wordt gesproken in de evangeliën zou je haast denken van wel. Het lijkt er op dat in hem de definitieve samenvatter wordt gezien van alle oudtestamentische profeten. De incarnatie van de profetische gestalte van het boek DeuteroJesaja. Dé profeet, over wie in het boek Deuteronomium aan Mozes deze woorden in de mond worden gelegd: "een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de here uw God, u verwekken (deut. 18:15)". Een nieuwe Mozes, die in een nieuwe uittocht de nieuwe bevrijding van Godswege zal brengen. De evangelist Mattheus kiest daarom de verhalen rondom de geboorte van Mozes als model voor het tweede hoofdstuk van zijn boek. Al gauw valt de parallel met het begin van het bijbelboek Exodus uit het Oude Testament op. Niet alleen de nadruk op de vlucht naar Egypte, maar ook de 'nieuwe farao' in de figuur van Herodes en de kindermoord, nu echter niet door verdrinking in de Nijl. Mozes vastte veertig dagen en nachten (exodus 34:28) en daalde met de wet af van de berg Sinaï. De nieuwe profeet Jezus vast in de woestijn en spreekt zijn bergrede uit. De vraag: wie is dit?, klinkt door de gehele evangeliën heen. Het merkwaardige is dat Jezus deze vraag als het ware steeds laat opkomen, maar terughoudend is om er zelf in een uiteenzetting op in te gaan. Hij geeft het antwoord uitsluitend door er te zijn, te spreken, te handelen. Wie hij is wordt duidelijk in zijn geschiedenis, zijn persoon en zijn werk. De profeten, en het gehele Oude Testament, verhalen van de God van Israël, die door zijn volk verlaten is. Een gesmade en verworpene, die geduldig, op zijn wijze zich zelf als Heer van zijn volk bewijst. Welnu, zie hier! zegt het Nieuwe Testament van Jezus. Het Nieuwe Testament zegt in de kern niets 'nieuws' ten opzichte van het Oude Testament, behalve dit woord: Zie hier!. Hier ging het om bij de profeten. Dít verwachten de getuigen van het Oude Testament en dít was in hun verhaal van de geschiedenis van Israël altijd al aanwezig. De jood Jezus van Nazareth wordt wereldwijd erkend als filosoof, dichter, en profeet. Velen zien in hem meer dan een gewoon profeet. Jezus als filosoof Jezus leert evenals de eerdere profeten uiterste bescheidenheid, trekt zonder vaste woonplaats te hebben door het land, leeft zonder gezin of familie, zonder beroep of bezit. Hij leert dat liefde tot God en de medemensen de belangrijkste geboden zijn en een 73


samenvatting zijn van alle eisen die men de mensen kan stellen. Dat komt overeen met de Griekse traditie: vroomheid jegens god en gerechtigheid jegens de mensen gelden daarin als belangrijkste deugden. Ten aanzien van de verhouding tot andere mensen geldt voor hem als richtlijn: handel jegens anderen zoals je zelf door hen wilt worden behandeld. Deze regel is over de hele wereld verbreid en voorgestaan door vele wijzen. Lijdt men onrecht door andere mensen, dan zegt hij: Wanneer iemand je op de wang slaat, keer hem dan ook de andere toe. Hij is dus dezelfde mening toegedaan als Socrates, namelijk dat men liever onrecht moet lijden dan onrecht doen. Verder leert hij, dat men zijn vijanden moet liefhebben. Want ook God laat de zon schijnen over goeden en bozen. Iets dergelijks schrijft de Griekse wijsgeer Seneca: Wanneer je de goden wilt navolgen, bewijs dan ook weldaden aan ondankbaren, want ook voor misdadigers gaat de zon op en voor piraten staan de zeeĂŤn open! Over bezit leert hij, dat men niet bereid moeten zijn om zich er alleen uiterlijk van te distanciĂŤren. Men moet er ook innerlijk vrij van worden, doordat men de zorgen overwint waarmee het zich aan ons hecht. Zijn leer herinnert aan Diogenes in de ton, die alle bezit verachtte. Over agressieve handelingen leert hij, dat niet alleen diegene schuldig is, die iemand doodt, maar ook die een ander haat. Dat herinnert aan de leer van de filosoof Kleanthes, volgens wie iemand die alleen al het plan heeft om te roven en te doden een rover en moordenaar is. Het kwaad begint dus al met het voornemen. Over echtbreuk leert hij, dat men niet pas echtbreuk pleegt wanneer men een andere vrouw slaapt, maar reeds wanneer men met haar zou willen slapen. Ook dat herinnert aan Kleanthes: Wie een begeerte in zich toelaat, zal volgens hem ook, zodra zich de gelegenheid voordoet, de begeerte ten uitvoer te brengen. Over oprechtheid leert hij, dat elk woord zo waar moet zijn als zouden wij een eed hebben gezworen. De eed wijst hij af. Zo ongeveer pleitte ook Epidiktetus: De eed moet men, indien enigszins mogelijk, vermijden. Over reinheid zegt hij, dat er geen reine en onreine voorwerpen zijn, maar alleen een innerlijke gesteldheid die iets rein of onrein maakt. Daarbij wordt men herinnert aan een uitspraak, toegeschreven aan Phokylides: Niet de reinigingen maken het lichaam rein, maar de ziel.

Jezus als dichter Jezus is een boerendichter die de joodse literatuur verrijkt heeft met wonderlijke kleine verhalen. Deze verhalen veronderstellen bij de toehoorders geen grote scholing. Ze vertellen van zaad en oogst, zoeken en vinden, vaders en zonen, heren en slaven, gastheren en gasten. Hoewel ze aan het alledaagse leven zijn ontleend, willen ze iets ongewoons tot uitdrukking brengen: dat God heel anders is dan men Hem zich voorstelt. Zijn verhalen zijn gelijkenissen over de relatie tussen God en de mensen. Dat Jezus zijn visie/standpunten duidelijk probeert te maken door vertellingen hangt samen met de overtuiging van het volk dat men zich van God geen beeld kan maken. Men kan Hem slechts met iets anders vergelijken. En ook dat is dikwijls ongepast want geen enkel ding, geen mens, geen wezen, kan dienen als iets op God gelijkends. Alleen een gebeuren kan iets van Hem aanschouwelijk maken. Slechts verhalen kunnen gelijkenissen van Hem zijn. Dat hangt samen met een tweede overtuiging. God kan alleen worden gevonden, wanneer men zijn/haar instelling verandert. Gelijkenissen van God zijn daarom verhalen, waarin sprake is van 74


een verandering; of preciezer; gelijkenissen zijn verhalen, waarin de toehoorder zo verwikkeld raakt dat hij zich verandert. Alleen dan zal hij iets van God bespeuren.

Jezus als profeet Jezus was een rondtrekkend filosoof en dichter. Maar hij was meer. Hij was een profeet. Daarbij denkt men in de eerste plaats aan iemand die uitspraken voor de toekomst doet. Ook andere volken hebben hun profeten. Maar de profeten van Israël waren iets unieks. In welk volk waren er profeten die hun eigen volk dreigden met de ondergang? Het unieke optreden van Israëls profeten hing samen met het uniek zijn van hun God! Alleen de God van Israël eiste tegelijk met zijn verering een zich afwenden van alle andere goden. Alleen de God van Israël eist met zijn erkenning een radicale verandering van de levenshouding. Overal in de wereld trekken de sterksten aan het langste eind. De God van Israël heeft juist de zwakken uitgekozen: Hij heeft vluchtende slaven uit Egypte geholpen en ze zijn volk gemaakt. Hij heeft de in Babylonie gedeporteerde krijgsgevangenen bijgestaan. Zich tot deze God wenden betekent: zich wenden tot de armen en zwakken. En daarom voelen de sterken en de heersers zich door de God van Israël bedreigd Profeten hebben het volk ertoe gebracht de ene en enige God te erkennen en hun levenshouding te veranderen. Ze deden dat zoals men kinderen opvoedt: door dreiging met straffen en door beloften. Ze waren daarbij hard en onverbiddelijk. Ook Jezus dreigde met een strafgericht over deze wereld. Als enige maatstaf gold of men andere mensen geholpen had, niet om in het gericht beloond te worden, niet omdat men deze geheimzinninge mens wilde dienen, maar alleen om te helpen. Zoals de meeste profeten beloofde Jezus een ommekeer ten goede en wekte hoop. Jezus wekte de hoop dat de heerschappij van het kwade overwonnen wordt. Waar het kwade zijn macht over mensen verliest, waar demonen worden uitgedreven, zieken genezen, waar hongerenden verzadigd en vertwijfelden getroost worden, daar realiseert zich het rijk van God. Duidelijk is dat hij volledig Jood was en niet echt een nieuwe religie wilde stichten. Dat zou voor hem een godslasterlijke gruwel zijn geweest. Hij zei eens: "ik ben niet gekomen om De Wet (Thora) te ontbinden". Hij vroeg eigenlijk ook geen geloof in hemzelf en wenste al helemaal geen persoonsverheerlijking. Hij riep op tot bekering en verkondigde de blijde boodschap: dat God genadig was voor de zondaars, mits de mensen elkaar maar vergeving wisten te schenken. Hij haalde het oorspronkelijke joodse concept van de broederliefde heel sterk naar voren. De menselijke verhoudingen moesten daarom berusten op barmhartigheid, zachtmoedigheid, verzoening en verwerping van alle hebzucht. Zijn aandacht, zorg en liefde gingen uit naar de armen, maar ook naar de maatschappelijk gediscrimineerden. Als de mensen volgens de eenvoudige ideeën van zijn prediking zouden gaan leven, dan zou er een heel nieuwe maatschappij ontstaan, die hij het Rijk van God noemde. Johannes de Doper (de profeet die Jezus'voorganger was en hem aankondigde als nieuwe grote profeet) leerde, zoals de meeste andere religieuze leraren van zijn tijd, dat zondaars berouw 75


moesten tonen en zich tot God moesten wenden. De Farizeeën leerden dat ook. Zolang een Jood een rechtschapen Jood was kon hij vol hoop wachten op de komst van de Heer, zo geloofden de Farizeeën. Maar Jezus zet dat allemaal op zijn kop. De actieve partner in de relatie tussen God en de mensheid is God. Zijn beloningen worden willekeurig uitgedeeld, of je nu naar wereldse maatstaven wel of niet deugdzaam of machtig bent geweest. In de visie van Jezus leek een ieder toe te kunnen treden tot het 'koninkrijk' voordat ze berouw hadden getoond De Jood kan kiezen hoe gehoorzaam hij is aan Gods heilige wetten. Hij kan ze nakomen of niet, naarmate zijn deugd of zijn wijsheid groeit. In zoverre hij zich aan de Thora houdt, zal hij zijn schepper behagen en uiteindelijk rust en vrede kennen. Maar voor Jezus is dit niet genoeg. Zo'n systeem van gehoorzaamheid zou kunnen bestaan zonder een levende God. Het is niet zozeer het feit dat hij moreel gedrag verwierp, alswel dat hij vroeg:" hoever kom je er mee?". Zijn antwoord lijkt te zijn geweest: "niet erg ver, als je tenminste hoopt dat uiteindelijk het koninkrijk op aarde wordt gevestigd." Voor Jezus was het koninkrijk niet rond tenzij heel Israël erin zat. Dus ook paria's, onreinen, uitschot en zondaars. Juist naar zulke mensen strekt God in grote liefde Zijn handen uit. Jezus had met alle religieuze enthousiastelingen van het eerste eeuwse Jodendom het gevoel gemeen dat het koninkrijk niet zou komen totdat Israël een houding van loyaliteit ten aanzien van God zou hebben aangenomen. Waarin hij verschilde van zovele tijdgenoten was dat hij dit zag als een gemeenschappelijk, niet sektarisch ideaal. Hij droomde van een eenvoudig Jodendom, ontdaan van de zonden van moralisme en sektarisme waar het mank aan ging. De asceten van Quamran en de Farizeeën dachten dat het koninkrijk zou komen omdat zij anders waren dan andere mensen. Jezus leerde dat het niet zou komen totdat zij zouden erkennen dat ze net zou waren als andere mensen. Pas wanneer ze als kinderen tegenover God zouden staan, en zo onverschillig mogelijk tegenover de godslasterlijke aanwezigheid van Romeinen in hun midden, kon het koninkrijk komen.

Jezus, meer dan een profeet In tegenstelling tot wat in het algemeen wordt aangenomen, kunnen er in de hebreeuwse bijbel slechts weinig 'messiaanse verwachtingen' worden gevonden. Zeker is het zo, dat de profeten herhaaldelijk over hun verlangen naar een Goddelijk wereldbestuur van gerechtigheid en vrede spreken, maar een messias speelt hierbij echter een beperkte rol. Bij 'messiaanse verwachtingen' gaat het nadrukkelijk om de verwachting van een figuur, vaak met het begrip 'messias' aangeduid, welke een bevrijdende rol in de eindtijd speelt en welke in opdracht van God en door God ingesteld handelt. 1. De eerste keer, dat nadrukkelijk eindtijdverwachtingen met een eindtijdbevrijder worden verbonden, is in het bijbelboek 'Daniël', waarbij opvallend genoeg niet van een 'messias', maar van de 'Zoon des mensen' wordt gesproken. Dat nu juist bij Daniël als eerste zulke messiaanse verwachtingen worden aangetroffen alsook in mindere mate bij enkele eerdere profeten, ligt aan het feit dat Daniël en enkele profeten in tijden leefden waarin er een sterke behoefte bestond aan teksten over de toekomst van Israël. Dit 76


waren tijden waarin Israël in gevangenschap of in onderdrukking leefde. Het boek Daniël was immers geschreven ten tijde van de syrische bezetting van Palestina, waarbij velen hoopten op het spoedige einde van deze onderdrukking. Juist in tijden van onderdrukking ontstonden de intensiefste toekomstverwachtingen. Het weergeven van een eindtijdgedachte zoals in het boek Daniël gebeurt was absoluut nieuw. Er treedt ook een Messias op; een eindtijdfiguur die een beslissende rol zal spelen bij de omkeer van de geschiedenis van deze wereld in een nieuwe wereld of een nieuwe tijd. Ook de schrijvers van het Jubileëenboek en het eerste Henochboek, die enkele tientallen jaren later leefden, kenden zo'n geschiedenisopvatting, maar Daniël is in zoverre uniek, omdat hij aan het einde der tijden de 'Zoon des mensen' laat optreden. Er zijn aan dit begrip 'Zoon des mensen' drie verschillende betekenissen gegeven: het gaat om een mens, een goddelijke rechter, of een engel. In alle gevallen betreft het een figuur, die een volmacht van God heeft gekregen en wel om in de eindtijd de rol van rechter tussen Israël en de volkeren op zich te nemen. 2. In de bergen woonde een geloofsgemeenschap die zich had afgescheiden van het reguliere (geloofs)leven van de stad Jeruzalem; de Essenen. Ook zij kenden een eindtijdverwachting. Zij verwachten twee, soms drie, eindtijdfiguren en wel een messias (of gezalfde) uit Aaron, een messias uit Israël, en een leraar der gerechtigheid. Soms worden deze begrippen op één figuur betrokken, soms gaat het duidelijk om drie verschillende figuren, die aan het einde der tijden op zullen treden. Hierbij gaat het om een priester (de messias uit Aaron), een koning of oorlogvoerende messias ( de messias uit Israël) en een leraar, die aan het einde der tijden de Tora zal onderrichten (de leraar der gerechtigheid). De messiaanse verwachtingen van deze Esseense gemeenschap te Qumran kunnen worden gezien als protest tegen de situatie in Jeruzalem, waarbij men het koning- en priesterschap in reine handen wilde hebben (niet beheerst door het Hasmoneeër koningshuis, die ook het ambt van het hogepriesterschap bekleedden van 163 tot 63 v. Chr.). 3. Messiaanse verwachtingen behoeven echter niet steeds als protest te worden opgevat. Ten tijde van de hasmoneeërs leefden er in Egypte ook veel joden en werd er een boek geschreven onder de titel 'Derde Sybyllijns Orakelboek', dat een bestaande heerser als messias verwachtte (koning Ptolemeus VII). Blijkbaar was de situatie in Egypte op dat moment voor de joden zo positief, dat een bestaande koning als een door God ingestelde messias kon worden beschreven. Dergelijke voorbeelden kunnen ook worden gevonden bij de profeet Jesaja (Jesaja 45: 1), die de perzische koning Cyrus als messias 'eert'. Maar ook bij de schrijver Philo, die de romeinse keizer Claudius als messias ziet, en bij de schrijver Josefus, die aan keizer Vespasianu messiaanse kenmerken toedicht. 4. Wanneer de Romeinen 63 v. Chr. Jeruzalem binnenvallen en de familie van Herodes het voor het zeggen krijgt, verandert de situatie. Eén van de schrijvers van religieuze werken in die periode was de schrijver van de 'Psalmen van Salomo'. Van hem zijn 18 psalmen bewaard gebleven, die vergelijkbaar zijn met de psalmen van David en die, vooral in Psalm 17 en 18, messiaanse verwachtingen bevatten. In deze messiaanse verwachtingen speelt niet meer het probleem van de kombinatie van koningen priesterschap een rol. Het overheersende thema is de verwachting dat het koningschap van Davids huis wordt hersteld door een messias, die afstammeling is van David en die een 77


belangrijke rol speelt bij de juiste uitleg van de Tora. 5. De situatie verandert wederom nadat Herodes de Grote sterft in 4 na Chr.. De verschillende provincies van Palestina, zoals Judea, Galilea en Samaria, worden dan stuk voor stuk bestuurd door procuratoren in dienst van Rome. Dit leidde tot een beperking van de religieuze vrijheid, hoewel Rome zich in het algemeen vrij tolerant opstelde, maar meer nog leidde dit tot een beperking van de politieke vrijheid. Met de joodse staat, die in theorie nog wel bestond, was het feitelijk gedaan. Daarbij kwamen het drukkende romeinse belastingsysteem dat nodig was om de vele legers te kunnen onderhouden, konflicten doordat de procuratoren te weinig gevoel toonden voor de bijzondere situatie van de joden of zelfs enorme blunders begingen, alsook hongersnoden. Door de schrijver Josefus (die leefde van ongeveer 37 tot 100 na Chr.) is bekend dat in de eerste decennia van de eerste eeuw na Christus verspreid over het gehele land verschillende groepen van opstandelingen optraden, waarvan de bekendste de Sikariërs (de dolkstekers) en de Zeloten (de ijverigen) waren. Het waren min of meer ongeorganiseerde en elkaar rivaliserende groepen. Een aantal van hun leiders had messiaanse aspiraties, dat wil zeggen ze deden zich voor als de verwachte Messias en kleedden zich met allerlei koninklijke attributen. In deze kontekst kan ook Jezus van Nazareth worden gezien, vooral ook vanwege de reaktie op hem van romeinse zijde, die in hem één van de vele opstandelingen en oproerkraaiers zag die zo snel mogelijk uit de weg moest worden geruimd. Hoewel Jezus in deze roerige jaren leefde, was hij in tegenstelling tot de Zeloten en Sikariërs uit op een vreedzame vestiging van Gods rijk op aarde en een vreedzame bevrijding van het romeinse juk. In zijn ethische boodschap behoort Jezus tot de linkervleugel van het rabbijnse jodendom. Van de Essenen heeft hij via Johannes de Doper, een afvallige Esseen, de hoogachting voor armoede en een kritische houding tegenover geleerdheid overgenomen. Het Koninkrijk der Hemelen, dat Jezus verwacht en als nabij verkondigt, is evenals bij Jochanan ben Sakki en in het rabbijns jodendom een hoop die niet het einde van de geschiedenis insluit. Zijn samenvatting van de Thora als liefde tot God en liefde tot de naaste is zijn boodschap. In de bijbel worden vele getuigenissen vermeld van mensen die Jezus na zijn dood opnieuw in levende lijve hebben gezien. Voor degenen die die getuigenissen geloven betekent dit dat God met de opstanding van deze profeet bevestigt dat de weg die de profeet Jezus wees, niet zomaar een weg was, maar dé weg die aangeeft hoe de mens een mens kan zijn zoals God die bedoeld heeft.

Christen-zijn is vóór alles zijn zoals Jezus van Nazareth (later Christus, verlosser genoemd), net zo totaal mens zijn als Hij was! In de grote dynamische lijn van de evolutie van de wereld en de mensheid kan Jezus vooral worden gezien als het belangrijkste kristallisatiepunt van alles wat de mens meer menselijk kan maken. Meer menselijk, dat wil zeggen meer vrij, meer verantwoordelijk, meer oprecht, meer wetend, meer liefdevol, meer gewetensvol, meer solidair, meer transcendentaal gericht. De 'supermens' Jezus heeft een superrelatie met zijn goddelijke Vader, wiens liefde, barmhartigheid en trouw op een unieke manier in hem mens worden. Achter Jezus stond God op een uitzonderlijke wijze. Wie gelooft in Jezus zal zichzelf verlossen, 78


niet automatisch maar vanuit eigen kracht en inspanning. Hij kan niet anders dan zichzelf verlossen van kleinheid en ontrouw, van haat en luiheid, van liefdeloosheid en egoïsme, omdat zijn geloof in Jezus een geloof is dat een leven omkeert. In die zin is Jezus het licht, de waarheid en het leven. Hij is niet de enige weg, er zijn vele wegen op de pelgrimstocht van de mensheid **. Maar voor christenen is Hij de weg, de enige en beste weg. Hoewel Jezus na zijn dood en opstanding door zijn volgelingen als Christus, Heiland en verlosser voor de gehele wereld werd gepredikt, is hij geen bevrijder in de politieke zin geworden; dit in tegenstelling tot de toen algemeen geldende verwachtingen. Men verwachte na zijn dood daarom zijn wederkomst, zoals kan worden gelezen in Markus 13 (en Matheus 24 en Lukas 21). Jezus' wederkomst, die plaats zal vinden na vele oorlogen en hongersnoden, zal geschieden als de terugkeer van de 'Zoon des mensen':'En alsdan zullen zij de Zoon des mensen zien, komend in de wolken (des hemels) met grote kracht en heerlijkheid' aldus Markus 13: 16, Matheus 24: 30 en Lukas 21: 27). Hier wordt niet alleen verwezen naar Daniël 7:13, deze tekst wordt zelfs letterlijk geciteerd. Jezus' wederkomst zal plaatsvinden zoals Daniël had geprofeteerd. Hoewel Jezus in de evangeliën op velerlei wijze wordt beschreven (als zoon Davids, als zoon Gods enz.), zal hij bij zijn wederkomst niet als koning of priester, maar als Zoon des mensen of als iemand met het uiterlijk van een mens terug komen. Bij dit beeld past ook de functie van Christus als rechter, daar de Zoon des mensen aan het einde der tijden als rechter over de goeden en de slechten zal optreden. Eenzelfde messiaanse verwachting kan worden gezien in het 1e Henochboek, in de apokalypse van Ezra (ook IV Ezra genoemd) en in de apokalypse van Baruch (ook 2 Baruch genoemd). Hierin aktualiseerden zij -gelet op de tijd waarin zij leefden waarin oorlogen, hongersnoden, ongerechtigheid en dergelijke plaatsvonden- de profetiën van Daniël. De oude hoop op een zelfstandige joodse staat was nog steeds levend. Ook in Egypte leefde die hoop, zoals te lezen valt in de apokalypse, die in die tijd in Egypte werd geschreven, namelijk het Vijfde Sibyllijnse Orakelboek. Ezra en Baruch stonden in dezelfde traditie als de auteur van dit orakelboek, waarbij zij zich echter duidelijk onderscheiden van de christenen, die al veel eerder afscheid hadden genomen van een politieke bevrijding van Palestina; hun hoop lag immers in de verlossing door Christus zowel voor een enkeling als de gehele wereld. Al deze geschriften zijn in dezelfde tijd ontstaan, dat wil zeggen in de tweede helft van de eerste eeuw na Christus. Zo bleef ook na de verwoesting van de tempel door de Romeinen (63 na Chr.) de hoop op de bevrijding van Palestina bestaan en voedden de apokalypsen van Ezra en Baruch vele mensen met nieuwe hoop. Misschien is het zo te verklaren, dat vele jaren later, van 132 tot 135 na Chr. nogmaals tot een joodse opstand kon worden gekomen en wel onder leiding van Bar Kochba, van wie velen dachten dat hij dé messias was. Inmiddels was het beeld dat men zich van een messias vormde ook veranderd. Was in het midden van de eerste eeuw de 'Zoon des mensen' nog een veel gebruikt beeld voor een eindtijdfiguur, aan het begin van de tweede eeuw was het beeld zo veranderd, dat nu de nadruk werd gelegd op zijn koninklijke en militaire eigenschappen. De messias werd verwacht als een militair-politiek bevrijder, daar de situatie dit vroeg. De macht van het romeinse rijk bleek echter te sterk te zijn, zodat na het debacle van Bar Kochba, de messiaanse verwachtingen werden verdrongen en ook de rabbijnen voorlopig niets 79


meer wilden weten van messiassen of van de apokalypsen van Ezra en Baruch, die immers hadden gepleit voor de verwachting van een spoedig op handen zijnde politieke bevrijding van Palestina.

De ontwikkelingen na de dood van Jezus Degenen die -kort na zijn dood, opstanding en hemelvaart- in hem dé door God gezonden mens Jezus zagen (een mens met bijzondere goddelijke gaven), zijn de eerste tientallen jaren gewoon deel uit blijven maken van de Joodse gemeenschap en de Joodse Kerk. Na Jezus' dood nam met name Jakobus, naar men aanneemt de broer van Jezus, de leiding van Jezus' volgelingen op zich. Dit groepje, dat allesbehalve met het jodendom wenste te breken of niet-joden wilde toelaten, "was voortdurend in de tempel, lovende God". In Jakobus vonden ze duidelijk hun leider, die hun het vertrouwen kon schenken om de komst van het koninkrijk af te wachten, dat ze, ondanks de vreselijke desillusie van de kruisiging, nog steeds verwachtten. Na een kortstondige periode waarin het ernaar uitzag dat de anarchistische ideeën van Jezus enigszins populair zouden worden, vielen zijn volgelingen meer en meer terug op een routine van gestrengheid, geheel in de lijn met de Essenen, de Farizeen en de andere groeperingen waarop ze in sommige opzichten leken. Veertien jaar later ontdekten ze, zeer tot hun schrik en verbazing, dat in de synagogen buiten Israël een nieuwe 'religie' wortel schoot. Een jood, genaamd Paulus, predikte een doctrine die esoterisch, mystiek en nogal verschillend was van die van de kerk van Jakobus. Het was de doctrine van Christus' verzoenende dood of rechtvaardiging door het zuivere geloof en, het ergste van alles, de leer dat er in deze nieuwe Kerk, geen onderscheid mocht worden gemaakt tussen joden en niet-joden. Alle spijswetten waren geschrapt. Jongens behoefden niet meer te worden besneden. Er was later zelfs discussie in die beweging of de heilige schrift nog wel moest worden gelezen (zie hierover ook onder 'de brieven van Paulus'). Tegen de tijd van kerkvader Irenaeus echter, in de tweede eeuw na Chr. werden de volgelingen van Jakobus, bekend onder de naam 'Ebonieten', zelf tot 'ketters' bestempeld. Irenaeus stelt hen aan de kaak als weinig verschillend van joden. Vanaf een heel vroeg tijdstip geloofden deze joodse christenen in de noodzaak om joods te blijven. Iedere nieuwe bekeerling tot 'de Weg', zoals zij de religie van Jezus noemden, moest zich als Proseliet (heidenen die zich volledig bekeerden tot het jodendom) aan de joodse rituelen onderwerpen, inclusief de besnijdenis, de joodse spijswetten en het joodse geloof, of als Godvrezenden (heidenen die zich onderwierpen aan de God van Israël) aan mimimum vereisten (verbod afgodendienst, moord, incest). Religie betekende voor de Ebonieten jodendom, omdat zij joden waren, zoals Jezus ook een jood was geweest. Zij geloofden niet in de goddelijkheid van Jezus van Nazareth en trokken deze nog altijd in twijfel in de tweede eeuw, toen Irenaeus hen als ketters aan de kaak stelde. Ze geloofden niet dat Jezus uit een maagd was geboren, want hoe kon een sekte wier leider een van Jezus' broers was geweest zoiets fantastisch geloven?. Met de voltooiing van de nieuwtestamentische geschriften en de prediking van het evangelie in de belangrijke centra van het romeinse rijk was het christendom de mensengeschiedenis binnengegaan. Door het grotendeels uitmoorden van de bevolking van Jeruzalem en de vernietiging van het joodse cultus-centrum werd aan het joodse christendom een zware slag toegebracht. Des te meer groeide het christelijke geloof bij de 'heidenen', de mensen die leefden 80


in de griekse (hellinistische) cultuur van landen rondom de Middellandse Zee. Door een combinatie van factoren, zoals aan de ene kant de verzwakking van de romeinse staatsgodsdienst en anderzijds de angst en onzekerheid van het huidige (korte) bestaan, was er gevoeligheid ontstaan voor religies of filosofieën die inzicht -wijsheid- aanboden over de zin van het menselijk bestaan, de mogelijkheden tot verlossing, overwinning van de dood en onsterfelijkheid. In dit klimaat floreerde het jonge christendom. De mogelijkheid om via een eenvoudigde doopritus (de heidense riten waren zeer gecompliceerd) opgenomen te worden in een gemeenschap waarin verlossing, onsterfelijkheid en vrede werd aangeboden door een van Godswege gezonden verlosser, bepaalde de grote aantrekkelijkheid van het christendom. Daarnaast vielen de christenen op, omdat zij weigerden de romeinse keizer goddelijke eer te bewijzen. Zij waren zelfs bereid voor deze weigering de marteldood te ondergaan. In een wereld waarin een sluimerend verzet ontstond tegen het romeinse bestuur en met name de keizer, was de moedige marteldood van velen een omstandigheid waarvan een wervende kracht uitging. Het christendom, in die van filosofie doordrenkte wereld, werd aanvankelijk primair als filosofie gezien. Daarbij moet het woord filosofie in zijn letterlijke en oorspronkelijke betekenis worden genomen: een zoeken, een verlangen naar, een liefde voor wijsheid. Daarbij werd wijsheid begrepen als een wegwijzer naar bestendig geluk. Temidden van al die wijsheidssystemen als platonisme, de Stoa, aristoelisme en epicurisme diende het christendom zich aan als 'de ware wijsheid'. Met name apostel Paulus heeft aan deze ontwikkeling bijgedragen. Hij benadrukte de goddelijke status van Jezus en bracht met zijn enorme zendingsdrift (vooral buiten Israël) tot stand dat de profeet Jezus een Goddelijke status kreeg bij degenen die in hem geloofden. Terwijl Jezus bijvoorbeeld aan zijn dood geen betekenis toekende voor het heil van de mensen *, heeft o.a. Paulus bijgedragen aan de gedachte waarbij de dood van Jezus tot het eigenlijke mysterie van de verlossing van zonden is geworden, waarmee het christendom tot een verlossingsreligie werd gemaakt! Voor niet-joden uit deze periode, die geen vastomlijnde ideeën over de Messias hadden, moet het veel gemakkelijker zijn geweest om niet te denken in termen van de gezalfde van Israël maar in die van een halfgod, of vleesgeworden god. Zodra de in wezen joodse idee van een Messias was aangeslagen op vreemde, niet joodse bodem, hadden veel niet-joden er geen probleem mee Jezus tot god te maken. Zij dachten immers heel anders over god en goden. Men (er)kende immers diverse goden; maar geen enkele god was zo bevrijdend als de goddelijke, verlossende Jezus van Nazareth. Dit alles nu was onverenigbaar binnen de Joodse Kerk die niet kon dulden dat er door de aanhangers van Jezus naast God nog een tweede Godheid werd geplaatst. Ook de opvatting van Paulus ten opzichte van de joodse gebruiken (die door niet-joden (en later ook joden zelf) niet in acht behoefden te worden genomen) alsook de houding van de christenen in de vrijheidsstrijd tegen de Romeinen (zij deden niet mee aan de strijd voor het behoud van de tempel en de stad Jeruzalem tijdens de joodse opstand en ook niet tijdens de tweede opstand onder leiding van Bar Kochba (132-135)) leidden er uiteindelijk toe dat de volgelingen van Jezus (christenen) en Joden uiteindelijk hun eigen weg gingen. De verwoesting van de tempel (63 na Chr.) werd door de niet-joodse christenen als argument gebruikt om te bewijzen dat het jodendom zijn positie binnen het romeinse rijk en in Gods heilsplan had verloren. De uitleg van de hebreeuwse bijbel, zoals de niet-joodse christenen dat deden, bevestigde deze zienswijze, die zei, dat niet het 81


jodendom maar het christendom het 'ware volk Gods' geworden was en onder beschutting van de romeinse gezag gesteld diende te worden. Hiermee werd getracht om binnen het romeinse rijk te worden geaccepteerd, maar ook om haar positie te verstevigen temidden van vele ander godsdienstige stromingen uit die tijd, die er eveneens aanspraak op maakten verlossing voor de mensen te bieden.

* Om aan te geven dat de offergedachte geen rol speelde in het oorspronkelijke geloof van Jezus wordt verwezen naar de geschiedenis van de lamme en de gelijkenis van de verloren zoon. Op het moment dat men de lamme via het dak bij Jezus brengt zegt Hij, zonder enig voorbehoud: "Uw zonden worden vergeven" (Marcus 2:5). Deze vergeving van zonde wordt op geen enkele wijze in verband gebracht met een genoegdoenend, verzoenend sterven of een offer dat later zou plaatsvinden. Zij is geldig en ook zonder het kruis van Jezus van kracht. In de gelijkenis van de verloren zoon brengt Jezus hetzelfde naar voren (Lucas 15). Op aanschouwelijke en indrukwekkende wijze verkondigt Hij daarin de onvoorwaardelijke liefde van God. De Vader strekt zijn armen uit naar de verloren zoon. Hij verlangt geen zoenmiddel, geen offer, geen plaatsvervanging. Om mensen te vergeven en als kinderen van God aan te nemen heeft Hij geen kruis en geen bloed nodig. De enige eis die Jezus stelt is: omkeer, reiniging van hart en gehoorzaamheid. De gedachte van een Messias die kiest voor een verzoenend sterven is nauwelijks verenigbaar met het denken binnen het Palestijnse jodendom. In de oude synagoge wordt met geen woord gerept over een verzoenend lijden of sterven van de Messias, aangezien de messiaanse tijd als de volledige heilstijd geldt. [welke positie neemt het bijbelboek Jesaja ('de knecht des heren') hier echter in?

** DE BERGREDE Zoals Mozes in het Oude Testament de tien geboden ontving van God op de berg SinaĂŻ, zo gaf Jezus zijn leerstellingen aan zijn volgelingen ook op een berg. Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beĂŤrven. Zalig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien. Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods worden genoemd. Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. (Math 5) De bergrede wordt gepresenteerd als een grote catechismus die parallel loopt met het onderwijs van de FarizeeĂŤn en is gebaseerd op dezelfde drie zuilen van het jodendom: gerechtigheid, de traditionele goede werken en de eredienst. De bergrede kan worden opgevat als de listige en knappe tactiek van een wereldwijs strateeg, 82


die noch in de oorlog, noch in de desertie, maar door middel van actief, doch geweldloos verzet zijn kleine volk hoopte te bevrijden van het machtige juk van de Romeinen. Wellicht heeft hem Jesaja's passieve politiek voor ogen gestaan, die deze zijn koning eens hartelijk had aanbevolen: "tracht rustig te blijven, vrees niet, uw hart versage niet!" (Jes. 7:4). Duizenden Joden volgden deze raad tweemaal op, 'keerden de andere wang toe' en bereikten daarmee meer dan alle opstanden en oorlogen van de Zeloten konden bewerkstelligen. Het eerste incident in het jaar 26 had betrekking op de ontoelaatbare beelden van de 'God-keizer' die Pilatus 's nachts naar Jeruzalem had laten brengen, om zo de religieuze gevoelens van de Joden te kwetsen; Flavius Josephus vertelt daarover: 'De Joden verhieven zich tegen Pilatus in Ceasarea, om hem te verzoeken de beelden uit Jeruzalem te verwijderen (...) Toen Pilayus dat weigerde, sloegen zij een beleg om zijn huis en bleven daar vijf dagen en vijf nachten. Op de zesde dag begaf Pilatus zich naar zijn tribunaal in het grote stadion en riep het volk bijeen onder het voorwensel dat hij op het verzoek wilde ingaan; toen gaf hij de gewapende soldaten bevel de Joden te omsingelen, bleven ze sprakeloos bij dit onverwachte schouwspel. Pilatus gaf, nadat hij hun had te kennen gegeven dat hij hen wilde laten doden als ze het beeld van de keizer niet zouden erkennen, de soldaten het teken hun zwaarden te trekken. Maar de Joden wierpen zich, zoals het afgesproken was, op de grond en boden hun hals, allen liever bereid te sterven dan de wet aan te randen. Overweldigd door deze religieuze ijver gad Pilatus bevel de beelden uit Jeruzalem te verwijderen (Joodse Oorlog II,g,2). Toen enkele jaren later Petronius, de romeinse legaat in Syrië, op bevel van zijn keizer de standbeelden van Caligula in de tempel naar Jeruzalem wilde brengen, brak een algemene opstand uit, alle arbeid op het veld werd gestaakt en tiensduizendenen Joden, van Galileese boeren tot leden van het koningshuis van Aristobulus, haastten zich naar Tiberias, om de Romeinen te bezweren dat ze allen liever zouden sterven dan de ontwijding van de tempel toe te stan. 'Onder de indruk van de geweldloze solidariteit van de Joden gaf Petronius toe, stelde zich tegenover de keizer op als advocaat ten gunste van Israël-maar de keizer stierf-, voordat hij zijn aanbidding Israël kon afdwingen.' (Joodse Oudheden XVIII,8) Zo lukt het aanvankelijk, dankzij een tactiek die ook Jezus propageerde, geweldloosheid om te munten in politieke macht, zoals later ook Gandhi in India en Martin Luther King in de staat Mississippi dat deden. Maar tenslotte werd de verleiding tot geweld noodlottig. In de historische terugblik kan men er niet omheen vast te stellen, dat Jezus gelijk had. Israël nam Zijn woord 'Het is genoeg! (Luc. 22:38) niet ter harte, waarna ze vielen voor het zwaard dat ze tegen de romeinse overmacht hadden geheven. Zo eindigden de beide laatste Joodse Oorlogen in de ondergang van de staat van de Joden, een staat die in zijn vrijheidsdrang tot het laatst toe als een leeuw had gevochten -inplaats van 'zachtmoedig als een duif en verstandig als de slang' te handelen, zoals Jezus het zo dringend had aanbevolen en zo voorbeeldig had voorgeleefd. Jezus daarentegen, gekruisigd, opgestaan en verheven tot symbool van het geloof, veroverde het gehele romeinse rijk.

HET GEBED In de evangeliën wordt aangegeven dat Jezus aan zijn volgelingen heeft gevraagd om indien men wil bidden en geen eigen woorden weet, het volgende gebed te bidden. Dit is het gebed dat nu nog steeds door zijn volgelingen over de gehele wereld wordt gebeden. 83


Onze Vader die in de hemelen zijt; Uw Naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood; en vergeef ons onze schulden zoals ook wij onze schuldenaren vergeven; en leidt ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen. Het 'Onze Vader' bestaat uit twee helften. Daargelaten dat het begin van de eerste helft uit een aanroeping van de hemelse vader bestaat, zien we dat zowel de eerste als de tweede helft is samengesteld uit een drietal beden. De eerste helft heeft betrekking op God en is gerelateerd aan een oudere vorm van het joodse Kaddij. Aan het einde van de eerste helft staat de wens: '... uw wil geschiede in de hemel en op aarde'. Dat is de de overgang naar de volgende persoonlijke wensen van de biddende aardse gemeente. Ook de inhoud van deze wensen is puur joods, met dien verstande dat de beperking van de bede om het dagelijks brood tot heden en het erop volgende verzoek om zondenvergeving weliswaar joods zijn, maar in de bewaard gebleven joodse gebeden niet voorkomen. Het 'Onze Vader' is een algemeen joods gebed, hoewel je op een of andere manier kunt merken wie het heeft samengesteld.

84


I. DE EVANGELIËN Het evangelie volgens Matteüs De situatie van de gemeenten waarin Matteüs preekt heeft zijn getuigenis sterk beïnvloed. Zijn gemeenten lijken vooral te bestaan uit 'christenen die uit het jodendom zijn gekomen'. Zij kennen de Schriften goed: men heeft meer dan 130 passages geteld waarin Matteüs verwijst naar het Oude Testament. Voor hem blijft de Wet (Thora) levensregel: "Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet .....te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen, 'om de Wet tot haar hoogtepunt, tot volmaaktheid te brengen, verklaart Jezus (5:17). Ze zijn zeer goed op de hoogte van de wijze waarop de rabbijnen de Schriften uitleggen, en sommige van hun vragen (over het vasten, over aalmoezen, over echtscheiding) zijn typisch joods. Het is geen toeval dat Matteüs Jezus voorstelt als de nieuwe Mozes. Deze gemeenten zijn in conflict met het officiële jodendom (zoals dat in 70 na Chr. te Jamnia (Jafna) door de Farizeesche stroming is vastgelegd en alwaar christenen voortaan werden uitgesloten van de joodse eredienst). De christenen zijn al verdreven uit 'hun' synagogen, zoals Matteüs schrijft. De zeer harde aanvallen van Jezus op de Farizeeën (Matt. 23) zijn waarschijnlijk niet die van de Jezus van de jaren 30, maar die van de verrezen Heer, die leeft in zijn gemeente van de jaren 80, op de Farizeeën van Jamnia. Een tweede eeuwse traditie, die niet op haar juistheid kan worden getoetst, zegt dat Matteüs, de douanebeambte uit Kafarnaüm die een van de Twaalven werd (9:9), in het Aramees de woorden van Jezus heeft opgeschreven. De auteur van het evangelie zoals wij dat kennen, een onbekende, heeft zich misschien door hem laten inspireren. Hij schrijft zijn evangelie, in het Grieks, omstreeks de jaren 80-90 in gemeenten in Syrië-Palestina, wellicht in Anthiochië. Dit boek brengt de boodschap dat Jezus dé messias is, die beloofd was door God aan zijn volk in het Oude Testament. In dit evangelie komt Jezus naar voren als de grote leermeester, die beschikt over het gezag om uitleg van Gods wet te geven en met eigen leer over het Koninkrijk van God. Veel van zijn onderwijs is naar onderwerp geordend, in vijf verzamelingen van zijn uitspraken: 1. de bergrede, waarin het gaat om karaktertrekken, plichten, rechten en vooruitzichten van de burgers (hoofdstuk 5-7); 2. de instructies aan de twaalf decipelen voor hun werk als afgezanten van Jezus (hoofdstuk 10); 3. de gelijkenissen over Gods koninkrijk (hoofdstuk 13); 4. het onderwijs over het volgen van Jezus (hoofdstuk 18); 5. de leerrede over het einde van deze wereld en de komst van een hemels koninkrijk (hoofdstuk 24-25). Hoofdlijnen Geslachtsregister en geboorte van Jezus (1:1-2:23) Het optreden van Johannes de Doper (3:1-12) De doop van Jezus en zijn beproevingen in de woestijn (3:13-18:35) 85


Het optreden van Jezus in de streek Galilea (4:12-18:35) Van Galilea naar de stad Jeruzalem (19:1-20:34) De laatste week in en nabij Jeruzalem (21:1-27:66) De opstanding en verschijningen van Jezus (28:1-20)

Het evangelie volgens Marcus Doorgaans wordt aangenomen dat het eerste evangelie omstreeks het jaar 70 werd geschreven in Rome en is gebaseerd op de prediking van Petrus. Al omstreeks het jaar 110 schrijft bisschop Papias: 'Hier volgt wat de Oudste gewoon was te zeggen: 'Marcus, die een vertolker van Petrus was, heeft nauwgezet maar niet in de juiste volgorde alles opgeschreven wat hij zich van de woorden of daden van de Heer herinnerde.' Want hij had de Heer noch gehoord noch gevolgd maar, zoals ik al heb gezegd, veel later had hij Petrus gevolgd. Deze gaf onderricht al naar nodig was maar zonder een geordende compositie van de uitspraken van de Heer te maken.' De aanwijzingen die in zijn werk kunnen worden bespeurd komen goed overeen met deze traditie. Zijn gemeente bestaat uit 'vroegere heidenen': Marcus is genoodzaakt Arameese woorden te vertalen en bepaalde joodse gewoonten en gebruiken uit te leggen. De auteur van dit evangelie is vrijwel zeker de jeugdige Johannes, bijgenaamd Marcus, van wie sprake is in het bijbelboek Handelingen (12:12). Hij vertrekt op zendingsreis met zijn oom Barnabas en Paulus maar 'scheidt zich van hen af' als ze afvaren naar Klein-AziĂŤ en geeft er de voorkeur aan terug te gaan naar zijn moeder (hand. 13:5,13). Paulus weigert hem mee te nemen op zijn tweede zendingsreis en dat is zelfs de aanleiding geweest van het in verbittering uiteengaan van hem en Barnabas (Hand. 15:36 e.v.). Maar later verzoenen zij zich want we vinden Marcus terug aan de zijde van Paulus tijdens diens gevangeschap in Rome (Kol. 4:10) en Petrus zegt in zijn eerste zendingsbrief dat Marcus, 'mijn zoon' zoals hij hem noemt, bij hem in Rome is (I. Petr. 5:13). Marcus legt in zijn beschrijving van de figuur van Jezus het accent op zijn doortastend en gezaghebbend optreden. Zijn gezag wordt duidelijk in zijn onderwijs, in zijn macht over de boze geesten en in het feit dat Hij de mensen hun zonden vergeeft. Marcus vertelt het verhaal van Jezus zonder omhaal, kort maar krachtig, met meer aandacht voor wat Hij deed dan voor wat Hij gezegd en gepredikt heeft. Van de slotverzen, die tussen vierkante haken staan, neemt men aan dat een andere schrijver ze later toevoegde, waarschijnlijk omdat anders het evangelie zo merkwaardig abrupt eindigen zou. De vraag doet zich voor wat de aanleiding voor Markus heeft gevormd om dit evangelie te schrijven. Waarschijnlijk is dit het gevolg van een reeks gebeurtenissen in Palestina, die begonnen in 66 na Chr. en vier jaar later leidden tot de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen. Er is toen een verschrikkelijke en bittere strijd gestreden, waarin ook aan de kant van de Romeinen vele slachtoffers vielen. Jeruzalem, inclusief de tempel, werd werkelijk met de grond gelijk gemaakt (de zogenaamde voorspelling van Jezus dat de tempel verwoest zou worden en geen steen meer op de andere zou blijven staan, is hem wellicht later door Markus in de mond gelegd, nadat dit feit reeds had plaatsgevonden). Omdat de Romeinen veel manschappen hadden verloren in de vierjarige oorlog werden de Joden als een bijzonder onaangenaam en lastig volk beschouwd, omdat zij gedreven werden door een krachtig religieus fanatisme. Geen wonder dat de 86


christenen in Rome het benauwd kregen. Ze werden soms gezien als een soort secte van joodse oorsprong. Men zag Jezus, die Christus werd genoemd, als een revolutionair verbonden aan de geurrilla van de joodse bevrijdingsbeweging der Zeloten. Het is dan ineens erg begrijpelijk dat het evangelie van Markus bol staat van directe en indirecte beweringen om die gangbare opvattingen over de christenen te ontzenuwen. Dit is zeer belangrijk voor de kennis van de historische Jezus. Het evangelie van Markus werd dus mede geschreven met politieke oogmerken, zodat de nog niet zo lang geleden tot het christendom bekeerde 'heidenen' niet al te zeer ge誰dentificeerd zouden worden met de Joden. Immers de verschrikkelijke vervolging van de christenen in het Romeinse Rijk door keizer Nero lag nog vers in het geheugen. Zo gebeurde het dat Markus, een lid van de gemeente te Rome, die waarschijnlijk voortkwam uit een van de palestijnse kerken en in het bezit was van de spreukenverzameling (de bron Q), begon te schrijven over het leven van Jezus. Indien dit verslag op een of andere wijze in handen zou komen van romeinse niet-christenen, zouden zij kunnen lezen dat de relatie van de christenen met de joden niet al te best was. De Romeinen komen er in het Markus-evangelie goed van af, maar de Joden zijn het die verantwoordelijk waren voor de kruisiging van Jezus. Markus was daarmee een consumentbewuste promotor van Jezus. In werkelijkheid is Jezus veroordeeld door een romeinse rechtbank onder verantwoordelijkheid van Pilatus (die uit historische documenten als een keiharde en wrede persoonlijkheid naar voren komt) volgens de romeinse wet gekruisigd, met instemming van een betrekkelijk kleine groep sadduceese priesters (omdat Jezus zich in de tempel keerde tegen de winstrijke valutahandel). Mogelijk speelt bij de romeinen daarbij nog een rol dat aan Jezus in verband werd gebracht met de beweging van de Zeloten (een groepring die met geweld een andere maatschappij nastreefde). Jezus werd gekruisigd tezamen met twee 'rovers'. Het hier voor rovers gebruikte woord is 'lestai', wat een scheldnaam was voor de Zeloten. Opmerkelijk is dat het Markus-evangelie (evenals het Johannes evangelie) geen verhalen bevat over Jezus' geboorte en kindtijd. Het was in de joodse literatuur en in de vertelkunst gebruikelijk om bij het verhaal over grote historische figuren het verhaal op te sieren met wonderlijke gebeurtenissen rondom de geboorte. Zo zijn er, bijvoorbeeld, ook wonderlijke dingen gebeurd rond de geboorte van Mozes (te vondeling in een wiegje op de Nijl, gevonden door de dochter van de farao). Zowel Matthe端s als Lukas hebben h炭n geschiedenis van Jezus' leven literair willen versieren met een geboorte-verhaal. Beiden nemen de gelegenheid te baat om een geslachtslijst van Jezus op te stellen, waarbij Lukas teruggaat tot Adam en Matthe端s tot Abraham. Dat die geslachtslijsten historisch niet echt serieus zijn blijkt al uit het feit dat ze verschillen vertonen. De in het geboorteverhaal vermelde 'volkstelling' door de Romeinen heeft men bij uitgebreide historisch onderzoek van de bibliotheken in Rome, waar ook alle volkstellingen uit die tijd zijn geregistreerd, niet kunnen vinden. Hoofdlijnen Het begin van het evangelie (1:1-13) Jezus' optreden in Galilea (1:14-9:50) Van Galilea naar Jeruzalem (10:1-52) De laatste week in en bij Jeruzalem (11:1-15:47) De opstanding van Jezus (16:1-8) 87


De verschijningen en hemelvaart van Jezus (16:9-20)

Het evangelie volgens Lucas Het is niet precies bekend voor welke gemeente Lucas schrijft, maar waarschijnlijk een gemeente die is ontstaan in een heidense, Griekse omgeving, zoals die van Anthiochië of Filippi. De christenen die ertoe behoren zijn 'vroegere heidenen'; Lucas, die zelf een griek is, past zich aan aan hun mentaliteit. De gemeente is ontstaan buiten de invloedssfeer van Jeruzalem. Zij weten dat het geloof in Jezus hen in een traditie heeft geplaatst, die van de apostelen, maar zij weten in die traditie te leven in de vrijheid van de Geest die hen naar hun medeheidenen voert. Anders dan de gemeenten van Matteüs hebben die van Lucas geen enkel probleem met de idee dat Gods genade universeel is. Lucas, de 'geliefde geneesheer' (Kol. 4:14), vergezelt Paulus van Troas naar Filippi, waar hij waarschijnlijk tussen 50 en 58 woont. In Milete voegt hij zich opnieuw bij Paulus, volgt het naar Caesarea en vervolgens naar Rome. Uit het grieks dat hij spreekt blijkt een zekere mate van ontwikkeldheid. In dit bijbelboek wordt Jezus beschreven als de beloofde Verlosser voor Israël en alle mensen. Dit evangelie getuigt van Jezus' bijzondere belangstelling juist voor de armen (hoofdstuk 4:18 en 19). Een ander opvallend element in dit boek is de blijdschap van de mensen, vooral bij de bekendmaking van Jezus' komst in de beginhoofdstukken en aan het slot bij Jezus' hemelvaart. De geschiedenis van de uitbreiding van het christelijke geloof na de hemelvaart is door dezelfde auteur beschreven in het bijbelboek 'Handelingen'. Gedeelten die niet in de andere evangeliën voorkomen, zijn bijvoorbeeld de verhalen over het lied van de engelen en het bezoek van de herders aan Jezus, het verhaal van de twaalfjarige Jezus in de tempel, en de gelijkenissen van de barmhartige Samaritaan en de verloren zoon. Het hele evangelie door wordt steeds veel nadruk gelegd op het bidden, op de Heilige Geest, op de rol die vrouwen spelen in Jezus' omgeving en op Gods vergeving van zonden. Hoofdlijnen Inleiding (1:1-4) De geboorte en kinderjaren van Johannes de Doper en Jezus (1:5-2:52) Het optreden van Johannes de Doper (3:1-20) De doop en de verzoeking van Jezus (3:21-4:13) Jezus' eerste optreden in Galilea (4:14-9:50) Van Galilea naar Jeruzalem (9:51-19:27) De laatste week in en bij Jeruzalem (19:28-23:56) De opstanding, verschijningen en hemelvaart van Jezus (24:1-53)

Het evangelie volgens Johannes Na een inleiding, waarin een relatie wordt gelegd tussen het eeuwige Woord van God en Jezus, geeft het eerste deel een aantal wonderen, waarin Jezus naar voren komt als de beloofde Verlosser. Ze worden gevolgd door redevoeringen, waarin de betekenis van de wonderen wordt uitgelegd. Dit deel van het boek beschrijft hoe sommigen in Jezus geloofden en zijn volgelingen werden, terwijl anderen het met Hem oneens waren en niet wilden geloven. De hoofdstukken 13-17 geven een uitvoerig verslag van de wijze waarop Jezus zijn verbondenheid met zijn 88


leerlingen beleeft en toont, en vertellen hoe Hij hen bemoedigt en voorbereidt op het komende afscheid. De slothoofdstukken beschrijven zijn arrestatie en berechting, zijn kruisiging, dood en opstanding, en tenslotte de verschijingen na zijn opstanding. Het verhaal van de op overspel betrapte vrouw (8:1-11) ontbreekt in veel handschriften en oude vertalingen. Nadruk heeft in dit boek de schenking van het eeuwige leven, dat nu begint en dat voor iedereen is die gelooft dat Jezus de weg is, de waarheid en het leven. Het evangelie dat aan de apostel Johannes wordt toegeschreven, maar waarschijnlijk een compilatie is van de Johanneïsche prediking door enkele leerlingen, ontstond rond het jaar 100 te Ephese. Het was bedoeld voor de christen geworden Joden 'in de verstrooiing' (na het einde van de babylonische gevangenschap in 539 v. Chr. keerden namelijk niet alle joden terug naar Palestina, maar verspreidden zich over een aantal landen die thans vooral in Turkije liggen). Die Joden dachten vanuit een joodse traditie die niettemin geïncorpereerd was in de aldaar toen aanwezige een hellinistische (=griekse) cultuur. In dat milieu dus ontstond het evangelie van Johannes. Geen historisch verhaal, maar op de voorgrond stond het getuigenis. Omdat een door de Romeinen terechtgesteld joodse profeet in het wat sopisticated milieu van de hellinistische wereld weinig aantrekkingskracht bezat, benadrukten de auteurs de verrijzenis en een goddelijke afkomst. Dit was ook niet zo moeilijk, want de gemengde gemeenschappen van Joden en heidenen 'in de vertrooiing' waren vertrouwd met het gedachtengoed van de populaire filosofie en de mysteriegodsdiensten. Geleerden hebben het taalgebruik van Johannes onderzocht en kwamen tot de ontdekking dat er invloeden waren van de filosoof Philo (die het Oude Testament zodanig uitlegde dat het aantrekkelijk werd voor mensen in de griekse denkwereld), verder van mandeese geschriften, maar vooral van het zogenaamde gnosticisme (een filosofie waarbij een soort mystieke kennis van de godheid tot -zelf-verlossing van alle kwaad en dus ook van de dood voert). Johannes gebruikt in zijn evangelie typische gnostische begrippen, zoals licht en duisternis, waarheid en leugen, boven en onder. De persoon Jezus verschijnt nu eens in het gewaad van de joods-messiaanse gedachtenwereld, dan weer als de cultisch vereerde 'Heer' (=grieks Kyrios), als mysteri godheid, als de gnostische verlosser, de voorafbestaande uit de hemel gekomen gezondene. Hoofdlijnen Inleiding (1:1-18) Johannes de Doper en de eerste dicipelen van Jezus (1:19-52) Jezus' openbare optreden (2:1-12:50) Het afscheid, het lijden (13:1-19:42) De opstanding en verschijningen van Jezus (20:1-31) Nawoord: nog een verschijning in Galilea (21:1-25)

Uit de laatste twee eeuwen van bijbelwetenschap blijkt dat de voorstelling van Jezus zoals die in de evangeliën naar voren komt -Jezus als goddelijke redder, die van zichzelf wist dat hij als Zoon van God gelijk aan God was, en zijn leven offerde voor de zonden van de wereldhistorisch niet juist is. De evangeliën zijn geen goddelijke dictaten noch historische verslagen. Het zijn geen goddelijke producten, direct geïnspireerd door God, waarvan de inhoud daarom gewoon geloofd moet worden. Noch zijn het ooggetuigenverslagen, neergeschreven door de 89


mensen die Jezus begeleidden en bij elkaar gezocht om slechts verslag te doen van wat ze gezien en gehoord hadden. De evangeliën laten daarentegen iets zien van de zich ontwikkelende traditie van de vroegchristelijke beweging. Geschreven in de laatste dertig jaar van de eerste eeuw, bevatten ze de verzamelde tradities van deze jonge christelijke gemeenschappen en zijn ze in hun huidige vorm gegoten door een tweede (of zelfs een derde) generatie schrijvers. Het is niet zozeer dat de herinneringen vervaagden, of dat de mondelinge traditie onbetrouwbaar was geworden. Maar er waren voornamelijk twee factoren aan het werk. Ten eerste werden de tradities over Jezus aangepast aan en toegepast op de veranderde omstandigheden van de vroeg-christelijke beweging. Jezus zelf had in een Palestijns-Joods milieu gesproken. De evangeliën zijn geschreven in en voor gemeenschappen die zich buiten Palestina, in heel het Middellandse-Zeegebied begonnen te verspreiden, en de evangelieschrijvers pasten hun materiaal over Jezus aan deze nieuwe omstandigheden aan. Ten tweede groeide het aantal overtuigingen van de beweging over Jezus gedurende deze periode. Deze groei kan worden waargenomen als het materiaal van de evangeliën chronologisch wordt gerangschikt. Met het verstrijken van de jaren sprak de jonge chistelijke beweging in toenemende mate over Jezus als goddelijk, met de kwaliteiten van God. De evangeliën zijn de producten van gemeenschappen die deze ontwikkelingen hebben doorgemaakt. En alszodanig bevatten ze niet alleen de herinneringen van de gemeenschap aan de historische Jezus, maar zijn deze herinneringen aangepast aan en veranderd door de groeiende geloofsvoorstellingen en de veranderende omstandigheden van de beweging. De evangeliën zijn dus de herinneringen van de kerk aan de historische Jezus, veranderd door de ervaringen van de gemeenschap en de bezinning in de jaren na de opstanding van Jezus. Zij laten zien wat deze jonge christelijke gemeenschappen zijn gaan geloven over Jezus in de laatste dertig jaar van de eerste eeuw.

II.

HANDELINGEN DER APOSTELEN

Hoofdlijnen - de gemeente van Jeruzalem (1-5) - zendingsactiviteiten (6-15:35) * de 'Grieks sprekenden' Stefanus en Filippus (6-8) * de roeping van Paulus op weg naar Damascus (9:1-31) * Petrus (9:32-11:18) * de kerk te Anthiochië (11:19-15:4) * de eerste zendingsreis van Paulus (13-14) * het 'concilie' van Jeruzalem (15) - Paulus de zendeling (15:36-28:31) * de tweede zendingsreis in de jaren 50-52 (15:36-18:23) * de derde zendingsreis in de jaren 52-58 (18:24-20:38) * gevangene te Caesarea in de jaren 58-60 (21-26) * naar Rome gebracht en aldaar gevangen gezet in de jaren 61-63 (27-28)

90


III. BRIEVEN VAN PAULUS De brieven van Paulus kunnen worden verdeeld in vier groepen die evenveel de stadia in zijn denken markeren. 1.

I. en II. Tessalonicenzen (in het jaar 51) Paulus behandelt de hoofdthema's van zijn leer; hij leeft in de hoop op de spoedige komst van Christus. Deze brieven, die in de jaren 50-51 uit Korinte werden verzonden, zijn de vroegste geschriften van het Nieuwe Testament. Ze laten ons kennismaken met een zeer jonge kerk, gesticht in een heidense omgeving, een minuscule gemeente in een -voor die tijdenorme stad met misschien wel 300.000 inwoners. In de brieven vinden we enthousiasme en een geheel nieuw geloof, een wat verwarde hoop en een hartstochtelijke liefde, dat alles opgewekt door de prediking van Jezus Christus.

2.

I. en II. Korintiërs, Galaten, Filippenzen, Romeinen (in de jaren 56-58). Eén vraag staat hier centraal: hoe kunnen we gerechtvaardigd, verlost worden? We worden niet gerechtvaardigd door wat we doen (werken, de naleving van de Thora), maar door het geloof in Christus. Tussen 53 en 58 brengt Paulus drie jaar door in Efeze: van daaruit schrijft hij verscheidene brieven aan de Korintiërs, Galaten en vrijwel zeker aan de Filippenzen. Vanuit Korinte, waar hij de winter 57-58 doorbrengt schrijft hij zijn brief aan de Romeinen. In die tijd achtervolgt hem de vraag: Wat wil het zeggen 'verlost te zijn door Jezus Christus'? Dat dwingt hem ertoe diep na te denken over de rol van Christus in de heilsgeschiedenis, binnen de gemeenschap der gelovigen waar hij tegenwoordig is door het woord, de sacramenten en het leven dat als een dankoffer wordt geleefd.

3.

Kolossenzen, Efeziërs, Filemon (in de jaren 61-63) Omdat hij deze brieven schreef vanuit de gevangenis in Rome, worden ze vaak gevangenschapsbrieven genoemd. Paulus ontdekt de plaats van Christus in de geschiedenis en heel de schepping. Tussen 58 en 63 brengt Paulus vier jaar door in gevangenschap, eerst in Caesarea en vervolgens in Rome. Hij heeft tijd om na te denken. Een gelegenheid om een dieper inzicht te krijgen in het geheim van Christus wordt hem geboden door de Kolossenzen die in de verleiding zijn Christus te rangschikken onder de vele hemelse machten die, naar sommigen geloven, tussen God en de mensen in staan. Paulus slaagt erin hierover een samenhangende gedachtengang te ontvouwen door Christus in het middelpunt van het heelal en de kerk te plaatsen. Daaraan geeft hij uitdrukking in zijn brief aan de Kolossenzen, zijn brief aan de Efeziërs (die misschien is geschreven door een van zijn dicipelen) en zijn (korte) brief aan Filemon.

4.

Titus, I. en II. Timoteüs Deze pastorale brieven zijn geschreven voor het jaar 67, hetzij door Paulus, hetzij door een dicipel van hem die zijn geestelijk erfgoed na zijn dood heeft overgenomen. Het 91


gaat in deze brieven om één ding: de kerken te organiseren en het geloofsgoed zuiver te bewaren.

Vanwege het belang van de zienswijze van apostel Paulus voor de christelijke beweging is het goed om -hierna- wat dieper op deze apostel in te gaan. Paulus was een griekse Jood van buiten Palestina. Bovendien was hij Romeins staatsburger. Hij is geboren in Tarsus, de toenmalige hoofdstad van de romeinse provincie Cilicië. Tarsus lag in een vruchtbaar laagland en was door een rivier verbonden met de Middelandse Zee. In feite was het een havenstad met een levendig handelscentrum, gericht op de doorvoerhandel naar het oostelijk Middellandse zeegebied. De romeins-grieks-joodse jongeman Paulus (toen nog Saulus geheten) kwam op de bazaars en markten van het kosmopolitische Tarsus in aanraking met een complexe, niet-joodse cultuur. Want naast de handel was Tarsus ook een centrum van filosofische studies, en dat kwam omdat de bevolking geïnteresseerd was in wijgerige en vooral religieuze discussies. De romeinse godsdienst met zijn merkwaardige goden en wat zinloos geachte rituelen werd in die tijd wat saai gevonden. Des te meer was er belangstelling voor de uit Perzië en Egypte afkomstige mysteriegodsdiensten en semi-religieuze filosofie van het gnosticisme. Beiden waren gericht op verlossing van de mens uit het onzekere bestaan. Men moet niet vergeten dat het leven destijds heel wat korter was dan nu, dat doodsdreiging overal aanwezig was door stamoorlogen, roofovervallen, ziekten en misoogsten. Men zocht naar zingeving en verlossing, maar vooral naar overwinning van de dood door het verkrijgen van onsterfelijkheid. De mysteriegodsdiensten speelden daarop in. Dat was het klimaat waarin de jonge Paulus opgroeide. Paulus in Tarsus was er als Jood van overtuigd dat Jahweh aan zijn volk verlossing zal schenken, mits de Wet van Mozes, de Thora strikt zou worden onderhouden. Dan had men dus die andere godsdiensten en filosofiën niet nodig. De jonge Paulus verhuisde daarna naar Jeruzalem. In Jeruzalem kwam Paulus pas goed in aanraking met de religieuze cultuur van Israël. Hij werd student bij de destijds beroemde schriftgeleerde en Farizeeër Gamaliël. De studie bij deze wijze en zachtmoedige man begeesterde Paulus zodanig, dat hij besloot zelf Farizeeër te worden. Paulus was helemaal niet op de hand van de volgelingen van Jezus; volgens hem afvalligen van het ware joodse geloof. Pas na een mysterieuze religieuze ervaring denkt hij daar anders over. In het jodendom heerste de mening dat het met deze hier-en-nu-wereld spoedig gedaan zou zijn en dat op een bepaald moment een voor de wereld nieuw tijdperk, een nieuwe komende wereld zou aanbreken, een wereld waarin rampen en kwaad tot het verleden zouden behoren en God 'alles in allen' zou zijn. Deze sterke verwachting van een spoedig einde van deze wereld loopt als een rode draad door alle brieven van Paulus. Tot die verwachting behoorde ook de idee dat zij die aan God trouw bleven, herschapen zouden worden tot de heerlijkheid van een nieuwe schepping, een leven zonder de dood. In een soort spirituele intuïtie of een mystiek licht heeft Paulus gezien dat de opstanding van Jezus van Nazareth uit de dood een begin betekende van de nieuwe schepping, van het aanbreken van een nieuw tijdperk. Dit betekende een ommekeer in zijn denken en doen! 92


De Joden, die deze prediking van Paulus aanhoorden (en hem tot dan toe juist kenden als een vervolger van volgelingen van Jezus van Nazareth), vertrouwden het zaakje niet en wilden hem gevangen nemen. Met moeite kan Paulus uit Damascus ontsnappen (Hand. 9:19b-25) 1e ontmoeting Paulus Jeruzalemse Kerk. In Jeruzalem aangekomen probeerde hij -zonder succes- zich bij de leerlingen van Jezus van Nazareth aan te sluiten, maar niemand vertrouwde hem (hij vervolgde tot voor kort immers de volgelingen van Jezus van Nazareth). Tenslotte trekt Barnabas zich zijn lot aan en wordt hij, niet zonder aarzeling, door de apostelen ontvangen (Hand.26-30). Als hij bij zijn preken in Jeruzalem opnieuw in moeilijkheden komt, brengen 'de broeders' hem naar de haven Cesarea, waar hij scheep gaat en terugkeert naar Tarsus. In diezelfde periode trokken vele volgelingen van Jezus van Nazareth weg uit Jeruzalem (zie hoofdstuk 8 van het bijbelboek Handelingen) en vestigden zich in dorpen en steden buiten Jeruzalem. In Antiochië, een echte hellinistische stad, komt de voor het christendom belangrijke omslag: de christen-joden durven het aan om ook in de griekse synagogen, dus aan de Hellinisten, Jezus te verkondigen. Toch waren er problemen. De uit Jeruzalem afkomstige christenen spraken onvoldoende grieks. De apostelen in Jeruzalem onderkenden het probleem en vaardigden Barnabas af naar Antiochië. Die ziet wat precies de moeilijkheid is en denkt onmiddelijk aan die vloeiend grieks sprekende jood die pas tot het christendom is bekeerd. Daarom trok hij naar Tarsus om Paulus te zoeken. Toen hij hem gevonden had bracht hij hem naar Antiochië. Een vol jaar namen zij deel aan de bijeenkomsten in die gemeente en gaven onderricht aan een grote menigte.

Uit de Galatenbrief blijkt dat Paulus' gezag als verkondigend apostel op het spel staat. In feite is hij woedend op de Galaten, omdat ze zo spoedig na zijn prediking afvallig zijn geworden en een ander evangelie aanvaarden (1,6). Een ander evangelie??? Het blijkt dat 'tegenstanders' een andere visie op Jezus naar voren brengen (1:7-10). Hoewel Paulus nergens namen noemt, is het uit de context duidelijk dat het hier gaat om Judaïsten uit Palestina of zelfs direct uit Jeruzalem, afgezanten van de moederkerk die een andere visie op Jezus hadden en de visie van Paulus verafschuwden. Nog nauwelijks is het christendom de geschiedenis binnen getreden of er bestaan blijkbaar al twee verschillende interpretaties over de woorden en betekenis van Jezus van Nazereth. De vraag komt naar voren waarop Paulus zijn leergezag berust. Uit de brief aan de Galaten (1:11-20) blijkt hij zijn kennis over Jezus niet heeft van mensen (vlees en bloed), ook niet van apostelen, maar door een verder niet de verifiëren privé-openbaring van Godswege over Jezus! 2e ontmoeting Paulus-Jeruzalemse Kerk Ongeveer 3 jaar later gaat Paulus gedurende vijftien dagen naar Jeruzalem om Petrus te bezoeken. Verder ontmoette hij geen van de apostelen, behalve Jakobus. Dat is de eerste ontmoeting met degenen die al apostel waren toen Jezus nog leefde. De inhoud van eventuele discussies is niet bekend (Gal.2: 17-21). 93


3e ontmoeting Paulus-Jeruzalemse Kerk Dan verdwijnt Paulus voor maar liefst veertien jaar uit het zicht. Het is niet bekend wat er in die periode is gebeurd. Waarschijnlijk heeft Paulus in die tijd een leven van een rondtrekkend prediker geleid (in de streek die nu voornamelijk tot Turkije behoort), de eerste heidengemeenten gesticht waarbinnen niet langer de verplichting van de Wet bestond en de inwijdingsrite van de besnijdenis. Na veertien jaar keert Paulus -vergezeld van Barnabas en Titus- terug naar Jeruzalem. Er is een besloten vergadering van 'mannen van aanzien' en Paulus legt hun het evangelie voor dat hij aan de heidenen verkondigt "om er zeker van te zijn dat ik niet voor niets had gewerkt of zou werken" (Galaten 2,2-5). Uit de Galatenbrief blijkt verder dat de leiding in Jeruzalem in handen was van een driemanschap: Jacobus, Petrus en Johannes. Jacobus -de broer van Jezus- was de hoogste leider van de kerk in Jeruzalem. Paulus meldt dat de kerkleiders hem -nadat zij de uiteenzetting van Paulus' verkondiging hadden aangehoord- geen beletselen oplegden. Zij spraken af dat Paulus naar de heidenen zou gaan om zijn boodschap te prediken (de gemeenschappem buiten Israël) en dat Jeruzalemse kerk zich zou richten op de besnedenen (=Joden). Het is niet bekend welke leer Paulus op dat moment predikte. Uit dit stuk bijbeltekst blijkt nog geen inhoudelijk verschil van inzicht (waarbij ervan wordt uitgegaan dat de schrijver van dit bijbelboek hier een volledig verslag geeft van de bijeenkomsten). 4e ontmoeting Paulus-Jeruzalemse Kerk In Jeruzalem werd Jezus beschouwd als de Messias van het volk van Israël. Jezus werd dus primair gezien als een aangelegenheid van het joodse volk. Jezus had de Thora niet afgeschaft en ook de besnijdenis niet. Vandaar dat de christen-joden in Jeruzalem de tempel bleven bezoeken, de Wet onderhielden en de besnijdenis noodzakelijk vonden. Men had aanvankelijk niet verwacht dat de Messias zou sterven, maar de geruchten omtrent zijn verrijzenis van de doden herstelden het geloof in de verwachting, dat Jezus-Messias met grote macht en majesteit zou terugkeren om het koninkrijk van Israël te herstellen. Sommigen zagen Jezus' dood reeds als een verlossingsgebeuren, namelijk als zoenoffer voor de zonden van Israël, misschien ook als offer waardoor Jahweh het nieuwe verbond met zijn volk sloot. Daarmee was Jezus helemaal ingekaderd in de joodse theologie van een uitzien naar een spoedige terugkeer van de bevrijder-Messias. Op dat moment waren Paulus en de Jeruzalemse Kerk het op een groot aantal punten eens. 1. Ze waren het er over eens dat het einde naderde. Het beloofde tijdperk, de messiaanse tijd, waarin God zijn beloften aan de mensheid, die in de boeken van de profeten in de Schrift worden onthuld, zou inlossen, was ophanden. De bestaande orde kon ieder ogenblik worden ontbonden. 2. Dit lot, dat volgens veel joden deel van het plan van God uitmaakte, werd op unieke wijze in verband gebracht met de persoon en de opdracht van Jezus van Nazareth. Het zal waarschijnlijk nooit duidelijk worden of Jezus zelf ooit had beweerd dat hij de Messias was en of hij zelf geloofde dat het einde der tijden gekomen was. Zijn broers en vrienden geloofde na de kruisiging dat hij de Messias was, de uitverkorene van God. Ze geloofden dat God zijn plan had bezegeld door Jezus uit de dood op te wekken, en ze geloofden waarschijnlijk ook dat Jezus dezelfde was als de Mensenzoon in het bijbelboek Daniël, die binnenkort zou komen op de wolken om de verlosten van Israël te redden. 94


3.

De beweging die Jezus van Nazareth navolgde was in eerste instantie een zuiver joodse beweging. Alle begrippen waarvan de beweging zich bediende waren afkomstig uit de joodse Schrift. En toch -en dat is de paradox- was het joodse erfgoed niet alleen aan de joden gegeven. De God van IsraĂŤl is geen stamgod, maar de God van de gehele aarde, en dus schepper en behoeder van de hele mensheid. Zou die genadige God in de messiaanse tijd degenen verwerpen die niet uit de erfenis van IsraĂŤl waren geboren? Integendeel. In de profetieĂŤn staat de verzekering dat de Heilige Geest van God over alle vlees zal worden uitgestort. Al vroeg ontstond echter ook onenigheid. Ten eerste. Het verschil van inzicht tussen Paulus en de joden-christenen uit Jeruzalem ging met name over de vraag wat het betekent dat de Messias is gekomen en uit de doden is opgewekt. Is het slechts een teken van een hoopvolle toekomst, of houdt het in dat de messiaanse werkelijkheid, hoewel de laatste onthulling ervan nog openstaat en 'het vlees' zich af en toe nog roert, reeds nu de doorslaggevende is. Paulus staat op dat radicale standpunt. Het jodendom ontkent de opstanding van de Messias en verwacht de rechtvaardiging uitsluitend van de 'werken van de Thora'. Petrus en Jacobus nemen een middenpositie in tussen Paulus en het jodendom van die dagen: van het laatste oordeel bevrijdt ons Messias en het geloof in hem, in de tussentijd geldt nog steeds -in ieder geval voor geboren joden- de Thora. Ten tweede. Het jodendom is niet racistisch, maar van het begin af aan universalistisch: het staat open voor mensen van alle rassen. Daarnaast erkent het jodendom dat alle mensen die geen afgodendienaars zijn en volgens eenvoudige morele principes leven dezelfde rechten op de verlossing hebben als de joden. Deze mensen zijn de 'Noachieten' of, anders uitgedrukt, de Godvrezenden. Net als joden van geboorte en proselieten (heidenen die zich tot het jodendom hebben bekeerd) worden ook zij verlost. Het is hun echter niet toegestaan joden te huwen. Anderzijds zijn de Godvrezenden niet verplicht volgens de joodse wet te leven. Paulus heeft zich ook vaak gewend tot Godvrezenden en velen van hen gewonnen voor het geloof in Christus. Volgens de toen gangbare mening vertegenwoordigden de noachitische voorschriften voor de Godvrezenden onder de heidenen slechts een minimum aan eisen (verbod afgodendienst, moord, incest). Men mocht meer dan dit minimum vervullen, maar hoefde daarbij geen volledig proseliet te worden. Paulus was daarentegen van mening dat de verplichtingen van de Godvrezenden voor zijn christenen uit de heidenen een maximum moesten zijn en geen minimum. Hij zag het gevaar dat als de christenen uit de heidenen ook maar voor een deel volgens de joodse wet leefden, het heidenchristendom en daarmee het hele christendom niet tot een vrij geloof zou komen, maar een halfjoodse sekte zou worden. Het zowel door Petrus als Paulus aanvaarde besluit van het apostelconcilie de gelovigen in Christus uit de heidenen niet het juk van de wet op te leggen, sloot dus aan bij de toenmalige zienswijze van de niet-christelijke joden (Hand. 15:19). De in Christus gelovende joden moesten natuurlijk wel volgens de joodse wet leven, maar de niet-joodse christenen, dus de 95


christenen uit de heidenen, moesten dat niet of hoefden dat niet mits zij zich 'onthielden van wat door afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van het bloed (Hand. 15: 19,20). N.B. Pas in de tweede eeuw paste men de opvatting dat de heidenchristenen niet volgens de Thora behoefden te leven, ook toe op de christenen die van joodse oorsprong waren. Alle christenen die van joodse oorsprong waren en joods wilden blijven leven werden verketterd, en dat was het einde van de dicipelen van de oergemeente. 5e ontmoeting Paulus-Jeruzalemse Kerk Nadat tijdens die hiervoor genoemde bijeenkomst tussen Paulus en de kerkelijke leiders van Jeruzalem een compromis is gevonden inzake het onderhouden van de Wet (ook wel het consilie van Jeruzalem genoemd) blijkt al gauw dat de leerstellingen van Paulus hiermee niet overeenstemmen. De Joden onder de heidenen zouden niet meer onder de Wet behoeven te leven (Hand. 21:21), en ook zijn interpretatie van de hoop en opstanding van de doden en de rol van Jezus hierbij (vergeving van zonden door zijn opstanding) zou een discussiepunt kunnen zijn geweest (Hand. 23:6 en 25:19 en 26:18,23), hoewel anderzijds door beide partijen werd erkend dat men door de genade van Jezus behouden kon worden (Hand. 15:11). Paulus werd zich bewust van een conflict, dat zijn hele evangelie-prediking bedreigde. Hij besloot naar Jeruzalem te gaan. Om een sfeer van welwillendheid te scheppen bracht hij flink wat geld mee voor de financiële ondersteuning van de Jeruzalemse moederkerk. Het geld was een resultaat van een collecte in diverse gemeenten. Door die gave wilden de heidense kerken tevens hun verbondenheid met 'Jeruzalem' demonsteren. Jacobus zit met het probleem van orthodoxe Joden in Jeruzalem die woedend zijn op Paulus omdat hij geen wetsonderhouding en geen besnijdenis leert, maar ook nog het messiaanse heil aan de heidenen wil schenken en daarmee de unieke, uitverkoren positie van het joodse volk ondergraaft. Jacobus wil daarom de joodse orthodoxie van Paulus op de proef stellen door hem te betrekken in de merkwaardige rite van het opheffen van de Nazireeër-gelofte. Een Nazireeër was iemand die zich voor enige tijd geheel en al aan God had toegewijd. Na afloop van de gelofte-periode moest hij verschillende offers brengen en zijn afgesneden hoofdhaar verbranden. Vanwege de offers kon hij alleen in de tempel van Jeruzalem worden ontslagen van zijn gelofte. Het deelnemen aan die gelofte-ontheffingsceremonie plaatste Paulus voor een dilemma. Niet deelnemen zou als afvalligheid worden beschouwd, wel deelnemen betekende de geldigheid erkennen van het judaïsme zoals dat in de kerk van Jeruzalem werd beleefd. waarschijnlijk om wille van de lieve vrede besloot Paulus aan de ceremonie deel te nemen. Toen hij bij de sluitingsritus in de tempel verscheen, namen 'Joden uit Azi'(=hellinistische joden) hem gevangen en schreeuwden:'Dit is die man, die overal en voor allen een leer verkondigt die is gericht tegen het volk, tegen de Wet en tegen deze plaats en die nu zelfs heidenen in de tempel heeft gebracht en daardoor deze heilige plaats heeft ontwijd' (Handelingen 21,28). Deze beschuldigingen zouden tot onmiddellijke steniging hebben geleid als de romeinse wacht van burcht Antonia niet tussenbeide was gekomen. Paulus ontkomt aan een joodse berechting door zich bij de romeinse militairen te beroepen op zijn Romeinse staatsburgerschap. Hij wordt nog wel voor de joodse rechtbank gevoerd, maar weet de Sadduceeën en Farizeeën tegen elkaar uit te spelen, en in het tumult dat ontstaat kunnen de romeinse soldaten hem wegvoeren. Uiteindelijk blijkt Paulus door zijn beroep op de romeinse keizer in Rome terecht te moeten staan. In Rome krijgt Paulus huisarrest, waarna hij verdwijnt uit het zicht van de geschiedenis. 96


Hoe het verder is gegaan met de gemeenten die Paulus gesticht heeft, is niet bekend. De christen-joden uit Jeruzalem zouden als 'afgezanten' veel schade hebben kunnen berokkenen aan Paulus' zendingswerk. Zo ver kwam het niet. Op het eind van een vreselijke oorlog met de Romeinen werd Jeruzalem in het jaar 70 met de grond gelijk gemaakt en totaal verwoest. Van de jeruzalemse kerk, de moederkerk, werd nooit meer iets vernomen.

Het 'vroege christendom' was een 'messiaanse stroming' binnen het jodendom. Jezus en Paulus waren joden. Nooit hebben zij zichzelf gezien als stichters van een nieuwe godsdienst. Van Paulus is het duidelijk dat hij zijn belijdenis aangaande Jezus Christus verstond binnen het raam van het jodendom van zijn dagen. Conflicten daarover met mede-joden doen daaraan niets af of toe. De joodse literatuur uit die periode toont aan dat dat ruzies, soms hele felle, binnen het jodendom bepaald geen uitzondering waren (de Quamran-literatuur bijvoorbeeld is voor een groot deel, in de meest hatelijke tonen, gericht tegen het joodse establishment in Jeruzalem). Ook waren voor de buitenwereld 'christenen' een variant van 'joden', of zelfs, nog meer generaliserend, samen met de joden representanten van een verderfelijk soort bijgeloof (ongeveer 100 na Chr.; Annales 15,44 'Exitiabilis superstitio', waarin Tacitus -die een diepe minachting heeft voor alle buitenlandse religieuze import- de gehate christenen op een hoop harkt met 'alles wat ter wereld afschuwelijk is en schandelijk). Zowel joden als christenen werden, vanwege de afwezigheid van beelden en hun exclusieve gods-opvatting, 'atheïsten' genoemd. Hoewel bij sommige, welingelichte schrijvers, vanaf het begin van de tweede eeuw, het verschil tussen joden en christenen voldoende bekend was, zagen velen tot ver in de tweede eeuw nauwelijks of geen onderscheid. De situatie was niet overal in het romeinse rijk noodzakelijk dezelfde. Uit vele geschriften blijkt dat vanaf het midden van de tweede eeuw de fronten in Rome vrij duidelijk lagen. In Antiochië echter waren in het jaar 400! de grenzen tussen joden en christenen nog niet geheel helder. Dit blijkt uit de beruchte Paaspreken van Chrysostomus tegen de joden, waarvan de strekking is dat men nu eindelijk eens kleur moet bekennen. Het is eigenlijk niet juist om -zoals vaak gebeurt- Paulus te zien als bestrijder van 'joods legalisme'. Het jodendom van Paulus' dagen, was in al zijn gemeleerdheid, niet 'legalistisch', geen 'wettische godsdienst'. Het probleem was en is veel meer dat de boodschap van Paulus (navolging van de Thora is niet meer noodzakelijk omdat ieder die Jezus volgt Zijn spoor volgt zonder nadere regels) naar het gevoelen van sommigen de joodse identiteit ondermijnde. Bij die indentiteit behoorde de Thora, waarvan Paulus zei dat ze in het gunstigste geval overbodig was geworden. Maar wie niet meer volgens de Thora leeft is -wat voor opvatting men er ook op na houdt- geen jood meer. Wordt daarmee de uitverkiezing van Israël niet te grabbel gegooid? Niet volgens Paulus, die in het aanbreken van de messiaanse tijd juist de vervulling van die uitverkiezing ziet. Daarmee zijn velen het echter niet eens. Nog in de derde eeuw, in de zogenaamde 'Prediking van Petrus', één van de bronnen voor de Pseudo-Clementijnse homilieën, een geschrift met een joods-christelijke achtergrond, wordt deze anti-paulijnse stem luid en duidelijk gehoord. De leer van Paulus heeft een zekere ontwikkeling doorgemaakt. Eerder is hierover al iets gezegd (p. 44). De leer is na het eerste inzicht verder ontwikkeld. Uit de teksten van de bijbelboeken Galaten en Handelingen blijkt er immer oppositie te zijn geweest tegen Paulus visie op het onderhouden van de Thora. Met name in het laatste stadium vernemen we ook verschillen van 97


inzicht over de leer van Paulus inzake de interpretatie van de hoop en opstanding van de doden en de rol die Jezus hierbij heeft gespeeld. In de opvatting van Paulus had de kruisiging van Jezus meer betekenis dan die van een ter dood gebrachte messias, een opoffering ten bate van het joodse volk. Wellicht heeft hij zich -onbewust- aangesloten bij de gedachtenkaders die in zijn geestelijk milieu aanwezig waren, zoals het gnosticisme en de mysteriegodsdiensten. Geïnterpreteerd op basis hiervan is Jezus van Nazareth dan een goddelijke gestalte, van eeuwigheid bestaand in de wereld van het hemelse licht, de zoon van de allerhoogste, die door de Vader uitgezonden wordt, verborgen in een mensengestalte, die door zijn werk de verlossing brengt. Daarmee is de vergoddelijking van Jezus bij Paulus begonnen. Voor de hellinistische christenen van Paulus' gemeenten vanuit hun mythisch-filosofische denk- en voorstellingswereld een haast vanzelfsprekende gedachte. De idee van een naar de wereld afdalende verlosser-god was als het ware een natuurlijk gegeven in een denk-milieu waarin verlangen en vervulling samensmolten. Met een Messias die aan God gelijk gesteld werd konden de Joden en Joodse Christenen niet leven. Ook achter de gedachte dat er alleen verlossing van zonden mogelijk zou zijn door de 'verlossende dood' van Jezus kon men niet staan. De geschriften van Paulus werden verzameld en vormden van nu af aan de basis voor de christelijke verkondiging. Deze blijkt in grote trekken overeen te komen met de theorie van het christendom. 1. Het idee van de zondeschuld en toornige God blijkt uit de brief van Paulus aan de Romeinen: "Maar de toorn van God openbaart zich en daalt uit de hemel neer over de goddeloosheid en ongerechtigheid van allen" (Rom.1,18). De door Adams zonde veroorzaakte erfschuld is in beginsel gegeven als Paulus schrijft: "Zoals door één mens de zonde is binnengetreden en door de zonde de dood, zo is ook de dood over alle mensen gekomen.... door de fout van die éne zijn allen gestorven... zoals door de ongehoorzaamheid van één mens allen zondaars werden (ROM. 5,12,15 en 19). 2. Dat het lijden en de dood van Christus een zoenoffer zijn, zodat God weer met de mensheid verzoend is: het staat duidelijk bij Paulus. Wij waren vol ongerechtigheid, maar door Christus zijn wij gerechtvaardigd voor God. Die rechtvaardiging verkrijgen wij door geloof en doop. Het zijn bekende paulinistische begrippen:"Om niet worden allen door zijn genade gerechtvaardigd, krachtens de verlossing die in Christus Jezus is (Rom. 3,24). 3. Door geloof en doop zijn wij 'in Christus' en omdat Christus al het begin is van de nieuwe, toekomstige wereld, de nieuwe schepping, horen wij al bij die eindtijd. "Zo wordt dus wie in Christus is, nieuw geschapen: het oude is voorbij, zie, het nieuwe is daar" (2Kor.5,17). Wij zijn als het ware ledematen van het lichaam van Christus, "welnu, tezamen vormt gij het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk zijt gij ledematen". Het is maar één stap om deze metafoor van het lichaam toe te passen op de kerk: evenals de apostelen is de kerk nu 'bedienaar van de verzoening'. De christelijke leer zoals Paulus die voorstelt heeft een grote aantrekkelijkheid en had dat zeker in zijn eigen tijd. Ten opzichte van de soms nogal vage filosofische en religieuze verlossingstheoriën is de leer van Paulus helder en duidelijk op verlossing gericht die zich concentreert in één persoon: Jezus Christus. Door doop en geloof kan een 'zijnsgelijkheid' (een metafysische term) worden verkregen met 98


Christus. Christus overwint de dood en verrijst ten eeuwigen leven: door de zijnsgelijkheid kan een ieder delen in die dood en verrijzenis. In ieder geval denkt ook Paulus volgens het model: zondeschuld - verzoening - genade. Dit alles is de basis van de christelijke ideologie. Door de Wet (Joodse Thora) en de besnijdenis af te wijzen doorbreekt hij de beperkingen van het jodendom. Paulus internationaliseert en schept de mogelijkheid van het uitgroeien van het christendom tot een wereldgodsdienst, aangezien de verlossing door Christus voor iedereen kan gelden. Inhoudelijk verschilt de ethiek van Paulus overigens niet zoveel van die van zijn tijdgenoten. Zo vinden we in Galaten 5:19-23 een hele katalogus van ondeugden en deugden. Die zijn niet exclusief Paulijns. Diezelfde deugden en ondeugden vinden we bij de Joden, Grieken, Stoïcijnen en Cynici. Ook het jodendom wijkt in zijn moraal niet significant af van het 'Nieuwe Testament'.

IV. HEBREEëN Het is niet zozeer een brief als wel een vermaning die een dicipel van Paulus rond het jaar 70 richt tot de in de war gebrachte christenen. Het zijn joden die zich enthousiast aan Christus hebben gegeven, maar nu teleurgesteld zijn geraakt, omdat ze de prachtige joodse ceremoniën missen.

V.

ALGEMENE ZENDBRIEVEN

Jakobus Dit geschrift is geschreven in de periode 60-80 n. Chr. De brief van Jakobus (en ook wel Judas) wordt gezien als stille getuige (overblijfsel) van de Jeruzalemse theologie. Bij het selectieproces van de bijbelboeken die wel of niet tot de verzameling van het Nieuwe Testament moeten worden gerekend zijn er in die tijd stemmen opgegaan om dit geschrift niet toe te laten (er wordt hierin namelijk niet rechtstreeks over Jezus gesproken). I. Petrus Deze brief is vrijwel zeker afkomstig uit Rome waar hij omstreeks het jaar 64 moet zijn geschreven. Judas Deze, in de jaren 80-90 geschreven, brief is soms verwarrend en maakt gebruik van joodse teksten uit dezelfde tijd. Hij is bedoeld om de christenen te waarschuwen tegen valse leringen. II. Petrus Hoewel deze brief als auteur Petrus vermeldt, is hij pas geschreven aan het begin van de tweede eeuw. Hij nodigt de christenen uit trouw te blijven aan hun roeping, ondanks de dwaalleraars en zelfs als de komst van Christus wordt uitgesteld.

VI. OPENBARINGEN De auteur van dit boek noemt zich Johannes (het is niet zeker of dit dezelfde Johannes van het 99


evangelie-boek) en heeft dit (naar zijn eigen zeggen) geschreven op het eiland Patmos, waarschijnlijk omstreeks de jaren 95-100, hoewel hij de schijn wekt het geschreven te hebben omstreeks het jaar 60. Dit boek en het boek Daniël zijn de enige apokalypsen in de bijbel, maar destijds was het een zeer algemeen literair genre in het jodendom. In zijn huidige vorm doet het boek zich voor als een beschouwing over de kerk: het leven van de kerk hangt af van God die de Heer van de geschiedenis is, van Jezus die de getrouwe getuige is, en van de Geest die in haar bidt.

1. De menselijke kerk en Jezus van Nazareth (1-3) Na enkele inleidende woorden (1:1-3) richt Johannes zich tot de zeven gemeenten in Asia. Zeven is een symbolisch getal waarmee alle gemeenten worden bedoeld. Hij richt zich dus tot de hele kerk maar dan de kerk zoals zij geïncarneerd is in haar plaatselijke gemeenten, met hun fouten en hun deugden. Dit is niet de ideale kerk, maar de zeer menselijke kerk zoals we haar kennen, opgebouwd uit onze angsten, onze zonden en onze zwakke verlangens om God te dienen. Het visioen van de mensenzoon (1:9-20) geeft duidelijk aan dat het hele leven van de kerk zich ontvouwt in de tegenwoordigheid van de verheerlijkte Christus (1:20). 2. De ontwikkeling van de kerk (4-20) De kerk vecht en worstelt met de problemen van haar tijd en van alle tijden. a. de kerk en Israël (4-11) Wat is de relatie van de kerk die zichzelf ziet als het 'nieuwe Israël', het ware volk van God, met het jodendom dat haar bestrijdt? In de visie van Johannes is de kerk weliswaar het 'overblijfsel van Israël, zij die trouw zijn aan God omdat ze geloven in Jezus, maar de kerk is een volk dat open staat voor alle volken. * de hemelse liturgie Dit onderdeel begint met een grandioos visioen van God, de Heer van de geschiedenis die regeert in het centrum van de kosmos, en van de Geest (4). Het Lam, de geofferde maar levende Christus, heeft de macht de boekrol van het Oude Testament te openen die is verzegeld met zeven zegels (5). * de gebeurtenissen die gezien worden vanuit de 'hemel' (6:1-8:1) Het volk van God aan het einde der tijden bestaat uit: een groep uitverkorenen of 'verzegelden' die uit het jodendom komt (7:18). een groep die uit de heidenwereld komt (7:9-17). * de gebeurtenissen die men meemaakt op aarde (8:6-11:19) Het klinken van de zeven bazuinen die de komende rampspoed aankondigen is geen toevoeging aan wat vooraf is gegeaan: met dit klinken worden de gebeurtenissen van hun aardse kant belicht. De overgang van Israël naar de kerk is gemarkeerd door de verschrikkelijke ramp van de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70: Israël is buitengeworpen en vertreden onder de voeten van de heidenen (11:1,2). Maar de kerk, die de opvolger is van de twee machtige getuigen uit het Oude testament, Mozes en Elia (11:6), en vooral van Jezus 100


(11:7-12) brengt de boodschap tot de einden van de aarde. b.

de kerk en de totalitaire machten (12-20) * het visioen van de vrouw en de draak (12:1-6) geeft eem kerrpunt aan. Het laat de essentie zien van alles wat volgt: de kerk baart op Golgotha de Messias; Jezus wordt verheerlijkt en satan verslagen. Hij tracht de kerk schade te berokkenen maar God beschermt haar. De volgende visioenen werken dit totaaloverzicht nader uit. * de betrokken machten (12:7-14:5) Allereerst de verborgen inzet van de strijd; in de 'hemel' voert Michaël oorlog tegen de draak d.w.z. God is de overwinnaar van het kwaad (12:7-18). Op aarde laat zich dit concreet vertalen in de strijd tussen de machten die worden geïnspireerd door satan en zij die trouw zijn aan het Lam. De kwade machten worden vertegenwoordigd door twee beesten: het beest uit zee (13:1-10), het symbool van totalitaire rijken (destijds Rome), en het beest uit de aarde dat zich in dienst stelt van het eerste beest (13:1118). Dit beest is het symbool van de ideologieën die totalitaire rijken ten dienste staan. Tegenover deze beesten staan het Lam en zij die hem volgen (14:1-5). * de aankondiging van het oordeel (14:6-19:10) eerst wordt het evangelie van het oordeel verkondigt (14:6-13). Dit oordeel is de ondergang van Babylon, d.w.z. Rome en alle totalitaire rijken, en rust voor de trouwe gelovige. maar de overwinnning van de trouwe gelovigen vindt plaats langs de weg van het lijden: de martelaren zijn de trossen druiven die worden getreden in de persbak (14:14-20). de ondergang van de totalitaire rijken (16-17), vertegenwoordigd door Babylon, de grote hoer. Twee liederen vieren het resultaat: het klaaglied over Babylon (18) en het triomflied van de uitverkorenen (19:1-10). * de uiteindelijke overwinning van de Messias (19:11-20:15) in de 'hemel' verschijnt Christus met een kleed in bloed geverfd, niet in het bloed van zijn vijanden maar in zijn eigen bloed op aarde: de 'duizend jaar' van de geschiedenis van de kerk.

3. De verheerlijkte kerk (21-22) Na de hoofdstukken van vuur en bloed vertelt het slot van de vrede van het paradijs, het paradijs van het bijbelboek Genesis. De kerk daalt neer uit de hemel, d.w.z. dat zij zowel de aardse kerk is waarin wij leven alsook de kerk die geheel neiuw is gemaakt door God. Aansluitend bij het grote visioen waarmee de bijbel aanvangt wordt deze door God herschapen kerk werkelijk het Koninkrijk Gods, de stad waarin hij woning kiest met het Lam, het kosmische koninkrijk waarin alle volken thuis zullen zijn en waarin God alles in allen is. Dit is nog maar een visioen: het is zowle datgene wat reeds vaag wordt ervaren in het dagelijkse leven van de kerk als datgene waarheen de kerk op weg is en wat zij naderbij moet brengen. Dit stuk geeft aan dat heel de verwachting van het Oude Testament eens zal worden vervuld en 101


dat dit reeds bezig is te gebeuren. De tweede schepping komt overeen met de eerste maar zonder de slang en de zonde! (Gen. 2:9, 3:17, 3:22) Zij vervult de voorzegging van een nieuwe schepping door de profeten uit de tijd van de Babylonische Ballingschap (Jes. 65:17-19, 66:22) In deze nieuwe schepping zal de dood niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag omdat de vloek van Genesis teniet is gedaan (Jes. 25:8, 35:10, 40:2 en Gen. 3:2). Dat wordt uitgedrukt door het verdwijnen van de zee, de schuilplaats van de machten van het kwaad. De heilige stad is een voortzetting van de aardse kerk (Jeruzalem) en van de kosmos maar beide zijn volkomen herschapen (nederdalende uit de hemel). Zij is de woonplaats van God onder de mensen, zoals hoopvol tegemoet werd gezien in II Samuel 7:14, Jesaja 52:1, Ezechiël 37:27, Leviticus 26:11,12..). Zij is de bruid van Christus die glanst van zijn licht (Jes.54:11, 60, 61:10) Jesaja beschreef de fundamenten van deze stad (54:11) en Ezechiël gaf een beschrijving van haar nieuwe Tempel (40). Maar in deze stad met twaalf poorten (één voor elke apostel, de fundamenten van de kerk hoewel haar enige ware fundament Christus is) is geen Tempel meer omdat God alles in allen is. Dit nieuwe paradijs dat voor ons ligt als een taak die volvoerd moet worden en een geschenk dat we ontvangen van God wordt bewaterd door de bron van het water des levens dat stroomt uit de zijde van het Lam dat geslacht werd, een bron die een naam heeft: de heilige Geest (Ezechiël 47:1-12), Zacharia 13:1-3, Johannes 19:34).

102


3. SLOTWOORD, de bijbel; woord van God, woord van mensen

Bestaat God? Bestaat er een kracht buiten de mensen om die we God kunnen noemen? Interessant is ook de vraag wat het voor de mens noodzakelijk maakt om nog steeds een kracht buiten zichzelf te zoeken en te aanvaarden. Is dat onzekerheid, angst, wellicht een gebrek aan eigenliefde en vertrouwen? Stort de wereld in als God niet zou bestaan, als de hemel leeg is? Vragen genoeg. Zekerheden zijn echter niet te geven. Het antwoord op de vragen is misschien wel per persoon verschillend. Net zoals religies weliswaar op sommige punten met elkaar overeenstemmen, maar op andere punten toch ook echt wel andere accenten hebben. Een weerspiegeling van de pluriformiteit van ons mensen op deze aarde. Een antwoord zit misschien opgesloten in wat de wijze man van Tao heeft opgeschreven: Een god die men noemen kan is niet de ware macht; de naam die men uitspreken kan, is niet de echte naam. Naamloos is de oorsprong van hemel en aarde, maar moederlijk is die naam geeft aan al het geschapene. Bedenk daarom: wie volhoudt te streven naar begeerteloosheid, vermag zich richten op de duurzame aanschouwing der goddelijke geheimen. Wie echter zijn begeerten niet los kan laten, blijft gebonden aan zijn grenzen... [Lao-Tse, Tao-Teh-King, vert. Roel Houwink, Ambo, Baarn 1989] Een god die men noemen kan is niet de ware macht. Kan de mens God wel kennen? Is het begrijpen niet ook altijd een 'grijpen', een willen bezitten. Kan de mens, behorend tot de kosmos, zichzelf op een punt buiten de kosmos plaatsen, om van daaruit God tot object van het kennen te maken? Als God bestaat kunnen wij dit alleen maar weten indien Hij zich aan ons wil openbaren. Moeten we dan toch terug naar die profeet uit Nazareth? Misschien is de mens niet enkel rentmeester van het leven, maar heeft hij ook het beheer gekregen over de ontplooiing van de mens als mens volgens de weg die de mens Jezus ons zo suggestief laat zien. Dat zou betekenen dat de mens eerst de weg van de liefde moet gaan, alvorens God zich openbaart. Het is alsof God door Jezus zegt: 'Ik was hongerig, en je hebt mij te eten gegeven; ik was dorstig en je hebt mij gelaafd, ik was vreemdeling en je hebt mij geherbergd, naakt en je hebt mij gekleed; ik was ziek en je hebt mij bezocht, ik was in de gevangenis en je hebt me opgezocht (Mat. 25, 35-37). 103


Veel mensen hebben het gevoel maar een klein vervangbaar schroefje te zijn in de megamachine van deze wereld, en in die zin overbodig te zijn. De joods-christelijke religie antwoordt op deze negatieve ervaring met de woorden dat je als mens een vonkje van God weerspiegelt. In liefde mag zijn van en voor jezelf en – dat komt dan haast als vanzelf - daarmee ook voor anderen: De weg van de liefde en mededogen is niet voor de hand liggend of vanzelfsprekend. Een God die zich met de mensheid verzoent door genade. Dat is de meest fundamentele uitspraak die het christendom doet. Genade is de hereniging van al wat leeft met de oorsprong van het leven. Het geluk niet meer gescheiden te zijn. Het verlangen naar vereniging behoort tot de diepste menselijke verlangens. Vroeger probeerde men in overeenstemming te leven met wat men heeft gehoord. Nu speelt – daarnaast – juist ook een rol wat men zelf voelt en beleeft. Een leven dat is geworteld in de Geest, vormt het middelpunt van de alternatieve wijsheid van Jezus en ook van de Joodse traditie waarin hij stond. Eén van de meest krachtige uitdrukkingen van deze overgang is te vinden in het bijbelboek Job. Op het punt nadat Job een overweldigende zelf-openbaring van God heeft ervaren, zegt hij: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd". Die verandering -van het vernemen van God, van horen zeggen, naar het 'aanschouwen' van God- daar gaat het in de alternatieve wijsheid van Jezus voornamelijk om. Het evangelie van Jezus -het goede nieuws van Jezus' eigen boodschap- is dat er een wijsheid bestaat die uitgaat boven zowel de wijsheidsleren in de wereld als de godsdienstige conventionele wijsheden. De weg van verandering waarvan Jezus sprak, leidt van een leven van eisen en verplichtingen (hetzij aan de cultuur, hetzij aan God), naar een leven in relatie met God. Het leidt van een leven in angst, naar een leven in vrede en vertrouwen. Het leidt van gebondenheid aan bezorgdheid om zichzelf, naar de vrijheid van de zelfvergetelheid. Het leidt van een leven dat opgaat in de cultuur, naar een leven dat geworteld is in God. Het Nieuwe Testament is naast en na het Oude Testament gekomen. Ook in de volgorde heeft het iets van het Oude Testament. Net zoals de vijf boeken van de Tora vóór de profeten werden gezet, plaatste men de vier evangeliën, die ná de meeste brieven zijn ontstaan, vooraan, als kern van de zaak. Het Nieuwe Testament is geen vervanging van het Oude Testament. Het Oude Testament blijft 'de Schrift'. De geschriften van het Nieuwe Testament waren om één reden noodzakelijk: het optreden van de profeet Jezus. In zijn weg en werken herkende men het Oude Testament en omgekeerd. Wie het Nieuwe Testament van het Oude Testament losmaakt gaat een nieuwe, eigen religie maken. Het Nieuwe Testament kent zoals gezegd z'n grondslag in het Oude Testament. Het is niet zozeer de continuïteit van de theologie, hoewel ook hier de overeenkomsten de verschillen verre overtreffen, als wel hoofdzakelijk een naadloze continuïteit in sterke joodse hoop, joods scheppingsoptimisme, joodse verwachting van de eindtijd, profetisch heilsuniversalisme, joodse ethos en joodse moraal, van een joods Godsvertrouwen, joods messiaans ongeduld, en niet in het minst: van joods lijden en martelaarschap. Deze continuïteit kan ook louter kwalitatief worden bewezen. Wie met een schaar uit het Nieuwe Testament alle 452 plaatsen en citaten, die uit het Oude Testament afkomstig zijn, zou willen wegknippen, die zou een fragmentarische 104


romptekst overhouden, die geen mens nog als lopend verhaal zou kunnen ontcijferen. De tijd van de belofte duurt voort. Het Oude Testament is voor een groot deel belofte. Te denken valt aan de teksten in de profeten, de koningspsalmen en de apokalypsen waarin het goede nieuws wordt aangekondigd dat God op een dag zijn koninkrijk zal komen vestigen, omdat het uit is met de armoede en het kwaad; het onrecht, het lijden en zelfs de dood zullen overwonnen zijn.... Als je dat letterlijk neemt behoeven we maar om ons heen te kijken om te weten dat dat nog geen werkelijkheid is. Maar nog steeds brengt die boodschap van liefde en genade uit de Bijbel bij mensen een geestelijke verandering teweeg. De joden verwachten een messias die zelf dit Koninkrijk van God zou vestigen, alleen en in één keer. De christenen zien in Jezus deze messias, maar zij merken dat Jezus met dit rijk alleen maar een begin heeft gemaakt en het werk dat daarvoor nog moet gebeuren, heeft overgelaten aan mensen, die door de Geest van liefde en genade bezield zijn. Het Oude Testament vormt het fundament voor Jezus van Nazareth en Paulus en het hele Nieuwe Testament. Alle in het Nieuwe Testament te vinden woorden over de naastenliefde die de haat verbieden zijn gebaseerd op citaten uit het Oude Testament. Zo is het gebod van de liefde tot de naaste zoals bekend een vers uit een van de vijf boeken van Mozes (Lev. 19:18). Dat de naastenliefde de samenvatting van de Thora is, heeft reeds vóór Jezus de joodse leraar Hillel gezegd en wordt bij de joden altijd weer herhaald. Dit woord behoort tot de grenzen van de joodse wereldbeschouwing. In een rabbijns geschrift staat geschreven:' De ware held is hij die zijn boze neigingen overwint, zodat hij zijn vijand in een liefdevolle vriend kan veranderen.' In het Oude Testament staan geen teksten die de haat tegen anderen prediken. Integendeel; er staat wel:"U moet u niet over de val van uw vijand verheugen.' En:'Help het lastdier van uw vijand.' Het Oude Testament is een absoluut noodzakelijke voorwaarde voor het Nieuwe Testament. Dat geldt ook voor het christelijke universalisme. De mensen zijn allen geschapen naar Gods beeld, maar de Vader van ons allen is de Oervader van Israël; Abraham wordt de vader van vele volken genoemd. Dat staat allemaal in het Oude Testament. Het Oude Testament is er op gericht om de liefde tot God en tot de naaste te verkondigen. Dat het er in het Oude Testament niettemin soms hard aan toe kan gaan, is over het geheel genomen een maatstaf die het ons onmogelijk maakt het Nieuwe Testament verkeerd te begrijpen. Het behoed voor het gevaar dat de mens op grond van een verkeerd begrepen Nieuwe Testament de grenzen van de liefde op een onverantwoorde en gevaarlijke wijze zou overschrijden. Zonder de hulp van het Oude Testament kan de christelijke samenleving, kan de kerk niet doeltreffend worden opgebouwd. Zonder de op de wereld betrokken visie van het Oude Testament en het onderscheid dat het maakt tussen wat recht en onrecht is, zou de christenheid waarschijnlijk nooit een kerk kunnen vormen die instaat voor de hele wereld, maar zou zij slechts een grote zendingdrijvende sekte zijn. Binnen het jodendom was men in staat te leven met vele verschillende meningen, omdat men er van uitging, dat de bijbel voor velerlei uitleg vatbaar was. Hoewel zich wel een bepaalde eenheid in de joodse traditie kon ontwikkelen, bleven vele en vaak tegenstrijdige meningen en bijbel-uitleggingen naast elkaar bestaan. Deze tradities zijn in de vorm van discussies over de uitleg van de bijbel verzameld in wat men noemt de 'rabbijnse literatuur'. Deze literatuur, die in de tweede tot de achtste eeuw na Chr. is ontstaan en werd opgeschreven en ook daarna nog verder werd ontwikkeld, heeft een enorme omvang bereikt. De taal (aramees) en de omvang 105


maakt het voor niet-joden moeilijk om toegang te krijgen tot deze literatuur. Deze rabbijnse literatuur nu, die men wel onderverdeelt in Talmoed en Midrasj, in (globaal gezegd) onderwijzende en vertellende geschriften, bezit een aantal kenmerken. Ten eerste, zoals gezegd, het feit dat het om een verzameling van discussies gaat, waarbij telkens weer verschillende uitleggingen van de joodse bijbel, dat is de Tenach, met elkaar worden vergeleken. Ten tweede draait het hier om een door de eeuwen heen gegroeide literatuur. Dit betekent, dat in de loop van de tijden zeer vele en verschillende bijbel-uitleggingen, gebruiken, verhalen over rabbijnen, gewoonten uit verschillende landen en wetsteksten verzameld zijn. Ten derde wordt door deze literatuur eigenlijk pas goed duidelijk wat traditie is, namelijk een voortdurende discussie tussen de godsdienstige mens in zijn tijd en omgeving met zowel de schrijvers van de bijbelse boeken als met de generaties die voor hem leefden. Traditie is zogezegd een gesprek tussen godsdienstige mensen van verschillende tijden over vragen van levensbetekenis, maar ook over de gewone, dagelijkse dingen. Hierin ligt een verschil met het christendom, waarin altijd weer is geprobeerd, de zin van het leven te vatten in enkele filosofische stellingen of kerkelijke dogma's, in kerkgebouwen of wereldrijken. In het christendom tendeert men naar de ene en enige waarheid; dit is zeker ĂŠĂŠn reden, waarom er zoveel kerken zijn ontstaan, omdat men het nooit eens kon worden over die 'ene' waarheid. Onder de vele verschillen tussen jodendom en christendom valt in ieder geval het verschil in bijbelbenadering en het verschil in de waarde en ontwikkeling van de traditie.

106


RESUME en VERANTWOORDING De voorgaande tekst is een ontdekkingstocht geweest van vele jaren. Vele jaren waarin ik diverse bronnen heb gelezen en op basis daarvan langzaam aan een mening ben gaan vormen. Het bovenstaande verhaal is dus NIET objectief. Het is een weerslag van mijn eigen ontdekkingstocht. Ik wil benadrukken dat deze teksten niet staan voor DE waarheid. Hoogstens voor EEN waarheid. Het is een ontdekkingstocht geweest die nieuwe inzichten heeft opgeleverd. Die zijn anders dan de inzichten die ik als kind had, als student of toen ik dertig of veertig was. En die zullen waarschijnlijk ook wel weer anders zijn als ik zestig of zeventig ben. De bijbel blijkt geschreven door bepaalde schrijvers uit diverse tijden, die in die bepaalde tijdsgeest, met hun visie en symboliek, verhalen vertellen over hun relatie met hun God en hun volk toen, gericht op de toekomst. Verhalen over de schepping, het paradijs, Mozes, wetten en verordeningen, geschreven in de tijd van de verbanning van het joodse volk naar BabyloniĂŤ, lijken (groten)deels ontleend te zijn aan in die streken reeds eeuwen bekende verhalen en structuren, en vertellen van de relatie van het joodse volk en hun God, de God van hun voorvader Abraham en alle volkeren. Een Godsbeeld dat zich ontwikkelde van een God als stamgod tot een universele bevrijdende en richtingaanwijzende God. Het volk bevrijdend uit de slavernij uit Egypte, richtingaanwijzend met 'de tien geboden', richtingaanwijzend naar 'het beloofde land', bevrijdend en via profeten richtingaanwijzend in de periode rondom de verbanning naar BabyloniĂŤ en bevrijdend en richtingaanwijzend met de komst van een joodse profeet, een messias, Jezus van Nazareth, met een boodschap van genade en liefde voor de medemens. Een profeet die op een of andere wijze een unieke relatie had met zijn God en die -zoals velen sindsdien geloven- na zijn marteldood op een of andere wijze niet dood is maar voorleeft in de geest van mensen, als richtingaanwijzer en voorbeeld voor een ieder. Zijn dood en opstanding zijn niet noodzakelijk om 'verlost te worden van zonden'. Maar opmerkelijk genoeg is het waarschijnlijk aan deze interpretatie van zijn dood en opstanding te danken dat zijn gedachtengoed bewaard is gebleven en zelf wereldwijd wordt erkend en gevolgd! Deze ontdekkingen behoeven niets af te doen aan de kracht van zijn boodschap; liefde als de richtingaanwijzer in een drukke onoverzichtelijke wereld. Een boodschap die, ontdaan van overbodige ballast, krachtig overeind blijft! De kerken hebben - als supermarkt in geestelijke goederen - weliswaar een mooi artikel in de aanbieding, maar de filosofie achter dat artikel en de verpakking sluiten niet meer aan bij de behoefte van grote groepen 'gelovigen' en zoekers. Het gevaar bestaat dat met deze ontwikkeling -binnen afzienbare termijn- ook het artikel zelf grotendeels achter de horizon verdwijnt. De boodschap van de Bijbel en andere nagelaten testamenten is echter te waardevol om verloren te laten gaan.

Meer achtergrondgegevens over mij: www.geertvanderleest.com . 107


Hieronder volgt een overzicht van de geraadpleegde literatuur. Mandel, Gabriël

Koning Salomo

Elsevier Nederland b.v. Amsterdam 1978

Theissen, Gerd Ik moest van Pilatus achter Jezus aan

Ten Have, Baarn, 1988

Potok, Chaïm Omzwervingen

BzztÔh, Den Haag, 1989

Bouhuijs, Nico Gegroeide geschriften

Ten Have, Baarn, 1981

Bouhuijs, K.

Ten Have, Baarn, 1968

Dichter bij de profeten

Charpentier, E. Wegwijs in het Oude Testament

Ten Have Baarn, 1985

Charpentier, E. Wegwijs in het Nieuwe Testament

Ten Have Baarn, 1985

Lapide, P.

Hij leerde in hun synagogen

Ten Have Baarn, 1987

Bouma, H.

Jezus

Kok Kampen, 1990.

Hartvelt/ Kuitert, In de Kring

Meinema Delft, 1970

Friedrich, G. De verkondiging van Jezus' dood in het Nieuwe Testament Boekencentrum B.V. Den Haag 1986 Cocle, J. Het geloof van een freelance priester J.H. Gottmer, Haarlem 1991 Oegema, G.S. De bijbel van toen: een boek voor nu? Ten Have Baarn 1990 Gezinsbijbel

Gezinsbijbel

Ned.Bijbelgenootschap Haarlem 1981

Wilson, A.N. Jezus -een biografie-

Ooievaar pockethouse, Amsterdam 1995

Wilson, A.N. Paulus

1996

Adolfs, R

Het Christendom voorbij

Ten Have, Baarn 1993

Sölle, D

Denken over God

Ten Have, Baarn 1990

Zuurmond, R God noch Gebod

Ten Have, Baarn 1990

Flusser, D

Het christendom / een joodse religie Ten Have, Baarn 1990.

Borg, M.J.

Als met nieuwe ogen

Meinema, Zoetermeer 1995 108


Pagels, E.

De Gnostische EvangeliĂŤn

Gaade, Amerongen, 1985.

109


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.