20130121 kuitert

Page 1

Voor een tijd een plaats van God De zoektocht van H.M. Kuitert;

het veranderende godsbeeld

een overzicht

winter 2012/2013

G.B. van der Leest

1


Welkom !! H.M. Kuitert (1924) is een (vrijzinnig) theoloog, die met een open geest en onderzoekende blik, los van de bestaande tradities en geloofsovertuigingen zoekt naar een nieuwe aansprekende interpretatie van de oude christelijke religie. Kuitert is een vertegenwoordiger van de moderne theologie (zie ook: modernisme). In zijn werk gaat hij uit van de stelling dat alles wat over Boven gezegd wordt van beneden komt: eerst waren er mensen en toen religie en toen goden en God. Hiermee huldigt hij als theologisch beginsel, dat religie - ook het christelijke geloof - een menselijke constructie is, een erfenis afkomstig van verre voorouders, die met behulp van hun verbeelding betekenis verleenden aan een wereld die uit zichzelf geen betekenis meebrengt. Ook het christendom is voor hem een traditie waarvan de waarde is gelegen in de zin die het aan het leven verleent. Geloofsvoorstellingen voor waar houden ziet hij als een misverstand, mensen (voorouders) legden zichzelf en hun wereld ermee uit. Theologie is, met andere woorden, een vorm van hermeneutiek. Deze antropologische benadering beschouwt dan ook de verschillende godsdiensten aan elkaar, wat status betreft, gelijkwaardig. (bron: wikipedia, januari 2013) Belangrijkste publicaties van Kuitert vanaf 1985 

Alles is politiek maar politiek is niet alles - een theologisch perspectief op geloof en politiek. Ten Have, Baarn 1985 (ISBN 9025942911)

Filosofie van de theologie - Leiden 1988

Het algemeen betwijfeld christelijk geloof - Baarn 1992

Jezus, nalatenschap van het christendom - Baarn 1998

Jezus: bij hoog en bij laag - De christologie van Van de Beek en Kuitert - Kok, Kampen, 1999 (ISBN 9043500976) (samen met A. van de Beek en anderen)

Over religie. Aan de liefhebbers onder haar beoefenaars - Baarn 2000

Voor een tijd een plaats van God: een karakteristiek van de mens - Baarn 2002

Schiften: wat er in de christelijke geloofswereld toe doet en wat niet - Baarn 2004

Hetzelfde anders zien. Het christelijk geloof als verbeelding. - Kampen/Baarn 2005

De dood de baas. Gedichten belicht voor je begrafenis. - Kampen/Baarn 2007

Dat moet ik van mijn geloof - Godsdienst als troublemaker in het publieke domein. - Ten Have, Kampen 2008 (ISBN 9789025959418)

Alles behalve kennis, 2011

Zijn zoektocht heeft hij verwoordt in zijn boeken die zijn ontwikkeling in het denken weerspiegelen. Zijn oeuvre laat zich lezen als een stap voor stap voortschrijdende zoektocht naar een antwoord op 2


de vraag: wat zijn de christelijke geloofsvoorstellingen waard, als het om kennis gaat, en zijn ze wel ‘van kennis’? Eerst waren er mensen en toen God, cultuur en religie is begonnen bij mensen die in termen van verbeelding onder woorden brachten ( = betekenis verleenden) wat uit zichzelf geen betekenis meebrengt. Geloofsvoorstellingen zijn, wat hun makelij betreft ‘van verbeelding’ en geen waarheden: alleen als verbeelding werken ze. Reeds in ‘Voor een tijd een plaats van God’ (2002) krijgt de mens, de verbeelder, de zinverlener, bij hem dan ook een andere plaats dan de christelijke traditie hem gunde. In den beginne was het woord, en wie sprak dat woord? De mens. Bij hem moeten we zijn om te ontdekken wat onze wereld draagt. Waardevol van Kuitert is zijn nuchtere en wetenschappelijke kijk op ‘waarheden’. Zijn niet aflatende zoektocht naar de vermenselijking van de mens. De laatste tijd echter komen er ook tegengeluiden op (ook van vrijzinnge gelovigen) die aangeven dat Kuitert wel erg rigoreus demythologiseert en daarbij ook alle mystieke/spirituele ervaringen en krachten ‘overboord’ zet. Wat Kuitert wil aankaarten, namelijk dat de theologische wetenschap eigenlijk geen ‘wetenschap’ kan zijn (het gaat immers om ‘geloven’), en de ‘verbetenheid’ waarmee hij stellingen als wetmatigheid neerlegt zoals: “het spreken van boven (God), komt van beneden (mens)”, of: “na de dood kan er niets zijn” is of voor velen geen issue meer of doet tekort aan de vele mystieke/spirituele ervaringen die lijken aan te geven dat er ‘meer’ is tussen hemel en aarde. Nee, wetenschappelijk is dat niet aantoonbaar (hoewel kwantumfysica!?), dus Kuitert zal er wel van gruwen. Enkele jaren geleden (2005) zei Kuitert in een interview toen hem werd gevraagd wat hij voor zijn dood echt nog per se wilde doen: “ik wil een magnum opus schrijven over de waarde van religie. Om aan mijn kinderen en kleinkinderen in eenvoudige taal duidelijk te maken welke waardevolle leidraad dat kan zijn voor hun leven.” Het wordt gelet op de leeftijd van Kuitert denk ik langzamerhand wel tijd dat hij dit nu ter hand gaat nemen. In deze verzameling zijn artikelen geplaatst over H.M. Kuitert, grofweg uit de periode vanaf het jaar 2002, omdat ik zijn afpellen van alle vastliggende christelijke ‘waarheden’ altijd heb bewonderd. Het woord ‘theoloog’ voor Kuitert in de aanhef staat ‘tussen-haakjes’ omdat het lijkt alsof Kuitert met al het afpellen ook zijn godsbeeld kwijt aan het raken is. Dat vergaand rationele en analytische deel ik niet met Kuitert. Hij laat te weinig ruimte voor verwondering. In het overzicht ga ik terug van heden naar verleden; dus van recent naar minder recent. Geert van der Leest (www.geertvanderleest.com) ——————

Over mijzelf: Van huis-uit ben ik protestants-christelijk opgevoegd, maar in de loop der tijd meer en meer ‘uitgeweken’ naar de vrijzinnige hoek. Ik voel me ‘thuis’ bij de godsbeelden van Neal Donald Walsh of zoals gehanteerd door gnostici (in Nederland uitstekend naar voren gebracht door Bram Moerland en Jacob Slavenburg) en in de Soefi-gemeenschappen of Kabbalah. Meerinfo/achtergrond: www.geertvanderleest.com

3


Alles behalve kennis In Alles behalve kennis laat Kuitert de lezer niet alleen 'afkicken' van de theologie als godskennis. Hij houdt ook een vurig pleidooi voor zijn vak als geesteswetenschap. Daarin worden godsdiensten bestudeerd als geestuitingen van onze verre voorouders, die aan de wereld betekenis probeerden te verlenen door haar onder woorden te brengen. Centrale vragen zijn daarin: hoe legden onze voorvaderen, als ze de wereld uitlegden, zichzelf uit? Hoe doen wij dat vandaag? En is de overlevering daarbij een hulpmiddel? Die geesteswetenschap bevrijdt de gelovige van een dogmatisch keurslijf en biedt hem de mogelijkheid zelf op zoek te gaan naar betekenis. Recensie(s) Als dit boek Kuiterts laatste werk blijkt (zoals hij in interviews suggereert), dan heeft hij een waardige nalatenschap geschreven. In dit boek overziet Kuitert de theologiegeschiedenis, beschrijft hoe theologie in de middeleeuwen 'godgeleerdheid' werd, de leverancier van kennis over God, met name in de gereformeerde scholastiek. In de Verlichting, toen het 'vrijmoedige subject' opkwam, ging deze visie teloor. Tweederde van het boek gaat vervolgens gedetailleerd in op de visie van Karl Barth, de laatste voorvechter van theologie als kennisleer. Na Barth is het gedaan met de theologie. Theologie moet niet langer pretenderen kennis te leveren. In het laatste deel houdt de auteur een warm pleidooi voor theologie als hermeneutiek, uitlegging van de gelovige kijk op God. Dit boek is veel genuanceerder en aanmerkelijk theologischer dan veel van Kuiterts laatste boeken. Een verrassend inhoudelijk boek, gestructureerd, met een constructief-positieve visie, toegankelijk geschreven en boeiend. De auteur veronderstelt wel wat voorkennis van theologie. Heel geschikt voor gespreksgroepen. Dr. Taede A. Smedes Bol.com, 2012

H.M. Kuitert

4


ALLES behalve kennis Afkicken van de godgeleerdheid en opnieuw beginnen In Alles behalve kennis laat Kuitert de lezer niet alleen ‘afkicken’ van de theologie als godskennis. Hij houdt ook een vurig pleidooi voor zijn vak als geesteswetenschap. Daarin worden godsdiensten bestudeerd als geestuitingen van onze verre voorouders, die aan de wereld betekenis probeerden te verlenen door haar onder woorden te brengen. Centrale vragen zijn daarin: hoe legden onze voorvaderen, als ze de wereld uitlegden, zichzelf uit? Hoe doen wij dat vandaag? En is de overlevering daarbij een hulpmiddel? Die geesteswetenschap bevrijdt de gelovige van een dogmatisch keurslijf en biedt hem de mogelijkheid zelf op zoek te gaan naar betekenis. ‘Volgens Kuitert zegt het geloof alles over degene die gelooft maar niets over datgene en diegene waarin wordt geloofd.[ ] Kuitert durft het aan de fundamenten van de theologie ter discussie te stellen. Daarvoor verdient hij respect.’ – Tubantia ‘In Alles behalve kennis.borduurt hij voort op eerder werk waarin hij de stelling poneerde dat God “van verbeelding” is, een “denksel”, gecreeerd door de mens die eerder al goden schiep om zin en betekenis te verlenen aan een zinloos bestaan in een chaotisch universum.’ – De Volkskrant ‘Terecht heeft Kuitert kritiek op de term theologie (=godgeleerdheid). Die term suggereert dat wij over God kunnen beschikken alsof hij op onze tekentafels getraceerd kan worden.’ – Friesch Dagblad ‘Kuitert laat in zijn nieuwste boek Alles behalve kennis zien dat ieder mens zijn of haar eigen beeld creeert [ ] Onze godsbeelden refereren niet aan de werkelijkheid.’ – Radio Oost http://www.hmkuitert.nl/

5


Alles behalve kennis In zijn verhalen over God legt de mens zichzelf uit. En die verhalen gaan over van generatie op generatie, die ze telkens bijstellen op grond van veranderende historische, culturele en maatschappelijke situaties. Daar is niks mis mee. Maar al die verhalen zijn de basis geworden van wat gelovigen als ‘de leer’ koesteren en die zij, vaak tegen beter weten in, voor tijdloos, onveranderlijk en rechtstreeks van God afkomstig beschouwen. En dan gebeuren er ongelukken, aldus Kuitert. De dogmatiek afschaffen hoeft niet van hem. Hij wil haar slechts afhelpen van de pretentie dat zij naar godgeleerdheid streeft. In plaats daarvan zou zij studie moeten maken van de ontwikkeling van geloofsvoorstellingen binnen het christendom, die tezamen zo’n enorme invloed hebben gehad op de westerse beschaving. Dat kan namelijk wel op wetenschappelijke basis; het zorgvuldig beargumenteerde, overzichtelijk opgebouwde Alles behalve kennis bewijst het. http://www.volkskrant.nl/wca_item/boeken_detail/453/200026/Alles-behalve-kennis.html (Recensie door Gert J. Peelen, gepubliceerd op 05-12-2011

6


Harry Kuitert gaat met z’n tijd mee 13 oktober 2011 | door Erik Drenth | Blog Harry Kuitert, tegelijkertijd de eminence grise en enfant terrible van de Nederlandse theologie, heeft een nieuw boek geschreven, Alles behalve kennis. De emeritus professor wordt volgende maand 87, maar blijkt nog steeds met zijn tijd mee te kunnen, al is niet iedereen dat met mij eens. Uit de titel van het boek blijkt al, dat degenen die menen dat Kuitert gedateerd is, ernaast zitten. De presentatie van het boek van de bejaarde theoloog leidde tot de nodige gesprekken op Twitter, waarbij meerdere van mijn generatiegenoten (ik ben nog steeds twintiger), meldden dat Kuitert voor hen weinig betekende. De ideeen van de ex-predikant zouden gedateerd zijn. Ook voor mij betekende Kuitert weinig. Ooit was ik het faliekant met hem oneens, en toen dat niet meer het geval was, waren het anderen die inspireerden. Dat betekent echter niet dat de geboren Fries die in Zeeland dominee werd gedateerd is. Het is waar, de tijd waarin de oud-hoogleraar de Nederlandse kerk in vrijzinnigheid voorop ging, ligt achter ons. De deconstructie van het dogmatisch christendom in Nederland was hard nodig. Het geloof in Grote Woorden is voor velen in duigen gevallen. Of, om de woorden van Boele Ytsma te gebruiken: de Kathedraal van Zeker Weten is ingestort. Voorgoed, vrees ik. Desondanks bleef religie. Waar moet je verder zonder grote woorden over God, zonder zeker weten? Ik zeg: bij ervaring. Wie door kennis denkt geloof te vinden, zit op een dood spoor. Sterker nog: ik ben ervan overtuigd dat gelovigen die alleen op hun verstand varen, in het atheisme hun haven zullen vinden. Ik zie om mij heen dat meer jonge (ex-)gelovigen op zoek zijn naar ervaring, maar dan zonder de grote woorden, graag. Dan zegt Kuitert: alles behalve kennis. Geloof is verbeelding. Dat sluit volgens mij beter bij de problemen van postmoderne jongeren aan dan de criticasters van Kuitert willen toegeven. Ervaring is de bron van geloof, maar (helaas) ook strikt persoonlijk. ‘Helaas’ staat tussen haakjes, want het geldt alleen voor sommigen. Geloof dat gebaseerd is op ervaring, maakt het mij onmogelijk om normatief over jouw geloof te praten. Daar kan ik prima mee leven, maar gaat niet iedereen gemakkelijk af. Leren leven met de afwezigheid van grote woorden en treden op niet eerder begane paden. Dat zijn de uitdagingen van de toekomst, niet de problemen van het verleden. Kennis helpt de theologie, maar dat zegt niets over je persoonlijke geloof. Dat is zo. Als je het zo bekijkt, is Kuitert niet gedateerd. Hij kan zelfs nog jaren mee. http://www.staatgeschreven.nl/2011/10/13/harry-kuitert-87-gaat-met-zn-tijd-mee/

7


Verdrongen omzien in weemoed Onlangs verscheen Alles behalve kennis, het nieuwste boek van prof. dr. Harry Kuitert (87). Tijdgenoot ds. Lodewijk Kwast (85) becommentarieert de zienswijze van de theoloog. Zeer onlangs werd zijn laatste publicatie, Alles behalve kennis, aan de lezers voorgesteld en van negatieve kritiek voorzien. Drie jonge theologen werden aan het woord gelaten van wie xe9xe9n bekende geen woord van Kuitert te hebben gelezen. En ook niet van plan te zijn dat te gaan doen. ,,Habent sua fata libelli, schreef zeventien eeuwen geleden Terentianus Maurus: boeken hebben hun eigenaardige lotgevallen. Waait de wind vandaag uit een andere hoek? Is Kuitert al gedateerd? Het jongste boek van Kuitert, Alles behalve kennis, Afkicken van de godgeleerdheid en opnieuw beginnen, ligt regelrecht in het verlengde van zijn eerdere bijdragen tot de discussie. Uitgaande van zijn axioma ,,Alles wat wij over Boven zeggen, komt van beneden, ook als we zeggen dat het van Boven komt had hij de kerkelijke en confessionele traditie afgedaan als geloofsvoorstellingen die bij wetenschappelijke verificatie door de mand vallen. Het kader van zijn denken wordt gevormd door het station van vertrek van de Franse filosoof Rene Descartes (1596-1650), Cogito, ergo sum (Ik denk, dus besta ik). Wie uitgaat van het besef Cogitor, ergo sum (Ik word gedacht, dus besta ik), komt gaandeweg tot andere conclusies. Terecht heeft Kuitert kritiek op de term theologie (= godgeleerdheid). Die term suggereert dat wij over God kunnen beschikken alsof Hij op onze tekentafels getraceerd kan worden. Maar Kuitert gaat verder. Hij betoogt dat theologie geen wetenschap in de moderne zin kan zijn. Ze leidt namelijk niet tot kennis. Ze blijft in gebreke wetenschappelijk bewijs te leveren. Toets, controle, verificatie worden deerlijk gemist. In de theologie is de mens in werkelijkheid met zichzelf bezig, met gewenste zingeving van het raadselachtige mensenleven. Onthullend is het citaat: ‘Het enige dat vaststaat, maar dat is dan ook wat, is dat we bestaan bij de gratie van het verlenen van betekenis aan een wereld die uit zichzelf geen betekenis meebrengt.’ Daarmee moeten we het doen! Maar eigenlijk had de Duitse filosoof Ludwig Feuerbach (1804-1872) anderhalve eeuw geleden onze voorouders daarvan al op de hoogte gebracht. Bovendien valt het op dat Kuitert zijn uitgangspunt – Elk spreken over Boven komt van beneden – lanceert zonder schijn of schaduw van bewijs. Getrouw aan wetenschappelijke gewoonte voert Kuitert zijn getuigen aan. In het gesprek over Plato en Aristoteles kiest hij voor de laatste. Maar meteen krijgt de lezer te verstaan dat de theologie horig geworden is aan Aristoteles en daardoor de naam wetenschapsbeoefening niet (meer) verdient. Vooral Immanuel Kant, de filosoof uit Koningsbergen alias Kaliningrad (1724-1804) wordt als getuige opgeroepen. De actieradius van het menselijke brein is ontoereikend om het voorwerp van theologisch onderzoek – immers het wezen dat wij God noemen – ook maar in zicht te krijgen. Daarom verliest de theologie het recht om als wetenschap te worden geregistreerd.

8


Theologen als Schleiermacher, Ritschl en Hermann kunnen dan ook Kuiterts goedkeuring in de wacht slepen. Want zij delen zijn latente station van vertrek, te weten de postmetafysische wereld waarin het ik-bewustzijn van de mens genoeg aan zichzelf heeft. Van de weeromstuit krijgt de Zwitserse theoloog Karl Barth de wind van voren en niet zo zuinig ook. Hij zou zijn Godsbegrip onvatbaar voor kritische discussie gemaakt hebben. Intussen zien we tevergeefs naar andere getuigen uit. Men had mogen verwachten dat Kuitert ook aandacht zou hebben besteed aan Hans Kung in zijn Existiert Gott? Antwort auf die Gottesfrage der Neuzeit dat in 1978 op de markt kwam. Het is een ernstige leemte dat hij bij Kuitert niet aan het woord komt. Tien jaar eerder verscheen het eerste deel van Der evangelische Glaube van de hand van de Duitse protestantse theoloog Helmut Thielicke (1908-1986) die eveneens Descartes heeft gesignaleerd als ontdekker van ons eigentijdse zelfbewustzijn dat men in Kuiterts oeuvre als room van de melk kan scheppen. Thielickes overzicht is even breedvoerig als helder. Er blijft voor de gemeente van Christus naar Kuiterts visie niet veel over. Ze doet er nog het verstandigste aan zich om te vormen tot een ontwenningskliniek waar patienten geholpen worden om af te kicken van hun geloofsvoorstellingen. Want God bestaat niet: Dat weet ik zo zoetjes aan wel zeker, aldus Kuitert. In 1 opzicht is hij ouderwets gereformeerd gebleven: zijn betoog is honderd procent stellig en zonder enig voorbehoud. Zo waren ook de gereformeerden voordat de tragedie van het schisma toesloeg. Zij wisten het even secuur. Alleen kan een recensent die gebukt gaat onder de last van de geschiedenis, zich niet losmaken van de vele symptomen van de wegzinkende westerse cultuur. Tot die symptomen behoort de ontbinding van geestelijke fundamenten. Binnen die context wekt Kuiterts productie de indruk van verdrongen omzien in weemoed. * Ds. L.H. Kwast is emeritus-predikant in de Protestantse Kerk in Nederland en woont in Leeuwarden http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=57320 Geloof & Kerk woensdag, 23 november 2011

9


Harry Kuitert is echt passé Trouw; GERRIT-JAN KLEINJAN ? 11/10/11, 00:00 Ooit was theoloog Harry Kuitert invloedrijk. Een hele generatie gelovigen leidde hij weg uit de kerk. Jonge theologen hebben geen boodschap meer aan hem. “Die afrekentheologie hoeven wij niet meer.” God is echt dood. Dat concludeert de 86-jarige theoloog Harry Kuitert. Het enige dat is overgebleven, zo schrijft hij in zijn nieuwste boek dat deze week verschijnt, is een onbestemd verlangen naar Hem. Zoals een ex-cokeverslaafde smacht naar een lijntje coke, stelt hij, zo kunnen ex-gelovigen terugverlangen naar tijden waarin er geen vuiltje aan de lucht was (zie Letter & Geest, 8/10). Het is geen nieuwe boodschap die Kuitert de lezer voorschotelt. Integendeel. De ooit zeer invloedrijke gereformeerde theoloog varieert op een thema dat hij zijn hele schrijvende leven al gebruikt. In zijn werk gaat hij steeds radicaler uit van de stelling dat alles wat over ‘boven’ gezegd wordt van ‘beneden’ komt. Ooit was Kuitert, mede door zijn provocatieve toon, een bekende verschijning in theologisch Nederland. Hij heeft dankzij zijn losse verteltrant in de laatste decennia van de twintigste eeuw veel invloed gehad. Een hele generatie gelovigen leidde hij de kerk uit, niet in de laatste plaats zichzelf. De vraag is of deze modernistische theoloog en dogmaticus – Kuitert was hoogleraar ethiek en inleiding dogmatiek aan de Vrije Universiteit van 1967 tot 1989 – een nieuwe generatie theologen nog iets te zeggen heeft. Bar weinig, zo blijkt uit een rondgang langs theologen die recent zijn afgestudeerd. Theologie bedrijven in navolging van Kuitert, stellen ze, is onmogelijk. Kuitert heeft te veel gesloopt. “Wij proberen juist weer op te bouwen wat door hem omver gegooid is”, stelt Judith Cooiman (27), predikant in Zeist. Kuitert is vooral nog historisch interessant. Hij verwoordde wat veel in de jaren zestig en zeventig op drift geraakte gelovigen niet hardop durfden te zeggen. Nieuw was zijn kritiek overigens allerminst. Alleen was dit soort kritiek nooit in de gereformeerde kerken te horen geweest. In theologisch opzicht stond de kerk toen Kuitert halverwege de jaren zestig begon met publiceren nog in de negentiende eeuw: de Schrift was van a tot z het onaantastbare woord van God. Kuitert maakte daaraan hardhandig een einde: niet langer was de Bijbel ‘waar’. In elke nieuwe publicatie van Kuitert sneuvelde weer een dogma. God, stelde hij uiteindelijk, is niets minder dan een menselijke constructie. Bij Kuitert is, zo valt te concluderen uit zijn nieuwste studie, enkel een afgekloven theologisch karkas overgebleven. “Voor mijn eigen generatie is Kuitert echt passe. Theologie na Kuitert is eigenlijk niet mogelijk. Voor hem heeft de klassieke geloofstaal namelijk afgedaan. Hij is daarmee een representant van zijn generatie, die massaal afscheid heeft genomen van de kerk. “Kuitert benadert geloof heel rationeel, als een wetenschappelijke hypothese. Met vragen als: hoe weet je dat zo zeker? Waarom geloof je dat? Dat heeft mijn generatie veel minder. Als je gelooft, 10


verbind je je ook met een traditie – ook al weet je niet alles zeker en begrijp je niet alles. Dat is een wat orthodoxe kijk, maar ik denk dat het die manier van theologie bedrijven is die overblijft. “Hoorde ik vroeger de naam Kuitert, dan ging het over ‘de oerketter’. Ja, zo werd hij in de orthodoxe gereformeerde kerken gezien. Hij was degene die de Bijbel weggooide als onbetekenend, die belangrijke geloofsinhouden verwierp, bijvoorbeeld dat Christus echt God is. “Toen ik in Kampen theologie ging studeren kwam ik eigenlijk voor het eerst echt in contact met zijn teksten. Wat schrijft-ie lekker, was mijn reactie. Dat is vooral zijn verdienste: dat hij als theoloog pakkend en lekker kritisch schrijft. Veel theologen schrijven saai.” “Als we het nu nog over Kuitert hebben, dan hebben we het nog maar over xe9xe9n zin van hem: al het spreken over boven komt van beneden. Het klinkt misschien een beetje denigrerend, maar zo is het nu eenmaal. “Ik heb nog nooit een boek van Kuitert gelezen. Het wordt me wel eens gevraagd welke theoloog mijn voorbeeld is. Dan blijft het stil. Voor mij als vrijzinnige is wat ik noem ‘de ontmoeting der tradities’ belangrijk. “Ik geef een voorbeeld. Kuitert zegt: God is een menselijke creatie. Er is ook een stroming in het boeddhisme die dat stelt. Dat God een menselijke creatie is, is overigens niet erg. Dat is interessant, vind ik. Daarmee kun je het gevoel dat er iets hoger is dan jezelf onder woorden brengen aan de hand van iets concreets, namelijk God. “Wanneer je wilt weten waar de vrijzinnigheid in Nederland nu staat, dan hoef je Kuitert niet te lezen. Hij is een voetnoot geworden in de vrijzinnige literatuur. Daarmee bedoel ik niet dat hij gepasseerd is, nee, zijn denken is overgenomen door de vrijzinnigen. “Hij heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de vrijzinnigheid in Nederland. Kuitert noemt zichzelf overigens gereformeerd en absoluut niet vrijzinnig. Maar dat is hij natuurlijk wel.” “Harry Kuitert is voor jonge theologen niet meer spannend, niet vernieuwend. Hij is niet veel meer dan een naam voor mijn generatie. Dat het spreken over boven allemaal van beneden komt, ja, dat hebben we nu wel een keer gehoord. Het heeft geen zin om bij Kuitert te blijven hangen. Hij heeft het licht uit gedaan. “Je moet hem maar even googelen. Je vindt zo drie, vier uitspraken waarmee iedereen hem in verband brengt. Misschien doen we hem hiermee tekort, maar daardoor heeft hij wel het imago van een makkelijk te quoten en voorspelbaar theoloog. “Ook tijdens mijn studie theologie aan de Universiteit Utrecht kwam Kuitert niet aan bod. Wel heb ik ooit een tweedehands exemplaar van zijn bekende boek ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’ gekocht. Niet eens uitgelezen. “Hij maakt zich druk om dingen waar wij ons niet meer druk om maken. Hij keert zich tegen een dogmatisch en rationalistisch stelsel dat hij met hetzelfde rationalisme omver trapt. Onze generatie gaat niet de barricades op. Wij proberen juist weer op te bouwen wat door hem omver gegooid is.

11


“Kijk ik naar jonge theologen om mij heen, dan speelt spiritualiteit een veel grotere rol. Dus niet willen weten hoe alles zit en niet alles omver trappen. Wij hebben een heel andere insteek, veel meer zoekend.” Inger van Nes (25), doet bij de Protestantse Kerk in Amsterdam onderzoek naar twintigers en de toekomst van de kerk “Kuitert is 1 van de redenen waarom ik theologie ging studeren. Ik las ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’. Daarin staat dat je mag twijfelen. Dat je ook zonder huis vol vaste zekerheden nog verder kunt kijken. Hij maakte duidelijk dat je zelf mag nadenken zonder opgezadeld te zitten met geloofszekerheden. Hij liet zien dat je als theoloog ook kritisch kunt zijn. “Maar gaandeweg werd hij minder relevant voor mij. Jonge theologen zijn met heel andere vragen bezig. Hij staat toch in een cultuur van het afzetten tegen de traditie. Die afrekentheologie, dat hoeven wij niet meer. Wij hebben niets meer om ons tegen af te zetten. Voor ons is het een feit dat alles overboord is gegooid. “Bij ons gaat het om de vraag waarom het nog de moeite waard is om bij het instituut kerk te zijn. Wij kijken veel meer naar wat ons bindt met andere stromingen in de christelijke traditie. Voor ons is het belangrijkste: hoe nu verder? “Ik heb het niet meer meegemaakt dat er theologen zijn die bij een breed publiek bekend zijn. Hij was denk ik de laatste publieke theoloog. Hij wist vanuit de theologie discussies los te maken in de moderne samenleving. Dat vind ik positief.” http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article/detail/2962643/2011/10/11/Harry-Kuitertis-echt-passe.dhtml 30 April 2012

12


Verlaten teksten Waar mijn opa wat aan had, daar zal ik ook wat aan hebben. Eeuwen en eeuwen is christelijke taal om deze reden opgeslagen in teksten: belijdenissen, geloofsovertuigingen, officiele en officieuze, van een particulier of van het instituut der kerk afkomstig, maar hoe dan ook: bewaard ter wille van de propagatio fidei, de verbreiding en handhaving van het geloof, waarbij je onder geloof dan moet verstaan: de christelijke uitleg van de wereld. De teksten hadden bewoners, kun je zeggen, zij het dat dat een onnauwkeurige uitdrukking is. Ze werden wel bewoond, die teksten, maar bewoond door betekenissen. En betekenissen zijn afkomstig van mensen die er een betekenis in leggen. Betekenis is sense, mensen brengen iets onder woorden to make sense of it. In den beginne was het woord, het was nodig om een wereld die woest en ledig was, en van zichzelf geen betekenis meebrengt, betekenis te verlenen. En wie spraken dat woord? Mensen. Het woord is en blijft het echte wonder, de mensen scheppen er een wereld mee. Terug naar teksten als neerslag van taal. Als tekst kun je taal vasthouden, vastleggen, ontheffen aan de tand des tijds die haar weliswaar niet klein krijgt maar er wel aan verandert. Als tekst blijft de taal van vorige generaties bestaan, ze blijft onder handbereik. Als tekst kan het verleden worden overgeschreven, gedrukt, gelezen, verspreid. Dat geldt ook, en vooral, voor religieuze teksten. Omdat ze van taal zijn, blijven ze dragers van betekenissen die gedeeld worden door anderen, ze blijven een 'samen' veronderstellen. Dat samen is, als het om religieuze gemeenschappen gaat, kleiner van omvang dan het grote taalveld dat hen omringt, maar aan het samen van dat 'wij' doet dat niets af. Wat maakt religieuze teksten bijzonder? Niet het 'wij' dat ermee gegeven is, maar de 'kijk' (zoals ik het noemde) die gedeeld wordt door dat wij. Alle taal bestaat uit kijk (zolang we althans geen wiskundige formules gebruiken), de taal en dus de teksten van rexebel bestaande religies doen dat in sterkere mate, ze doen het zelfs opzettelijk. Het wij, het nieuwe wij, kun je van de christelijke kerk zelfs zeggen (want zo presenteerde ze zich ooit aan de cultuur) bestaat juist uit het delen van een eigen kijk. Met de teksten van de christelijke kerk zijn de mensen in Europa generaties lang opgevoed: de wereld ziet eruit zoals de tekst het zegt. God de Vader is onze schepper, God de Zoon verlost het mensdom van de vloek die het over zichzelf heeft afgeroepen, en God de Geest prepareert het voor de entree in de eeuwige heerlijkheid. Met alle obstakels die daar tussen zitten: vagevuur, voorgeborchte, hel – ik noem ze expliciet omdat ze, duidelijker dan een betoog, laten zien hoe rexebel de geloofsvoorstellingen van de kerk als voorstellingen met een werkelijkheidskarakter werden opgevat. Alles wat de kerk zei was echt. Dat mag ons vandaag verbazen, het is minder vreemd dan het lijkt, want wat was er anders dan taal om je kijk op wereld en werkelijkheid weer te geven? Als in de kerk wordt gebeden of de engelen je naar de hemel mogen dragen (angeli deducant te in coelum) dan haalt toch geen mens het in zijn hoofd om te denken dat er geen engelen bestaan en geen hemel? Ik maak nu gebruik van de rooms-katholieke variant van de werkelijkheid, maar dat alles geldt precies zo voor de protestantse leer: ook zij vertelde mensen hoe de wereld in elkaar steekt, wat je moet doen om haar niet naar de verdommenis te helpen (en jezelf erbij), en waarop je mag hopen als eenmaal je laatste uur heeft geslagen. Wat er ook verschilde, de kerkleer was voor de 13


protestanten net als voor de katholieken een tekst die de wereld etaleert zoals God haar heeft geschapen. Wat je vasthoudt in teksten is taal van vorige generaties, Dat heeft ingebouwde consequenties: teksten kunnen lege hulzen worden: de betekenis die ze hadden is verbruikt, is eruit weggelekt. Ze zijn nog dezelfde als voorheen, maar vinden geen weerklank meer bij de mensen die nu leven: ze resoneren niet meer, daarom noem ik ze verlaten teksten. Tot de verlaten teksten behoort de kerkleer, integraal een verlaten tekst. Zonder ophef of vertier heeft die verlating plaatsgehad, en is de leer van wat bepalend was voor het leven van alledag afgezakt naar wat er niet meer toe doet. Een onmerkbaar proces, maar wel traceerbaar: aan kerkverlating is tekstverlating voorafgegaan. Kleine correctie: niet alle gelovigen hebben de religieuze teksten begraven, er zijn er genoeg die het wereldbeeld van de christelijke kerk getrouw blijven volgen. Anderen kunnen geen afstand doen van het 'wij' dat ermee gegeven is, ze zouden zich verlaten voelen als ze buiten de kerk en haar taal stapten. En zo zijn er nog wel meer redenen te bedenken waarom mensen kerk en leer niet loslaten. Nog een correctie: niet alles komt even gemakkelijk terecht bij wat er niet toe doet. Denk aan de hemel en het hiernamaals, teksten die tot de dag van vandaag hoge ogen gooien. De fantasie heeft hier vrij spel, want alles wat over de dood en de doden wordt gezegd stamt van de levenden, en die komen niet verder dan de zerk. Zo gaat het trouwens ook met God. De autoriteit en de behoefte aan grond- en grenservaringen geven aan God een blijvende plaats – zij het niet meer collectief en verplicht. Je mag vandaag, net als bij de zorgverzekering, zelf je pakket God samenstellen. Alles wat wij over Boven zeggen komt van beneden, dat weten de mensen allang. Na deze correcties dan toch de vraag hoe dit kon gebeuren. Wat heeft mensen zo hartgrondig vervreemd van de kerk? Niets. Ogenschijnlijk niets, en daarmee zeg je alles. Ik ben geboren in een tijd dat de meeste jongeren het geloof in God hadden verloren, om dezelfde reden als de ouderen het hadden gehad – zonder te weten waarom. Welsprekender kun je niet laten zien dat de kerkleer een verlaten tekst is geworden. De tijd van de Verlichting wordt gewoonlijk aangewezen als de broedplaats van alle ondermijning. Daar ligt inderdaad een belangrijke factor, maar die tijd zou er niet geweest zijn als er geen mensen waren geweest die bedachten dat ze hun verstand niet alleen konden gebruiken als stut voor het systeem, maar ook als kritische instantie. Wat de Verlichting vaststelde was dat de teksten van de kerkleer in de lucht hingen: er beantwoordde geen realiteit aan hel, hemel, voorgeborchte, er was geen Adam en geen Eva, en dus geen zondeval. Zo voltrok zich – tamelijk paradoxaal – een afkeer van de christelijke teksten omdat ze meer wilden zijn dan teksten: ze waren gepromoveerd tot dragers van informatie, over mens en wereld, en die manoeuvre werd een kwaad dat zichzelf straft. De mensen komen datgene wat de christelijke kerk zegt over mens en wereld niet tegen in de realiteit van het dagelijks bestaan, en omgekeerd: wat ze in het dagelijks leven tegenkomen, vinden ze niet terug in wat voor de kerk als realiteit geldt. Zo gaan die twee dus uit elkaar, de mensen en de kerk, en de kerkleer blijft achter als een verlaten weduwe. Eens was heel Europa christelijk, sprak het 14


de taal van de kerk, beleefde de wereld op z'n kerks. Nu is heel Europa vervreemd van de kerk. Maar de besten blijven, zei kardinaal Simonis ooit. Zou het? Moet de kerk dan toegeven aan de tijdgeest? De vraag is bekend, ze vraagt om gelijk, maar verraadt waar de cruciale ontsporing gezocht moet worden: de christelijke kerk ziet zichzelf als een van Boven gedropt, aan de tijd ontheven instituut. Dat is ze niet, de kerk is een historisch verschijnsel, en ook haar leer is een uitleg van mens en wereld die door de tijd is bepaald en aan de tijd gebonden. De kerk is cultuur zoals alle godsdiensten cultuur zijn, inclusief God, bedacht door verre voorouders to make sense of it. Wat dan wel? Wordt de kerkleer ooit weer bewoond? Indien al, dan toch nooit meer zoals vroeger. De Belgische televisie zond in januari 1999 een eucharistieviering uit waarin de dienstdoende pastoor (de dienst was voor Kerst opgenomen) de woorden sprak: "Wij danken U voor het komende jubileum van de komst van Uw Zoon 2000 jaar geleden." Klassieke waarheid, mooie tekst, maar het is geen uitleg van ons bestaan, het is een herhaling van een vroegere uitleg. In plaats van zelf aan de slag te gaan doet de pastoor een greep in het museum, en dat werkt niet. Proefondervindelijk bewezen. Waarom het niet werkt? Omdat uit het vasthouden aan verplichte teksten met verplichte uitleg minachting spreekt voor de mens als betekenisverlener – voor de mens als het enige wezen dat in taal aan zichzelf uitlegt wie hij is en in wat voor wereld hij leeft. Van de christelijke kerk mag hij dat niet zelf doen: onder woorden brengen. Dat noem ik gebrek aan respect voor de mens, gebrek aan respect voor zijn grootheid als betekenisverlener. Het is ingegeven door wantrouwen: de kerk vertrouwt het onder woorden brengen niet aan anderen toe, zij schrijft de woorden voor waarmee dat mag. En zoals het pleegt te gaan in de kerk: wat mag moet. De kerk vergist zich, mensen zijn allang zelf bezig. Onze Europese cultuur is een vrucht van een eindeloos proces van verandering en aanpassing, aan de wieg ervan stond (mede) de christelijke kerk met haar kijk. Er zit heel veel van de christelijke tekst in Europa, dus wat wil de kerk dan met haar dwangmatig vasthouden aan maar 1 mogelijke uitleg van het mens-zijn? De christelijke kerk kan beter ophouden met het vechten voor oude teksten, ze moet onze cultuur toejuichen, verder helpen, aanmoedigen er wat van te maken. Dichters doen voor hoe dat kan met teksten: ze dwingen ons niet te geloven in bovennatuurlijke gebeurtenissen, maar ze prikkelen onze verbeelding. Ze brengen onder woorden in plaats van op formule, en helpen ons op die manier aan nieuwe ogen en een nieuwe kijk. Ook dogma's zijn formules. Misschien krijgen ze ooit nog een kans als ze in dienst komen van de verbeelding. Letter & Geest, 20 februari 2010, H. M. Kuitert, Trouw 2010.

Reacties Prof Kuitert schrijft de kerk af als instituut dat boventijdelijke betekenis heeft. Zijn betoog is grondig en logische opgezet: dat is zijn kracht. Ik vind echter niet het besef dat zijn standpunt een keuze is. De uitdrukking ?alles wat gezegd wordt over boven, komt van beneden? is een halvering. Hoe is het 15


hard te maken dat deze stelling bewezen waarheid is? Hetzelfde geldt voor de stelling dat onze voorouders God hebben bedacht om het leven zin te geven. De pretentie van de bijbel is dat het spreken over God bij Hemzelf begint. Ook nu nog gaan mensen o.a.door de bijbel in God geloven. Zij weten heel goed waarom. Auke Siebenga, Zwolle op 24-02-2010, 15:35

Ik klikte zojuist op Matthias Smalbrugge en las zijn artikel Zonder mythen gaat het niet. Hij noemt hierin ook de naam van Harry Kuitert. Beide artikelen zou je eens met elkaar kunnen vergelijken. Volgens Smalbrugge helpen mythen bij het bouwen van dijken tegen gevaren, zoals bedreiging van de democratie. Ik denk zelf aan mensen als Martin Luther King, Havel, leden van de Kreisauer Kreis (betrokken bij aanslag op Hitler). Zij waren geinspireerd door mythes, teksten, die voor Kuitert, de verlichten en de van de mythen vervreemden geen betekenis meer hebben. De kerk en daar hoor ik bij heeft wel geholpen bij de vervreemding van de mythen. Henri van der Veen, Delft op 22-02-2010, 15:16

De teksten worden wel bewoond door betekenissen, die afkomstig van mensen zijn die er een 'bekentenis' in leggen, datgene dat onder woorden gebracht dient te worden. In den beginne was het woord, nodig om een wereld woest en ledig een betekenis te verlenen. En wie sprak dat woord? Mens en god. En het woord is gelijk Zijn naam. Jezus deed het en werd gezien als rare snuiter. Maar in zijn naamwoord kwam een hele bekentenis uit naar voren. Kuitert 'taalt' het goed als hij zegt dat teksten verlaten worden als de mens zich een vreemdeling voelt, ermee geen gelijkenis kan trekken met het eigen 'Zijn'. En wie brengt wijsheid vanaf Boven. Alle, Groningen op 22-02-2010, 09:14

De Oude Kuitert heeft weer eens een buitengewone en wijze text en zelfs een fraai essay bezorgd. Maar afgezien van het feit dat hij bv. Polen waar het oude Geloof nog in alle haarvaten zit, blijkbaar buiten Europa plaatst, vergeet hij als calvinist dat taal en tekst meestal iets meer en anders zijn dan (individueel-cognitieve) betekenisverlening en -schepping: er zijn ook taal- en tekstdaden. In religies komt dat meestal neer op ritueel en liturgie. Veel meer dan in individuele interpretatie van teksten leeft religie (ook de christelijke) voort in de overlevering van ritueel en liturgie. N.Oudeis, Grathem op 21-02-2010, 20:16

Kuitert zegt: De verlichting stelt vast dat de teksten in de lucht hangen, er beantwoordt geen realiteit aan Adam, Eva, zondeval. De tekst zegt: Ieder die uit een vrouw geboren is, verkeert in dezelfde positie als Adam en Eva. Het gaat over je verschuilen, over lafheid. Of ik mij achter de publieke opinie verschuil "iedereen zegt het", of achter mijn collega, of achter mijn vrouw en zij weer achter haar huisslang, komt op hetzelfde neer. De verlichte filosofen dachten dat het over seks ging en konden 16


alleen lacherig over deze tekst doen. Voor collega's op de werkvloer aan wie ik het vertel, is het echter een helder verhaal. Henri van der Veen, Delft op 21-02-2010, 14:16

Helaas maakt de heer Kuitert een fout. Hij schijft: Heel Europa is van de kerk vervreemd. Ik ben toch echt een Europeaan en ken nog een aantal soortgenoten, die verkiezen om op mystieke wijze ook in de kerk met taal om te gaan en " Hij en wij" als een werkelijkheid leven. Dat aan onze kwaliteit moet worden getwijfeld, is een oordeel dat de heer Kuitert niet toekomt. Johan Heegsma, Balk op 20-02-2010, 19:55

Persoonlijk kan ik me vinden in de ideeen van dhr.Kuitert. Maar na 2 sterfgevallen , kort na elkaar , is bij ons "de Hemel" weer helemaal terug. We zeggen niet : Ze zijn naar de "wormen" , ook al is dat wel waar. Rationeel klopt het mischien wel maar het voelt wat koud. Mensen zullen altijd ergens willen schuilen waar het 'goed' voelt. Zo zijn onze geliefden nu 'in de Hemel'( waar we niet echt in geloven). Het is een beetje als met Niels Bohr, aan wie een journalist eens vroeg, mijnheer Bohr gelooft u echt in dat hoefijzer daar boven de deur? Welnee , natuurlijk niet , maar dat hoeft ook niet , het werkt toch wel! F. de Goede, Utrecht op 20-02-2010, 19:53

17


Dat moet van mijn geloof; godsdienst in publiek domein (recensie) 'Cynische Kuitert fulmineert tegen politiek establishment' Het laatste boek van het enfant terrible van de protestantse theologie is een aanklacht tegen JanPeter Balkenende, Job Cohen, Piet-Hein Donner, Ernst Hirsch Ballin en tegen iedereen die pleit voor een religieuze inspiratie in het publieke domein. Vooral de "katholieke" Wim van der Donk, zo stipuleert Kuitert talloze malen, moet het ontgelden. Van der Donks Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) bracht in december 2006 het rapport Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie uit. In dit rapport signaleert de Raad dat religie "terug is van weggeweest" en dat de verhouding tussen Kerk en Staat "aan herziening" toe is. Kuitert 'ontmaskert' dit rapport als een zoveelste poging van de gevestigde religies om controle over de publieke ruimte te krijgen. Protestanten en vooral Rooms-katholieken willen hun publieke en politieke macht terug, die ze sinds de Verlichting langzaam zijn kwijtgeraakt, en zoeken daarvoor de gelegenheidssteun van de islam: een monsterverbond tussen christenen en moslims om de macht in Nederland te grijpen. Heeft Kuitert gelijk? Wat wel intrigeert is dat het SGP-kader dit weekend besloten heeft om niet langer de theocratie na te streven. Kuitert verdedigt fel en gepassioneerd de verhouding tussen Kerk en Staat, hetgeen voor een theoloog historisch gezien niet zo vreemd is. Wat wel vreemd is, is dat hij deze scheiding doortrekt tot in een scheiding tussen politiek en religie. En dat is vreemd. Naar aanleiding van Jan-Peter Balkenendes onhandige optreden in The Hour of Power in februari 2008 schreef ik in NRC Handelsblad (10-02-08) reeds dat iedereen in dit land gerechtigd is om publiekelijk rekenschap geven van zijn al dan niet spirituele of religieuze inspiraties. De vrijheid geldt ook voor politici, zelfs als het de minister-president is. Andere politici beroepen zich even gemakkelijk op Gandhi, Nelson Mandela, Martin Luther King of andere politieke of religieuze iconen. Zij worden hier niet op aan gesproken, maar als de christelijke Balkenende dit wel doet, wordt hij afgeserveerd. Kuitert, en al zijn liberaalseculiere broeders vergissen zich echter. De scheiding Kerk-Staat is bedoeld om de burger te vrijwaarden van overheidsbemoeienis wat betreft zijn of haar geloofsovertuiging. Iedereen mag zijn geloof beleven en belijden, zolang de publieke orde niet in het geding is. En op basis van de jurisprudentie geven Nederlandse rechters hier zeer veel ruimte voor. Als theoloog is het zinniger niet zozeer vanuit de seculiere staat naar het gevaar van de politiek actieve religies te kijken, maar eerder vanuit de religies die zich willen vrijwaren van overheidsbemoeienis. De hele discussie over minaretten en het luiden van kerkklokken is er slechts een symptoom van. Kuitert neemt de filosoof en theoloog Schleiermacher in de hand om over zijn eigen professie na te denken. Hij zegt: Theologie verdedigt geen waarheden, ze is een beschrijvende wetenschap, een bestandsopname van de actuele situatie van het christelijk geloof. Dat is geen theologie, dat is godsdienstwetenschap. Schleiermacher is voor Kuitert de redder van het geloof door het te herdefinixebren als religieus gevoel. Dat de nieuwe religieuze mens hierdoor een hoogst individueel

18


geloof aanhangt, is volgens Kuitert een zegen te noemen. Dat politici als Cohen en Balkenende juist de samenbrengende kracht van religie roemen, is hem een gruwel. Religie, zolang het geen allerindividueelste hartstocht is, is per definitie verwerpelijk. Dat diezelfde vrije religie al haar tanden, weerbarstigheid en daarmee levenskracht heeft verloren, vergeet Kuitert. Theoloog Anne-Marie Korte zei in een interview in Trouw (21-10-08) over de opkomst van de religiewetenschappen: "Theologie is onderhevig aan krimp. Zo sterk dat er bijna geen kritische massa meer is. Deels komt dat door de opkomst van religiewetenschappen. Wat mij betreft is dat een verkeerde keus geweest, om het vak zo op te splitsen. Theologie raakt geefsoleerd en de opsplitsing ontneemt het vak inhoudelijke impulsen." Een waar inzicht, dat Kuitert lijkt te missen. Het boek is onder grote tijdsdruk geschreven. Kuitert is er duidelijk over dat zijn boek is ontstaan vanwege ergernis over het WRR-rapport (december 2006). Er staan nogal wat slordigheden in zijn boek, die echt gaan vervelen. Zo spreekt Kuitert over een symposium over de verhouding geloof en religie (p. 13) met medewerking van Ronald Plasterk en Cees Dekker (4 oktober 2007). Vervolgens gaat de theoloog verder over evolutie, Verlichting en religie, en of deze elkaar verdragen. Er had natuurlijk geloof en wetenschap moeten staan. Een slordigheidje? Misschien, maar er staan er wel veel in, en het lijkt enigszins exemplarisch voor de onrust en onzorgvuldigheid, ook en vooral inhoudelijk, die uit het boek spreken. Kuitert probeert ook net iets te vaak populair te doen. Uitspraken als Wie wil er als een trut bijlopen? (over hoofddoekdraagsters) klinken uit de mond van een grijze eminente theoloog niet overtuigend, maar eerder hol, net als zijn omschrijving van seks: "We zouden er niet zijn als er geen seks was, die mensen verleidde tot copuleren." Kuitert had zichzelf beter wat langer kunnen geven om kritisch en met afstand te reflecteren op het onderwerp van zijn boek. Dit boek is eigenlijk een grote fulminatie tegen geloof in het publieke domein van een oude, cynische theoloog die het niet kan verkroppen dat christelijk Nederland zich niet en masse heeft afgewend van het door hem ontmaskerde geloof. Had hij in Het algemeen betwijfeld christelijk geloof (1992) en Jezus, nalatenschap van het christendom (1998) niet immers overtuigend aangetoond dat al het van boven eigenlijk van beneden kwam? Kuitert illustreert dit treffend als hij over het ontstaan van religie spreekt: In den beginnen was het Woord, daar begint de wereld mee volgens de evangelisten, aanknopend bij het scheppingsverhaal van Genesis. En wie spraken het woord? Dat waren mensen wezens die noodgedwongen, om te overleven, betekenis toekenden aan dingen en gebeurtenissen. Dat deuntje kennen we inmiddels wel van hem, en nieuw is het zeker ook niet. Trouw schreef de afgelopen week dat het tijdperk van de grote theologen als Schillebeeckx en Kuitert was afgelopen. Inderdaad: Kuiterts houdbaarheidsdatum is ver overschreden. 'Dat moet ik van mijn geloof' is een brevet van onvermogen om de tekenen des tijds te verstaan. Religie is terug van weggeweest, en hoewel niemand weet hoe lang dat zal gaan duren, is het zaak na te denken hoe religie een bijdrage aan de samenleving kan leveren. En dan niet blijven mopperen in het failliet van een strikt seculiere, goddeloze en godloze samenleving. Drs. Frank G. Bosman, de auteur is theoloog en verbonden aan de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg. Zie ook www.goedgezelschap.eu 26 oktober 2008 http://www.katholieknederland.nl/opinieendebat/recensies/detail_objectID679038.html

19


Kuitert: Staat is de baas in publieke leven, niet religie 24-10-2008 19:59 | Kerkredactie ROTTERDAM – In het publieke domein is niet de religie, maar de staat de baas, vindt prof. dr. H. M. Kuitert. Het publieke domein dat zijn we allen. Noch God, noch Allah, noch Bijbel, noch Koran mag in de moderne seculiere staat de dienst uitmaken. Hij stelt dit in zijn boek Dat moet ik van mijn geloof. Godsdienst als troublemaker in het publieke domein (uitg. Kok, Kampen). In Rotterdam vond vrijdag de presentatie van het boek plaats. Prof. Kuitert reageert met zijn publicatie op de suggestie van het WRR-rapport Geloven in het publieke domein (2006) om de scheiding tussen kerk en staat nog eens te bezien; dit vanwege het feit dat religie weer terug is van weggeweest. Kuitert: Dat advies berust op een vergissing van sociale wetenschappers die niet weten wat godsdienst is. Ze weten wel wat ze zelf met religie bedoelen, maar zijn niet in de huid van rexebel bestaande godsdiensten gekropen. Het WRR-rapport vat religie op als nieuwe religiositeit, als religie zonder absolute aanspraken, een soort wensreligie, maar gaat voorbij aan de bestaande religies die juist wel hun religieuze waarheden als van God afkomstig beschouwen. Daarom loopt de advisering aan de overheid verkeerd af, meent Kuitert. De emeritus hoogleraar ethiek aan de Vrije Universiteit voert een pleidooi voor de moderne, seculiere staat, die sinds de godsdienstoorlogen de burger bevrijdt van heerschappij van welke religie ook. De opkomst van de moderne wetenschapsbeoefening is de nekslag geweest voor de eenheid van christelijk geloof en cultuur, stelt Kuitert aan de hand van de opheffing van het renteverbod en de zijns inziens onontkoombare evolutietheorie. x84Religie als inrichting van de wereld volgens Gods Woord heeft het veld geruimd. Zoals het christendom vergaat, zo zal het ook de islam als nieuwkomer vergaan. Geen bestaande religie kan op tegen de moderne cultuur met haar wetenschappelijk onderzoek en haar arsenaal van verworven kennis. Zowel moslims als aanhangers van de SGP en de ChristenUnie moeten volgens Kuitert nog leren dat de staat geen godsdienst belijdt, maar seculier is. De christenheid wil de samenleving verchristelijken, en de islam wil haar islamiseren. Daarin doen beide niet voor elkaar onder. Beide religies stellen dat de wil van God voor de moderne samenleving essentieel is en dat het noodzakelijk is om dat zo duidelijk mogelijk in het publieke domein uit te dragen. Hij noemt in dit verband de discussie over de embryoselectie. De CU mag haar geloofsstandpunt in de Kamer inbrengen, maar de Kamer kan er niets mee beginnen om de eenvoudige reden dat geloof in God geen argument is. Christenpolitici klagen volgens Kuitert dat hun de mond gesnoerd wordt en dat het publieke domein bezet wordt door ongeloof. Ik houd het eerder op frustratie dat hun religieuze argumenten niet het gewicht krijgen dat ze er zelf aan hechten. Het publieke domein is een praktische maatregel die het samenleven van mensen met verschillende religieuze achtergrond mogelijk maakt, aldus Kuitert. Het publieke domein is geboren uit noodzaak. Er zou geen publiek domein zijn als de samenleving maar een speler kende. Die tijd ligt achter ons. 20


Vandaag moeten moslims het ervan hebben dat er een publiek domein is, de christenheid moet het ervan hebben, en niet in de laatste plaats: ook de niet-gelovigen danken er hun vrijheid aan. Terwijl de christelijke religie er zo langzamerhand mee verzoend is dat de wereld er anders uitziet dan zij voor wenselijk houdt, heeft de moslim daar veel meer moeite mee, aldus Kuitert. Iemand die de islam verlaat, is zijn leven niet zeker. De overheid mag iemand die Allah of Mohammed beledigt, niet censureren. De beste medicijn is: je moet er tegen kunnen. De eer van de komende generatie moslims zal zijn dat ze dat geleerd hebben, zoals de christenheid dat heeft geleerd. Ga niet naar de rechter, leer ermee te leven. Kortom, het is noodzakelijk dat de staat seculier blijft, aldus Kuitert. De staat verhindert, door niet voor een bepaalde religie te kiezen, dat de samenleving volgens de richtlijnen van een bepaald geloof wordt ingericht. Niks mis met geloof, maar niet als ordenend principe voor de samenleving. Het publieke domein is niet het domein van een koning, keizer, admiraal, ook niet van een kalief, een paus of een synode, maar van ons allemaal. Bron: http://www.refdag.nl/artikel/1369267‌re ligie.html[/quote]

21


De dood de baas (recensie) Gepubliceerd op: 21 mei, 2007 Eindelijk is er dan weer eens een opstootje rond een aantal gedichten, dat is lang geleden! Harry Kuitert (1924) was lange tijd hoogleraar theologie en geselde de mensheid met God, Gebod en de iets minder zachte G. Hij publiceerde veel over het Christelijke geloof en was tamelijk stijl in de leer, maar een aantal jaren geleden bekeerde hij zich tot een christendom zonder troost. Kuitert geloofde plotseling niet meer in Jezus als de Verlosser, hij vond de hel en de hemel slechts verbeelding en 10 mei jl. gaf hij n.a.v. het verschijnen van bovenstaand boek een interview aan dagblad Trouw waarin hij de laatste resten van zijn geloof in het hiernamaals leek te willen opruimen. Op de opmerking Voor de duidelijkheid de hemel bestaat niet reageerde Kuitert verrassend: Wel in de verbeelding, niet in de realiteit. Net zomin als de hel een realiteit is, net zomin als de onsterfelijke ziel een realiteit is. Al deze beelden zijn uitwegen, bedacht om aan de dood te ontsnappen. In mijn boek zet ik hekken voor deze uitwegen. Dit werd hem niet in dank afgenomen. Het leverde een groot aantal ingezonden brieven op waarin de inzenders- veelal van Christelijke huize- zich vertwijfeld afvroegen, wat er met de arme Kuitert van weleer was gebeurd. Was hij nihilist geworden? Geloofde hij dan nergens meer in? Was alle hoop van hem geweken? Geloof veroorzaakt veel ellende was een paar dagen later het thema van radiozender BNN. Voorbeelden om de ellende te illustreren waren uiteraard The Twin Towers, De Palestijnse kwestie, Noord Ierland en het Gereformeerde geloof. Hierna ebde het rumoer weer weg en werd het tijd om het boek van Kuitert eens te gaan halen bij de boekwinkel. Zou het allemaal zo erg zijn? Tot mijn verbazing en ook wel verrassing las ik de 23 beschouwingen van Kuitert over poezie met rode konen uit. Dat Kuitert veel over zowel binnen- als buitenlandse poezie wist, was bekend, maar hij interpreteert knap. Kuitert zoekt namelijk naar een vergelijk met de dood. Het absolute einde, maar tegelijkertijd voor ieder mens een ander eindpunt. Het is duidelijk dat hij uit een gelovige achtergrond komt, maar dit wordt nergens hinderlijk. Wat doet Kuitert dan eigenlijk? Kuitert citeert en bespreekt gedichten die hem lief zijn en die handelen over de dood in al zijn facetten. Hij vertelt wat hem persoonlijk treft in de teksten en doet ontdekkingen. Zoals bij Szymborska, die de dood verwijt dat hij te laat komt, bij Shakespeare, die op de beperkte houdbaarheid van de jeugd wijst en oproept wat van je leven te maken, en bij Pessoa, die dicht over het doorgaan van de seizoenen ook na de dood van een mens . Mijn speciale interesse ging echter uit naar het hoofdstuk over Dylan Thomas, omdat ik destijds over Thomas een biografie schreef. Kuitert ontfermt zich over het wereldberoemde gedicht Do not go gentle into that good night van Thomas dat hij schreef voor zijn stervende vader. En ik moet zeggen hij doet er wat mee. Hij vindt het een aansporing om je niet neer te leggen bij de dood. Om je er tegen te verzetten. En gij, mijn vader, die daar op de droeve hoogte ligt./ Vloek, zegen, mij nu met uw heftige tranen, als het mag./ Ga niet gedwee die goede nacht in, uit het zicht./ Verzet je, ga tekeer tegen het doven van het licht. Verderop legt hij uit dat Thomas zich inhoudt en de vader vergeeft en een goede nacht wenst voordat deze de dood tegemoet treedt. Dat is geen nihilisme, maar acceptatie van de dood en het siert Kuitert dat hij dit ingewikkelde vers in duidelijke taal aan ons verklaart. 22


Hoogtepunt van de bespiegelingen van Kuitert echter, vormt zijn bespreking van In Memoriam van de inmiddels bijna vergeten dichter Willem van Toorn. Ik droomde dat je naast mij lag vannacht. /Je was al ziek. Je zei: tot in mijn merg/ben ik van dood. Vind je het erg/ dat je niet in mij kunt? Hou me maar zacht tegen je aan/(..) De hoofdpersoon droomt over een overledene en kan de stap maken in een droom door hier in slaap te vallen en opnieuw te dromen. Een droom in een droom en de dode houdt hem opeens vast, want doden houden levenden vast en niet andersom. Hij trekt tegelijkertijd parallellen met Philip Larkin. Wat we niet zouden verwachten van een man van in de tachtig, zijn ook zijn keuzes voor o.a. Tom Waits teksten, de ruwe popartiest met de diepe blanke pit en uitspraken van Bob Dylan. Van Esther Jansma tot John Donne, Kuitert maakt op overtuigende wijze duidelijk dat men in de poxebzie de dood misschien niet kan overwinnen, maar toch zeker kan duiden en dus zoals in de titel de baas kan worden. Hel en verdoemenis wijken voor het gezonde analyserende verstand. Dat is een knappe prestatie en hier mogen we Kuitert dankbaar voor zijn. Ondanks alle stof, die de bundel in vastgeroeste Christelijke kring heeft doen laten opwaaien, heeft hij een buitengewoon heldere analyse geschreven van ingewikkelde poxebzie. Poezie over de dood nog wel. Vooral de knappe, transparante manier van duiding van Kuitert, waar we het niet altijd mee eens hoeven te zijn, dwingt respect af. En we kunnen er rustig over nadenken. Is dat niet juist de bedoeling? Wellicht is het een teleurstelling voor veel mensen, dat Kuitert niet meer in de hel of in een hemel gelooft, maar hij belicht nu andere facetten van de dood voor misschien zelfs een ander, minder orthodox publiek. Zou het onze begrafenis tot een feest gaan maken? Wie weet? Men leze! Karel Wasch http://www.literairnederland.nl/2007/05/3159/

23


Spijker: "Kuitert gooit Islam en christendom op een hoop" dinsdag 04 november 2008 11:27 Het pleidooi van prof. Harry Kuitert om religie en politiek niet te vermengen, is misplaatst. In zijn ijver om kerk en staat te scheiden gooit Kuitert bovendien islam en christendom ten onrechte op 1 hoop. Dat stellen WI-medewerker Geert-Jan Spijker en PerspectieF-voorzitter IJmert Muilwijk in een artikel op de opiniepagina van het Reformatorisch Dagblad. Ze reageren daarmee op Kuitert’s boek ‘Dat moet ik van mijn geloof’. Ghandi zei ooit: Wie religie en politiek wil scheiden, heeft van beide niets begrepen." Dit lijkt een waarheid als een koe, maar toch zijn er velen die hier niet aan willen. Recent laat Harry Kuitert, theoloog nota bene, zich in weinig vreugdevolle zin uit over deze kwestie in zijn boek "Dat moet ik van mijn geloof". Religieus gexefnspireerde politici zouden volgens Kuitert de staat te alle tijde over willen leveren aan de macht van de kerk. Hierbij gooit hij christendom en islam op 1 hoop. Ten onrechte, want de verschillen zijn aanzienlijk. Het christendom is begonnen als apolitieke gemeenschap zonder wereldlijke pretenties. Met de groei van het christendom hebben kerk en staat elkaar later steeds weer willen domineren, maar nooit heeft de kerk de staat willen vervangen. Bij het ontstaan van de islam heeft religie echter de staat overgenomen. Mohammed combineerde religieuze, politieke en militaire verantwoordelijkheden, waarbij het onderscheid tussen ‘kerk’ en ‘staat’ verdween. Dat is een belangrijk verschil. Jezus zei immers dat Zijn Koninkrijk niet van deze wereld was en vroeg Zijn volgelingen om de keizer te geven wat van de keizer is, en God wat van God is. Wie desondanks islam en christendom onder dezelfde noemer plaatst, heeft ofwel een gebrek aan kennis, ofwel hele andere bedoelingen dan deze religies recht te doen. Naast deze verwarring van het christendom en de islam verwart Kuitert ook de scheiding van kerk en staat met religie in het publieke domein. Al bleek recentelijk dat dit binnen een deel van de SGP nogal gevoelig ligt; de meeste christenen kunnen van harte achter de scheiding van kerk en staat staan. Beide hebben een eigen bestemming, en eigen zeggenschap over de interne zaken. Scheiding betekent echter niet dat kerk en staat helemaal niets met elkaar te maken hebben. Het is daarom beter te spreken van de onderscheiding van beide. In het bijzonder het calvinisme staat mede aan de wieg van de rechtsstaat. Gewetensvrijheid en tolerantie hebben zich onder meer ontwikkeld door een krachtige impuls van de Reformatie. Uiteraard kregen ze in die tijd nog niet de huidige vorm, maar de invloed is onmiskenbaar. Een rondblik leert ook dat door de Reformatie gestempelde landen een solide democratische rechtsstaat hebben.

24


Laten we voor eens en voor altijd de misvatting uit de wereld helpen dat religie uit de politiek geweerd moet worden. Zoals ds. Van der Sloot zaterdag op deze pagina al aangaf, gelooft iedereen uiteindelijk. We hebben allemaal overtuigingen over goed en kwaad, waarheid en onwaarheid, over oorsprong en zin van het leven, die uiteindelijk niet wetenschappelijk te bewijzen zijn. Gek genoeg trappen sommigen op de rem wanneer dit geloof op een godsdienst is gefundeerd. Waarom mag een politicus niet naar voren brengen wat hem of haar werkelijk beweegt? Openheid over onze zinbronnen is juist een belangrijk onderdeel van het democratische debat omdat je dan weet waar iemand uiteindelijk voor staat. Niemand kan zijn of haar geloofsopvattingen thuislaten. Geloof kun je niet uitdoen als een jas. Het is iets wat volledig met een persoon verweven is. Niemand kan zijn meest basale opvattingen achter de voordeur laten, ook Kuitert niet. De auteurs zijn respectievelijk voorzitter van PerspectieF, ChristenUnie-jongeren, en medewerker van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie

.

25


God niet in publiek domein De staat heeft als taak de burger te vrijwaren voor het geloof van andersdenkenden. Dat betoogt Harry M. Kuitert in zijn nieuwste boek Dat moet ik van mijn geloof. Godsdienst als troublemaker in het publieke domein. Het werd gisteren gepresenteerd. Opnieuw beperkt Kuitert een wezenlijk onderdeel van geloven. Door Maaike Ymkje de Jong. Kuitert (1924) heeft al heel wat stoelpoten onder het christelijk geloof weggezaagd. In zijn nieuwste boek richt de oud-hoogleraar theologie zich op de verhouding kerk en staat. We moeten van die scheiding afblijven, is zijn boodschap. God is nog steeds een bedenksel van mensen, en dat geldt nu ook het publieke domein. Daar moet het geloof en religie uit wegblijven. Volgens Kuitert zijn de belangrijkste godsdiensten in Nederland – het christendom, jodendom en de islam – een bedreiging voor het publieke domein. Vanwege het dwingende karakter dat met hun beroep op God of Allah meekomt. Met zijn boek levert Kuitert kritiek op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). In 2006 kwam zij met het rapport Geloven in het publieke domein. Hierin stelde de WRR dat religie terug is van weggeweest en riep ze op tot een herbezinning op de de scheiding van kerk en staat. Kuitert vindt het belangrijk dat er niet gerommeld wordt aan de verhouding tussen kerk en staat. De vrijheid van de burger hangt ervan af. Kuitert duidt dan niet alleen op de vrijheid van de christelijke gelovige en de moslim, maar juist ook op de niet-gelovige, die bij een scheiding niet belaagd kan worden door het geloof van andersdenkenden. De staat heeft een soort rol van bewaker. Ze legt mensen op geloofsgebied niets op, stelt Kuitert. Mensen hebben de vrijheid vanuit hun eigen spiritualiteit te leven. De staat kiest niet, geeft geen voorkeur aan en trek een bepaalde religie niet voor. De staat waakt voor een eventuele greep naar de macht van welke godsdienst dan ook, om het bestaan en voortbestaan van het publieke domein te garanderen. Het publieke domein is immers van iedereen, vindt Kuitert. Geen speler mag het publieke domein bezetten, want dat gaat per definitie ten koste van andere spelers, schrijft hij. Mensen mogen geloven, maar hun geloof niet opdringen aan anderen. Absolute aanspraken Kuitert meent dat het WRR-rapport van een verkeerd begrip van religie uitgaat. Volgens het rapport hebben mensen behoefte aan religie en hoeven religie en wetenschap elkaar niet uit te sluiten. Maar, schrijft hij: Ze bijten elkaar wel, en hard ook. Het rapport spreekt over religie als spiritualiteit, een religie zonder absolute aanspraken. Maar de realiteit is dat religies God of Allah het laatste woord geven, en het christendom en de islam baseren zich wxe9l op absolute openbaring. Voor veel gelovigen is hun religie niet slechts een prive26


zaak, maar iets dat hun hele leven, het doen en laten beinvloeden. Religie en wetenschap botsen als christenen en moslims hun feiten ontlenen aan hun geloofsboeken, meent Kuitert. Geloof is een exposee van hoe de wereld in elkaar steekt. Bestaande religies zijn troublemakers voor het publieke domein. Religie op de manier van de EO, noemt Kuitert dat. Deze vorm van religie eist van de gelovige in het dagelijks leven absolute gehoorzaamheid, omdat God het wil. En de maatschappij moet er voor waken dat deze religies het niet voor het zeggen krijgen in het publieke domein Eigen mening De staat is de baas, want het publiek – bij monde van de staat als vertegenwoordigende rechtspersoon – is de eigenaar van het domein. Kuitert benadrukt dat dit niet betekent dat er geen ruimte is voor religie in het publieke domein. Gelovigen mogen best een eigen mening hebben en die verkondigen, maar ze moeten de anderen ook de ruimte geven er een eigen mening op na te houden. Niet alleen christenen en moslims kunnen hun wetten niet opleggen aan niet- of andersgelovigen. Ook anderen kunnen hun regels niet aan christenen en moslims opleggen, aldus Kuitert. Niemand wordt gedwongen, zo eenvoudig is dat. Het enige dat afgedwongen wordt, is dat men aan nietgelovigen de vrijheid laat om anders te leven (en te sterven) dan gelovigen. Kuitert beoogt niet dat religie niet in het publieke domein voor mag komen. Religies sturen niet alleen het prive-leven van de gelovige aan, maar ook zijn of haar functioneren in het publieke domein. Maar dat mag niet betekenen dat christenen en moslims willen proberen het publieke leven naar hun eigen inzichten te boetseren. Noch God, noch Allah, noch Bijbel, noch Koran mag in de moderne seculiere staat de dienst uitmaken. Christenen en moslims mogen best publieke functies bekleden en vanuit hun overtuiging beslissingen nemen, maar dan wel met de juiste argumentatie. En God kan geen goede argumentatie zijn. Want Gods gebod is alleen een argument voor de gelovige, maar niet voor andere en niet-gelovigen, vindt de emeritus-hoogleraar. Kuitert geeft een voorbeeld: de ChristenUnie kan een geloofsstandpunt in de Kamer inbrengen, maar de Kamerleden kunnen er niets mee omdat God geen argument is. Elke inbreng in het publieke debat moet toetsbaar zijn voor elke deelnemer, en dat is een argument dat op geloof in God of Allah rust niet. Volgens Kuitert kan een samenleving normen en waarden vaststellen zonder dat die verankerd moeten zijn in God. oraal stamt niet van God, maar wordt om haar te verankeren aan God toegeschreven. Zonder morele regels kunnen mensen niet samenleven. En de moraal heeft geen ander fundament dan haar dragers, de mensen. Moraal is het zoeken naar goede redenen om iets te doen of juist niet te doen. Mensen kunnen de verantwoordelijkheid op niemand afschuiven. Totale anarchie Tegen het argument dat een samenleving zonder centraal religieus gezag in een totale anarchie zou veranderen, brengt Kuitert in dat dit nog niet gebeurd is. Mensen hebben elkaar volgens hem nodig 27


om mens te zijn. Ze zijn ook bereid hun vrijheid te beperken door regels om zo als mens te kunnen leven. Terugkeer naar religieus gezag om anarchie te weren; het is niet nodig en niet zinnig. God is een menselijke gedachte, we schieten met een religieuze fundering van de staat niets op. De verantwoordelijkheid voor een centraal gezag ligt op de schouders van mensen. Met instituties brengen mensen orde aan. Het publieke domein is ook een eigen menselijk bedenksel, dat mensen hebben ingesteld als een maatregel van orde, om het overleven te midden van religies als troublemakers mogelijk te maken. Geen enkele cultuur ontkomt aan het x91moetenx92. Maar het moet niet van God of Allah, schrijft Kuitert. Moeten en moeten is dus twee. Het verschil tussen het religieuze en het seculiere moeten ligt in de herkomst en de autoriteit ervan. Voor Kuitert is de herkomst van het moeten het moraal, dat bij de mensen vandaan komt. God is een bedenksel van mensen, daar ligt de autoriteit dus niet. Een verbeelding van een god houdt mensen op de been, volgens Kuitert. Kuitert gaat in zijn boek uit van een seculier publiek domein, waarin een of meerdere religies niet de dienst uit mogen maken. Maar dit liberale gedachtegoed, waarop dit neutrale terrein gebaseerd is, is ook een (geloofs)overtuiging. Hij gaat ervan uit dat iedereen vrij is om eigen keuzes te maken en dat mensen elkaar vrij moeten laten. Maar door het opleggen van een dergelijk vrijheidsdenken, wat Kuitert doet, ontneem je gelovigen hun recht om gelovig te zijn. Deze overtuiging neemt andere mensen niet serieus in hun geloof. Je mag wel gelovig zijn, maar daar buiten jezelf niets mee doen. Je mag er voor anderen geen consequenties aan verbinden. En met zo’n visie beperkt Kuitert opnieuw een wezenlijk onderdeel van religie. www.frieschdagblad.nl

.

28


Kerk van Kuitert is een stil uithoekje geworden (ND) dinsdag 04 november 2008 13:23 In zijn vaste column in het Nederlands Dagblad haalt WI-directeur Gert-Jan Segers uit naar Kuitert en diens opvatting over geloof en politiek: "Ik kan me makkelijk kwaad maken als er iets kwaadaardigs over gelovigen in de politiek wordt geroepen. Maar Kuitert raakt me niet meer. Hij staat voor een theologie die mensen van God vervreemdt en het hart onberoerd laat. Kuitert staat voor dingen die voorbij gaan." Lang geleden beweerde Dr H.M. Kuitert dat al het spreken over boven van beneden komt. Daarna had hij er verder maar beter het zwijgen toe kunnen doen en zijn pen kunnen opbergen. Want als God alleen maar een vernuftig verzinsel is, dan kun je hier beneden geen enkel woord over boven meer geloven. Als God zelf niets te zeggen heeft en niet inbreekt in onze werkelijkheid, dan is al het spreken over God much ado about nothing. Toch bleef Kuitert maar schrijven en praten, ook al had hij al lang niets meer te vertellen. In een artikel in Trouw (11/10) liet hij alvast wat proeven van zijn nieuwste boek Dat moet van mijn geloof, godsdienst als troublemaker in het publieke domein’. Terwijl ik het las, merkte ik dat de interesse die ik 15 jaar geleden had verloren met geen mogelijkheid meer terugkomt. Grijze hoofden In 1992 verscheen Kuiterts Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’ en de aandacht ervoor was overstelpend. Omdat je als student vaak leest wat je geacht wordt te lezen, propte ik die zomer het boek in mijn rugzak. Tijdens een liftvakantie door Oost-Europa heb ik me met horten en stoten door het boek heen gewerkt. Ik begreep dat geloofsuitspraken slechts als een voorlopig zoekontwerp’ moeten worden opgevat dat vroeg of laat vervangen worden door een nieuw ontwerp. Later dat jaar interviewden een vriend en ik Kuitert voor het landelijke blad van onze studentenvereniging, de CSFR. In zijn jaren zeventig huis in Amstelveen hoorden we zijn verhaal aan. Het enige wat me is bijgebleven is dat Kuitert vertelde dat een gemeentelid hem ooit hoopvol had gevraagd of er wel sigaren in de hemel waren. Kuitert had hem een hemel vol sigaren in het vooruitzicht gesteld. We moesten er alledrie om glimlachen. Ik om de rare vraag over sigaren, Kuitert waarschijnlijk om de hemel zelf. De laatste keer dat ik aan Kuiterts voeten heb gezeten, was toen hij in debat ging met de historicus H.S. Versnel. De laatste geloofde niets van God en de bijbel, maar vond dat Kuitert moest kiezen tussen een orthodox geloof en eerlijk atheisme. Of je gelooft dat God zich openbaart, aanvaardt het verhaal van de bijbel, of je trekt de conclusie dat het heelal leeg is en het geloof flauwekul. Maar Kuitert snoeide weliswaar driftig in de christelijke geloofsvoorstellingen’, maar sprak tijdens het debat ook de psalmist na in het geloof dat Hij die het oor plantte ook hoort en Hij die het oog vormde ook ziet’. De grijze hoofden van veel toehoorders knikten instemmend. Ze luisterden vol bewondering naar de man die hen bij de hand had genomen en had verlost uit het diensthuis van het knellend schriftgezag en de ouderwetse orthodoxie. Hier sprak een geleerd man die hen een weg leek te wijzen van een verantwoord en redelijk geloof. Ze waren hem gevolgd sinds de jaren zeventig, 29


bij ieder nieuw boek van Kuitert hadden de steeds grijzer wordende hoofden geknikt. Wat niet meer geloofd kon worden, moest overboord. En naar mate ze ouder werden, ging er steeds meer van het onbetwijfeld christelijk geloof op de schroothoop. Stil uithoekje Kuitert eindigde zijn lange mars door de geloofsvoorstellingen met zijn uitspraak dat de mens er eerder was dan God. Het was de logische consequentie van wat hij al dertig jaar eerder had beweerd, namelijk dat al het spreken over boven van beneden komt. Het had veel gescheeld als hij die uiterste consequentie eerder had getrokken en veel mensen in een vroeger stadium had afgeschrikt. Want als de grijze hoofden die hem op zijn lange mars steeds zijn gevolgd nu in de kerk om zich heen kijken, zullen ze zien dat het wat stilletjes is geworden. Als ze zich omdraaien, zullen ze zien dat niemand hen is gevolgd. Er is geen geloof meer dat aan kinderen overgedragen kan worden, er is geen waarheid meer die zoekers laat vinden, er is geen hoop meer die doet leven. Er is misschien nog wat liturgie, een gedicht, een interreligieuze dialoog misschien. Maar dat is het dan ook. Het is een stil uithoekje geworden van Gods wereldwijde en groeiende kerk waarin het om de gekruisigde en opgestane Heer gaat. Kuitert zelf blijft spreken en schrijven. In zijn nieuwe boek waarschuwt hij voor de publieke pretentie van de islam en de rol die de ChristenUnie in het politieke landschap speelt. Hij neemt stelling tegen de arrogantie van minister Donner die zegt dat geloof dat houvast vindt in een waarheid buiten de menselijke werkelijkheid meer orixebntatie biedt dan een houvast in de dagelijkse werkelijkheid’. Ik kan me makkelijk kwaad maken als er iets kwaadaardigs over gelovigen in de politiek wordt geroepen. Maar Kuitert raakt me niet meer. Hij staat voor een theologie die mensen van God vervreemdt en het hart onberoerd laat. Kuitert staat voor dingen die voorbij gaan. Gert-Jan Segers is directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie http//:wichristenunie.nl

.

30


Pleidooi voor seculiere staat Geplaatst: 14 november 2008 14:20, laatste wijziging: 14 november 2008 14:34 door J.P. de Vries

De ChristenUnie heeft als regeringspartij haar godsdienstige overtuiging in geding gebracht, toen het onderwerp embryoselectie aan de orde kwam. Volgens de protestantse emeritus hoogleraar ethiek H.M. Kuitert heeft het schip van staat daardoor averij opgelopen. Hij verwijt het kabinet dat het even een oogje heeft dichtgedaan en niet genoeg de seculiere staat heeft bewaakt. Want daarin horen godsdienstige argumenten niet thuis. In het publieke domein beschouwt Kuitert de godsdienst als onrustfactor, of het nu gaat om de islam of om het christendom. Zijn boek riep bij ons welhaast op elke pagina tegenspraak op, maar in het bestek van een recensie moeten we ons beperken. We concentreren ons op twee thema’s: de rol van godsdienstige argumenten in het publieke debat en de bron voor normen en waarden. We beginnen met een positieve opmerking. Kuitert laat helder zien dat geloofsovertuigingen zo bepalend zijn voor iemands identiteit dat hij die niet terzijde kan laten zonder zichzelf te verloochenen. ,,De kern van een reeel bestaande godsdienst” – dit in tegenstelling tot de moderne vage religiositeit – ,,is en blijft dat de wil van God voor de samenleving essentieel is voor het voortbestaan ervan, en dat de kennis van die wil bij de eigen religie in goede handen is.” Getuigenispartij Maar juist omdat religie zo’n sterke macht vormt, is Kuitert er beducht voor. Hij accepteert dat hun geloof voor politici een bron van inspiratie is, maar godsdienstige argumenten mogen geen rol spelen in de politieke besluitvorming. En juist dat is volgens hem misgegaan in het debat over embryoselectie. De ChristenUnie gebruikte de macht die ze als regeringspartij had, en daarom hoort zo’n partij niet in het kabinet. Kuitert spreekt zich niet direct uit over het fenomeen christelijke partij. Wellicht heeft hij tegen een rol als getuigenispartij geen bezwaar, zolang die partij maar geen macht krijgt. Maar die eis is in tegenspraak met het wezen van een politieke partij. Vanuit christelijke inspiratie politiek bedrijven zonder aan het geloof ontleende argumenten te mogen hanteren, kan ook in een niet-christelijke partij. De moeite die Kuitert hier aansnijdt, is echter wel rexebel. In een democratisch stelsel is maar beperkte ruimte voor geloofsargumenten. Het zou niet gepast zijn als een minister een wetsvoorstel enkel onderbouwt met een religieus argument. Kamerleden hebben daarvoor meer ruimte, omdat zij namens een fractie spreken. Maar als een christelijk Kamerlid enkel met Bijbelse argumenten betoogt, zal hij in het debat niets bereiken, omdat die argumenten alleen voor medegelovigen overtuigend zijn. Dat is voor hem geen reden om daarover te zwijgen – dat zou zelfs niet eerlijk zijn – maar hij doet er goed aan ook aan te geven waarom het standpunt dat hij verdedigt, goed is voor de 31


samenleving. Dan heeft hij hetzelfde recht in het debat als welke andere politicus ook, die ook vanuit een overtuiging – al dan niet religieus – argumenteert. Er zijn bij politieke keuzes immers altijd normen en waarden in het spel! Dat laatste ontkent Kuitert niet. Maar dan is de vraag: wat is de bron van die normen, als het de religie niet mag zijn? Daarop is het antwoord van Kuitert: de staat heeft ze ,,opgelopen in de loop van zijn historie en weer afgestoten als hij dat voordeliger vond, om ten slotte zoveel over te houden als hij nodig had om zich geloofwaardig te presenteren aan de burgers. Dat klinkt tamelijk vaag en dat is het ook. Maar het benadert nog het dichtste de realiteit.” Evolutieproces Ondanks deze vaagheid schroomt hij niet om van onopgeefbare waarden te spreken, en dan noemt hij de democratie, gelijke rechten voor man en vrouw, homoseksualiteit geen aberratie, vrijheid van meningsuiting. Deze waarden staan buiten discussie. Maar waarin verschilt dat dan van religieuze waarden? Het is religie met een andere bron dan goddelijke openbaring. Moraal, zo schrijft Kuitert, stamt niet van God, maar wordt om haar te verankeren aan God toegeschreven. Moraal ziet hij als vrucht van het evolutieproces. De evolutie is voor hem een feit, evengoed als de uitmoording van de Joden in de Tweede Wereldoorlog. Maar het laatste is verifieerbaar uit talloze documenten, het eerste berust op een theorie over natuurkundige verschijnselen die niet herhaalbaar zijn, omdat we nu eenmaal geen experimenten over miljoenen jaren kunnen doen. We kunnen hoogstens zeggen dat deze theorie de waarnemingen het beste verklaart. Maar volgens Kuitert kan niemand die de middelbare school heeft afgelopen, een geloofsvisie aanhangen die met de evolutieleer strijdt. Aan mensen die niet kunnen meten en wegen, wil hij ‘s mensen zielenheil niet toevertrouwen. Hier krijgt wetenschap een religieuze kracht. In dat evolutieproces ontstond behoefte aan religie als zingeving van het bestaan, om de chaos te temmen. De wereld van het hogere is bedacht door mensen. ,,De God van de christelijke kerk, uitloper van de goden van vroeger, ook bedacht ‘to make sense of it’? Inderdaad, die conclusie ontlopen we niet.” Dit standpunt van Kuitert kennen we al uit zijn eerdere werken, maar het blijft toch schokkend om te lezen. Het vormt de achtergrond van zijn visie op de bron van normen en waarden en van zijn afkeer van religieuze argumenten in de politieke besluitvorming. Vanuit zijn uitgangspunt is de conclusie logisch, maar tegelijk ook armoedig. De mens wordt op zichzelf teruggeworpen om er het beste van te maken, zonder enig houvast buiten hem. Dat het spannend is om in een seculier-democratische samenleving zich als christen in het politieke debat te manifesteren, ontkennen we niet, wel dat je aan de politieke besluitvorming alleen kunt meedoen als je je diepste overtuiging verloochent. Als politicus en zeker als minister zul je wel eens uitkomsten moeten accepteren waarmee je het moeilijk hebt. Maar dat is geen reden om politieke verantwoordelijkheid af te wijzen. Bezinning hierop blijft nodig, maar het boek van Kuitert helpt ons daarmee niet verder. www.nd.nl

32


Die religie hoort niet in het publieke debat en domein Jan Greven Drie jaar geleden schreef ik over een rechtszaak in de Amerikaanse staat Florida. Op het kerkhof van het plaatsje Boca Raton mochten alleen platte grafstenen. Maar men hield zich daar niet aan. Er kwamen heiligenbeelden, Davidsterren en zelfs een lichtgevend hart. In het proces, waar het uiteindelijk op uitliep, beriepen de overtreders zich op hun vrijheid van godsdienst. De rechter mat hen de kerkelijke maat, vroeg ze naar kerk- of synagogebezoek, vergeleek hun rouwpraktijken met wat hun geloof voorschreef en zag geen verband. Hun rouwexpressie was te persoonlijk. Dan kon iedereen zich wel op de vrijheid van godsdienst beroepen. Hij wees het beroep af. Een man, zo lijkt me, naar het hart van H. M. (Harry) Kuitert. Ook Kuitert kent qua religie maar twee smaken. ‘Wensreligie’ – wat ieder er shoppend en bellen blazend zelf van maakt – en ‘rexebel bestaande godsdienst’ – van de kerken, en niet te vergeten de islam. Met wensreligies is net zo min iets mis als met volkstuintjes. Iedereen z’n eigen tuintje, hek er omheen en niemand tot last. Met reeel bestaande godsdiensten ligt dat een slag anders. Die claimen hun wereldbeschouwing als de enige echte, hun voorschriften als de enig juiste en ook hun God als de enige. Met deze religies valt niet te discussieren en je moet dat ook niet willen. Religie hoort noch thuis in het publieke debat noch in het publieke domein waarin dat debat gevoerd wordt. In domein en debat heerst de rede. Aanhangers van een reeel bestaande godsdienst moeten hun geloof thuis laten als ze aan het publieke debat willen meedoen. Maar juist over dat thuislaten maakt Kuitert zich zorgen. Daarom schreef hij een boek ter verdediging van de rede in het publieke debat. Zijn eerste zorg betreft de islam. Uiteindelijk wil de islam de cultuur overnemen. Logisch, religie en cultuur liggen daar in elkaars verlengde. Weinig kans dat het bij ons zo ver komt. Maar ook acceptatie van islamitische argumenten in het publieke debat is Kuitert al vele bruggen te ver. Hij gruwt ervan en vindt het gevaarlijk voor de alleenheerschappij van de rede. Zijn andere zorgen worden veroorzaakt door een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) uit 2006. Het heet ‘Geloven in het Publieke Domein’. De voorzitter van de WRR, de Tilburgse hoogleraar Wim van de Donk, schreef de inleiding en constateerde daarin grote verandering in religie en publiek domein. Mensen gaan anders geloven. Zich anders tot de officixeble godsdienst verhouden. De grens tussen ‘persoonlijk’ en traditie is met de oude meetlat moeilijk te bepalen (zie boven over de grafzerken). Ook het publieke domein verandert, wordt gedifferentieerder. Staat, politieke samenleving en burgerlijke samenleving. Allemaal publiek domein. Maar loopt de scheiding tussen kerk en staat in alle drie op gelijke wijze? Mogen gelovigen nergens, ook niet in de burgerlijke samenleving, in krant of op televisie, gelovige argumenten gebruiken in het debat? Ook niet als zij door die beperking en masse tot buitenstaander gemaakt worden? Ook niet als gelovigen hun inbreng presenteren als iets, waar zij ondanks hun geloof, vanuit een buitenpositie naar kunnen kijken? Al die ontwikkelingen in religie en publiek domein brengen Van de Donk tot de vraag of ‘het klassieke beginsel van de scheiding van kerk en staat’ op alle nieuwe vragen voldoende antwoord kan geven. 33


Dat zo via veranderingen in de religiositeit vragen worden gesteld bij de scheiding tussen kerk en staat, is Kuitert geheel in het verkeerde keelgat geschoten. Hij verdenkt Van de Donk, naar eigen zeggen ‘overtuigd katholiek’, ervan via het WRR-rapport zijn eigen kerk ‘uit het dal’ te willen trekken. Nieuwe religiositeit als Paard van Troje om de oude ‘reeel bestaande religies’, inclusief de islam, weer het publieke domein in te krijgen. Hij vermoedt een complot. Kuitert heeft veel gedaan, veel mensen geholpen afscheid te nemen van uit de tijd geraakte zekerheden. Maar zouden zijn eigen zekerheden over wens- en rexebel bestaande religies en over de rede als enige maat voor het publieke debat onaantastbaar zijn voor de bewegingen van de tijd? Er wringt iets. Net als toen in Florida. Zoals altijd wanneer werkelijkheid geen werkelijkheid mag zijn. Terwijl je je van de rede alles mag afvragen. Van het geloof trouwens ook. Of is dat mijn wensreligie? Trouw, 2 december 2008 Jan Greven http//:boekrecensiestrouw.nl

34


Het verlangen naar een Hoger Wezen blijft Zien wat geloven is H. M. Kuitert Trouw, 6-10-2007. Mensen met een kerkelijke achtergrond huiveren bij de gedachte dat alle geloofsvoorstellingen berusten op mythologie. Die angst is onnodig, vindt theoloog Harry Kuitert. Om het nog krasser te zeggen: die angst moet weg, wil geloof nog geloof zijn. Eerst waren er mensen, toen religies, toen goden, en toen was er God. Ieder kan het narekenen, want het kan eenvoudig niet anders. Er moeten eerst wezens zijn die zich bewust geworden zijn van zichzelf, van hun bestaan, van hun omgeving, en in staat zichzelf en elkaar uit te leggen waar ze aan toe zijn. Uitleggen is ‘onder woorden brengen’, en onder woorden brengen is betekenis verlenen aan wat uit zichzelf geen betekenis meebrengt: die evolutionaire chaos, laten we het zo noemen, die miljarden jaren chaos, waaruit zij zelf ten slotte opdoken als wezens die het woord machtig waren. Een hachelijke onderneming. Die betekenis moesten ze zelf bedenken: geen kerk, geen pastoor, geen predikant, geen wetenschap, geen filosofie, die hen voorging of hun een model aan de hand deed. Iets anders dan hun eigen verbeelding stond onze verre voorouders niet ten dienste. Het maakt begrijpelijk waarom elke cultuur begonnen is als religie, of andersom. Dat alle rexebel bestaande religies een vorm van culturele ordeningen zijn: constructies die steunden op wat wij zouden noemen ‘ God zegene de greep’. Het wankele ontwerp van de werkelijkheid, het waarvandaan en waarheen, werd in handen gelegd van hogere machten, die als haar uiteindelijke legitimatie dienden. Mensen moeten zich strikt aan de voorgeschreven orde houden, want de wereld dondert in elkaar, als ervan wordt afgeweken. Dat ‘moeten’ dat tot op vandaag zo opvallend aan het geloof vast zit (Dat moet ik van mijn geloof), heeft diepe wortels. Het laat zien dat ook vandaag geloof nog een soort wereldorixebntatie is, een meegegeven en meegekregen beeld van hoe de wereld in elkaar zit. Vandaar de desorixebntatie bij mensen als ze hun geloof dreigen kwijt te raken. Eerst waren er mensen, toen religie, toen goden, en toen was er God. Ook God is dus een voorstelling waarmee mensen betekenis verleenden aan wat uit zichzelf geen betekenis meebrengt? Inderdaad, ze hadden goden en God nodig to make sense of it. Dat kan natuurlijk nooit, zeggen gelovige mensen, dat moet een vergissing zijn, dat heb je mis. Want God is toch altijd eerst, per definitie is God toch eerst? Daar is hij toch God voor? Lees de oorkonde van het christendom, de Bijbel, het fundament van het geloof. Daar staat toch dat God er eerst was? Dat klopt. Maar we schieten er niet zoveel mee op. Want wie hebben de Bijbel geschreven? Mensen, Joodse voorgangers, op zoek naar hun roots, toen ze in ballingschap zaten, in Babel. Waar komen we vandaan, vroegen ze, wie zijn we eigenlijk, waarom zit Israel in gevangenschap? Hun antwoord staat in de vijf zogeheten boeken van Mozes, de basis van wat in de christelijke kerk het Oude Testament 35


wordt genoemd. Daarin zijn de volksverhalen van Israel samengebracht en geredigeerd tot een groot epos. En dat epos zegt dat aan het begin van Israels bestaan Israels God staat. Niet zomaar God, maar onze eigen God, zeggen ze, Israels God. Het zijn dus Joodse schrijvers die zeggen: eerst was God er. En ze bedoelen met God niet alleen Israxebls God, ze schrijven het ook met zoveel woorden: ze noemen Israxebls God bij zijn naam. Joden mogen hem, vanwege de heiligheid ervan, niet uitspreken, maar hij is wel te lezen. Met naam en toenaam staat Israels god aan het begin, zelfs als wereldgod, maar dat doen alle grote religies zo. Er is wel een manier om onder dat ‘eerst waren er mensen, en toen God’ uit te komen, en dat wisten onze gelovige voorouders heel goed: de Bijbel zelf komt van Boven, via mensen, maar dan toch via mensen van God zelf. Alleen is dan de vraag opnieuw: wie zeggen dat? Het zijn weer mensen die dat zeggen, de gelovige vaderen van vroeger. En talloze gelovigen lezen Gods Woord (een passende naam voor de Bijbel) nog zo: als informatie van God over God. Ondertussen verbeteren ze hem wel. Niet de Bijbel zoals hij over God spreekt, want zo is God niet. Hij eet geen hapje mee met Abraham, hij zoekt niet de hof van Eden af waar Adam en Eva zich hebben verstopt, hij overlegt niet met de engelen wat er gebeuren moet, nu de mensen met hun toren bijna tot de hemel zijn gekomen, hij wordt niet toornig en dreigt niet heel het mensdom te verdelgen. Zo is God natuurlijk niet, als hij een echte god is. Merkwaardig, dat is kritiek op de bijbeltaal, op de voorstellingen die daar de ronde doen over God. Waar komt die kritiek vandaan, hoe kon het gebeuren dat die sappige bijbelse verhalen, die zo duidelijk over God als een uitvergroot mens spreken, werden gediskwalificeerd? De kerkgeschiedenis levert ons het antwoord. De bijbelse wereld schrijdt, kort gezegd, een andere tijd binnen: de wereld van het denken en begrijpen. Het is de antieke cultuur, in haar verschijningsvorm van de Grieks-Hellenistische levens- en wereldbeschouwing, waarin de eerste christelijke theologen opgroeiden: de apostolische vaders, vervolgens de apologeten, en nog weer later de grote kerkvaders allen grondleggers van de christelijke theologie. Nadenken en begrijpen waren voor hen de vanzelfsprekende coxf6rdinaten van het geestelijk leven. En de bijbeltaal dan? In de Bijbel, zeggen ze vrijwel letterlijk, gebruikt God plaatjes, hij spreekt ons daarin toe op een manier die bij kinderen past: met voorstellingen over een hemel en een hel, over een God die zich druk maakt over zijn schepselen, die berouw heeft van zijn daden. Maar dat zijn trekken die niet bij een echte godheid passen, dat ziet elke geletterde onmiddellijk in: God is niet echt zoals de Bijbel hem tekent, zo kan hij eenvoudig niet wezen. De bijbeltaal dient een pedagogisch doel, de theoloog, de intellectueel, ziet daar doorheen, en leest de bijbelse voorstellingen als versluierende en versluierde aanduidingen voor wat God wel is: het enig, eeuwig en eenvoudig geestelijk wezen. Een uitkomst die vrijwel letterlijk terugkeert bij Thomas van Aquino, en nog weer later in artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, het belangrijkste belijdenisgeschrift van de Reformatie. De Nederlandse Geloofsbelijdenis als wegbereider van de ietsisten? Inderdaad, daarop komt het wel neer. Ik bedoel dat niet denigrerend, maar om de afstand tot de Bijbel weer te geven.

36


Is God persoonlijk? Heikele vraag tegenwoordig. Ik begrijp dat niet, natuurlijk is God persoonlijk, als je het althans over de god van de Bijbel hebt. Maar ja, als je die beneden de maat vindt, dan moet je wel naar filosofische abstracties grijpen. Waarom christenen daaraan de voorkeur gaven en vaak nog geven? Het antwoord is: omdat ze niet willen weten van ‘eerst waren er mensen en toen goden en toen was er God’. Want dat brengt mee dat de geloofsvoorstellingen van de Bijbel een erfenis van vroeger zijn, van verre voorouders, en wat hun makelij betreft ‘van verbeelding’. Mythologie. Geen dragers van informatie over een Andere Wereld, over God, maar dragers van ideeen over de wereld, bedacht door mensen die vroeger leefden, in een heel andere wereld, en die op de zinledige chaos niets anders dan hun voorstellingen konden loslaten to make sense of it. Mensen met een kerkelijke achtergrond vinden, bij alle begrip dat ze kunnen opbrengen, ‘mythologisch’ een brug te ver, geloofsvoorstellingen moeten een vorm van kennis blijven, kennis van God, zoals ze die van huis hebben meegekregen. Maar het kwaad straft zichzelf. Wordt het geloof een zaak van waarheden, van kennis, van informatie over een andere wereld, dan ligt het open voor onderzoek. Dat breekt zich baan in wat dan de Verlichting heet. Want ook de Verlichting zette het verstand in, maar voor haar was het verstand niet zoals bij de kerken het instrument om een systeem van kennis op te bouwen dat tot in de hemel reikte, zelfs God en hemel insloot, maar een instrument dat kritisch onderzoek mogelijk maakte, op welk terrein ook maar. Toets en controle, en op basis daarvan de menselijke kennis herorganiseren dat is de Verlichting. Zij pakte de kerkleer op haar zwakke punt: geloofsvoorstellingen als dragers van informatie. Informatie kan en mag, ja moet, getoetst worden, wil je de mensen niet bedriegen. Welnu, voor toetsen hebben we het wetenschappelijk onderzoek, zegt de Verlichting. En zo begint het grote spel van aanvallen en verdedigen, met als inzet de geloofswaarheden van de christelijke kerk. Zegt het geloof hoe de wereld in elkaar zit? Dan sluit geloof, als het al niet helemaal uit feitelijkheden bestaat, toch een feitelijke component in, is het wat in het Engels heet a factual belief. En facts laten zich onderzoeken. daar zijn het facts voor. Liep Jezus echt op het water? Kan niet, mensen kunnen niet op het water lopen, zelfs wonderdoeners lukt het niet, probeer maar. (In feite probeerde een evangelist in Afrika het aan het eind van de twintigste eeuw, en hij verdronk, zoals de kranten meldden.) Op het water lopen is misschien een kleinigheid, maar eind zeventiende eeuw werd er ook aan de letterlijkheid van het scheppingsverhaal al getornd: het verhaal kan feitelijk niet kloppen. Eveneens een kleinigheid? Sommige christenen gaan daar voor het gemak van uit. Maar als er geen schepping is geweest, waarin alles goed was (God zag dat het goed was), dan was er geen staat der rechtheid, waaruit de mensheid kon vallen. De zondeval die aan die staat der rechtheid een eind maakt, is er dan niet geweest, en indien geen historische zondeval, hoe zit het dan met de noodzaak van God om Zijn Zoon tot redding der mensheid naar de aarde te sturen? De trits schepping, zondeval, verlossing als feitelijk gegeven vormt het het gebinte van de christelijke leerwaarheden. Valt die feitelijkheid weg, hoe moet het dan met die leer? Zo loopt de wagen ten slotte vast. Tot op vandaag toe woedt er een strijd over alles wat de kerken als factual willen vasthouden. Atheisten zetten zich af tegen theisten, agnosten tegen gnosten (weters), nietes vecht met welles. In mijn ogen een even onvermijdelijke als onvruchtbare 37


controverse. Atheisten zijn er omdat de christenheid haar eigen traditie heeft misverstaan. Religieuze voorstellingen zijn van huis uit niet ‘van kennis’ maar ‘van verbeelding’. Is God dat ook? Het heeft eeuwen geduurd voor de christenheid durfde te erkennen, dat de god van de christelijke kerk eigenlijk Israels god is, die door de christenheid is geannexeerd. Een hele stap vooruit. Maar waarom niet verder gespit en de vraag gesteld: waar komt Israels god op zijn beurt dan vandaan? Israels god stamt uit de wereld van de Mesopotamiers en de West-Semieten, de wereld van het polytheime. God is er soortnaam: vandaar de kleine letter. Lees het Oude Testament, ook daar is god soortnaam, je kunt het in de verhalen prachtig volgen. De goden zijn daar, net als de volken waarvoor ze staan, met elkaar verwikkeld in gevechten op leven en dood, totdat er ten slotte 1 overblijft, de winnaar, en die god krijgt dan een hoofdletter (God), van soortnaam wordt het woord een eigennaam. In het proces van overname mag het concept God door de christelijke kerk zijn bijgesteld, verrijkt met andere trekken, en wat dies meer zij, zijn herkomst ligt er nog steeds duimendik bovenop: hij stamt uit de wereld van de vele goden van het Midden-Oosten, hij is van huis uit volksgod, die bij zijn volk in en uit loopt, net zoals godheden dat doen in de mythen van de niet-christelijke religies, het goddelijk en menselijk niveau lopen door elkaar. Het merkwaardige is, bij volken als de oude Germanen gaan we er voetstoots vanuit dat hun godsvoorstellingen ‘van verbeelding’ zijn. Maar bij Israels God is die benadering ineens afgelopen, dan moet alles ‘echt’ zijn, dan geeft de Bijbel informatie die ons kennis verschaft over een realiteit buiten ons. Dat verduistert het zicht op het materiaal van de christelijke kerk, om niet te zeggen dat het dat verdonkeremaant. Grote vraag is natuurlijk: hoe diep grijpt deze statusverandering van de geloofsvoorstellingen in? Volgens mijn diepgelovige broer leg ik hem een dooie mus op het bord, en menig doorgewinterde kerkganger denkt dat met hem mee. Voor wie zijn hele leven geleerd heeft dat geloofsvoorstellingen kennis verschaffen over een andere wereld, wordt het zelfs angstig te moede, als hem gezegd wordt dat ze niet ‘van kennis’ zijn maar ‘van verbeelding’. Ten onrechte, die angst kan weg, of om het krasser te zeggen: hij moet weg, wil geloof nog geloof zijn. Want verbeelding werkt, allxe9xe9n verbeelding. In geloofsvoorstellingen hoeft niets te zitten om te werken, althans geen informatie. Indien al informatie, dan over de gemoedstoestand van degene die zich ervan bedient. Denk om te beginnen aan die islamitische jongeman die zich een gordel explosieven omdoet, om zich vervolgens op te blazen op een drukke markt of in een goedbezocht restaurant. In zijn afscheidsbrief vermeldt hij dat hij zijn daad aandurft omdat aan de overzijde hem het paradijs wacht (al dan niet met de 72 maagden). Bestaat dat paradijs? Irrelevante kwestie! Wat die jongeman tot zijn daad brengt, is de voorstelling die hij in zijn hoofd heeft, het paradijs. Wat ‘van verbeelding’ is, zet hem aan tot zijn daad. Of neem die godsgruwelijke God van de vader van Jan Siebelink in zijn boek ‘Knielen op een bed violen’. Bestaat die God? In dit voorbeeld is het al helemaal duidelijk: Hij hoeft niet te bestaan. Die gruwelijke God behoort tot de verbeeldingswereld van de vader. Wat ‘van verbeelding’ is, drijft 38


Siebelinks vader uit in de diepste duisternis, en ‘wat van verbeelding is’, is een andere zegswijze voor geloof, zijn geloof. Maar die moslim die zichzelf opblaast: hij gelooft toch dat die hemel bestaat? Zonder twijfel. In xe9xe9n klap zie je wat geloven is: aan de verbeelding realiteit toekennen, een eigen figuratie van de werkelijkheid (die van je religie, of wellicht een die je zelf hebt bedacht) erop nahouden. Je ziet tegelijk dat die realiteit er niet hoeft te zijn, niet hoeft te bestaan, om mensen aan te moedigen, vertrouwen in te gieten, of juist van angst te vervullen. Of er realiteit, ‘echte werkelijkheid’, aan de voorstelling beantwoordt, is een prima vraag, maar het antwoord erop als voorwaarde stellen voor geloven (‘Anders is het geen geloof’) is de wereld op z’n kop. Het heeft met geloven niets te maken. Verbeelding werkt, verbeelding doet het werk, wat ‘van verbeelding’ is, spreekt tot onze verbeelding, en zet ons tot handelen aan. Alleen wat ‘van verbeelding’ is, kan dat doen. Waarom de trein zo gemakkelijk op dat verkeerde spoor van ‘echt bestaan’ terecht is gekomen, laat zich eenvoudig verklaren. Mensen hebben kunnen constateren dat verbeelding werkt. Welnu, datgene wat werkt moet een realiteit zijn. Zo vertaalden geleerde filosofen en theologen de verbeelding terug tot ‘echte werkelijkheid’. Nog het ergste niet, maar die ‘echte werkelijkheid’ moest worden aangehangen, erkend, verdedigd, als was het een waarheid, als was de verbeelding informatie. De wet van de terugvertaling, laat ik het zo noemen, heeft het geloof de das om gedaan en doet dat nog. De voorbeelden kunnen ons ook helpen om in het reine te komen met de eindeloze strijd over de vraag: bestaat God of bestaat Hij niet? Die strijd verder voeren, is niet alleen een vergissing, hij is bovendien nooit te winnen. Dat dacht de christelijke theologie eeuwenlang overigens wel. Via het denkmodel van de platonische filosofie heeft ze naast de fysica een terrein van metafysica aangenomen, een terrein dat betreden wordt door het achterlaten van kennis die berust op menselijke ervaring. Zeker, ervaring levert wel kennis op, maar je kunt er niet van op aan dat het zekere kennis is: ervaringen wisselen. Betrouwbaar, in de zin van zeker, is alleen die kennis die buiten alle ervaring (wij zouden zeggen: buiten tellen, meten en wegen) om tot stand komt. En hoe kom je aan zekere, onveranderlijke waarheid? Als je kennis verwerft via de denkende Nous, en alleen via die Nous, Grieks voor de Rede met een hoofdletter. De eerste christelijke theologen vonden dat prachtig: natuurlijk kon je God, het eeuwig en enig Wezen, niet leren kennen door tellen, meten, wegen, maar wel door met de Rede, het denken, tot het uiterste te gaan. Als je je Rede gebruikt, moet je wel uitkomen bij God, de enige onveranderlijke waarheid. De redenering getuigt van denkkracht, maar bewijskracht heeft ze niet, ze veronderstelt wat ze wil aantonen. Wat bewezen moet worden, is dat we met ons denken ook kunnen bedenken wat buiten ons denken ligt: God die per definitie niet ons bedenksel is. Als je zegt dat mensen daartoe in staat zijn, beweer je op z’n best wat de oude kerkvaders ook al beweerden: mensen hebben een splintertje Rede in zich, en kunnen om die reden kennis van de onkenbare God hebben. Gelijk kent gelijk.

39


Voor het overige blijft het een bewering die met zichzelf in strijd is. Wat buiten ons denken is, bedenk je niet (De Rijk). En bedenk je iets, al was het de ondenkbare godheid, dan ben je niet meer extramentaal bezig, maar met een gedachte. Daarmee is ook het misverstand opgeruimd dat onze beelden zo krakkemikkig zijn omdat ze beelden zijn van de Onzienlijke. De Onzienlijke is zelf ‘van verbeelding’, een gedachte van mensen. Altijd is het een gedachte van mensen, daarom is God vogelvrij. Vroeger hield de kerk de beeldvorming in de hand, nu maakt ieder er het zijne, lees: de zijne van. Het effect is wel dat het woordje god de dood van duizend bijstellingen is gestorven, en in het publieke debat een waardeloze term is geworden, de bruikbaarheid voorbij. Welke God heb je in je gedachten, en waar haal je Hem vandaan? Dat is de zinnigste, fundamenteelste vraag die we kunnen stellen. De christelijke kerk haalde hem uit de Bijbel, haalde hem er ook uit, om het wat dubbelzinnig te zeggen. Maar voor zover hij dat overleefde, is de God die in de gedachten van de christenen bestaat, de god die in de bijbelse verhalen onder woorden is gebracht. De dominee doet het met woorden. Goedemorgen gemeente, zegt hij, de tekst voor deze morgen is uit het boek Jesaja (ik noem maar wat). En dan begint hij teksten uit te leggen, te parafraseren, er wat van te maken waar je vandaag wat aan hebt. Zoals dat met een goed gedicht gaat, zo gaat het in de kerk met de Bijbel als tekst: lezen, uitleggen, moed putten uit woorden, jezelf en elkaar en de hele wereld uitleggen met behulp van woorden die ‘van verbeelding’ zijn. Of denk x96 ander voorbeeld x96 aan een mooi boek: het sleept je mee, je bent even in een andere wereld, die je nog tijden lang kan bezig houden, ook als het boek allang weer dicht is. Dat is de christelijke erfenis. Helaas, niet alles uit de erfenis spreekt aan. In omax92s kast staan prachtige dingen, schatten van grote waarde, maar sommige passen beter bij gister, andere zijn op hun plaats in een museum. Af en toe staat er ook iets dat tot onze verrassing uiterst bruikbaar is, maar eerlijk is eerlijk, het geldt niet voor alles. Dat is niet jammer, of misschien is het dat wel, maar het is vanzelfsprekend. Omax92s tijd was een andere tijd, de wereld zag er anders uit, oma worstelde met andere problemen, en oma dacht dientengevolge niet alleen over andere dingen dan wij, maar dacht over dezelfde dingen ook anders dan wij vandaag. Het is ook bevrijdend: het simpele feit dat het om een erfenis x92van verbeeldingx92 gaat, schept ruimte en vrijheid. Zou de erfenis uit waarheden bestaan, dan bleef er niets anders over dan ze te aanvaarden als verplichting. Je moet zo denken vanwege de voorschriften van je geloof. Terwijl je er tegelijk niet aan kunt en wilt voldoen. Je kunt toch niet voor waar houden wat voor je besef onmogelijk is? Wat ‘van verbeelding’ is laat vrij en maakt vrij, spreekt aan of het doet dat niet. Doet dat soms, en soms ook niet. De omstandigheden zijn er naar, of juist niet. Welke jongen die net de vrijlustige puberleeftijd heeft bereikt, voelt zich aangesproken door het verhaal van het sterfbed van de aartsvader Jakob? Hij heeft wel wat anders z’n hoofd. Geen nood, het gaat niet om informatie die kennis verschaft, maar om verbeelding. En verbeelding beidt haar tijd.

40


De mens is de spil waar alles om draait. Hij heeft zelfs, om zijn vragen op te lossen, gegrepen naar goden en God. Mensen verlenen betekenis, zin, aan wat uit zichzelf geen betekenis meebrengt. Ze scheppen zich een leefwereld door een menselijk stempel op de chaos zetten. Het mag er misschien even op hebben geleken dat er van heel de christelijke traditie niets overbleef, maar kijk eens aan: het allereerste wat je terugvindt, is jezelf, jezelf als mens. Achter heel die cultuur waarin we leven, achter die erfenis van vroeger die we meedragen, achter dat alles staat de mens. Ook achter de christelijke erfenis, zeker, ook achter de Bijbel: we kijken onszelf in het gezicht, als we de Bijbel lezen. Weliswaar via verre voorouders, maar toch. Mensen waren het die ons hun verbeelding overleverden. Een verbeelding waarin ze zichzelf uitlegden, wie ze waren en wat ze hier deden. Ook zo kun je de Bijbel lezen: als de zelfinterpretatie van verre voorouders. Met als zoekvraag: zien wij onszelf ook zo, of kijken we heel anders tegen onszelf aan? En de kerken? De kerken moeten niet zeuren, maar zich veeleer verheugen over hun succes. Ze hebben een orde tot stand helpen brengen. Mensen kunnen het nu zelf, onze cultuur heeft niet meer de leiband van de kerk nodig. Dat verlangen naar een Hoger Wezen, waarin het bestaan zich verankeren kan x96 ja, dat blijft. Het is de nieuwe religiositeit van vandaag. Een even hardnekkig als onvervulbaar verlangen. Of de kerken een recept in huis hebben dat mensen helpt aan ongestild verlangen een plaats te geven in hun leven? Laat ze eerst maar eens een paar jaar besteden aan de vraag ‘moet kerk’? Indien niet voor het eeuwig heil des mensen, waarvoor dan wel? Op z’n minst zou de kerk het antwoord op de vraag niet aan anderen moeten overlaten. H.M. Kuitert, in Trouw, 6 oktober 2007

Reacties van lezers op het artikel van Kuitert in Trouw van 06-10-2007 Het verlangen naar een Hoger Wezen blijft Als een ware theoloog en zeg maar gerust profeet Wil Harrie Kuitert ons nu de echte waarheid vertellen. Hij is terecht kritisch over de bijbel, maar als theoloog verliest hij nog niet zijn streken. Hij meent nu ware kennis te prediken en verzuimt daarbij zelf in de spiegel te kijken. Zijn verhaal is, helaas voor hem, ook op geloofsveronderstellingen gebaseerd. Dus ik moet Kuitert geloven om in zijn redenering mee te kunnen gaan. Hij is niet kritisch op het ontstaan van zijn theorie. Hij probeert te ontsnappen aan het subjectivisme van alle religies, een nobel streven, maar verkondigd tegelijkertijd weer een eigen theorie(religie). Peter Dijkstra, Winsum, (13-10-2007, 10:02:55 uur)

Ik heb met belangstelling het vlot geschreven artikel van de heer Kuitert gelezen. Hij geeft een heldere analyse op ontstaan en voorstellingswereld van de bijbelschrijvers en het ontstaan van de leer van de christelijke kerk. De conclusie dat God dan ook maar een verbeelding van mensen is,onderschrijf ik echter beslist niet. Het bestaan van God als Hoger Wezen die de wereld en dus ook 41


mij draagt-buiten onze wil en verstand en verbeelding om-is misschien niet rationeel te bewijzen maar wel (soms)voelbaar en te geloven. In hun taal en tijd hebben diverse bijbelschrijvers getracht ,met woorden die altijd ontoereikend zijn,dit bestaan aan te duiden. H.Moens, Groningen, (11-10-2007, 13:18:28 uur)

"Betekenis geven aan wat uit zichzelf geen betekenis meebrengt: chaos". Maar als het nu geen chaos zou blijken te zijn maar kosmos: resultaat van een intelligent ontwerp. Mogelijk zou er dan toch sprake kunnen zijn van een God die er was voordat mensen in staat waren hem te bedenken. Dan zou verbeelding niet verzanden in inbeelding, zoals dat m.i. bij u onvermijdelijk is. Het valt op dat in uw betogen de visie van natuurkundigen, kosmologen, biologen die hun vakmanschap met vreugde verbinden met hun geloof buiten beeld blijven. Jammer! "Het is vol wonderen om ons heen" c. de kruijk, drachten, (11-10-2007, 12:11:27 uur)

Een paar jaren geleden liep ik naar de kop van een krib om zo naar de Lek te kijken. Zo vooruitgeschoven trok de stroom breed langs me, kolkend bij de basaltkeien onder me. "God is mijn vriend", beleefde ik daar in de rustige koele herfstlucht. En Jezus niet minder: "hou bovenal van god en van je naaste als van jezelf". "Heb je vijanden lief". Een overrompelend bevrijdende ervaring, die sindsdien bij alle woelingen toch als een kompas richting geeft aan mijn koers. Bedankt, mijnheer Kuitert, voor uw artikel. Ik beaam uw verhandeling van a tot z als oprecht, waarachtig; als teken van troost en vertrouwen. Structuur voor mijn denken. Hans van Leeuwen, Nieuwegein, (09-10-2007, 16:37:28 uur)

Ja, definitief! Toen de mens nog niet wist waar donder en bliksem vandaan kwamen, werd er een god aan de haren bijgesleept; er werd zelfs een dag naar hem benoemd. Nu de wetenschap er achter gekomen is hoe dat werkt, is hij aan de kant gezet. Nog even wachten tot we meer weten en de rest volgt gelukkig ook. Ed, Auckland, (09-10-2007, 10:02:15 uur)

Mensen bedachten God niet, maar ervaarden een x91heilige aanwezigheidx92 die zij een naam (soms namen) gaven, en vatten het in een raamwerk van geschiedenissen, verhalen, rituelen en gebruiken om x91bodyx92 te geven aan het abstracte, en om het met andere mensen te kunnen delen. Het delen van gelooftradities geeft de mens geestelijke voeding en inspiratie, en sociale banden. Tegen mijnheer Kuitert zou ik willen zeggen als antwoord op de vraag of x91kerk moetx92: Daarom mxe1g kerk. Ik zou ook willen vragen: Als u nou eens even afstand neemt van de logos, met homo sapiens en ego als middelpunt, en u al uw zintuigen openzet, ervaart u dan niet iets van de bezieling van de wereld? Geest die door de materie stroomt? Is het verbeelding‌..? Heleen, Haarlem, (09-10-2007, 01:24:26 uur) 42


"Eerst waren er mensen, toen religies, toen goden, en toen was er God. Ieder kan het narekenen, want het kan eenvoudig niet anders", schrijft Kuitert. Waarom kan het niet anders? Ik zou me deze volgorde kunnen voorstellen: Eerst was God er, al voordat er nog iets anders was. Daarna kwamen er mensen op aarde. Zij kwamen na verloop van tijd tot het besef dat God bestaat. Kuitert lijkt nog niet op het idee te zijn gekomen dat deze volgorde heel goed mogelijk is – voor velen zelfs een zekerheid. Henk Glimmerveen, Hilversum, (08-10-2007, 19:47:35 uur)

Ondubbelzinnig toont Kuitert weer x92s aan dat hij een athexefst is. Waarom zou Jezus niet op het water kunnen lopen? Wie niet in wonderen gelooft, is geen realist. Bedenk even waartoe het Opperwezen in staat is. De menselijke hersenen bevatten 100 biljoen zenuwcellen en iedere zenuwcel heeft meer dan duizend verbindingen en dat alles is precies gecoxf6rdineerd en op de juiste manier x91bedraadx92. Dus hoezo x93eerst waren er mensenx94? Heeft de mens zichzelf gemaakt dan? Wat betreft het scheppingsverhaal en de symboliek daarvan lees de juiste uitleg in Groot-Johannes-evangelie deel 1 (h.156-162) van Jakob Lorber en de schepping zelf deel 8 (h.69-74) F.R., Purmerend, (08-10-2007, 16:18:10 uur)

Als er iets in het hele stuk doorklinkt, dan is het wel angst. De angst van de zinloosheid van het bestaan en de angst, dat wij alleen maar een schakeltje zijn in de evolutie. En dat wij niet de spil van de schepping zijn. En als de oude zoethoudertjes het niet meer doen, dan moeten wij vooral nieuwe zoethoudertjes bedenken. Kuitert geeft een opsomming van de "fopspenen" van vroeger en voegt daar zijn eigen "fopspeen" aan toe. En al die fopspenen klinkt door, dat ze als de dood zijn voor de gedachte, dat wij een speling van de natuur zijn en waarschijnlijk voor de natuur net zo belangrijk zijn als een kakkerlak. Henny, Almelo, (08-10-2007, 11:21:45 uur)

Zie de ontelbare pogingen van alle volkeren in de gehele menselijke geschiedenis om de Joden uit te moorden, te laten verdwijnen uit ons gezichtsbeeld, want ze doen ons iedere keer weer denken aan die "vervelende" God van Israel, de Schepper van hemel en aarde, waar wij niets mee te maken willen hebben. Netzoals prof. Kuitert daar niets mee te maken wil hebben. Van Farao, via de tsaar, moslim sheiks, naar Hitler en via vele tussenstations is geprobeerd de Joden weg te doen, maar het lukt alsmaar niet. Het lijkt alsof de Joden onsterfelijk zijn. Het lijkt alsof hun God onsterfelijk is. Het lijkt alsof die God werkelijk bestaat Hans Holtrop, Voorburg, (08-10-2007, 06:27:39 uur)

"De Onzienlijke is zelf van verbeelding", schrijft Kuitert. Ook dit is een verbeelding. Kuitert creeert een verbeelding van een verbeelding. Een flinterdunne redenering, die niet veel meer oplevert dan 43


de plaatsing van bijbelse verhalen in een ander perspectief. Dit leidt bij hem zelfs tot de conclusie "dat de mens de spil is waar alles om draait, de mens die betekenis verleent aan alles wat uit zichzelf geen betekenis meebrengt". Je zult eerst moeten weten wat de oorsprong van het leven is voordat je over de betekenis ervan kunt praten. Ook de natuurwetenschappen hebben daar nog geen antwoord op kunnen geven. Een eindeloze discussie. Nanne ter Hoeve, Apeldoorn, (07-10-2007, 22:51:13 uur)

En de mens schiep God naar zijn beeld en gelijkenis. Tevens schiep hij Allah en Visna en Boedha en Wodan en Donar etc, etc, En de mens zag dat het goed was,totdat hij ging nadenken en inzag dat godsdienst onderdeel was en nog steeds is, van de stammencultuur, die nog steeds voortduurt en dat daardoor godsdiensten slechts middelen zijn om macht uit te oefenen, rijkdom te vergaren en oorlogen te winnen. Hoewel religie in de moderne, ongeorganiseerde,zin minder gevaarlijk is,blijft het even onwijs en dommig als godsdienst;houdt er mee op,het zal u opluchten! karel, amsterdam, (07-10-2007, 21:01:57 uur)

Als niet-gelovige heb ik moeten erkennen, dat er veel athexefsten zijn die zelf te gemakkelijk gebruik maken van allerlei slordige redeneringen, die ze op andere momenten gelovigen verwijten. De discussie over "identiteit" is een recent voorbeeld, ontstaan omdat de vage betekenis van een woord absoluut wordt gemaaakt. Dat wij het allemaal zelf doen, dat belangrijke woorden (zoals liefde, vrijheid, rechtvaardigheid) nooit naar een absolute werkelijkheid verwijzen, dat lijken we nauwelijks voor onszelf toe te kunnen geven. In dat opzicht is religie en ook religiiegeschiedenis, zoals Kuitert beargumenteert, zeer waardevol… Nico, Amsterdam, (07-10-2007, 17:08:28 uur)

Alle religies zijn ‘man-made’-producten, meneer Kuitert. Religies hebben door de eeuwen heen vooral oorlogen veroorzaakt; bloedige, monsterlijke oorlogen, m.n. door monothexefstische religies. Religie is er enkel t.b.v. het uitoefenen en behouden van macht over anderen (uitzondering, o.a.: het boeddhisme; deze x91levensbeschouwingx91 kent geen aanbidding van een gecrexeberd /manmade opperwezen). Ab, Amsterdam, (07-10-2007, 16:01:14 uur)

Het bulkt van de slordige redeneringen en contradicties. Kuitert negeert de traditionele opvatting dat God "door Zijn geest" de geldigheid van teksten kan bevestigen. Zijn bezwaar tegen "een erfenis van waarheden" is raar. Wat het meest stoort is de standplaatsgebondenheid van het uitgangspunt: overmatige aandacht voor bijbel en kerk. Ca. 60% van de wereldbevolking gelooft krachtig in God en in cruciale waarden zonder de "hulp" (of belemmering) van bijbel en kerk. M. de Zeeuw, Kaboel, Afghanistan, (07-10-2007, 06:43:11 uur) 44


Mijn zoon Levi, bijna zes jaar, zit op een PC-schooltje. Hij leert daar met zijn islamitische vriendinnetje Chardee iets van een God, inderdaad als een mogelijke waarheid van de verbeelding. Thuis proberen we Levi allereerst mee te geven dat hij zijn omgeving, medemens en zichzelf leert kennen, herkennen en erkennen. De mens als uitgangspunt; God is een mogelijkheid. In deze prachtig levendige tijd, bewaren we dit artikel van Kuitert en leggen het Levi tzt voor als goddelijke start voor een gesprek over de mens Levi, zijn (denk)wereld en zijn (verbeeldings)kracht. Onze grote dank daarvoor denker – en toch vooral – mens(!) Kuitert. wilag kater, alkmaar, (07-10-2007, 04:05:10 uur) Het is helemaal niet onverdraaglijk de intrinsieke beperktheid van ons kennen te ERkennen. Geen enkele natuurkundige spreekt deze beperktheid tegen en de meeste athexefsten ook niet. Daar hebben we geen bovennatuurlijk verschijnsel voor nodig en we verlangen er al helemaal niet naar. M.Nieuweboer, Moengo Suriname, (06-10-2007, 22:28:19 uur)

Uitstekend betoog, maar eerlijk is eerlijk, ik ben een Kuitert-fan. Waar m.i. zijn consistente verhaal, consistent t.o.v. zijn eerdere publicaties, op neer komt is dat we het christelijke geloof, evenals andere geloven moeten waarderen voor het feit dat het functioneel is, en dat tegelijkertijd de claim van "enige echte ware" onzinnig is. Of gelovigen daarmee genoegen zullen nemen betwijfel ik met hem. Why settle for less when you are convinced of possessing the truth. De waarheid dat de geloofswaarheid niet bestaat komt bij velen txe9 hard aan. Paulcjm, Eijsden, (06-10-2007, 20:53:41 uur)

Kuitert komt enkel verder, wanneer hij de numineuze ervaring in zichzelf erkent. En zijn verouderd rationalistisch denken verlaat. Erkent,dat er meerdere wijzen van denken bestaan,waarvan de hoogste het mythisch denken is. Het denken vanuit totaliteitservaring dat enkel uitgedrukt kan worden in kosmische beelden: God ontmoeten in en achter de zee,de wind;de Verborgene Die elke dag de kosmos schept. Overigens is zijn weergave over het ontstaan der bijbel onjuist. De eerste 3 van de 4 hoofdschrijvers leefden voor Babel (zie Richard Elliott Friedman "Who wrote the Bible"). Sterkte op De Weg! Hans Annink, Hengelo, (06-10-2007, 15:22:58 uur)

Dit artikel leest prettig en doet goed er in mee te gaan. Zoveel is echter hiernaast ook mogelijk , tenminste in mij kwam tijdens het lezen de gedachte op :""WIJ kennen het bewustzijn van de eerste mensen niet .Het zou immers kunnen dat zij,anders dan wij nu, WEL EEN WAREN MET HET GROTE GEHEEL.en dus wisten waar wij nu naarzoeken,danwel vermoeden/bedenken. reflexxus, zutphen, (06-10-2007, 15:12:26 uur)

45


Een van de kenmerken waarin de exacte wetenschappen, Wiskunde en sommige Natuurkunde vakken, zich onderscheiden van de mens- en sociale wetebschappen is van denkeconomische aard:"Probeer een kennisgeheel van je wetenschap zo te organiseren dat je alle kennis in dat geheel "logisch af kunt leiden" (deduceren uit) een zo klein mogelijk aantal grondbegrippen, vaak "axioma’s of beginselen van kennis" genoemd. K’s theologie is een schoolvoorbeeld van Axiomatische Theologie, dat in deze methode veel verder gaat dan de klassieke Scholastieke (Aristotelische) Theologie. K vermijdt de vraag waarom die axiomatische methode wel werkt in bepaalde exacte kuijk, berchem, (06-10-2007, 14:57:58 uur)

Iedere mythe hoe animistisch , Christelijk of Joods of Islamitisch heeft alleen ten doel om de brug naar de hoogste te zijn. Dat lijkt mij de meest primaire opdracht van kerken en religies in het algemeen. In Deuteronomium 6:4 wordt dit treffend neergezet door middel van de Godsnaam."Hoor Israxebl ,de heer is onze God: De heer is een". pellinkhof, genneton, (06-10-2007, 14:51:22 uur)

Geloven is afgaan op het gezag van anderen. Maar er zijn op de wereld geen mensen meer met voldoende gezag. Dat is ook niet meer nodig. De boodschap van deze tijd is dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor wat hij/zij doet, denkt en nalaat. Door het verpersoonlijken van God(=de intelligentie die achter alles schuil gaat), is God niet langer het symbool van eenheid, maar de bevestiging van verdeeldheid. Het menselijke brein weet zich geen raad weet met eenheid,leegte,stilte of eeuwigheid. Het rationele wetenschappelijke denken,dat bijna iedereen in de westerse wereld in zijn greep heeft,laat het besef een eeuwigheidswezen te zijn niet toe. Piet Vernooy, Amsterdam, (06-10-2007, 14:34:45 uur)

Een reactie op het artikel zou als doel moeten hebben een denkfout die K. maakt (zou maken) aan te tonen. Beschuldigingen uiten (ongefundeerd) is niet fair. Het dichtst in de buurt van een faire reactie komt m.i. Paul Delfgauw uit Leiden. Hij lijkt een denkfout te detecteren in de redenering van K. Hij wijst echter op een schijndenkfout omdat die impliciet door K. ook al is doorzien. O.a. daar waar K., De Rijk citeert. Is het zo onverdraaglijk de intrinsieke beperktheid van ons kennen te ERkennen? Dxe1t is de niet mis te verstane kernmededeling die K. aan zichzelf en zijn lezers doet. Niet meer, niet minder. F.J.M.Cuijpers, Den Haag, (06-10-2007, 10:42:32 uur)

In het laatste stukje zegt Kuitert"kerken hebben een orde tot stand helpen te brengen,mensen kunnen het nu zelf"Ik zou zeggen,religieuse regels ipv kerken. Aangezien groei onderhevig is aan tijd,dienen we schriftplaatsen te beoordelen naar hun tijdsaspect. Zo krijgt een klein kind veel regels om hem te beschermen en te begeleiden,dit is te vergelijken met de Hebreeuwse wetten,waarin 46


zowat alles wordt vastgelegd. De Christelijke wetten,geven al veel meer ruimte aan het geweten,iets dat in de Hebreeuwse wetten niet voorkwam,men moest dus zelfstandiger worden en zelf leren nadenken. Leven naar de letter,is terugvallen naar het kindstaduium. Rayhana, Amsterdam, (06-10-2007, 10:09:44 uur)

Elk mens heeft vanuit zijn basis een waarde of een inzicht voor ieder is dat anders , god zit in je, in een mens de "geest" of bezieling, daardoor is alles wat het is en waar het naartoe gaat door bezieling, zelfs goed en kwaad, geen aanroepbare in de hemel waar is de hemel trouwens onder of boven ? maak je zelf rustig en zonder gedachten als dat lukt kom je bij god, iedereen maakt er deel van uit alles wat er is. maar het is er niet makkelijk voor iedereen je moet flink oefenen. kuitert gelooft niet in het dogma van de kerk, maaaaaaaar kuitert WEET. m.nieuweboer moengo suriname, a, b, (06-10-2007, 08:56:01 uur)

Ik hou het gewoon op Descartes. Zijn godsbewijs was gebaseerd onder meer op het feit dat wij mensen er zijn. En iets dat groter en volmaakter is dan de mens moet ons gemaakt hebben. Iets dat nietiger en kleiner dan de mens is, kan ons nooit gemaakt hebben. Degene die ons gemaakt heeft, noemde Descartes God. Zo, heel kort door de bocht gezegd, kwam Descartes dus bij God uit. God was er dus eerst, en als we goed stil staan bij en in ons zelf, dan vinden wij Hem daar (weer). – Meer hierover is te lezen in ‘Meditaties’, door Descartes. Paul Delfgaauw, Leiden, (06-10-2007, 08:53:17 uur)

Theologie zou niet meer over oude boeken moeten gaan, maar over religieuze ervaringen (die in die oude boeken zijn neergelegd maar niet alleen daar). Dan wordt het ook een empirische wetenschap. Voorbeeld (Den Haag 10 mei 1940): "..die man wiens benen en armen waren afgerukt. We legden hem op een zandwagen; ik sprak kort met hem en we baden samen (hij sloot nog zijn ogen) en terwijl hij werd weggereden, zong hij luidkeels, zodat het over het plein te horen was, x91Ere zij God in den hoge en vrede op aardex92. Voor hij in (het ziekenhuis) Bronovo kwam, was hij reeds gestorven" [L. de Jong, deel 3, p. 18]. Bestudeer zulke dingen i.p.v. fantaseren. M. de Zeeuw, Kaboel, Afghanistan, (06-10-2007, 08:11:30 uur)

Even het rijtje afmaken: Eerst waren er mensen, toen religie, toen goden, toen was er God en toen was er toeval en zinloosheid. Ook Kuitert lijdt aan typisch christelijke arrogantie: athexefsme is ouder dan de christenheid. Het bestaat al zolang mensen inzien, dat ze religie noch goden noch god nodig hebben om de wereld om hun heen te begrijpen, alleen hun verstand. Het eerste wat zij begrijpen, is dat mensen niet de spil van het universum zijn. Ze zijn uiterst misbaar. Dat inzicht is nog iets anders dan als christelijke nederigheid verstopte arrogantie. Zit Kuitert ook vol mee. M.Nieuweboer, Moengo Suriname, (06-10-2007, 05:18:47 uur) 47


Lezing over Voor een tijd een plaats van God (deel 2, leven na de dood) 2 februari 2003. Lezingen: Jesaja 26:19-21, 1 Thessalonisenzen 4:13-17, Matthexfcs 22:25-32, Openbaring 2: 14-17

Een onbekende dichter schreef: Er staat in mij een leger van gedachten klaar. Maar nooit nog kon die drom naar buiten dringen. Ik voel mij zwanger zijn van veel meer dan ik baar. Mijn hart kent psalmen die ik nooit zal zingen. Mijn grootste schat blijft in mijn akkerland, als ik bevreesd mijn spaargeld zit te tellen. Maar straks neemt God mij vrolijk bij de hand, omdat Hij mij aan mij wil voor gaan stellen.

Ik vond het gedicht in een boek van Okke Jager over de Apostolische Geloofsbelijdenis, ‘Oude beelden spreken een nieuwe taal’. ‘Er staat in mij een leger van gedachten klaar’: de onbekende dichter leeft, en voelt tegelijk de beperktheid om zich te uiten in zijn bestaan. Het diepste wat je denkt, zou je wel willen delen met een ander – maar wie kan dat? Wat je echt, van harte, vanuit je diepste overtuiging zou willen – wie doet dat? Maar straks, als ik hier niet meer ben, dood, bij God, dan zal Hij mij tot mijn recht brengen, dan ‘zal Hij mij aan mijzelf voor gaan stellen’. Kuitert zou gruwen bij deze woorden. Of hij zou zeggen: dat is nou de fopspeen waar mensen zich mee troosten. En ieder weet: wie zich troost met een fopspeen, troost zich met niets. ‘Dood is dood’, zegt Kuitert in zijn laatste boek ‘Voor een tijd een plaats van god’. Of platter nog zegt hij: ‘doodgaan is over en uit’, en nog zo een: ‘wie doodgaat, is er vanaf’. ‘Je bent er geweest’. Godfried Bomans draaide dat destijds om: iemand krijgt een ongeluk, hij is er bijna geweest. ‘Nee’, zei Bomans, ‘hij is er bijna’. In de lijn van Bomans is doodgaan: thuiskomen. Zo schrijft ook Willem van der Zee er over, in een mooi boekje met de titel: ‘De dood is van gisteren’: ‘Niet xedets van mij zal voortleven, maar ik zelf, mijn hele ik, zal door God op de dood terugveroverd worden’, zegt hij. Doodgaan is thuiskomen, terecht gebracht worden. Bomans en Van der Zee en Okke Jager zijn mensen die er niet meer zijn. Alle drie overleden. Zij spreken ons toe vanuit het verleden. Zijn zij van een andere generatie dan Kuitert? Of hebben zij andere dingen gezien?

48


Kuitert spreekt in het heden, net als een vriendin van mij. Zij is ernstig ziek. ‘Ik zal het einde van dit nieuwe jaar niet meemaken’, zei ze rond de jaarwisseling. Ik vroeg haar naar haar gedachten over een leven na dit leven. Ze zei ‘Dat biedt me geen extra troost – ik heb er geen behoefte aan’. ‘Ik heb geen behoefte aan een leven na dit leven. Als ik niet zo lang meer zal leven, dan is mijn leven zinvol geweest’. Ze heeft veel meegemaakt. Ze heeft tijdens haar leven leren sterven, zoals ze dat zegt. ‘Afscheid nemen is moeilijk, hoe zal het gaan met mijn kinderen? Ik heb leren leven met vallen en opstaan, dat vertrouw ik mijn kinderen ook toe: ze zullen het vast goed doen. Ik denk niet aan een hemel. Straks als ik er niet meer ben, zal ik voortleven in hun herinnering’. Dat doet denken aan uitspraken van Dorothee Solle, die leven na de dood omschrijft als voortleven in de gedachten van de achterblijvers, vooral in de idealen en de drijfveren. Zo staat Jezus op en leeft Jezus voort in zijn volgelingen, de Christenen. Gandhi leeft voort in hen die gruwen van geweld, en Marten Luther King leeft in wie zich inzet voor het recht en de menswaardigheid voor alle mensen. Nog een ander beeld van Solle haal ik naar boven: dat van de kathedraalbouwers. Hoe lang is er niet gebouwd aan de dom in Keulen? Degene die de eerste steen legde, is al lang gestorven als het haantje op de toren wordt gezet. De zinvolheid van het leven van de bouwer is zijn bijdrage aan de bouw. Het werk van zijn handen wordt bevestigd in het vervolg van de bouw. Zo leeft hij voort. ‘Ik heb geen behoefte aan een hemel, het geeft me geen extra troost. Als ik niet zo lang meer zal leven, dan is mijn leven zinvol geweest’. Ik kan mijn vriendin begrijpen, ook al zeg ik het haar niet na. Als ik Kuitert goed begrijp, dan sluit hij aan bij het zinvolle van dit leven. Het is geen troost om straks zinvol te leven, als je nu moet creperen. De gedachte aan een hemel leidt ons maar af van onze taak op aarde. Er zijn teveel mensen uitgebuit, en koest gehouden met de belofte dat het straks wel beter zal worden. Zo’n hiernamaals geloof noemt Kuitert een fopspeen. Ik herinner u aan de gedachte van Kuitert dat God (of de Geest) zich openbaart in de naaste, in de uitdagende vraag naar de liefde: ‘Kain, waar is uw broeder?’ ‘Als God zich meldt, dan is het in het appel, dat degene die in nood verkeert, op jou doet. ‘Waar is je broer, waar is je zus?’ Je bent immers voor elkaar verantwoordelijk. Omdat er zoveel valse Godsverlangens bestaan, doet Kuitert het zonder God. (Ik heb u een vorige keer duidelijk gemaakt, dat hij toch niet zonder God kan.) Met het leven na de dood doet Kuitert hetzelfde: omdat de hemel ons afleidt van onze verantwoordelijkheid, van onze taak op aarde, doet hij het zonder hemel. Hier op aarde ligt onze taak, hier ligt onze zinvolheid. Daarom eindigt hij zijn boek ook met 1 Corinthe 13, over de liefde als de draagster van het bestaan, de liefde als uiting van ons omzien naar de naaste. Had ik de liefde niet, ik ware niets. Geloof, hoop en liefde blijven, maar het meest: de liefde. Nog een gevolg van Kuiterts redenering noem ik u: hij is voor de doodstraf voor de moordenaar. Wie zijn menselijke waardigheid verspeelt, door een ander te vermoorden, verdient de doodstraf. Niet uit wraak, maar als gevolg van zijn eigen verantwoordelijkheid. Als er geen instantie meer is na dit leven om te oordelen, dan moeten we het nu wel doen. Dat is de consequentie van de gedachte dat ‘een mens voor een tijd een plaats is van God’. Als de mens sterft, dan blaast hij de laatste adem uit, de geest: die keert terug tot God. En dan is het ‘over en uit’. Dan moet je dus ook alle vragen van dit leven xedn dit leven oplossen. Zo de vraag van de straf. Maar bijvoorbeeld ook de vraag van het te vroeg gestorven kindje. Op 1 februari 1953 werd een kindje 49


geboren in Zeeland. Toen het water kwam, werden moeder en kind naar het zoldertje van het huisje gebracht. Maar het water kwam zo hoog, dat het dak losliet, en de zolder ging drijven als een reddeloze ark. Het laatste wat de buren zagen, was een arm met een dekentje. Ze zwaaide en dreef door de dijk de Oosterschelde op. Waar blijf je met je verantwoordelijkheid, en met de liefde, en met de roep: ‘ Waar is je broer, je zus’, als het hier op aarde ophoudt? Ik voel mij meer thuis bij wat Kuitert 10 jaar geleden schreef in ‘Het Algemeen Betwijfeld Christelijk Geloof’. Daar voert hij een pleidooi voor het gericht van God. Immers de beul mag nooit gelijk krijgen. Wie als een beest leeft, en op aarde de dans ontspringt, zal uiteindelijk door God geoordeeld worden. En evenzo zal dat kindje, dat op haar geboortedag is omgekomen, tot leven gewekt worden, en zal die mens die vanwege de honger niet kon leven, terecht gebracht worden. Wie de liefde moest missen, zal liefde ontvangen, wie van een teveel aan verdriet alleen nog maar kon huilen, zal de tranen van de ogen worden gewist. Tien jaar terug schreef Kuitert: ‘Daar wordt goed gemaakt wat iemand hier tekort kreeg’. En hij voegde er woorden van Gerrit Achterberg aan toe: God werd van hem gemakkelijk de vinder en dat gezelschap zal voor eeuwig zijn Als je alle vragen van dit leven in dit leven wilt oplossen, dan kom je er niet. Ik heb waardering voor de nadruk op de verantwoordelijkheid die wij voor elkaar en voor onze wereld behoren te hebben. Er zijn ook teveel voorbeelden, tot in ons eigen leven toe, dat we onze verantwoordelijkheid niet nemen, maar zou dat tekort doen aan, wat Kuitert 10 jaar terug schreef: ‘Dood is niet dood, we overleven de dood, bij wijze van geschenk’. Willem van der Zee trekt in het boek ‘3De dood is niet van gisteren’ een lijn, van aarde, naar volk, naar mensen: God sloot in de schepping een verbond met de aarde, we horen het terug in de belofte na de zondvloed: om de hemelsluizen niet meer open te zetten. God sloot een verbond met het volk Israel: ‘Ik zal u zegenen, en u tot een zegen stellen’. God sloot een verbond met mensen, tot uiting gebracht in die Ene, Jezus de Christus: ‘Mijn Zoon zijt gij’. In Jezus maakt de Eeuwige tastbaar dat de dood het laatste niet is: met Jezus zullen wij opstaan uit de dood. Het is het doortrekken van de verbondslijn. De dood zal daar geen scheiding meer in zijn. De tekst in Jesaja 26 is daar een voorbeeld van. Geschreven onder de druk van oorlog en geweld. Jeruzalem staat op instorten. De profeet wekt mensen tot leven: dit is het einde niet, er komen andere, betere tijden. Heel concreet hier op aarde, maar je hoort al de belofte, dat ook zij die gestorven zijn, zullen delen in deze belofte. ‘herleven zullen uw doden, opstaan zullen zij’, zo spreekt Jesaja. Een variant houdt Paulus zijn lezers in Thessalonici voor. Paulus leeft in de veronderstelling dat de Heer spoedig zal komen, vandaag of morgen. In zijn dromen ziet hij hoe de levenden dan de Heer tegemoet gaan. Maar, vragen de mensen aan Paulus: hoe zit dat met hen die voor de komst van de Heer al gestorven zijn? Hebben die voor niets geleefd? Dan ontwikkelt Paulus dat vergezicht, dat voor de levenden uit de gestorvenen zullen opstaan, de Heer tegemoet. Is dat fictie? In ieder geval is het een omschrijving van de trouw van God, zelfs over de grens van de dood heen. In God leven zij allen.

50


Ook Jezus spreekt daarover bij de vraag van wie de vrouw die aan zeven mannen toebehoorde in de opstanding de vrouw zal zijn: Hij is niet een God van doden, maar van levenden. En over de doden, of de hemel moet je niet filosoferen: ‘ze zijn als de engelen’. In God leven zij. Kuitert zou zeggen: allemaal woorden zijn het om het leven op aarde aan te kunnen. Ze staan nergens voor, maar alleen door je een hemel te denken, kun je de aarde aan. Maar, naar ik al eerder heb gezegd: er is niets mis mee, om het om te draaien: de woorden die wij hebben, en andere dan menselijke woorden en beelden hebben wij niet, staan voor een werkelijkheid, staan voor liefde en trouw van de Eeuwige. En omdat we geen andere woorden en beelden hebben, dan die we nu spreken, doen we het hiermee. Als wij hier op aarde vriendschap met God sluiten met de eeuwige God, dan wordt dat eeuwige vriendschap; dan wordt dat vriendschap die de dood trotseert (overigens: ook dit beeld is van Kuitert, 4! jaar geleden) Als vriendschap de dood trotseert, en je wilt daar toch iets zinnigs over zeggen, dan geeft Okke Jager een prachtig visioen in zijn boek over de Geloofsbelijdenis. Het is naar aanleiding van de tekst uit Openbaring, waar degenen die het afgodendom overwinnen: een witte steen krijgen, waarop een naam staat, die niemand weet, dan degene die hem ontvangt. Een Egyptische farao die sterft, krijgt op de plek van zijn hart een witte steen, in de vorm van een mestkever, een scarabee, teken van onsterfelijkheid. Op die steen staat de naam van de farao: zo leeft hij door in het hiernamaals. Okke Jager ziet voor zich, dat je zo’ n steen krijgt, maar dan met een nieuwe naam, niet een bekende naam, waar ieder zich iets bij kan denken, de naam waarmee je bekend was bij vriend en vijand, door wie je werd gexebtiketteerd en bepaald, maar een nieuwe naam, waarvan alleen jij als drager de naam kent: zodat je opnieuw mag beginnen. Je hoeft niet te blijven wie je was. Je hoeft ook niet een ander te worden. Nee, je mag jezelf worden. Je mag jezelf worden, met een naam die alleen jijzelf kent. In die naam, van jou, wordt het meest karakteristieke onthuld, het allereigenste, het intiemste, wat niemand weet, wat geen mens vermoedt. Nu zul je tot je recht komen, nu zal niemand je meer aanspreken met dinges, of je behandelen als een nummer. Nu mag je worden wie je werkelijk bent. Nu zul je gekend worden naar wie je bent. Wat je in je hebt, wat zo moeilijk de kans kreeg om gestalte te krijgen, mag worden. Er staat in mij een leger van gedachten klaar, maar nooit x85 Maar straks neemt God mij vrolijk bij de hand, omdat Hij mij aan mij wil voor gaan stellen. Ik verdenk Okke Jager ervan, dat hijzelf die onbekende dichter is, die weet hoe kostbaar een kwetsbaar mens is. Kwetsbaar in mensenhanden, maar kostbaar in Gods ogen. Als dat voor de eeuwigheid mag gelden, dan geldt dat ook voor vandaag: een mens, kostbaar in Gods ogen. ds Kruiswijk-Jansen. 8 September 2007

51


Lezing over Voor een tijd een plaats van God (deel 1, projectie van God) deel 1; over de projectie van God .5 januari 2003. Lezingen: Exodus 20: 4-6; 1 Samuel 4: 1-7; Deuteronomium 30: 11-14; Johannes 3: 5-8

Deisme (Gerrit Achterberg) De mens is voor een tijd een plaats van God. Houdt geen gelijkteken nog iets bijeen, dan wordt hij afgeschreven op een steen. De overeenkomst lijkt te lopen tot deze voleinding, dit abrupte slot. Want God gaat verder, zwenkend van hem heen in zijn miljoenen. God is nooit alleen. Voor gene kwam een ander weer aan bod.

Wij zijn voor hem een vol benzinevat, dat hij leeg achterlaat. Hij moet het kwijt, al de afval, met zijn wezen in strijd. Sinds hij zich van de schepping onderscheidt, gingen wij dood en liggen langs het pad, wanneer niet Christus, koopman in oudroest, ons juist in zo’n conditie vinden moest; alsof hij met de Vader had gesmoesd.

52


Sinds de jaren zestig schrijft professor Kuitert boeken, die voor iedereen toegankelijk zijn. Al schrijvend bevrijdt hij zich uit de knellende jas van het dogmatische christendom. Hij breekt veel huisjes en kerkjes af, en niet altijd is duidelijk wat hij daarvoor in de plaats zet. De ene lezer van Kuiterts boeken vindt hem hoogst verontrustend, en ziet in hem een godloochenaar, die de kerk doet instorten, en mensen in de war brengt, en erger: God tekort doet. De andere lezer voelt zich bevrijd van een ballast. Eindelijk eens iemand die mijn knagende ongeloof begrijpt, en zoekt naar echte antwoorden op mijn vragen. Het zal u niet vreemd zijn: Op een sectie-avond raadden een paar mensen mij aan het nieuwste boek van Kuitert niet te lezen. Op een andere sectie-avond kwamen een paar mensen vertellen, dat dit nieuwe boek het mooiste was wat ze tot nog toe gelezen hadden. Kuitert heeft twee soorten lezers, voorstanders en tegenstanders. De voorstanders lezen zx92n boeken met instemming. De tegenstanders lezen niet zx92n boeken, maar ze lezen de recensies, waarin Kuitert veroordeeld wordt. Meewarig noemt Kuitert de tegenstanders ‘behoudende christenen’. ‘Jullie zijn nog niet zover’. ‘U mag dat allemaal wel geloven, maar, en dan maakt hij je vriendelijk duidelijk dat je eigenlijk een beetje dom bent. En, nogal ijdel voegt hij hen toe: ‘als je eens in de knoop raakt met je geloof, dan zijn er altijd nog mijn boeken’. Een ding is volgens Kuitert zeker: U sterft toch uit. En dat houdt hij de voorstanders als bemoediging voor. Nu ben ik bang dat de voorstanders ook uitsterven. Kuitert spreekt vooral vanuit een situatie van leeronvrijheid, het geknecht worden door dogma’s. Je moet dit of dat geloven, omdat ik / de kerk / de belijdenis het zegt. Van de aversie hiertegen is zijn hele werk doordrongen. De generaties die nu opgroeien, van na de jaren zestig, kennen die dwang allang niet meer. Dat bevrijde gevoel dat de lezing Kuiterts boeken geeft, hoort bij de generatie van Kuitert zelf. (Kuitert is van 1924). Wat wil Kuitert met zijn boeken, met dit laatste boek ‘voor een tijd een plaats van god’? Hij zegt dat in een artikel in Centraal Weekblad: sinds ik studentenpredikant was, heeft mij de vraag bezig gehouden waarom zoveel mensen de christelijke geloofstraditie naast zich neerleggen, een vraag die mij in de loop der jaren hoe langer hoe meer verontrustte’’. Als wij als christenen niet de aansluiting vinden bij de tijd waarin we leven, dan worden we folklore. Onze kinderen komen thuis met verhalen van school, over verstand en wetenschap, en wij raken met onze bijbelse visie uit het zicht. Wij raken in de war van evolutieverhalen, en staan met de mond vol tanden over wonderen. En onze kinderen houden het voor gezien, en gaan een weg buiten kerk en christendom. Dat staat bij Kuitert op het spel. Hij voelt zich bruggenbouwer tussen de generaties. In zijn laatste boek begint Kuitert bij de mens. De mens is voor een tijd een plaats van God. Gerrit Achterberg, die dit zegt, heeft iets ervaren: van weggegooid worden als oud roest, en dan de ervaring hebben er toch te mogen zijn, dankzij ‘Christus, koopman in oudroest.’

53


Het doet denken aan psalm 8: Wat is de mens, dat Ge aan hem denkt? Gij hebt hem bijna goddelijk gemaakt! De psalmdichter aanschouwt de hemelkoepel, de oneindigheid van het firmament. Hij voelt zich nietig en klein, en toch weet hij dat hij het in Gods ogen waard is om zijn taak op aarde te volbrengen. Kenmerk van een mens is, dat hij woorden heeft voor wat hij beleeft. Met woorden schep je je een wereld van betekenis. Je leeft in de chaos van dit bestaan, je voelt je als oud roest langs de weg, of zo klein en van geen belang, verloren in je bestaan, En dan kom je met woorden tot leven, kom je overeind, zoals Achterberg in zijn gedicht: ‘dat Christus ons in zo’n conditie vinden moest; alsof hij met de Vader had gesmoesd’. of zoals Psalm 8: ‘O Heer, onze Heer, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde’. Volgens het laatste boek van Kuitert is taal het item dat ons doet onderscheiden van de dieren. Wij hebben woorden, wij spreken taal, waarmee wij ons een wereld van betekenis scheppen, waarmee we ons aan de chaos van het bestaan onttrekken. Maar met die taal is iets aan de hand: Misschien kent u Gilgamesj? Gilgamesj loopt tegen de grenzen van het leven op, hij gaat eraan te gronde. Dat wordt verteld in het Gilgamesj-epos (uit het oude Babylonie). Een leven lang zoekt hij naar het levenskruid, en zal het steeds net niet vinden. Want dat is niet de bedoeling van de goden. En Osiris, nog zo’n oud verhaal, sterft. Maar omdat ook dat niet de bedoeling der goden is, staat hij op uit de dood. De mensen die deze vreemde godsdiensten bestuderen, zeggen: de mensen konden er niet tegen, dat het met de dood is afgelopen. Wat heeft het leven anders voor zin? Daarom creeerden zij een verhaal, waarin de godheid Osiris weer doet opstaan uit de dood. Osiris staat niet op, dood is dood, maar door elkaar van zijn opstanding te vertellen, krijg je grip op het chaotische bestaan. Zo ontstaat de mythe. Hebben mensen deze verhalen verzonnen? Ja, want ze hebben deze verklaringen nodig om het leven aan te kunnen. Het wordt spannend als je die vraag legt op de bijbel. Kuitert doet dat in zijn laatste boek. In het scheppingsverhaal lees je: ‘God sprak’, en het was er. Dat is, zegt hij, een reconstructie van het verleden: Het licht is er al. En omdat mensen constateren dat het er is, moet God wel gesproken hebben. Dat wil zeggen: door te zeggen dat God het licht heeft geroepen, breng je orde aan in de schepping, je geeft er een begin aan, een oorsprong, alles in 1 hand. Maar is het scheppingsverhaal dan verzonnen? Is het mythe? Als je dat aan de wetenschap vraagt, bv. evolutietheorie, dan is het antwoord ‘ja’. Vraag je het aan een gelovige, wat hoor je dan? Wij kennen geen verzonnen verhalen. Zeker in de bijbel niet. En toch is de algemene opvatting van gelovigen al jaren, dat het scheppingsverhaal niet ‘waar’ is. Ze zeggen zoiets als: met dit verhaal geven we betekenis aan ons bestaan, het verhaal heeft een bedoeling: de wereld, inclusief mijzelf, komt uit Gods hand, we hebben het gekregen, of we hebben het te leen, en wij worden van Godswege geacht de aarde te bewerken en te beheren. Ik denk dat we tot hiertoe op bekend gebied zijn.

54


In de jaren vijftig heeft de theoloog Bultmann hier uitvoerig over nagedacht. Hij maakte duidelijk: het gaat om de bedoeling van de tekst, niet om de vraag: wel of niet echt gebeurd. Je mag dat van ‘lk bijbelverhaal vragen, tot en met de opstanding van Jezus toe. Het gaat niet om het feit, maar om de vraag: wat wil dit zeggen, de boodschap. Alleen voor God maakt Bultmann een uitzondering. God is nu eenmaal de voorwaarde voor ons bestaan. Juist hier gaat Kuitert een wezenlijke stap verder. Hij zegt: ook als de naam van God valt, past de vraag: wat is de bedoeling, waarom wordt hij hier genoemd? Bij Kuitert lijkt dus de wereld op te houden bij onszelf, meer dan wijzelf, meer dan ons bestaan is er niet. Ook God valt onder de constructie waarmee mensen zich een wereld van betekenis scheppen. Waarom doet Kuitert dat? Allereerst omdat de naam van God te vaak misbruikt is. Mensen maken van God een beeld, en laten dat vervolgens macht uitoefenen en buikspreken ten eigen gerief. ‘Gij zult u geen gesneden beeld maken’, staat in het tweede gebod. Maar in 1 Samuel 4 lezen we hoe met dat beeld wordt gesleept, en geroepen: ‘nu hebben wij God in onze legerplaats’. Maar het is van alle tijden: Op de Duitse koppelriemen stond: ‘Gott mit Uns’. We hebben het geweten. Op de rand van de gulden, en nu op een 2-eurostuk staat hetzelfde. In naam van God worden hele volksstammen uitgemoord. Misschien is dit nog wel te overkomen, misbruik kun je aan de kaak stellen. Het is nog iets anders wat Kuitert bezighoudt: de brug tussen de generaties, tussen waarachtig willen geloven en de wetenschap. Hij zoekt naar instrumenten waarmee mensen uit de 21ste eeuw religieus kunnen leven. Hij zoekt dat instrumentarium niet in een goddelijk wezen boven ons, maar in iets in ons. Als het waar is, dat de hele wereld, inclusief de mensen, langs evolutionaire weg zich ontwikkelt, dan moet God, of hoe je hem ook noemen wilt, daar ergens op die weg te vinden zijn. Op zich is dit een hele knappe en spannende onderneming van Kuitert: de aansluiting bij de huidige stand van wetenschap. Hij heeft al gezegd: de mens onderscheidt zich van de dieren door het woord: door het woord schept hij zich een wereld van betekenis, schept hij zich doel en zin. Maar er is nog iets: de mens onderscheidt zich van het dier door het zich aangesproken weten: In wat God tot Kain zegt, hoort Kuitert de oerroep van de aangesproken mens : Waar is uw broeder, Abel? Alleen een mens voelt zich aangesproken tot naastenliefde, alleen een mens weet zich betrokken bij zijn wereld, alleen een mens heeft een geweten. Die vraag: ‘Waar is uw broeder, Abel?’ maakt een mens tot een mens in het evolutiegebeuren. Dat is winst in gesprek met de wetenschap. Maar Kuitert gaat toch nog een wissel over, of eigenlijk terug, en zegt; deze vraag, die tot je komt, komt niet op uit jezelf. Die vraag gaat je menselijke maat te boven. Waar komt die vraag vandaan? Van God! Kuitert is weer terug bij af. Eerst verklaart hij God om allerlei redenen weg, en dan haalt hij hem, godzijdank overigens, via de achterdeur weer binnen. Maar hij noemt hem niet meer God (want daar kun je veel te makkelijk een beeld bij bedenken), maar ‘geest’ (geest is onherleidbaar, niet in een beeld te vatten). De Geest geeft je de vraag: ‘Waar is je broer, waar is je zus?’Voor wie ben jij verantwoordelijk?‘ Kuitert noemt nog zo’n ervaring van ‘geest’: ook al ben je onderdeel van een evolutieproces, waar kom je vandaan? Wij komen ergens vandaan, maar waar vandaan? Wij weten

55


het nioet. Niemand weet het. Die vraag is een ervaring van ‘geest’ – iets wat onze menselijke maat te boven gaat. Ik herinner u aan de dichter van Psalm 8: ‘als ik de hemel aanschouw, het werk van uw vingers, wat is dan de mens, ik?’ In de ruimte ervaar je God, of de geest. Ik zou ook kunnen wijzen op het slot van Deuteronomium, waar de roepstem van de geest zo dichtbij blijkt te liggen: ‘in je mond en in je hart’. Of de woorden van Jezus tot Nicodemus: ‘de wind waait waarheen hij wil; in ieder’. Wie openstaat voor de Geest, kan er niet omheen te horen, dat het bloed van Abel roept van de aardbodem. Iedereen heeft het vermogen om dat te horen roepen. Ik moet tot een afronding komen. Kuitert gebruikt een regel van Achterberg voor zijn gedachten over de mens. Hij geeft de mens een ‘upgrading’: je bent veel meer waard dan je dacht. Jij, die de roep verstaat naar Abel je broeder, bent voor een tijd een plaats van God. God woont in jou, God is in jou. Je speelt niet voor God, je bent nu een tijd een plaats voor God. Ik denk dat Achterberg niet zo hoog van zichzelf heeft gedacht. Hij voelt zich letterlijk een leeg, roestig vat, dat van buitenaf bij de hand gevat moet worden door de koopman in oudroest. Ik vraag me ook ten zeerste af of het wel waar is dat wij met onze taal alleen iets creeren wat er eigenlijk niet is (wij maken ons een God om de chaos te bedwingen). Ik denk dat, andersom, een wezenlijke ervaring ook taal maakt: Wie iets van God / Geest ervaart, gaat van Hem zingen. Zo’n ervaring, gebeuren zet je om in een beeld van God. Ik kan niet aanvaarden, dat ik God dan bedacht heb, hoe goed bedoeld ook. God is – en ik leer hem kennen en ervaren. Als ik er dan woorden voor maak, dan kan dat niet anders dan in beelden. Kuitert overtuigt mij niet dat de mythe alleen maar bedenksel is. Hij zegt het zelf ergens ook: ‘De mythe is het onder woorden brengen van een ervaring’. Maar Kuiterts aansluiting bij het denken van vandaag spreekt me aan: de gedachte dat God als een roepstem omtrent de vraag naar de naaste in de evolutie verweven is; als de stem die roept. En zijn correctie van het godsbeeld, waar zoveel kwaad mee is geschied. Het is niet nieuw. Gerard Dekker heeft onlangs in een boekje over Bonhoeffer hetzelfde pleidooi gevoerd voor het ware geloof tegenover de verworden religie.Religie is macht en machtsmisbruik – geloof is dienst, oog voor de naaste en de wereld. Het geeft stof tot denken, en kansen tot veranderen. Wat is de mens, dat Gij naar hem omziet? En toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt! Daar word je soms stil van.

56


Kuitert kan nog wat van Thomas leren Het artikel van de theoloog Harry Kuitert (Trouw, woensdag 25 april) over de onhoudbaarheid van de bijbelse Godsvoorstelling bevat een merkwaardige denkfout. Kuitert beschrijft hoe een oude monnik Sarapion ervan overtuigd was dat God in de Bijbel werkelijk ledematen heeft als er gesproken wordt over "de arm van God", werkelijk ogen als een mens heeft als "Gods ogen over de aarde gaan" . Een geleerde diaken legde hem zijn dwaling uit door er op te wijzen dat de Bijbel geestelijk verstaan moet worden. Daarop barstte de monnik in snikken uit: ze hebben me mijn God afgenomen! Het verhaal is aangrijpend, maar Kuiterts conclusie is verbijsterend: de geleerde diaken zou de zaak hebben bedrogen door een "geestelijk, enig wezen" in plaats te stellen van de bijbelse God. Kuitert ziet dat nog steeds als hxe9t dilemma: of we houden vast aan de letterlijke bijbelse beschrijving van God, of we moeten in snikken uitbarsten omdat de vage filosofische voorstelling van God niet toereikend is en de bijbel onhoudbaar maakt. "God als geestelijk wezen, maar de God van de bijbel ben je dan kwijt". Een merkwaardige kortsluiting, immers, de geleerde diaken stelt helemaal niet voor om de Bijbel terzijde te schuiven. Evenmin poneert hij een louter filosofisch godsbeeld, integendeel, hij verbindt zijn geestelijke visie van God met de bijbel zelf. De diaken wijst er slechts op dat de bijbel kinderlijk verstaan kan worden maar ook op volwassen, geestelijke wijze gelezen. De Bijbel bevat meerdere lagen, Schriftzinnen, onvermoede diepten. Ook de grote Thomas van Aquino ontwikkelt zijn magistrale denken over de eenheid en uniekheid van God als geestelijk wezen in nauwe aansluiting met de Schrift! Kuitert pleit daarentegen feitelijk voor een fundamentalistische kinderlijke leeswijze van de Bijbel (om die vervolgens te verwerpen) en beweert dat christenen die dat niet doen "om de hete brij heen draaien!" Exit Thomas bij Kuitert! Hier blijkt Kuitert veel protestanter dan hij zelf weet: allxe9xe9n de Schrift, maar dan zeer letterlijk, en al het andere is franje en onzin. Al krijg je daarmee makkelijk de lezer op je hand, omdat je de indruk wekt van een radiale criticus, feitelijk is een denkfout die een theoloog misstaat. Eerst een fundamentalistische leeswijze van de bijbel schetsen en dan die met veel geraas omver schieten: een stroman opzetten, noemen we dat. Marcel Poorthuis Coxf6rdinator Relatie Jodendom Christendom Faculteit Katholieke Theologie te Utrecht (Universiteit van Tilburg)

57


Voor een tijd een plaats van God (recensie) Leven zonder de huid van het geloof

Een vriend van mij ontdekte al vroeg dat hij kon toneelspelen in zijn geloof. Nu gelooft hij dat het geloof een toneelstukje is. H.M. Kuitert ontdekte dat je over God niet anders dan in beelden kunt spreken. Nu denkt hij dat God slechts een beeld is, een verzinsel dat naar geen werkelijkheid meer verwijst. Zo gemakkelijk wordt een inzicht een denkfout. Kuiterts nieuwe boek heet Voor een tijd een plaats van god. Op het omslag staat die titel nog in allemaal hoofdletters (om lezers die nog niet van hun geloof gevallen zijn niet af te schrikken), maar op het schutblad blijkt al dat Kuitert niet langer God met een hoofdletter kan schrijven. De titel is ontleend aan een gedicht van Gerrit Achterberg: ‘Deisme‘. Achterberg schrijft God echter wel degelijk met een hoofdletter. Kuitert maakt zich daar vanaf door te veronderstellen dat Achterberg ‘zijn orthodoxe gemoed wilde luchten’. Dat is niet alleen flauw, Kuitert gebruikt het ook als excuus om niet verder over het gedicht te hoeven nadenken. Had hij dat wel gedaan, dan had hij ontdekt dat hij zijn hele boek ophangt aan een misvatting over het gedicht. Nu is het niet zo gek dat Kuitert het gedicht niet helemaal snapt. Er zijn meer (vooral niet- of ex-christelijke) recensenten over gestruikeld, en zelfs Hans Werkman schreef vrijdag nog in deze krant dat hij nooit helemaal begrepen heeft waarom Achterberg zijn gedicht ‘Deisme’ noemde. Werkman begreep in elk geval dat Achterberg in het gedicht radicaal het tegenovergestelde zegt van wat Kuitert erin leest. Alle aanleiding dus om het gedicht nog eens goed te lezen. ‘Deisme’ was het openingsgedicht van Vergeetboek, Achterbergs laatste gedichtenbundel (1961). Achterberg werd in die tijd algemeen erkend als een van de, zoniet de grootste dichter van ons land. De bundel werd dan ook veel besproken. Christelijke recensenten konden uitstekend uit de voeten met ‘Deisme’, terwijl niet-christenen er hun tanden op stuk beten. Ook Achterbergs biograaf Wim Hazeu, die de genoemde tweedeling tussen de recensenten signaleert, kiest uiteindelijk voor de niet-christelijke lezing, en verklaart dan bijna triomfantelijk: ,,Waarmee de poging om Achterberg aan het slot van zijn leven in de traditie van de calvinistische poxebzie te trekken tot mislukken gedoemd lijkt, zoals dat ook aan het begin van zijn dichtersloopbaan mislukte.” Ik heb geen enkele behoefte om Achterberg ‘in de traditie van de calvinistische poxebzie te trekken’ (al was het maar omdat ik niet goed weet wat ik me daarbij moet voorstellen), en ik weet ook wel dat er in Achterbergs poxebzie en biografie feiten opgesomd worden die op gespannen voet staan met een christelijke lezing. Maar in wiens biografie niet? Achterberg kiest een merkwaardig dogmatische insteek voor zijn gedicht. Deisme is een wijsgerige constructie, waarin God beschouwd wordt als een schepper die zich na den beginne niet meer met de aarde bemoeit. Achterberg vertelde zijn vriend Andries Middeldorp dat hij erover dacht het gedicht ‘Deisme voorbij’ te noemen. Een lelijke, programmatische titel, maar Achterberg maakte wel eens vaker een keus die literair niet fraai is, omdat hij die theologisch juister vond.

58


Dat Achterbergs insteek nogal programmatisch is, moge ook blijken uit zijn samenvatting van het gedicht (tegen alweer Andries Middeldorp): ,,De schepping is een gegeven, een geschenk, en de genade is toegift. Maar dat hoef ik er niet boven te zetten, want dat moet van de andere kant komen.” Al uit de introductie van het begrip ‘genade’ blijkt dat de deist onmogelijk met dit gedicht uit de voeten kan. ‘Deisme’ is een afwijzing van het deisme. De eerste regels beschrijven de wereld volgens de deistische lezing. God schiep de wereld, houdt zijn eigen gerucht gaande in de mens, maar sterft die mens, dan gaat God net zo makkelijk over op de volgende mens. Onverschillig, nooit alleen. Veur dizze weer ‘n frisse. Achterberg dacht aan het beeld dat hij vlak na de oorlog zag: lege benzinevaten, die ooit broodnodig waren voor de voortgang van de bevrijding, werden door de Canadezen achteloos in de berm gegooid. Aanvankelijk was Deisme een fraai afgerond sonnet. Het eindigde zo: Wij zijn voor hem een vol benzinevat, dat hij leeg achterlaat en zonder spijt. Sedert hij voortbeweegt en zich verspreidt gingen wij dood en liggen langs het pad. Als niet de herder Jezus Christus kwam om ons te vinden als verloren lam.

Zo kwam het gedicht in het literair tijdschrift Maatstaf, maar Achterbergs collega A. Marja vond het zwak. Hij had gelijk. Dat beeld van die herder en dat lam geeft Achterbergs bedoelingen mooi weer, maar dichterlijk gesproken slaat het alles dood. Achterberg moest voortborduren op dat beeld van die boekhouder, vond Marja. Achterberg kwam met een oplossing die zo mogelijk nog minder aan duidelijkheid te wensen over laat. Hij introduceert de zondeval (sindsdien immers onderscheidt God zich van zijn schepping en liggen wij in de dood), en eindigt met de drie beroemd geworden slotzinnen: wanneer niet Christus, koopman in oudroest, ons juist in zo’n conditie vinden moest; alsof hij met de Vader had gesmoesd. Het belangrijkste verschil met versie I zit in de slotzin. Hier introduceert Achterberg een woord waarmee dexefsten niet uit de voeten kunnen, en Harry Kuitert al helemaal niet: Vader. Christus spreekt God aan op zijn vaderschap. Die vader is juist niet de ‘eerste beweger’, en al helemaal geen ‘onbewogen beweger’ uit de deistische doctrine. Natuurlijk had Andries Middeldorp gelijk toen hij Achterberg op het hart bond die prekerige titel deisme voorbij’ te laten vallen. Maar ‘Deisme’ moest het wel degelijk heten. Kijk maar naar het 59


woordje gesmoesd. Een jiddisch woord voor ‘onderhandelen’. Het heeft iets geheims over zich, iets dat je maar net moet hebben zien gebeuren (willen zien gebeuren?). Het deistische godsbeeld lijkt valide, bijna een gedicht lang. Maar dan ineens gaat Achterberg verder. Hazeu verwijt iedereen die dit gedicht christelijk probeert te lezen bij voorbaat dat hij Achterberg in de traditie van de calvinistische poezie probeert te trekken. Dat lijkt me een ongezonde dogmatische vooringenomenheid voor een literatuurlezer, bovendien deugt de redenering niet. Kuitert schrijft over dit gedicht dat Achterberg misschien alleen maar wil zeggen dan dat de mens meer is dan oudroest, en dat hij daarvoor ‘de hele winkel van de christelijke verbeelding overhoop haalt’. Dat lijkt me projectie. Kuitert gelooft dat de christelijke verbeelding nergens meer naar verwijst, maar dat mag hij niet zonder meer op Achterberg plakken. In zijn recensie in de Volkskrant signaleert Gert J. Peelen dat Kuitert niet meer overhoudt dan een soort humanisme. Waarom noem je dat nog religie? Zo vroeg hij zich af. Het antwoord zit hem vermoedelijk in Kuiterts bewogenheid. Wetenschappelijk gezien is Kuitert allang niet meer interessant. Zijn laatste boek is dan ook uitgesproken pastoraal van opzet. Kuitert schrijft voor mensen die met hem van hun geloof vallen, en probeert de landing zo zacht mogelijk te maken. Voor een tijd een plaats van god is in die zin een bewogen boek. Waarschijnlijk gebruikt Kuitert zijn loze woorden ook om zijn eigen pijn mee te masseren. Hij citeert veel gedichten, maar het ene vers dat hem naadloos past noemt hij niet. Het is van een andere exgelovige, J. Eijkelboom: Ik heb dat rare geloof als een jasje uitgedaan. Ik was nog maar veertien jaar en voelde mij begenadigd, als was er een wonder geschied. Toch, zonder kleerscheuren is het niet gegaan. Later kwam het besef: je bent voorgoed beschadigd, te nauwer nood gered.

Ik trok geen jas uit maar een huid en moest het voortaan zonder doen, 60


moest achter een -door de geest uit de flessnel opgetrokken rookgordijn verdwijnen voor wie alles ziet, ook al bestaat hij niet.

Zo zeer kan van je geloof vallen doen. Je kunt wel vol branie zeggen dat je ‘van het geloof gered bent’, maar ondertussen voelt het als leven zonder huid. Kuitert is aan dit gedicht nog niet toe. Hij probeert lege woorden op te vijzelen tot een zalfje van warme taal. Wie zou het niet begrijpen? Maar het is een vlucht voor het oog van de God in wie hij niet meer gelooft. Misschien moet Kuitert het gedicht van Eijkelboom eens goed lezen. Dan kan hij verder. Je kunt beter met pijn in je hart je ongeloof belijden dan een kathedraal van holle woorden optrekken, voor iets dat met geloof niets meer te maken heeft.

Deisme De mens is voor een tijd een plaats van God. Houdt geen gelijkteken nog iets bijeen, dan wordt hij afgeschreven op een steen. De overeenkomst lijkt te lopen tot deze voleinding, dit abrupte slot.

Want God gaat verder, zwenkend van hem heen in zijn miljoenen. God is nooit alleen. Voor gene kwam een ander weer aan bod.

Wij zijn voor hem een vol benzinevat, dat hij leeg achterlaat. Hij moet het kwijt, al de afval, met zijn wezen in strijd.

Sinds hij zich van de schepping onderscheidt, 61


gingen wij dood en liggen langs het pad,

wanneer niet Christus, koopman in oudroest, ons juist in zo’n conditie vinden moest; alsof hij met de Vader had gesmoesd.

Uit: Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten. Querido, Amsterdam 1991

door Rien van den Berg (3 oktober 2002) Nederlands dagblad

62


Uit ‘Voor een tijd een plaats van God’: Een overrijp christendom, dat zoveel heeft bereikt, zelfs een complete cultuur in het leven heeft geroepen, is het zo gek om dan eens te vragen waar het ook weer om begonnen was? Die vraag stel ik in dit boek, en het antwoord brengt mij niet bij god, maar bij mensen. Mensen waren er al voor god er was, god en goden zijn producten van menselijke verbeelding, ver-beelde (tot beeld gemaakte) ervaringen van het bestaan, die ons als erfenis van vorige generaties zijn overgeleverd. Onze wereld zit anders in elkaar dan zij dachten, god is er niet de oorsprong van, evenmin de verklaring voor alles wat ons overkomt, en dus hebben we niet zoveel meer aan die erfenis. Ze zit weliswaar verweven in ons spraakgebruik, in de Westerse religiositeit, maar wat ze doen moet: onze wereld richting geven, dat kan ze niet meer. Het beste bewijs is, dat we tegenwoordig elk zijn religieuze waarheid gunnen. Daarmee verraden religieuze mensen zichzelf: de beeldvorming die ze erop nahouden – beseffen ze – komt er niet op aan, is niet het belangrijkste in de wereld. Wat is dat dan wel? Waar zullen we onze hand voor in het vuur steken? Als ik dat invul met: waar ervaren we wat transcendent is in tijden waarin transcendentie zo kennelijk uit de gangbare religiositeit is weggelekt, dan kom ik uit bij mensen. Zij brengen onder woorden, en scheppen zich daarmee een wereld ‘van betekenis’. In den beginne was het woord! En wie spraken voor het eerst woorden? Inderdaad, mensen. Ze zijn, naar het woord van de dichter, een plaats van god, zij het voor een tijd. Dat hun woord (waarmee ze onder woorden brengen) zo’n macht heeft, is een onherleidbare realiteit, ik duid die aan met ‘geest’. Geest is de macht van het woord. - Om het kort samen te vatten: religies beijveren zich het mysterie in woorden onder te brengen, maar ik ga daar achter terug, en wil laten zien dat het onder woorden brengen zelf het mysterie is. - (…) religieuze voorstellingen zijn mythisch van aard, expressies van verbeelding, er is niet echt een persoonlijk opperwezen. - (…) mensen ervaren dat ze geen greep hebben op die ontzagwekkende werkelijkheid waarvan ze deel uitmaken, ze ervaren hun eigen kleinheid, en ik zie niet in hoe je daar een andere naam aan kunt geven dan ervaring van transcendentie, het besef op iets gestuit te zijn dat de menselijke maat te boven gaat. - Je bent niet voor een tijd een plaats van god, omdat je vroom bent, een diep gelovig mens, of een in mystieke unie met god verenigd christen, maar je bent het als mens. Waar moet je dus wezen, als het gaat om wat niet is vast te pakken, wat wel in de wereld is maar niet van de wereld, geest? Waar mensen zijn die onder woorden brengen, daar stoten we op een onherleidbare acte de prxe9sence van geest, van transcendentie. - En geest zit verscholen in woord, als ‘onder woorden brengen’. Dus niet voor niets zweefde de geest gods over de wateren (toen er nog niets was), en niet voor niets heet het: ‘in den beginne was het woord!’ Inderdaad, met het woord begint onze wereld, en niet met de daad, zoals Goethes Faust ons wil laten geloven. Het woord was bij god, het woord was god, alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, wijst het woord als schepper aan. En wie die woorden spreken, waardoor chaos tot een wereld ‘van betekenis’ wordt gemaakt? Wij mensen zijn dat, ‘voor een tijd een plaats van god’.

63


- Volgens de Jezus van Johannes is er wel degelijk progressie, vooruitgang: de tijd is gekomen dat wie god aanbidden, hem noch in Jeruzalem noch in Samaria zullen aanbidden, maar in geest en waarheid. Wat dat verder ook mag betekenen, in elk geval is daarmee elke heilige plaats, ritus, ambtsdrager, gediskwalificeerd. Ze zijn niet meer nodig. - Religie van geest en waarheid (laat ik het zo maar noemen) is veel eenvoudiger, vergt niet kennis van eeuwen en eeuwen theologiegeschiedenis, maar vergt een hart, dat openstaat voor een woord dat spreekt en dat aanspreekt, vergt aanspreekbare mensen. - Ik beweer niet dat vrije geesten per definitie de goede weg bewandelen, maar durf wel iets anders te zeggen. De geest waait waarheen hij wil, ook de christelijke kerk kan dat niet tegenhouden, moest dat zelfs niet willen. ‘De Here nu is de Geest, en waar de Geest des Heren is, is vrijheid’. - Geest is niet opgesloten in het instituut kerk, geest is niet eens op te sluiten. Als dat misverstand achter ons is gelaten komen we aan bij de realiteit waarheen de titel van dit boek verwijst: de mens is voor een tijd een plaats van god. Niet een kerkgebouw, niet een altaar, maar de mens is zijn tempel. Niet de mens als een abstractie, niet speciaal de gelovige, maar de concrete mens, elk mens als exemplaar van de soort. - Een mens is niet god maar plaats van god, voor een tijd dan, en dat is hij in zoverre hij begaafd is met woord. Want in de macht van het woord (onder woorden brengen) manifesteert zich de scheppende geest. - ‘Nabij u is het woord’. Het grote wonder, de andere kant, het is te vinden in jezelf en je soortgenoten, in mensen, voorzover die onder woorden brengen, en daarmee een wereld ‘van betekenis’ scheppen. - De uiteindelijke upgrading waarover we het hebben is dat god (als geest) niet los van mensen verkrijgbaar is, en mensen niet los van god. - (…) wie zichzelf durft te zien als mens, en mens als een wezen dat werelden onder woorden brengt, en mitsdien (voor een tijd) een plaats van god is, drager van geest, die durft weer voor de dag te komen, maakt er een coming out van als mens. Minder hoeft echt niet. - Het is niet de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen: wie zal opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? En het is niet aan de overkant van de zee, zodat gij zoudt moeten zeggen: wie zal oversteken naar de overkant der zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart, om het te volbrengen. Deuteronomium 30 vs 12-14 - Maak van de kerk het instituut dat mensen bijbrengt hoe de chaos te bezweren in het eigen leven en in de samenleving. Dat is de functie die ik graag vervuld zag. - De dode weet niets meer, hij is tot rust gekomen, heeft zijn tijd gehad. Even meegedaan met alles, met de opwinding, met de vreugde en het verdriet, met de onrust. Net als die miljarden voor hem. Maar als je er geweest bent hoeft het niet meer, niets hoeft meer, de last van het leven schuift van je af, voor eeuwig. Een mens keert terug tot waar hij uit genomen is: de aarde. 64


www.hmkuiter.nl Lezing van Kuitert Eerst waren er mensen, en toen goden en toen God; een ontdekking met gevolgen. Het klinkt gelovige mensen als onzin in de oren, wat hierboven staat. Dat kan natuurlijk nooit, want God is toch altijd eerst? Daar is Hij God voor, per definitie is God eerst! Dus waar hebben we het over? Over een ontdekking, ik word geacht een enigszins persoonlijk verhaal te houden over hoe ik daarbij uitkwam. Dat zult u krijgen. Geboren in gereformeerd Drachten., de wereld zoals die er volgens de gereformeerden uitzag helemaal meebeleefd, een gelovige jeugd, ik wist niet beter dan wat ik meekreeg, jaren lang. Er wordt daaraan geknabbeld. Vanaf het moment dat je merkt: hxe9, er zijn anderen die het anders doen, en dat zijn ook nette mensen, komt de vraag op waarom je het doet zoals het je altijd is geleerd. In modern jargon gezegd: waar ben ik eigenlijk mee bezig als gelovig opgevoed gereformeerde jongeman. De dominee preekte over geloof, bekering, wedergeboorte, en dat was kennelijk niet hetzelfde. Wat was het dan wel? Waar gaat het dan precies over? Het zijn de kerkdiensten die mij op het verkeerde pad hebben gebracht, het vraagpad, het uitzoekpad. Ik ging theologie studeren, niet alleen omdat ik wou weten waar het over ging, maar toch, het was een impuls die mij nooit meer heeft verlaten. Kan dat samengaan: gelovige zijn en tegelijk je afvragen wat iemand doet als hij gelooft? Jawel. Wie kan beter beoordelen wat Nederlands is, dan iemand die zelf Nederlands spreekt? Maar je zet wel jezelf in je onderzoek op het spel. En, wat kwam eruit? In 1974 schreef ik Zonder Geloof Vaart Niemand Wel, een boekje waarin ik even beslist als argeloos een blad omsloeg. ‘Alle spreken over boven komt van beneden, ook de uitspraak dat iets van boven komt’. Niemand zei er wat van. De Gereformeerde Synode viel over Adam en Eva, maar geen hond roerde zijn tong over deze regel. Dat kwam pas later. En tegenwoordig staat hij zelfs in van Dale. Wat zijn onze geloofsuitspraken dan? Daar was ik weer terug bij de vraag die me altijd al had beziggehouden. Ik noemde ze ontwerpen, nader: zoekontwerpen, kijken of je vindt wie in die ontwerpen (van beneden) is uitgetekend. Zoeken dus. Totdat ik, verder peinzend over wat een ontwerp was, een nieuwe ontdekking deed, heel simpel. In de lange wordingsgeschiedenis van mens en wereld moeten er eerst mensen zijn geweest, voordat er religie kon ontstaan, en eerst religie wezen voordat van goden of God sprake was. Zegt de bijbel dan niet dat God er eerst was? Precies, het was voor mij de definitieve bevestiging. Want wie schreven de bijbel? Mensen, joodse voorgangers, op zoek naar hun roots, toen ze in de ballingschap zaten: waar komen we vandaan? Hun antwoord: aan het begin van de keten staat Israels God. Het zijn mensen die zeggen: eerst was God er.

65


Er is maar 1 manier om er onderuit te komen, en dat wisten onze vroede vaderen heel goed: de bijbel zelf komt van Boven, via mensen, maar dan toch via mensen van God zelf. Mijn verhaal wordt vervelend, want wie zeggen dat? Dat zeggen mensen, de vaderen van vroeger. Lees Schiften, ik heb daar een uitvoerig hoofdstuk over: de bijbelbeschouwing als de rots waarop het schip der kerk is vastgelopen. De bijbel als boek dat ons inlicht, zo al niet over mens en wereld dan toch over God, want waar zou je het anders vandaan moeten halen? Gods Woord als informatie van God over God. Zo werd van ouds de bijbel gelezen. Maarwel verbeterd! Niet de bijbel zoals hij over God spreekt, want zo is God niet. Hij eet niet een hapje mee met Abraham, hij zoekt niet de hof van Eden af waar Adam en Eva zich hebben verstopt, hij overlegt niet in de hemel wat er gebeuren moet nu de mensen met hun toren bijna tot de hemel zijn gekomen, hij wordt niet toornig en dreigt niet heel het mensdom te verdelgen, enzovoorts. Van Origenes tot H.Bavinck noemen de kerkleraren de bijbeltaal ‘aanpassing’ van de Allerhoogste aan zijn ongeletterde schepselen. God is anders, niet die mensvormige, maar het enig en eenvoudig geestelijk wezen, hetwelk wij God noemen (Artikel 1 van de NGB), maar dat wezen komt in de bijbel niet voor. Daar loopt God bij wijze van spreken op straat, houdt Hij een twistgesprek met Mozes, kapittelt David, enzovoorts. Als een uitvergroot mens wordt Hij ons getekend.. Is God persoonlijk? Heikele vraag, lees ik in de kerkrubrieken. Maar natuurlijk is God persoonlijk. Dat gehannes met God; ik heb een poosje geprobeerd het bij te houden, maar het werd teveel, te chaotisch, teveel elk wat wils. Het is alsof je bij zorgverzekering zit: mensen stellen zelf hun pakket God samen. Het collectieve pakket ligt bij de kerken, maar als elk met z’n eigen god aan de haal gaat, blijven er voor het collectieve pakket hoe langer hoe minder inschrijvers over. Niets op tegen, principieel maakt het ook geen verschil: het collectieve pakket is van beneden, zoals ook het individuele dat is. Behalve dan dat de samenhang eruit is Een kleine toevoeging aan de ontdekking. Waar komt de god van de christelijke kerk vandaan? Het heeft eeuwen geduurd voor de christenheid volmondig durfde te erkennen: onze god is eigenlijk israels god, die we hebben hem geannexeerd. Daar eindigt dan weer de zoektocht: Israel is het fundament. Maar waar komt Israels god dan vandaan? Hij stamt uit de wereld van de goden. Lees het O.T maar, god is daar soortnaam, en de goden onderscheiden zich van elkaar door hun eigennaam (HEERE die van Israels god). Met als prachtige climax: de HEERE is god! Dan heeft Israels god het gewonnen, en kan god ook eigennaam worden, God. Maar de trekken van de volksgod ‘ ik ben er voor jullie en jullie zijn er voor mij’ blijven om hem heen hangen, ze hangen ook om de god van de christelijke kerk heen, het nieuwe volk van God. Maar het liep spaak. Alleen de gelovigen het volk van God? Of is ‘volk van God’ verkeerde taal? Alle mensen horen bij God, gelovig of niet gelovig, God heeft ze allemaal lief? Of heeft zo’n regel ook geen zin, als liefhebben ook kan bestaan in handen en voeten laten afhakken, zoals in de Conga en Rwanda, of een tsunami beschikken die honderdduizenden laat verdrinken? Geen wonder dat mensen hun eigen pakket samenstellen. Niet de God van de christelijke leer, maar iets moet er toch wezen. Iets? Hoe komen brave christenen erbij, als Hij in de bijbel een mond heeft om mee te praten, een hand om mee te straffen of te redden, een gemoed om in liefde of toorn te 66


ontbranden? Waarom, o christenen, die god van de bijbel ingeruild voor dat enige eeuwige wezen dat tenslotte verdampt tot Iets? Omdat de christenheid door de bank genomen niets wil weten van: eerst waren er mensen en toen goden en toen God. Want dat brengt mee dat de geloofsvoorstellingen een erfenis zijn van vroeger, van verre voorouders, en wat hun makelij betreft ‘van verbeelding’. Geen dragers van informatie over een Andere Wereld, maar vertegenwoordigers van een kijk op de werkelijkheid, een kijk van mensen van vroeger, van mensen in een heel andere wereld, die hun religieuze voorstellingen op de platte chaos legden to make sense of it. Dat is wat religie van huis uit is. Nu de gevolgen van de ontdekking 1. Alles kwijt, de christelijke leer naar de schroothoop, God bestaat niet? Om met het laatste te beginnen: natuurlijk bestaat God, in het verhaal. Daarbuiten kom je hem niet tegen, zoals je ook Tom Poes niet buiten het verhaal tegenkomt, maar alleen in je gedachten. Haal je God op straat dan verdampt hij tot Iets en later tot niets. Straf op de zonde, dat mensen de bijbel lezen als inlichtingenboek over tijd en eeuwigheid. De bijbel is taal, is tekst, de dominee zegt: de tekst voor hedenmorgen is en dan doet hij wat men in de literatuur ook doet: een tekst uitleggen. Niets weg dus, niets geen afbraak, als je maar afstapt van de dwangidee dat de bijbel ‘van kennis’ moet zijn in plaats van ‘van verbeelding’. En verbeelding werkt! Waarheden houd je erop na, verbeelding zet in beweging. 2. Dat brengt mij op nog een gevolg: mensen, die wondere wezens, die de chaos waaruit ze zelf ontsprongen waren, bedwongen door onder woorden te brengen wat uit zichzelf geen betekenis meebracht. In den beginne was het woord, jawel, en wie waren de eerste sprekers van woorden? Mensen. In de genesisverhalen vertelden ze zichzelf wie ze waren. Niet dat we ze dat zomaar nazeggen. Adam is akkerbouwer, nou ik zie hier geen akkers. En Eva is uit de rib van de man. Daar zie ik ook niet veel in. Maar het punt is: je moet het zelf aandurfden: een orde aanbrengen. Alles kwijt? Je krijgt jezelf terug, je zelfbesef. In Schiften heb ik eens de vraag gesteld: Zijn we voor de gek gehouden? Nu geef ik nog een ander antwoord: wij zijn klein gehouden. Een zondaar doet het nooit goed, zijn bestaan moet hem vergeven worden, leert de christelijke kerk. Klein gehouden door ons eigen christelijk verhaal. Maar dat hoeft dus helemaal niet, we zijn het zelf die het onszelf aandoen. 3. En de gevolgen voor de christelijke kerk? In de kerk, las ik in mijn dagblad, hebben de mensen kennelijk niets meer te zoeken, vandaar die afkalving. Een ramp? Kennelijk niet zo ervaren door wat men in kerkelijke kring dan ‘de wereld’ noemt. Maar in mijn ogen ook niet voor de kerk zelf: zij gaat aan haar succes ten onder. De kerk heeft gedaan wat elk bestaande religie deed en moest doen: een orde opleggen aan wat van huis uit een orde-loze chaos was. En dat is gelukt. De christelijke religie is geabsorbeerd en getransformeerd in een cultureel christendom: onze westerse cultuur. En die opbloeiende religiositeit dan buiten de kerk? Anton van Harskamp noemde haar Nieuwe Religiositeit, en inderdaad, ze helemaal nieuw, en begint bij Schleiermacher en de Romantiek. Religie is niet de goddelijke orde, die je moet volgen, die orde zit wel goed. Religie is de persoonlijke ervaring, elk mens de zijn persoonlijke ervaring. Dat is de nieuwe religiositeit.

67


Wat op tegen? Nee, behalve dat je er geen wereld mee kunt bouwen en bewaren. De rexebel bestaande religies kunnen dat trouwens ook niet, hebben dat nooit gekund. Ze komen voor hun waarheid op, tot op vandaag, en maken mensen aan hun waarheid ondergeschikt. Was die Welt im innersten zusammenhalt, moet boven onze religies uitgaan, anders zijn mensen niet veilig. Wat dat is? Ik noem dat het oerwoord in en achter onze woorden. En vind dat prachtig uitgedrukt in de verontrustende vraag: waar is Abel uw broeder? Mensen zijn belangrijker dan goden en God. 4. En de bestaande kerken dan? Die moeten de situatie onder ogen zien. Als de kerk niet meer voor het eeuwig heil nodig is, dan blijven de mensen meedoen of niet meedoen, naar behoefte. En behoeften, al dan niet religieus gekleurd, behoeften waaraan de christelijke kerk, met haar eeuwenlang ervaring, kan voldoen, zijn er in menigte. Levenswijsheid, levenskunst, ik noem maar wat. Rituelen. Mystiek. Ik heb in Hetzelfde anders zien eens een rijtje van die behoeften gemaakt. Kerken kunnen, door erin te voorzien, het einde der tijden er bij wijze van spreken mee halen! Behalve als ze op de oude voet doorgaan, en het antwoord niet alleen al weten, maar het er ook nog eens in willen stampen. Daarmee blokkeren ze de menselijke zoektocht: wie het al weet zoekt niet meer. Er is een prachtig gedicht van C.O.Jellema over her kerkje van Fransum, dat ergens, ergens diep in het Groningse platteland, nog boven het gras en de bomen uitkomt, verlaten. Aan het slot van het gedicht zegt de dichter, zittend tussen de verweerde zerken: Zo ben je het mooist: Dicht, van uitblijvend antwoord de schrijn. Toespraak H.M.Kuitert September 2006

68


Voor een tijd een plaats van God (recensie) H.M. Kuitert / Laatste sloop van ‘v/h God en Zoon’ door Lodewijk Dros Had H.M. Kuitert in zijn boeken van de laatste tien jaar nog iets te slopen overgelaten? Niet veel, maar toch. In ‘Voor een tijd een plaats van god’ lijken de laatste restjes muur ‘van boven’ toch ‘van beneden’ te zijn, van de mens die betekenis schept in een chaotische wereld, een god zonder hoofdletter. Hij rekent af met het geloof in mythen – voorstellingen die betekenis geven aan het menselijk leven (taal, cultuur), in de christelijke traditie bijvoorbeeld het scheppingsverhaal, tweenaturenleer en hemelvaart. ,,Religieuze verbeelding, iets anders moet je er niet van maken.” Nu sneuvelt de laatste mythe: God, door Achterberg nog met een hoofdletter geschreven, wordt ‘v/h god’. Geen almacht meer, geen persoon en geen wezen dat ons voorafgaat, anders dan in taal. Zelfs geen ‘zoekontwerp’, zoals Kuitert lang had beweerd, een model ‘waarmee je op pad kon gaan om te vinden wie erin wordt aangeprezen, maar ik kwam nergens’. Nu is god ‘codewoord voor transcendentie’ of voor ‘geest’, het woords gods is niet de Bijbel maar ‘het appel van wie ons nodig hebben’. Was in de orthodox-gereformeerde leer God oneindig ver verheven boven de mens, nu de mens een plaats van god is en vindplaats van transcendentie, volgt er een upgrading van de mens, zoals Kuitert het noemt. Alles draait om de mens, andere wezens met levensadem doen niet echt mee, want ze hebben geen taal, geen woorden, geen geest. Zo wordt Kuiterts religie klassiek humanisme. De Bijbel is literatuur, die bevrijd moet uit de ‘kluisters van dogmatiek en vooroordeel’. Waar is religie goed voor? Kuitert vindt het prima dat mensen er troost aan ontlenen en God is een toevlucht voor de zijnen zingen na 11 september – maar ook weer niet. ,,Het is ijdelheid en najagen van wind, als je er meer in ziet dan ons eigen gemaakt baldakijn”. Het is ‘gebruiksgeloof’ – en Kuitert wil er weinig van weten. Hij kreeg daarom het verwijt van kilte, waartegen hij zich heftig verzet: ,,Dat is wel het laatste wat je van mijn werk kunt zeggen”. De schrikbarende zaken die hij optekent, zijn hem ook zelf zwaar gevallen, zei hij in een vraaggesprek. Het koude van de aanpak zit wel ergens anders in: zijn strenge rationaliteit. Hij is daarmee een spiegelbeeldige nazaat van Abraham Kuyper, de man die in zijn eentje een heel gereformeerd leergebouw optrok, met indrukwekkend verstandelijk vernuft. Voor Kuitert, jaren hoogleraar aan Kuypers Vrije Universiteit, is dat een leerstellig luchtkasteel dat hij met vergelijkbaar vernuft afbreekt. Wat Kuyper met kloeke hamerslagen in elkaar zette, ontmantelt Kuitert met ‘het woord als hamerslag’, trefzeker en zonder reserve. Het publiek voor ‘De mens is…’ is daarmee aangewezen: het zijn ouderen (geeft niks, zegt Kuitert, geloof ‘xeds voor ouderen) die zich herkennen in het ‘wij’ van Kuitert, opgegroeid met knellende geloofsconstructies. Na ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’ (1992, het antwoord op ‘schrijf het op, Harry’ dat zich nu laat lezen als een wonder van orthodoxie) konden ze opgelucht ademhalen, 69


bevrijd van geloofsdwang, terwijl er nog heel wat moois overeind bleef. Kuiterts jongste boek zal menigeen de adem benemen. Religie wordt humaniteit. Voor de 40-minners is Kuiterts exercitie er een van een voorbije generatie, de sloop van het huis van oma; sneu voor oma, maar zij wonen er niet. Indruk maakt de eerlijke, fiere manier waarop Kuitert te werk gaat, kraakhelder schrijvend en met meeslepende geestdrift voor de taal. ,,Wat moeten we dan? Scheppen, een wereld van betekenis ontwringen aan de chaos.” De mens moet iets ‘van betekenis’ maken, onder woorden brengen, geest zijn, ‘een plaats van god’, tegen de chaos in. Op het graf van zijn dochter Kaisa heeft Kuitert, vertelde hij eens, woorden van Achterberg laten beitelen die hij ook gebruikte in "Het algemeen betwijfeld…". ,,God werd van hem (haar, in dit geval) gemakkelijk de vinder / en dat gezelschap zal voor eeuwig zijn.” Het opgeven van de hemel vond hij toen nog ‘een kolossale beperking van het vertroostend karakter dat de christelijke traditie herbergt’. ,,Moet de beul zijn voorsprong op de onderdrukten dan in eeuwigheid behouden?” Nu formuleert hij korter: bij de dood is het ‘over en uit’. Daarvxf3xf3r moeten we het doen met ‘dierbare woorden’ die ‘nergens brengen’, ,,hulzen die leeg blijven, grafzerken, waar je tussen kunt gaan zitten en mijmeren”. Het boek ‘Voor een tijd een plaats van god’ overwegend, rijst de vraag waarom Kuitert het begrip ‘god’ niet helemaal opgeeft? En is transcendentie niet meer dan alleen Anrede, het aangesproken worden door een ander, hoe indringend dat ook kan wezen? Het sluitstuk van zijn werk – ‘Als ik niet morgen ter plekke doodval’ – kan slechts een mooi geschreven zoektocht wezen naar zijn levensmotto, Achterbergs dichtregel En nochtans moet het woord bestaan dat met u samenvalt Het zal een queeste naar het zwijgen zijn. Trouw, 20-09-2002

70


Voor een tijd een plaats van God De menselijke soort

Know then thyself, presume not God to scan, The proper study of mankind is man.

Die op een landengte in ‘t midden staat wijs zonder helderheid, groot zonder maat, te redelijk om zonder hoop te zijn, te zwak voor ‘t trots verdragen van de pijn; die twijfelt of hij god gelijkt of beest, en twijf’lend tussen daad en inkeer draalt, en leeft ten dode toe, en denkend dwaalt; wiens rede hem geen zuiver inzicht schenkt of hij te veel dan wel te weinig denkt, maar in wien hartstocht met bezinning strijdt, die zich te gronde richt en zich bevrijdt, die, voorbestemd tot glorie en gemis, aller gebieder; prooi van allen is, de waarheid vaststelt, eind’loos dwaalt in waan, de glans, de grap, het raadsel van ‘t bestaan.

ALEXANDER POPE ( Het vertaalde gedeelte is van J.H.W. Schulte Nordholt )

71


Jezus, nalatenschap van het Christendom (1998) Prof Kuitert schreef in 1998 een boek over Jezus, met als onderschrift: ‘nalatenschap van het Christendom’. Wat is de nalatenschap van Jezus, wat is zijn erfenis? Daar gaat het Kuitert om. Kuitert gebruikt in zijn laatste boeken veel gedichten; die vertolken zijn diepste gevoelens. In dit Jezus-boek komt 1 gedicht voor, van Sidney Carter. U vindt het onder de titel ‘De tegenwoordige tijd’ in de Zondagsbrief. Monique Mourits en Kees de Bruin vertaalden het uit het engels.

Jouw goddelijk gerucht is geen bewijs: geef me het goede nieuws in de tegenwoordige tijd.

Wat negentien eeuwen geleden ooit gebeurde kan ook niet gebeurd zijn: hoe kan ik dat weten.

De levende waardheid verlang ik te zien. Ik kan niet leven van wat vroeger was.

Dus sla dat Boek dicht en laat me zien hoe de Christus waarover jij spreekt nu leeft. (Sidney Carter)

72


Wie niet gewend is om kritische vragen te stellen, schrikt van zo’n gedicht. Sidney Carter zoekt naar de waarheid. Wat is er waar van het goddelijk gerucht omtrent Jezus? Hoe kan ik nou weten wat negentien eeuwen geleden gebeurde? Ik leef vandaag, wat zie ik van die waarheid? Waar wordt Jezus tastbaar? Wat kan ik ervan geloven? Zo’n vraag stelt prof. van den Beukel zich. Prof van den Beukel, emeritus hoogleraar natuurkunde, schrijver van ‘De dingen hebben hun geheim’, schreef onlangs een boek met de titel ‘Waarom ik blijf’. In de kerk, in het geloof, wel te verstaan. Hij schrijft hierin een heel kritisch verhaal over de wijze waarop theologen, en met name Kuitert, redeneren en argumenteren. Van den Beukel lust er als natuurkundige geen brood van. Onwetenschappelijk geklungel vindt hij het. Boeiend is overigens, dat, als hij tenslotte over zijn eigen geloof gaat spreken, hij net zo onwetenschappelijk te werk gaat als degenen die hij bestrijdt. Blijkbaar kan dat niet anders als je iets over het goddelijk geheim wilt zeggen. Wat kan ik geloven van wat er over Jezus is gezegd, vraagt hij zich af? Hij ziet zijn vader voor zich, die op zondagmorgen, als iedereen nog op bed lag, om een uur of acht terug kwam van het melken. Ik citeer van den Beukel: Dan zong vader ons wakker met: O stille zondagmorgen / vol rust en sabbatsvrede, / deel aan mijn rustloos harte / iets van uw vrede mee. Over waar die vrede en rust te vinden waren, verkeerde vader niet in het onzekere. Dat vernamen wij als hij een van zijn andere favorieten zong: Jezus uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van ons hart. En dat het hem menens was, bleek nog ten overvloede toen hij, in het aangezicht van de dood, ons opdroeg rouwkaart en herdenkingsdienst te centreren in het woord van Paulus: Wij dan, gerechtvaardigd door het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus. De klassieke verzoeningsleer dus, niet zozeer nagezegd als dogma, als leer, maar beleefd als troost , in leven en in sterven. Het is de troost die onder woorden wordt gebracht in Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus. “Wat is uw enige troost, beide in leven en sterven? Dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, niet van mijzelf ben, maar het eigendom van mijn trouwe Zaligmaker Jezus Christus, die met zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald heeft.” Denkend aan zijn eigen begrafenis, heeft van den Beukel xe9xe9n voorkeur voor wat er die dag gelezen en gezongen zal worden: Psalm 103. Het is een andere keus dan zijn vader deed. En toch staat in zowel het centrum van Zondag 1 als in Psalm 103 het vertrouwen in Gods grote barmhartigheid over ons leven. Maar, zegt van den Beukel dan, in mijn tekst (Psalm 103) ontbreekt een verwijzing naar ‘het kostbaar bloed van onze Here Jezus Christus’. Volgens de orthodoxie is het bloed van Jezus noodzakelijk om de barmhartigheid van God mogelijk te maken, maar, zegt van den Beukel: “het wil mij niet uit de pen, omdat ik er moeite mee heb”.

73


Drie grote argumenten noemt van den Beukel, die hij overneemt van Kuitert (dus nu zijn we weer terug bij Kuitert): 1. als het bloed van Christus noodzakelijk is om God tot verzoening te bewegen, waarom staat dan het Oude Testament al vol van de boodschap dat God barmhartig en genadig is? (zie Psalm 103) 2. hoe komt het dat in de oudste geloofsbelijdenis van de kerk (de Apostolische Geloofsbelijdenis) iedere notie ontbreekt naar het verzoenend lijden en sterven van Jezus? 3. de leer van de verzoening in de juridische vorm van Zondag 1, dat ‘Jezus Christus met zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden betaald heeft’, is pas geformuleerd in de elfde eeuw, door de kerkvader Anselmus. Iedere theoloog weet, dat deze juridische vorm in feite niet in het Nieuwe Testament te vinden is. Van en Beukel, Kuitert, en vele anderen hebben moeite met de noodzaak van het bloed van Jezus. Het punt waar het naar mijn gevoelen om draait, is: hoe spreek je zuiver over de Eeuwige God, die barmhartig is, rijk aan goedertierenheid en trouw. En welke rol speelt Jezus hierin? Wat licht op in Jezus die wij de Christus noemen? Dan moet ik iets zeggen over de visie van Anselmus, en van zijn tegenhanger Abelardus, beiden kerkvaders uit de elfde eeuw. Anselmus ziet in de kruisdood van Jezus het offer dat gebracht moet worden om God tot verzoening te bewegen. Mensen doen God schromelijk tekort. In doen en denken beschamen zij de Eeuwige. Gods eer staat op het spel. Wat kan een mens doen om weer met God in het reine te komen? Veel, maar het zal nooit genoeg zijn, mensen zijn immers geneigd tot alle kwaad en niet in staat tot enig goed. Het enige offer dat voldoet, is het offer van de Zoon van God. Zo wordt God verzoend. Door het opofferen van Zijn Kind. In Anselmus visie moet God veranderen: het offer van Christus is gericht op Gods hart, maakt God barmhartig en rijk aan goedertierenheid en trouw. Buiten de mens om, zonder toedoen van mensen, is eens en vooral verzoening geschied. Je hoort mensen vaak zeggen: wat is dat voor een vader, die zijn eigen kind aan zo’n gruwelijke dood prijsgeeft om zijn eigen rechtsgevoel te bevredigen. De vraag blijft, of dit offer op deze wijze nodig is. Zie, nogmaals, Psalm 103. Een andere vraag is, ‘hoe mijn zonden, die ik in de 21ste eeuw misdaan heb, al 2000 jaar geleden verzoend zijn’. Bovendien: zoenoffers in het Oude Testament zijn niet toegelegd om de toorn van God te stillen (in andere religies is dit wel zo). Zoenoffers zijn toegelegd op devotie, op herstel van relatie, op verandering van mensen. Ze doen wat met de offeraar. Dat brengt ons bij de jongere tijdgenoot van Anselmus, Abelardus. Abelardus legt de nadruk op de devotie, op de verandering die de mensen ondergaan. Het offer is niet bedoeld om God te veranderen, maar mensen. Het is deze notie die bijvoorbeeld Herman Wiersinga oppakt in zijn dissertatie in de jaren zeventig. Liefde brengt tot tegenliefde. Jezus ontloopt het kruis niet, bewust gaat hij de weg naar Jeruzalem, omdat hij van mensen houdt, omdat hij al die dolende mensen niet in de steek wil laten. Daarom geeft hij zich voor mensen. Jezus is geen slachtoffer, maar gaat zijn weg bewust, om lief te hebben. Die liefde brengt mensen in beweging – verandert hen. Het offer van Christus is gericht op mensen: Niet om God tot andere gedachten te brengen, maar om mensen te veranderen. Jezus heeft lief tot het einde, hij geeft zich. Dat brengt mensen tot bezinning, en wekt daarmee de mensen tot wederliefde. Paulus zal in de Philippenzenbrief schrijven: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die zich vernederd heeft en gehoorzaam was, tot de dood aan het kruis. Dxe1xe1rom heeft God hem ook 74


uitermate verhoogd … opdat alle kniexebn zich zouden buigen!” God wendt zich in zijn overmachtige liefde tot de mens, en de mens wordt daardoor aangeraakt, en gaat zich op God en op een nieuw leven richten. Als ik Kuitert goed begrijp en volg in zijn visie op Jezus, dan is het deze richting die hij opgaat, de weg van de verandering in mensen. Kuitert is zich bewust van een menselijke positie tov God. Hij zegt: Het leven van de mens speelt zich af voor het aangezicht van God de Schepper. Daaraan ontleent het zijn hoge waarde, zijn levensvreugde, zijn zelfvertrouwen, maar ook zijn fundamentele problematiek: mensen kunnen zichzelf verzondigen tegenover de Schepper, falen als aan God verantwoording schuldige mensen. Het gaat om zonde en schuld, om lijden, angst en onvrijheid. En het gaat om verandering van mensen, om berouw, boete, bekering. Jezus kwam om zijn volk terug te roepen naar God. God moet verzoend worden. Dat is in de Bijbel, en ook bij Kuitert, een centraal gegeven. God moet verzoend worden: dat betekent: wij moeten onze verantwoordelijkheid op ons nemen voor ons eigen doen en laten, wij zijn schuldenaren, wij moeten onze eigen verantwoordelijkheid serieus nemen. Kuitert ziet in de dood van Jezus een parallel met de zondebok in Leviticus 16. De priester legt zijn handen op de kop van de zondebok, hij bekleedt de bok met de zonden van het volk, de bok neemt de zonden mee de woestijn in, het volk ontvangt het rein worden. De mensen zxedjn niet rein, maar ze gxe9lden als rein. In Gods ogen moge ze opnieuw beginnen. Maar het gaat niet zomaar, het gaat gepaard met berouw, bekering, verandering van leven. De priester spreekt immers nxe1mens het volk een schuldbelijdenis uit. Zo belijdt het volk zijn zonden. En God neemt het volk in z’n schuldige situatie serieus, en spreekt hen vrij. Verzoening is een teken van een ontwakend geweten. God aanvaardt het verzoenende gebaar, en de mensen veranderen. Het gaat dus om onze schuld en ons berouw, het gaat om onze verandering. Kuitert ziet dan: dit beeld van de zondebok gebruikt Paulus. Paulus tekent Jezus als de zondebok, die de zonden der wereld wegdraagt. In Jezus’ dood spreekt God ons vrij. Maar dan gaat Paulus nog een stap verder. Niet alleen wijzelf doen iets aan onze schuld, nee, God zelf doet er iets aan: God draagt zelf het zoenmiddel aan: Niet de mensen, maar God zelf heeft Jezus als zondebok, als zoenmiddel voorgesteld. Zo kan Paulus in 2 Corinthe 5 zeggen: “God was in Christus doende de wereld met zichzelf te verzoenen”. Paulus gebruikt het Oud Testamentische verzoeningsmodel van de zondebok. Daarmee wordt enerzijds de weg van Anselmus afgesloten, dat Jezus’ bloed moest vloeien: God hoeft dus niet veranderd te worden, zoals Anselmus dacht. En de gedachte dat wij onszelf kunnen bevrijden, door ons uit het moeras zouden trekken, is daarmee uitgebannen. Twee dingen merkt Kuitert hierbij op: 1. Paulus geeft hiermee een enorme draai aan de dood van Jezus. Wat een moord was, wordt ten goede gekeerd. De kruisdood is niet zomaar de dood van een rechtvaardige, nee, de gestorvene aan het kruis krijgt de contouren van de zondebok van Grote Verzoendag, die de zonden van de wereld wegdraagt. En brengt mensen op de knieen, brengt mensen tot verandering. Jezus is daarmee niet slechts het voorbeeld, maar ook de aanstichter, de veroorzaker van de verzoening tussen God en mensen. 2. de nadruk op “de wereld”: God was in Christus doende de wereld met zichzelf te verzoenen”. Daarmee overstijgt Paulus de Joodse wereld: de zondebok, die met de zonden van het Joodse volk de woestijn wordt ingezonden, neemt nu de zonden van de wereld met zich mee. 75


Van Messias van Israel wordt Jezus Heiland der wereld. Het is deze notie die getekend wordt in het aandringende gesprek tussen Jezus en de Syro-Fenicische vrouw. De vrouw haalt Jezus over om er ook te zijn voor de heidenen. En het is deze wereldnotie, die Paulus in conflict zal brengen met zijn eigen volksgenoten. Verzoening is dus niet de opheffing van onze verantwoordelijkheid, maar focust op onze eigen verantwoordelijkheid om onszelf als mens serieus te nemen. Of, zoals Kuitert het zegt: “de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor zijn eigen doen en laten tegenover de hoogste instantie die er te bedenken valt, de Schepper”. De zondebok uit Levicus, en Jezus uit het Nieuwe Testament bepalen ons bij een leven naar ‘joods model’: “leven voor Gods aangezicht als verantwoordelijke mens, die weet heeft van Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid, van schuld, berouw en verzoening”. Ik moet afsluiten. Ik doe dat met de uitleg van een bijbeltekst en een citaat, beide uit Kuiterts’ boek: In de gevangenis in Filippi zegt Paulus tot de cipier: “Stel uw vertrouwen op de Here Jezus, en u zult behouden worden”. Dat betekent: heb vertrouwen in wat ik, Paulus, jou vertel; in Christus verzoent God de wereld (dus ook u) met zichzelf; Jezus prediken = God prediken voor Jood en heiden; roep God aan als jouw God. Of anders gezegd: Jezus = Gods barmhartigheid Vertrouw op Jezus = Gods barmhartigheid geldt ook jou. We praten over Jezus, maar in wezen gaat het altijd over God: “die mens en wereld draagt, regeert, vergeeft, verzoent met zichzelf, de schuldige niet onschuldig houdt, maar wel een nieuwe kans geeft na elke schipbreuk, de kleinen opvangt, de moeden kracht geeft, de bangen bergt, de stervenden opvangt aan verre kusten, kortom: een schuilplaats voor wie zich tot Hem wendt, nu en in het uur van zijn dood.”

6 August 2005

76


Over Religie (2000) Gerrit Achterberg schreef het gedicht “Code”. Het is een zoeken naar de werkelijkheid van God, naar het onder woorden brengen van wat eigenlijk onzegbaar is. Het spreekt van de hoop ooit nog eens het woord te vinden dat met God samenvalt.

De levenskracht die gij eenmaal bezat Verdeelt zich nu over het abc. Ik combineer er sleutelwoorden mee En open naar uw dood het zware slot.

Het is, in ‘t vers, de figuratie: God, Te vinden met de letters g, o, d, In deze volgorde, maar niet per se, Ook andere formaties kunnen dat.

Iedere serie, elke schakeling, uit welke taal genomen, is geschikt, zolang het in de juiste spanning staat.

De dichter, onder ‘t schrijven, weegt en wikt, Op dood en leven een schermutseling, Totdat de deur eindelijk open gaat.

Achterberg is de dichter die Kuitert op de been heeft gehouden in tijden van groot verlies in zijn gezin. Het was de dichter waarmee hij toen maandenlang zijn colleges begon. Zou er een woord, een begrip, een zienswijze zijn, waarmee God ooit samen kan vallen? Kunnen we iets zinnigs over God zeggen, verstaanbaar voor onze tijd van leven? Het hoort bij de schroom en de vroomheid van Kuitert om zijn boek “Over religie” te beginnen met een citaat van 77


Carl Friedman: “Over God moet men zo min mogelijk spreken omdat men hem daarmee banaal maakt”. “Berg je in je lot, als in de handen van God”: Als ik Kuitert goed begrijp, dan ligt zijn vroomheid dichtbij Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus. Daar gaat het over ons lot: loof en gras, regen en droogte, vruchtbaar en onvruchtbaar, spijs en drank, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede: Ja, niet bij toeval, maar uit Gods vaderlijke hand. In de handen van God, zegt Kuitert. Ik ben deze catechismuswoorden gaan begrijpen en waarderen, toen iemand mij op het spoor zette van de kracht van deze woorden in de ongewisheid van het leven. Deze woorden zijn geschreven in de tijd van de Inquisitie. Mensen werden op de pijnbank gelegd en tot bekentenissen gebracht. Stel dat je slachtoffer bent, en geprest wordt, of erger. Wie heeft dan het laatste woord? De beul? Nee, zegt de catechismus: Niet de beul heeft het laatste woord. God heeft het laatste woord. Er is een instantie die je lot te boven gaat: God! In God zul je zijn, in leven en in sterven. Wees daarom in tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar, en heb vertrouwen in de toekomst. Kuitert werkt dat op zijn manier uit, en gaat naar mijn gevoel nog een stap verder. Hij zegt: Er is niet een instantie die je lot te boven gaat, nee, je lot is God. Het feit dat je leeft of sterft, rijk of arm bent, of gezond of ziek: je bent dat in God. God is onze werkelijkheid, ons bestaan. De ongewisse werkelijkheid van leven en dood meemaken, is God meemaken. De ongewisse werkelijkheid van liefde en haat, van geluk en ongeluk: het is de Macht die je kan maken en breken: het is God. Als ik Kuitert goed begrijp, dan zegt hij: die ongewisse werkelijkheid, die Macht die je kan maken en breken, is uiteindelijk te vertrouwen. Als God onze werkelijkheid is, ons bestaan, dan is deze werkelijkheid te vertrouwen. Dan geeft onze werkelijkheid ons de moed om te leven, moed ook om van het leven iets te maken. Daarom hecht Kuitert er aan om God als Schepper te duiden. God is de Schepper, Hij is met zijn maaksel, de schepping, verweven, en daarom ‘goed’, betrouwbaar. Ik moet even een stap terug doen. Kuitert heeft heel veel moeite met God als een persoonlijk God. In gesprekken met gemeenteleden heb ik overigens gemerkt dat hij de enige niet is. Als God liefde is, lief heeft, waarom gebeurt er dan zoveel rottigheid? Hij zal niet de veroorzaker zijn, maar waarom laat God zoveel ellende toe? Hoe betrouwbaar is God, die onze ellende wel ziet, maar niet ingrijpt? U kent die vragen net zo goed als iedere gelovige. Kuitert zegt ergens: “Ik heb al die vragen beschreven, doorworsteld mag ik wel zeggen, maar ik heb er geen oplossing voor gevonden”. Daarom zoekt hij een andere oplossing. Of u die bevalt is een tweede, maar hij gaat ervan uit dat zijn oplossing aansluit bij het gegeven dat de geschiedenis een evolutie doormaakt. God is niet een tegenover van die geschiedenis, maar zit er midden in. God is die geschiedenis. God is die geschiedenis die een mens kan maken en breken. God is die evolutiegeschiedenis. Maar: die evolutiegeschiedenis is te vertrouwen. Dat lees je al in het scheppingsverhaal: “God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed” In die goede schepping van God leven wij. Wij zijn, zoals we hier zijn, zoals we leven en sterven, in Gods handen. Dit leven in Gods handen. In Hem leven wij. Maar hoe zit dat dan? Er is toch leven en sterven, droogte en regen? Naast grote vreugde is er toch ook die intense droefheid?! Je hoeft maar aan het graf van je kind te staan om te beseffen hoe ontzettend afhankelijk wij als mensen zijn. Zo ontzettend kwetsbaar, zo ontzettend afhankelijk. Ja, de geboorte van een kind geeft precies hetzelfde besef: klein en teer, absoluut, totaal afhankelijk. Waarom noemt Kuitert die afhankelijkheid: God? Dan zegt hij: het besef van die absolute, totale 78


afhankelijkheid, die je bewust maakt van je eindigheid, roept als grond en grens daarvan, de ervaring van oneindigheid op: Ik kan niet bestaan. Toch besta ik. Dat kan maar 1 ding betekenen: Er moet een tegenover zijn, een tegenover die je in handen houdt. Juist die absolute afhankelijkheid geeft het opdringende besef van de Macht die je kan maken en breken. Dat ‘tegenover’, die ‘Macht die je kan maken en breken’ is het leven zelf. Ik herhaal: omdat God onze werkelijkheid is, ons bestaan, daarom is onze werkelijkheid te vertrouwen, als die ons kan maken en breken. Alleen al hierom vind ik dit boek van Kuitert inspirerend. Deze te vertrouwen werkelijkheid geeft je de moed om te leven. Ik denk dat om deze reden Kuitert zo de nadruk legt op het ‘je aangesproken voelen door het beroep dat de naaste op je doet. “Kain, waar je broeder Abel? Zijn bloed roept tot Mij van de aardbodem”. Waarom is het God, die je aanspreekt in de roep van degene die je nodig heeft? Ik denk: omdat de betrouwbare werkelijkheid in het geding is. Er is een mens die reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de werkelijkheid te twijfelen. Er is iemand die zoekt naar trouw, naar nabijheid. Ik denk ook dat het om deze reden is, dat de kern van gelovigheid bij Kuitert zich concentreert op de geloofsvoorstellingen die bijdragen aan de praktijk van het mens-zijn, ik zou zeggen de ethische kant: - Concentratie op de Tien geboden, als leefregel en richtingwijzer, beginnend met de woorden: “Ik heb u bevrijd”. Als bevrijd mens mag je leven, en tot leven brengen wie leven nodig heeft. - Concentratie op Jezus: Jezus is toch degene bij uitstek die zich aangesproken voelt door het beroep dat de naaste op je doet. “Met ontferming bewogen”: zo is Jezus, met heel zijn hart betrokken op leven en welzijn van mensen. Zelfs zijn eigen leven stelt hij voor je in de waagschaal! - Concentratie op verzoening, op de uiting dus van schuldbelijdenis en bekering. Je zult naar je naaste buigen, om het kwaad dat je gedaan hebt recht te zetten, en zo een ander mens worden. - Concentratie op de gerechtigheid. In dit verband wijst Kuitert op de ‘rechtvaardige’. De rechtvaardige is niet iemand die niets verkeerds gedaan heeft, maar “iemand die zijn verantwoordelijkheid heeft genomen ten aanzien van de mensen die behoefte aan hem hadden, en daarmee verkeerd is uitgekomen”. Jezus is zo’n rechtvaardige, die zijn verantwoordelijkheid nam door voor mensen in te staan, maar het moest bekopen met het kruis.

Een bord eten, een beker koud water, onderdak voor de vreemdeling, kleding voor de naakte, omzien naar wie ziek is, of in de gevangenis: “al wat je aan deze mijn minste broeders hebt gedaan, deed je aan Mij”, zo spreekt God in de gelijkenis van het laatste oordeel. Zo spreekt Jezus uit, hoe verweven God is in ons bestaan, hoe de Macht die maakt en breekt, in onze handen tot leven wordt gewekt. Om in onze handen zijn betrouwbaarheid te bewijzen. Zo is het, tot in Psalm 72 toe, altijd God, die als eerste het hulpgeschrei van de armen hoort. Als een bewijs dat dit bestaan, ons ongewisse bestaan, toch te vertrouwen is. Hoe persoonlijk / onpersoonlijk is God is Kuiterts gedachtegoed? Hij ontkomt er niet aan om God aan te spreken niet als een Wat, maar als een Wie. Hij zegt: “Als je eenmaal hebt aangeleerd om de Macht, de Schepper, met U aan te spreken, een Gij, dan zul je dat nooit meer afleren”. Ook al ziet Kuitert God niet als een persoon, “hij waagt het ‘Hij’ te zeggen (hoofdletter) door ‘Hem’ (hoofdletter) aan te roepen”. En aanroepen doet Kuitert nog steeds, “als 79


schreeuw tot God”, “als roep uit de diepte”. Hoe zouden wij anders gehoord worden?! En waarom dan toch roepen? Ik vind het verwoord bij Huub Oosterhuis: Van iemand die zieke is: Iemand bidt om genezing. Hij roept God nabij, zijn trouw, zijn vriendschap. In dat gebed verandert de betekenis van zijn ziekte, van het uitzicht, verandert hij zelf. Hij wordt groter dan zijn angst en pijn. Zijn ziekte geneest niet. God geneest een mens niet. Hij sterft – maar hij sterft anders. Hij weet dat hij niet zonder God is. Nog eenmaal Kuitert: “Roep God aan in alle nood, en voor de rest: beveel je aan in zijn handen, en berg je in je lot als in de handen van God.” Gij zijt voorbijgegaan, een steekvlam in de nacht. In flarden hangt uw woord. En toch: Wij leven in U voort wij zijn met U bekleed.

EINDE Deze publicatie is afgesloten juni 2013.

80


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.