Mondzorg in 2030

Page 1

DE MONDZORG IN 2030


DE VISIE VAN DE NVVO

Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. In deze aflevering is het woord aan Sjoerd Henneman van de Nederlandse Vereniging van Orthodontisten (NVvO). Hij zou in de toekomst graag de orthodontische diagnose gesteld door de orthodontist vergoed zien vanuit de basisverzekering. TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

patiënten die orthodontie 1jaarAlle nodig hebben, worden over tien gezien door de orthodontist. “Als iedere patiënt zowel de diagnose als de behandeling krijgt aangeboden door de orthodontist, dan krijgt hij de meest optimale behandeling door degene met de hoogste opleiding. Maar dan moeten er wel voldoende orthodontisten zijn en er dus opleidingsplaatsen bij komen. Of daar vanuit de overheid voldoende middelen voor komen, is natuurlijk de vraag. Daarom moet op dit moment de insteek zijn dat de orthodontist de diagnose doet en samen met de tandarts voor orthodontie afstemt welke patiënt door wie wordt behandeld.”

2

2 NT

In 2030 weet elke Nederlander het verschil tussen een orthodontist en een tandarts voor orthodontie. “Patiënten hebben vaak niet helder wat onze rol is binnen de mondzorg en wat ons specialisme inhoudt, hebben we gemerkt. Dat willen we verbeteren door het publiek de ko-

mende jaren te informeren over waar de orthodontist voor staat en wat hem of haar onderscheidend maakt binnen de mondzorg. Zo kan de patiënt zelf afwegen door wie hij een orthodontische behandeling wil laten uitvoeren. Het onderscheid met een tandarts voor orthodontie is dat een orthodontist na de zesjarige studie tandheelkunde een vierjarige fulltime specialisatie heeft gedaan in de orthodontie. Zo is er een wetenschappelijke en verdiepende basis gelegd in de orthodontie. Dit maakt een enorm verschil voor de diagnostiek en behandelplanning, waardoor een orthodontist als geen ander weet wat de juiste therapie is in iedere situatie. We hebben dit jaar de visienota ‘Orthodontist 2025’ opgesteld waarin we stellen dat het voor het publiek duidelijker moet worden wat een orthodontist doet. Een werkgroep gaat bekijken hoe we dit het best kunnen aanpakken.”

3

De opleidingen tot orthodontist hebben over tien jaar een stevige positie binnen de universitaire opleidingen tandheelkunde. “De drie opleidingen tot orthodontist in Nederland kunnen


meer staf gebruiken. Vanuit het veld is er wel animo om op de opleiding te werken, maar daarvoor moet de band tussen de periferie en de opleidingen wel versterkt worden. Als wetenschappelijke vereniging voelt de NVvO zich verantwoordelijk om deze uitdaging aan te pakken. Momenteel bekijken we met de opleiders en de orthodontisten in het veld hoe we dit kunnen verbeteren. Dit zou je onder meer kunnen bereiken door de opleidingen meer bij ons voor- en najaarscongres te betrekken. Verder hebben we als speerpunt de leerstoel orthodontie op alle drie opleidingen ingevuld te krijgen. Momenteel heeft alleen Groningen een hoogleraar orthodontie. Het hebben van een hoogleraar versterkt de positie van de opleiding binnen de universiteit en geeft ook nationaal en internationaal een uitstraling.”

Over tien jaar wordt orthodon4 tische zorg deels vergoed vanuit de basisverzekering.

“Wij denken dat het de patiënt ten goede zou komen wanneer in ieder geval de orthodontische diagnose door een orthodontist vergoed zou worden vanuit de basisverzekering.

Dit hoort bij goede mondzorg en zou de toegang tot de orthodontische zorg verbeteren. Een patiënt of diens ouders hoeven hier dan niet om financiële redenen vanaf te zien en weten zo in ieder geval wat er aan het gebit mankeert. Ze kunnen dan zelf afwegen of een behandeling gewenst is. Momenteel worden alleen om uitzonderlijke redenen orthodontische behandelingen vanuit de basisverzekering vergoed. We merken dat de afwijkingen steeds extremer moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen. Als orthodontist krijg je vaker nee te horen als je een machtiging bij de zorgverzekeraar aanvraagt. Er is door ons een nieuwe indicatieve lijst van afwijkingen naar zorgzwaarte opgesteld met behandelingen die wel of niet moeten worden vergoed. Deze ligt nu bij de verzekeraars. In hoeverre verzekeraars daarin meegaan, weet ik niet.”

5

In 2030 weet iedere tandarts precies wanneer hij een patiënt naar een orthodontist moet verwijzen. “Een goede samenwerking en communicatie tussen tandarts en orthodontist is van belang voor iedere patiënt. Hiervoor hebben we een afwegingskader ontwikkeld, dat helder maakt wanneer verwezen kan worden. Dit kader is gebaseerd op IOTN-index, een eenvoudig hulpmiddel om bij een patiënt te bepalen hoe ernstig de afwijking is. Als beroepsgroep moeten wij in contact treden met onze verwijzers om zo meer helderheid te verschaffen over dit afwegingskader. Dit zou regionaal kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld door op bijeenkomsten van tandartsen van een studieclub of kring een presentatie te geven om een en ander te verduidelijken.”

3 NT


In 2030 is het vanzelf6 sprekend dat orthodontisten en tandartsen voor orthodontie intensief samenwerken.

“Het moet vanzelfsprekend zijn dat een orthodontist samenwerkt met verschillende takken in de mondzorg, waaronder bijvoorbeeld ook de implantoloog en restauratief tandarts die vervolgbehandelingen doen. Dat betekent dat intensieve afstemming noodzakelijk is. Je moet van elkaar weten wat je van elkaar kunt verwachten en hoe je de behandelingen op elkaar afstemt. De orthodontist kan een belangrijke rol spelen bij het aansturen van complexe behandelingen waar meerdere disciplines bij betrokken zijn. De samenwerking met de tandarts voor orthodontie hoort er een te zijn waarbij deze weet waar zijn grenzen liggen voor het optimaal kunnen behandelen van orthodontische afwijkingen. De orthodontist kan de tandarts voor orthodontie advies geven of een afwijking geen valkuilen kent, die deze over het hoofd ziet. Orthodontie wordt soms in cursussen aan tandartsen gepresenteerd als eenvoudig, maar het kan ook complex en veelzijdig zijn. Het gevaar is dat men aspecten over het hoofd ziet, die wij als vierjarig opgeleide orthodontist wel meewegen. In cursussen orthodontie voor tandartsen moet genoeg aandacht zijn voor de grenzen aan een behandeling en aandacht voor wat er doorgestuurd moet worden aan de orthodontist.”

thodontie is naar onze mening zo wezenlijk anders dat het samenvoegen van beide verenigingen onwenselijk is. Maar er zijn wel platforms waarop beide groepen elkaar kunnen treffen en informatie en kennis kunnen uitwisselen. Een voorbeeld hiervan is de Nederlandse Vereniging voor Orthodontische Studie (NVOS).”

tien jaar vormen de NVvO 8 7voorOver en de Vereniging Tandartsen Orthodontie (VTvO) samen één vereniging voor orthodontie.

4 NT

“De gemeenschappelijke noemer binnen de NVvO is dat alle leden zich in de orthodontie hebben gespecialiseerd door wetenschappelijke verdieping, wat ze bijhouden middels bij- en nascholing. De NVvO organiseert twee keer per jaar een wetenschappelijk congres waarin wordt voortgeborduurd op deze specialistische basis. De opleidingsachtergrond tussen orthodontisten en tandartsen voor or-

Nederland vervult in 2030 internationaal gezien een vooraanstaande rol op het gebied van de orthodontie. “Nederland is naar mijn idee in de orthodontische wereldwijd altijd een van de koplopers geweest. We hebben een historie van internationaal zeer gerenommeerde hoogleraren, onder wie Kuijpers-Jagtman, Van der Linden en Booij. Ons land heeft bijgedragen aan een grote hoeveelheid wetenschappelijk werk in ons vakgebied. Samen met de opleidingen en de periferie moeten we er hard aan werken om deze koppositie te blijven behouden.” NT


DE VISIE VAN DE NVOI Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. Volgens voorzitter Bart Polder van de NVOI heeft de professie ook in 2030 nog de regie over welk implantaat bij de patiĂŤnt wordt geplaatst. TEKST: EVERT BERKEL // BEELD: ROB TER BEKKE

5 NT


1

In 2030 bepaalt de zorgverzekeraar nog steeds niet welk merk implantaten de patiënt in zijn mond krijgt. “Het kan nooit de bedoeling zijn dat een zorgverzekeraar op de stoel van de behandelaar gaat zitten en de keuzevrijheid van de patiënt beperkt. Dat laat de NVOI dan ook niet gebeuren! Toen afgelopen jaar zorgverzekeraar VGZ het plan opvatte om het inkopen van implantaten voor eigen rekening te gaan nemen, hebben wij daar samen met de KNMT en ANT vanaf dag één tegen geageerd. Belangrijk, dat de professie op één lijn zit, om te voorkomen dat de verzekeraar slaagt in zijn verdeel-en-heers-politiek. Als VGZ dit met betrekking tot implantaten gaat lukken, dan zal ongetwijfeld de tandtechniek in de breedste zin des woords gaan volgen. Ook daar zou de verzekeraar dan de kwaliteit en de keuze daarin voor de patiënt en behandelaar willen gaan bepalen. En dan is het hek van de dam. Het zijn dingen waar je als behandelaar per se de regie over moet willen houden. Wij blijven er tot het bittere einde voor strijden dat dit zo blijft. Overigens geloof ik dat VGZ hierin een uitzondering zal blijken te zijn, en dat andere zorgverzekeraars deze stap niet gaan zetten. Ze halen zich namelijk nogal iets op de hals als ze zich aan het inkoopproces wagen. Het is bijvoorbeeld een gigantische logistieke uitdaging waarin ze overeenstemming moeten zien te bereiken met verschillende aanbieders van implantaatsystemen. Daar loopt VGZ nu ook tegenaan. Ik verwacht dat die verzekeraar snel met zijn experiment zal stoppen en niet de behoefte heeft zoiets snel nog een keer te proberen. Dat is ook iets waar wij als NVOI op de voorgrond, achtergrond en met veel diplomatie naar streven. De keuzevrijheid voor patiënt en behandelaar staat immers op het spel. En dat is een groot goed, waard om voor te strijden.”

6 NT

In 2030 ligt in het 2 esthetisch gebied de grootste uitdaging.

“Implantaten hebben zich al bijna vijftig jaar bewezen als prima alternatief voor tandvervanging. Op jaarbasis worden er inmiddels wereldwijd

meer dan twintig miljoen geplaatst, in ons land zijn het er zo’n 150.000 tot 180.000. Implantaten worden niet alleen gebruikt als tandvervanging in het esthetische gebied. Vooral ook in de zijdelingse delen voor behoud en verbetering van het kauwvermogen of als verankering voor uitneembare voorzieningen worden implantaten terecht veel geïndiceerd. De grootste uitdaging nu maar ongetwijfeld ook in 2030 zit hem wel in die esthetische zone. Daar zijn namelijk de risico’s op mislukkingen en complicaties het grootst. Die uitdaging geldt ook voor de meest ervaren implantologen. De kans op succes hangt immers niet alleen samen met je eigen skills, maar ook met de patiëntfactor. En met het feit dat die geslaagde, prachtige implantologische oplossing van vandaag er over tien jaar heel lelijk uit kan zien door bijvoorbeeld niet te voorziene tandverplaatsingen in het esthetisch gebied. Dat maakt wellicht vervanging en aanpassing noodzakelijk. Waarbij ik me goed kan voorstellen dat in 2030 voor het esthetisch gebied steeds meer wordt gekeken naar tandtransplantaties als behandelalternatief. Misschien zijn we tegen die tijd zelfs in staat om tanden te kweken, al zie ik dat nog niet zo’n vaart lopen.”

Over tien jaar biedt automatisering 3 de implantoloog uitgebreide ondersteuning.

“Onlangs is in China het eerste implantaat door een robot geplaatst. Ik geloof er echter helemaal niet in dat over zo’n tien jaar de implantoloog een aantal gegevens in de computer invoert, waarna een robot de behandeling uitvoert. Daar is implantologie echt véél te complex voor. Als je ziet hoeveel variabelen er zijn, tijdens de chirurgische fase en tijdens de prothetische fase… Het mogelijk moeten toevoegen van bot of weke delen, je moet als behandelaar echt ieder moment kunnen bijsturen. Waar ik wel in geloof is dat de robot, of misschien beter automatisering, tegen die tijd een uitgebreidere ondersteunende factor zal zijn in de digitale workflow. Dan denk ik aan de integratie van de mondscanner, 3-dimensionale röntgenopnames en het ontwerp van de uiteindelijke voorziening. Zodat, wanneer de patiënt in de stoel zit, op de dag van het plaatsen van het implantaat, de uiteindelijke tand of kies al klaar ligt. De hele CAD/CAM-techniek zal zich wat dat betreft nog verder ontwikkelen. Dat gaat ook heel snel. Verder kan ook de geplande implantaatpositie tijdens de chirurgische fase automatisch bijgestuurd en gecorrigeerd worden. Nu al komen systemen op de markt waarmee je op een scherm kunt zien of je asrichting juist is en de diepte nog steeds is zoals je had gepland. Dit zijn echter geen functies die de implantoloog zullen vervangen.”


Maar ook in 2030 is implantologie niet uitsluitend voorbehouden aan geregistreerde implantologen

4

Implantologie is in 2030 nog steeds een breed uitgeoefend vakgebied.

“Zorgverzekeraars hebben weleens aangegeven alleen geregistreerde implantologen te willen contracteren. Maar ook in 2030 is implantologie niet uitsluitend voorbehouden aan geregistreerde implantologen. Dat is het nooit geweest en dat zal ook niet gebeuren. Waarom niet? Omdat daarmee enthousiaste, net afgestudeerde tandartsen met interesse in implantologie worden geblokkeerd in hun ontwikkeling. Je moet een registratie en erkenning als ’tandarts-implantoloog NVOI’ echt zien als een keurmerk dat duidelijkheid biedt aan patiënten en verwijzers. Het is voor algemeen practici en patiënten de garantie dat, wanneer nodig, kan worden verwezen naar iemand die qua kennis en kunde zijn vakgebied bewezen op orde heeft. Onder begeleiding van een geregistreerd implantoloog kunnen beginnende implantologen hun kennis en vaardigheden uitbouwen. Zorgverzekeraars moeten niet-geregistreerde implantologen ook helemaal niet wíllen buitensluiten. De NVOI heeft 1.700 tot 1.800 leden van wie er 308 geregistreerd zijn als erkend implantoloog. De overige leden zijn allemaal collega’s die affiniteit met de implantologie hebben. Onder deze leden zijn ook collegae die wel degelijk heel goed in staat zijn om implantaten te plaatsen. Mét vergoeding door de zorgverzekeraar! Wat zorgverzekeraars beter zouden

kunnen doen, is beoordelen of alle tandartsen, die zij met betrekking tot implantologie gecontracteerd hebben, wel allemaal over de juiste kennis, kunde en vaardigheden beschikken. Een recente analyse door de NVOI wijst uit dat dit geenszins het geval is. Dit is een punt van zorg waarmee wij aan de slag gaan. Het raakt aan een van de belangrijkste punten waar de zorg momenteel mee te maken heeft: zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de zorginkoop, maar moeten tegelijkertijd de kwaliteit bewaken. Mijns inziens is dat een weeffout in het huidige systeem. Er blijkt immers dat zorgverzekeraars niet zozeer geïnteresseerd zijn in de kwaliteit die gecontracteerde implantologen leveren, maar meer naar kostenreductie streven.”

5

In 2030 is de angst voor kookboektandheelkunde ongegrond gebleken.

“Het implantologisch vakgebied is dermate complex dat het nooit volledig te vangen is in protocollen en richtlijnen. Protocollen en richtlijnen zijn er als ondersteuning van de implantoloog en moeten een stukje veiligheid bieden. Hem bijvoorbeeld laten weten wat de beste manier is om een patiënt met medicijnen tegen nabloedingen te behandelen. Wat is daarover bekend, wat is daarvan bewezen. Of bifosfonaat gerelateerde osteomyolitis, wat is daar exact over bekend en hoe ga ik daarmee om. Je moet ze dus zien als advies op de achtergrond. Protocollen en richtlijnen dienen dynamisch te zijn en continu aangepast te worden aan de laatste stand van zaken. Het wordt een ander verhaal als een klinische richtlijn die niet volledig van A tot Z is bewezen door derden tot een soort wet wordt verheven. We moeten ervoor waken dat dit zomaar gebeurd, en wel door de regie bij de wetenschappelijke vereniging te leggen. De angst voor kookboektandheelkunde is mijns inziens inderdaad onterecht, mits we er voor waken dat derden ermee aan de haal gaan. En met we bedoel ik de wetenschappelijke verenigingen, KNMT en ANT. We mogen dat niet laten gebeuren. Met richtlijnen willen we de patiënt uitsluitend een geoptimaliseerde veilige omgeving bieden. Als een richtlijn als wet wordt gebruikt en er geen ruimte is voor aanpassing aan de laatste inzichten en naar eigen onderbouwd inzicht zaken bij te stellen, nee, dan ben je verkeerd bezig” NT

7 NT


DE VISIE VAN DE NVTS

1

Hoe ziet de mondzorg eruit in In 2030 redden tandartsen dankzij tandheelkundige slaapgeneeskunde 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschap- levens. “We weten dat de tandheelkundige slaapgeneeskunde niet direct een pelijke verenigingen hierover leven zal redden, bijvoorbeeld met een MRA-beugel (Mandibulair Reaan het woord. Volgens voor- positie Apparaat) die slaapapneu tegengaat. Wel is het zo dat slaapapzitter Maurits de Ruiter van de neu een onafhankelijke risicofactor is voor het metabole syndroom en bv hart- en vaatziekten. Er is zelfs onderzoek dat een verband legt Nederlandse Vereniging voor voor met kanker. Mannen van boven de vijftig hebben een grotere kans om Tandheelkundige Slaapge- te overlijden als ze slaapapneu hebben, toont onderzoek aan. Dus er neeskunde (NVTS) is er nog zit wel een kern van waarheid in de stelling. Ik ken uiteraard patiënten een grote groep patiënten die die zich door de tandheelkundige slaapgeneeskunde beter en gezonder zijn gaan voelen. Ik herinner me een man met een hoge apneu-inbaat kan hebben bij tandheel- dex die we behandelden met bimaxillaire osteotomie, een kaakoperakundige slaapgeneeskunde. tie waarbij boven- en onderkaak fors naar voren worden verplaatst, wat

8 NT

TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

op dit moment de meest effectieve methode lijkt om ernstige slaapapneu blijvend te verhelpen. Het is een vrij invasieve ingreep, die je niet zomaar indiceert. De betreffende patiënt was door zijn apneu zelfs depressief geworden met suïcidale neigingen. Twee weken na de opera-


ste keus van behandeling is. Ik merk dat KNO- en longartsen van het multidisciplinaire slaapteam in het ziekenhuis waar ik werk, steeds meer kijken naar het gebit en de kaak bij slaapapneu. Zij zijn dus bezig met tandheelkundige slaapgeneeskunde. Naar schatting hebben zo’n 600.000 mensen in Nederland slaapapneu. Van 275.000 mensen weten we het zeker. We denken dat er zo’n 10.00015.000 MRA’s per jaar bij apneupatiënten worden geplaatst. Ik denk dat in Nederland momenteel zo’n vijftigduizend patiënten een MRA-beugel hebben. Er is dus nog een hele grote groep patiënten die baat zou kunnen hebben bij zo’n beugel. Ik denk dat vrijwel alle KNO- en longartsen op de hoogte zijn van de werking van deze beugel én van de tandheelkundige slaapgeneeskunde. In hoeverre huisartsen hiervan op de hoogte zijn, zou ik niet weten. Ik hoop dat ze dat in 2030 wel zijn.”

3

In 2030 maakt de tandheelkundige slaapgeneeskunde deel uit van een multidisciplinaire aanpak van slaapproblemen.

tie vertelde hij dat zijn leven al enorm was veranderd door de ingreep. Na drie maanden vertelde hij dat hij weer met zijn kleinkinderen kon spelen. Hij had weer energie en daarmee zijn leven terug. Dat maakte indruk op mij. Dit effect zie je ook bij patiënten met slaapapneu die een MRA-beugel krijgen. Al na een paar nachten slapen met deze beugel merken ze verbetering van hun situatie.”

2

In 2030 zijn medici in Nederland goed op de hoogte van de rol die de tandheelkundige slaapgeneeskunde speelt bij mensen met slaapproblemen. “Lang niet alle medici zijn hiervan op de hoogte, maar het worden er wel steeds meer. Slaapapneu is binnen de geneeskunde een vrij nieuw vakgebied. In het oog springend is de aanstelling van KNO-arts Nico de Vries als bijzonder hoogleraar Tandheelkundige Slaapgeneeskunde aan ACTA. Deze leerstoel wordt mede mogelijk gemaakt door de NVTS. Dit geeft wel aan dat er vanuit de tandheelkundige en medische wereld interesse is in dit vakgebied. Er is overeenstemming dat de MRA-behandeling bij milde en matige slaapapneu-patiënten de eer-

“Dat is in principe nu al het geval. Slaapapneu vergt een multidisciplinaire aanpak. Het is afhankelijk van verschillende kenmerken van een patiënt welke behandeling er wordt gekozen. Het gaat altijd om op maat gemaakte behandelingen die per patiënt anders zijn. De een heeft baat bij een behandeling met een zuurstofmasker, een ander weer bij een MRA-beugel of een slaappositietrainer die de slaaphouding corrigeert. En het gaat er ook om welke behandeling een patiënt goed verdraagt. Zo’n zuurstofmasker wordt maar door zo’n vijftig procent van de mensen verdragen, terwijl een MRA-beugel door tachtig procent goed wordt verdragen. In ons slaapteam zitten een neuroloog, een KNO-arts, een longarts, een NVTS-geaccrediteerde tandarts en ik als MKA-chirurg. We maken op oproepbasis weleens gebruik van een psycholoog of diëtiste. We komen één keer in de twee weken bij elkaar.

Dan behandelen we de moeilijke gevallen. Per week zien we in ons ziekenhuis zo’n twintig tot dertig nieuwe patiënten met apneu. Dat is een

9 NT


In 2030 is tandheelkundige 5 slaapgeneeskunde een vast onderdeel van de studie tandheelkunde en de studie geneeskunde.

‘ Dit jaar starten we met een traject van visitaties en herregistraties van de NVTS-geaccrediteerde tandartsen’ fors aantal. Ik denk dat zeker de helft van alle ziekenhuizen in Nederland zo’n multidisciplinair slaapteam heeft. Volgens de apneuvereniging zijn er ruim tachtig slaapklinieken in Nederland, vaak verbonden aan een ziekenhuis.”

4

In 2030 is de tandheelkundige slaapgeneeskunde een vast onderdeel van de halfjaarlijkse controle bij de tandarts.

10 NT

“Dat vind ik een leuke stelling. Een van de ideeën van de NVTS is dat de algemeen practicus een veel grotere rol zou kunnen spelen in het screenen van patiënten met slaapapneu. Eigenlijk zou iedere tandarts dat nu al moeten doen. In ieder geval moet hij wel weet hebben van OSA (Obstructief Slaapapneu) en van een MRA-beugel. Hij zou gericht aan een patiënt moeten vragen of hij vermoeid is of last heeft van snurken, zodat hij de patiënt eventueel kan verwijzen naar een slaapteam. Het zou bij een halfjaarlijkse controle ter sprake kunnen komen. Er zijn tandartsen die dat nu al doen en speciale apparatuur hebben aangeschaft om slaapapneu te diagnosticeren. Tandartsen hoeven echt niet te wachten tot 2030.”

“Ik hoop eigenlijk dat dat nu al zo is. Ik ben nauw betrokken bij ACTA en ik weet dat het daar een vast onderdeel is van de studie tandheelkunde. We willen ook de opleidingen tandheelkunde in Groningen en Nijmegen benaderen met de vraag of ze het daadwerkelijk in hun curriculum hebben zitten. Studenten tandheelkunde moeten in ieder geval basiskennis hebben van de tandheelkundige slaapgeneeskunde. In de studie geneeskunde is het nog niet echt een vast onderdeel, maar ik weet dat ze aan het kijken zijn hoe ze het kunnen incorporeren in het curriculum. Het is belangrijk dat het in de studies aan bod komt, want zowel in de wetenschap als in de samenleving is er veel interesse voor OSA. De ontwikkelingen volgen zich snel op. Zo wordt er bijvoorbeeld ook over nagedacht om slaapbruxisme naast OSA onder de tandheelkundige slaapgeneeskunde te laten vallen. En zo zijn er nog meer verschijnselen in de slaap die tandheelkundig gerelateerd zijn, denk ook aan reflux. Ons aandachtsgebied blijft zich ontwikkelen. Dat maakt het interessant.”

6

Het lidmaatschap van de NVTS staat in 2030 ook open voor andere medische disciplines. “Dat is een leuk idee. Toen er een KNO-arts aan ACTA hoogleraar slaapgeneeskunde werd, kwam dat al eens aan de orde in de vereniging. Maar het is wel wat ingewikkeld in verband met de accreditatie vanuit onze vereniging, wat een rol speelt bij het vergoeden van een MRA-beugel. Een patiënt krijgt zo’n beugel alleen vergoed door een zorgverzekeraar als deze door een NVTS-geaccrediteerde tandarts is aangemeten. Zo proberen we de kwaliteit te waarborgen in Nederland. Tandartsen kunnen zo’n accreditatie krijgen als ze aan bepaalde eisen voldoen. Dit jaar starten we met een traject van visitaties en herregistraties van de geaccrediteerde tandartsen. We denken er wel eens over om het lidmaatschap wat meer los te zien van deze accreditatie en de vereniging open te stellen voor andere medici. Wie weet is het in 2030 zover. Momenteel hebben we 350 leden, waarvan 160 geaccrediteerd. Overigens gaat het heel goed met de vereniging. Afgelopen jaar hebben we er nog 22 nieuwe leden bijgekregen. De komende jaren willen we investeren in het bevorderen van kwaliteit en een actieve bijdrage leveren aan de wetenschap op ons terrein. Dit doen we onder meer met het elfde NVTS-congres op 4 en 5 april 2019, waar geïnteresseerden van harte welkom zijn.” NT


DE VISIE VAN DE NVvK

11 NT


Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. Volgens Marieke Schorer-Jensma, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde (NVvK), blijft het stimuleren van een goede mondgezondheid bij kinderen hard nodig, maar ziet het er daardoor voor het kindergebit wel een stuk beter uit. TEKST: EVERT BERKEL // BEELD: ROB TER BEKKE

1

In 2030 is een mondhygiënist voorzitter van de NVvK. “De NVvK is er niet alleen voor tandartsen, maar ook voor mondhygiënisten. Die spelen immers op het gebied van preventie een heel grote rol. Mondhygiënisten kunnen lid worden van de NVvK en bestuursfuncties bekleden. We streven dat ook na, met Mariëtte Schorfhaar hebben we ook een mondhygiënist in het NVvK-bestuur. Er zijn nu meer tandartsen lid van onze vereniging dan mondhygiënisten. Dat zal, verwacht ik, over zo’n tien jaar ook nog zo zijn. Ik zou het toejuichen als dan de NVvK-voorzitter niet langer bijna automatisch een tandarts is. Van mij mag dat dan een mondhygiënist zijn.”

Het stimuleren van een goede 2 mondgezondheid bij kinderen blijft ook over tien jaar hard nodig.

12 NT

“In 2030 is er een nieuwe lichting kinderen. En de ouders die we nu ‘opvoeden’, zijn niet de ouders van 2030. Inspanningen als Gewoon Gaaf en Hou je mond gezond! zullen nodig blijven, maar ook zullen er in 2030 meer brede projecten zijn, waarbij mondgezondheid een duidelijke rol in de algemene gezondheid speelt. GigaGaaf! en Gezonde Peutermonden zijn dan geëvalueerd. En hopelijk is de organisatie bij de consultatiebureaus dan zo aangepast, dat we meer kinderen op jongere leeftijd bereiken. In het laatste Signalement Mondzorg kwam naar

voren dat het met de nul- tof vijfjarigen beter lijkt te gaan. Ik denk dat deze projecten daar een positieve bijdrage aan leveren. Zowel ouders als tandartsen lijken zich steeds meer bewust van het belang van vroegtijdige preventie, wat lijkt te leiden tot een verbeterde attitude van kinderen en hun ouders. Voor 2030 verwacht ik dat kinderen eerder dan nu in contact komen met de tandarts, dus rond een half jaar, na het doorbreken van het eerste tandje. Wij zien in de praktijk dat dit vooral bij kinderen uit de risicogroepen te weinig gebeurt, groepen die wij maar moeizaam bereiken. Maar dat is ook aan de algemeen practici, die moeten er niet voor terugdeinzen kinderen al zo jong in hun praktijk te betrekken. Wij horen nog te vaak dat de tandarts heeft gezegd dat vier jaar vroeg genoeg is.”

3

In 2030 wordt intensiever samengewerkt met andere medici. “Op het gebied van samenwerking met bijvoorbeeld huisartsen, jeugdartsen op consultatie bureaus en kinderartsen valt nog een grote slag te maken. Die kijken naar de algehele gezondheid van een kind, waarbij ze de mond vaak overslaan. Ik vind dat een gemiste kans. Wij proberen aan alle kanten te stimuleren dat kinderen al vanaf de doorbraak van de eerste tand door de tandarts worden gezien. Maar wij bereiken de risicogroepen vaak niet, terwijl deze wel worden gezien door degenen die ik net noemde. Ik merk dat artsen ons echt wel weten te vinden als er iets aan de hand is, maar we zien deze kinderen zo graag voordat er schade aan de tanden en kiezen is. Als er iets eerder bij ons aan de bel wordt getrokken, kan heel veel leed worden voorkomen. Wij zullen daar als NVvK nog meer aandacht aan gaan besteden. En tegelijk, wij kunnen wel heel hard roepen, maar het is net zo belangrijk dat er nog meer aandacht voor de kindermond komt in de opleiding geneeskunde. Als daar niet vanaf het begin aandacht voor is, dan beklijft het vaak ook niet”

4

Ook in 2030 is NOCTP niet de enige optie om kinderen te behandelen.

“De Non Operative Caries Treatment and Prevention (NOCTP), door het Ivoren Kruis op de


‘Ik begrijp heel goed dat er collega’s zijn die het vervelend vinden om kinderen te behandelen’ kaart gezet als Gewoon Gaaf, is een methode, afgestemd op het individuele kind. Ik hoop dat in 2030 in heel Nederland volgens deze methode wordt gewerkt waarbij de mondzorgverlener ouder en kind begeleidt in het hebben en houden van een gave dentitie. Het terugkominterval wordt bepaald aan de hand van een risico-inschatting waarbij aandacht is voor mondhygiëne, cariësprogressie en doorbrekende elementen. NOCTP is een goede methode om het gebitsbewustzijn te vergroten en cariëslaesies in het algemeen te voorkomen. Echter, in sommige gevallen lukt dat helaas niet. Ook in 2030 zullen we dus nog op andere manieren behandelen, zoals slicen (NRCT, de non restorative caries treatment), conventioneel restaureren of het plaatsen van roestvrijstalen kronen volgens de Hall-methode. Welke keus de behandelaar daarin maakt, is afhankelijk van het kind en het te behandelen element. Natuurlijk kan er binnen een mond gekozen worden voor verschillende behandelopties. In 2030 heeft de mondhygiënist overigens de preventieve taken deels van de tandarts overgenomen. En dan alleen dat deel, ik zie de mondhygiënist niet de hele kindertandheelkunde overnemen. Wel ben ik ervan overtuigd dat het er met het kindergebit, mede door onze gezamenlijke inspanningen, over tien jaar een stuk beter voor staat.”

De pedontoloog is in 5 2030 nog steeds een uiterste vangnet.

“Een heel grote groep kinderen kan prima bij de algemeen practicus terecht. Mocht die er niet uitkomen, dan kan hij verwijzen, dat verandert niet.

Maar ik begrijp heel goed dat er collega’s zijn die het vervelend vinden om kinderen te behandelen. Dat is echter niet direct een reden om kinderen dan maar standaard te verwijzen. Mogelijk ken je een collega-tandarts met affiniteit met kinderen die je eerst nog kunt raadplegen. Alleen als behandeling van het kind echt niet lukt of de casus erg complex is, is verwijzen een optie. Want het is niet in het belang van het kind om te worden behandeld door een tandarts zonder affiniteit met kinderen. Mijn ervaring is overigens dat verwijzen heel wisselend gebeurt. Bij sommige tandartsen zou je wensen dat ze het eerder hadden gedaan. Die zijn net te lang zelf doorgegaan waardoor het kind negatieve ervaringen heeft opgedaan. Anderen weten ons weer heel goed te vinden. Daarbij moet ik wel zeggen dat verwijzen niet altijd even eenvoudig is; in de Randstad en het midden van het land zijn er voldoende pedodontologen, in het zuiden en noorden is er een duidelijk een groot tekort.”

6

In 2030 drinken kinderen op school verplicht water.

“In de kindertandheelkunde zien wij dagelijks nog kinderen met zuigflescariës. Dat is toch wel erg, als in een ontwikkeld land als het onze niet algemeen bekend is dat een flesje met zoet heel slecht is. Ik juich daarom toe dat op steeds meer scholen kinderen verplicht water drinken. In 2030 gebeurt dat, denk ik, op alle scholen. Kinderen die op school water drinken, doen dat thuis ook. Dat zorgt voor een stukje bewustwording bij de ouders. Bij sommigen van hen zit water drinken niet in het systeem maar zo’n initiatief op school maakt dan iets los. Niet alleen ten aanzien van water overigens, maar ook ten aanzien van gezonde voeding en daarmee een betere (mond)gezondheid. Als tandarts kun je trouwens in een vroeg stadium je bijdrage leveren aan het tegengaan van zuigflescariës: geef voorlichting als je een zwangere in de behandelstoel hebt. Helemaal als het bij eventuele andere kinderen in het gezin de eerste jaren misschien al iets minder goed is gegaan. Want een aanstaande moeder is heel bevattelijk voor alles wat de gezondheid van haar aanstaande kind aangaat.” NT

13 NT


DE VISIE VAN DE NVvP

1

Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In 2030 is de samenhang tussen parodontitis en In een serie interviews laat het NT de aandoeningen wetenschappelijke verenigingen hierover systemische algemeen bekend aan het woord. Voorzitter Monique Danser “Er wordt steeds meer gesproken en geschreven van de Nederlandse Vereniging voor over de mogelijke samenhang tussen mondgeParodontologie (NVvP) hoopt dat in 2030 zondheid en systemische aandoeningen als hartvaatziekten, kanker, luchtwegaandoeningen de samenhang tussen parodontitis en en en de ziekte van Alzheimer. De NVvP heeft er andere aandoeningen algemeen bekend is via verschillende bladen, online en op televisie bij medici en het publiek. al de nodige aandacht aan besteed. We hebben TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

14 NT

nog niet onderzocht of patiĂŤnten er al meer over weten, maar ik hoop dat de samenhang in 2030 bij het publiek bekend is. Voor lifestyle factoren die een rol spelen bij systemische aandoeningen en ook bij parodontitis, zoals stress, gezonde voeding en bewegen, is ook in het algemeen steeds meer aandacht. Voor het grote publiek is er genoeg informatie voorhanden. Het is echter


wel belangrijk om in de media duidelijk te maken dat het gaat om een samenhang tussen parodontitis en andere aandoeningen en niet om causale verbanden hiertussen. Of onze patiënten zich er meer bewust van zijn dan vroeger, is mij niet bekend. Het is in elk geval nog niet onderzocht.”

2

In 2030 verwijzen huisarts en medisch specialist patiënten met tandvleesproblemen tijdig naar de parodontoloog “Het contact tussen medisch specialisten en parodontologen wordt steeds intensiever. Dat wil de NVvP ook bevorderen. Medisch specialisten zijn er nu beter van op de hoogte dat de mond een spiegel is voor de algehele gezondheid. We krijgen bij de sectie Parodontologie op ACTA – waar ik werk – de laatste jaren meer verwijzingen van

huisartsen, cardiologen en internisten. Ik verwacht dat dit nog verder zal toenemen. Ik ben ook actief in het bestuur van de European Federation of Periodontology (EFP), waarvan ik binnenkort penningmeester word, en zie ook op Europees niveau dat er veel onderzoek wordt gedaan naar de samenhang tussen parodontitis en andere aandoeningen. Er zijn op dit gebied allerlei projecten gaande tussen de EFP en andere Europese verenigingen voor medisch specialisten, waaronder cardiologen en gynaecologen. Ook heeft de EFP allerlei informatieprojecten voor zowel publiek als voor zorgverleners, waardoor er vaker gedacht wordt aan de inzet van een parodontoloog bij aandoeningen. In de opleiding geneeskunde is er nog weinig aandacht voor parodontitis en het verband met andere ziekten. Bij ACTA onderzoeken we nu hoe we van de huisarts meer aandacht kunnen krijgen voor mondgezondheid. Bijvoorbeeld met specifieke vragenlijsten waarmee deze de mondgezondheid van een patiënt kan checken. Aan de hand hiervan kan de huisarts de patiënt er bij sommige aandoeningen op wijzen dat hij ook zijn mondgezondheid extra goed op orde moet houden. Het zou mooi zijn als deze vorm van primaire preventie over een aantal jaren realiteit wordt en onder de basisverzekering zou komen te vallen. Momenteel wordt op ACTA voor diabetespatiënten zo’n mondzorgchecklist voor de huisarts ontwikkeld.”

3

Slimme oplossingen zorgen er in 2030 voor dat paroproblemen sneller worden ontdekt en voorkomen “Ik denk dat het meest simpele en goedkope instrument om paroproblemen te ontdekken nog steeds de paroscreening door de tandarts is, de DPSI-score. Ik kan me wel voorstellen dat een speekseltest om paroproblemen te ontdekken voor medisch specialisten een eenvoudiger instrument is, evenals bijvoorbeeld vragenlijsten. Voor tandartsen zou het eigenlijk net andersom kunnen zijn: zij zouden speekseltesten,

15 NT


‘ De moeilijke nazorggevallen, bijvoorbeeld de medisch gecompromitteerde patiënten, kunnen wij behandelen’

verleden of de behandeling van peri-implantitis, bijzonder lastig en onvoorspelbaar, zijn het beste af bij de parodontoloog. Cijfers tonen aan dat peri-implantitis op den duur bij 15 tot 30 procent van de implantaat-patiënten voorkomt. Hoe recenter de publicatie, hoe hoger de frequentie… De nazorg van een implantaat is erg belangrijk. Dit moet gedaan worden door degene die het heeft geplaatst, of door de eigen tandarts.”

5

In 2030 is de NVvPvoorzitter een mondhygiënist

bloedruk meten of een vingerprik kunnen gebruiken om bijvoorbeeld te screenen op risicofactoren voor diabetes of hart- en vaataandoeningen. De Europese vereniging voor cardiologie zou graag willen dat tandartsen bij patiënten standaard de bloeddruk meten. En slimmere tandenborstels die zelfstandig het gebit supersnel poetsen? Die ontwikkeling staat nog in de kinderschoenen, er zitten nog haken en ogen aan. Voor ouderen zou dit een welkome tool zijn. Zeker voor ouderen in verpleegtehuizen die zelf niet meer kunnen poetsen en waar het personeel weinig tijd heeft. Misschien is dit in 2030 wel het geval.”

4 16 NT

In 2030 zijn de NVOI en NVvP samengegaan

“Dat verwacht ik niet. Misschien dat implantologie in 2030 niet eens meer als apart vakgebied bestaat. Het zou zomaar kunnen dat implantologie steeds meer onderdeel wordt van de restauratieve prothetische tandheelkunde. Eenvoudige implantaatvervangingen worden dan door de algemeen practicus gedaan en ingewikkelde implantologische ingrepen – zoals bij agenesieën en trauma – door een mka-chirurg. Het plaatsen van implantaten bij patiënten met een parodontitis-

“Dat is wat onwaarschijnlijk. Een belangrijk speerpunt voor de NVvP is het promoten van de teambenadering van de parobehandeling. Daar horen, naast tandarts en parodontoloog, ook de preventie-assistent en mondhygiënist bij, en ook andere tandheelkundige specialisten. Belangrijk vind ik dat de regie in het team bij één persoon blijft: de tandarts-algemeen practicus. Verder is de NVvP een wetenschappelijke vereniging, waarvan mijns inziens de voorzitter inhoudelijk van alle markten thuis moet zijn. Dus kennis moet hebben van chirurgie, de restauratieve kant, de diagnostiek... De mondhygiënist beheerst slechts één deel van dat speelveld, de tandarts is de allrounder. Dus moet deze – of een parodontoloog – voorzitter van de NVvP zijn. Het is wel heel belangrijk dat er altijd een mondhygiënist in het bestuur zit, wat overigens al vanaf 2007 het geval is. De NVvP heeft zo’n tweeduizend leden, van wie de ene helft tandarts is, onder wie 88 parodontologen, en de andere helft mondhygiënist of student tandheelkunde. Maar we zouden graag nog wat meer jonge leden hebben bij de vereniging.”

Dag van het Tandvlees is in 2030 6 De overbodig geworden

“Dat denk ik niet. Nog steeds zijn er mensen die echt vatbaar zijn voor ernstige parodontitis. Die aanleg is in 2030 niet veranderd. Nu de levensverwachting steeds hoger is en de maatschappij vergrijst, neemt het aantal mensen met tandvleesproblemen toe. Het is daarom goed om één keer per jaar publiekelijk te wijzen op het belang van gezond tandvlees. Mensen zijn zich nog steeds onvoldoende bewust van de ernst van tandvleesproblemen en wat ze eraan kunnen doen. Bij een gezonde levensstijl hoort ook aandacht voor gezond tandvlees. Het is goed om iedereen daar jaarlijks aan te herinneren” NT


VISIE VAN DE NVvE

Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Ellemieke Hin van de Nederlandse Vereniging voor Endodontologie (NVvE) zou meer aandacht willen voor preventie zodat wortelkanaalbehandelingen niet meer nodig zijn.

TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

17 NT


In 2030 is in Nederland algemeen 1endodontoloog bekend bij het publiek wat een doet. “Endodontoloog is inderdaad een moeilijk woord. Het zou mooi zijn als het bij het publiek wat bekender wordt, maar daar is nog heel wat werk voor te verzetten. Je hoort patiënten weleens zeggen dat hun eigen tandarts vroeger alles zelf deed in plaats van te verwijzen. Maar de eisen zijn in de loop der tijd hoger geworden, waardoor sommige behandelingen op een hoger niveau moeten worden uitgevoerd en een patiënt naar de endodontoloog moet worden verwezen. Verder is het belangrijk dat verzekeraars en de politiek beter moeten weten wat gedifferentieerde tandartsen – zoals endodontologen – extra doen in de tandheelkunde. Dat ontbreekt er nogal eens aan. Bij zorgverzekeraars gaan ze vaak af op de kennis van de adviserend tandartsen, maar die weten ook niet altijd genoeg van het werk van de endodontoloog.”

Iedere tandarts weet in 2030 2 heel goed wanneer hij naar een endodontoloog moet verwijzen.

“In principe moet elke tandarts voordat hij met een endo begint, een risicoanalyse bij de patiënt uitvoeren met behulp van de Deti- of CEB-score. Als hij deze vragenlijsten doorloopt, dan komt daar een bepaalde score uit. Bij een Deti-score B klasse II of III, moet hij sterk overwegen om de patiënt te verwijzen. Ik vermoed echter dat veel tandartsen denken dat zij een kies die nog nooit een endobehandeling heeft ondergaan, wel zelf kunnen behandelen. Maar zo moet je niet denken. Een patiënt moet je op basis van de Deti-score en de diagnose wel of juist niet verwijzen. Als je dat goed uitvoert, dan is de slagingskans van de endo veel groter. Verder constateer ik dat studenten tandheelkunde in de huidige opleiding qua handvaardigheid minder vlieguren maken. Sommigen studeren zelfs af zonder ooit een wortelkanaal te hebben behandeld. Mocht je er als algemeen practicus niet goed uitkomen, dan kun je altijd navraag doen bij een endodontoloog. Zij zijn vrijwel allemaal bereid om algemeen practici te helpen of tips te geven.”

In 2030 is er sprake van een 3 heldere tariefstructuur voor de endodontologie.

18 NT

“Op zich kunnen we prima uit de voeten met het E-hoofdstuk uit het tarievenboekje. We merken wel dat er bij zorgverzekeraars, NZa en behandelaars soms interpretatieverschillen zijn. Maar als je alles heel nauw en tot in detail gaat omschrijven, dan kan dat beperkend werken. De vraag is of dat wenselijk is. Wat ik mis zijn goede afspraken over de consultering en diagnostiek. De code voor het stellen van de diagnose is eigenlijk voor de verwijzer en niet voor de endodontoloog. We kunnen wel uit de voeten met de codes uit de C-hoofdstukken, maar vanaf

2020 zijn deze in het NZa-tarievenbesluit strakker omschreven. Mocht dit betekenen dat je veel minder tijd hebt voor de diagnose, dan hebben we wel een probleem. Daarom is het van belang dat de NZa en de verzekeraars goed weten wat een endodontoloog doet.”

4

Betere 3D-beeldvorming en behandelmethoden zorgen ervoor dat ingewikkelde endo’s door de algemeen practicus kunnen worden gedaan.

“Relatief nieuw in ons vak is guided endodontics. Hiermee kun je op basis van een CBCT-scan een mal laten maken die je op het element zet, waardoor je het wortelkanaal maar op één manier kunt benaderen. Je behandelt een element dan minimaal invasief zonder veel weefsel op te offeren. Het is een fantastische techniek die het ook voor de algemeen practicus makkelijker maakt om een endobehandeling te doen zonder veel weefsel weg te halen. Het gaat ook sneller: waar je nu twee uur zit te ploeteren op één wortelkanaal, kost het met guided endodontics beduidend minder tijd. Maar dit is innovatieve tandheelkunde die nog lang niet voor iedereen beschikbaar is.”


‘ Ik heb een hartstikke mooi vak, maar eigenlijk doe ik het liever niet’

komt. Ik vind het zorgelijk dat er nog steeds veel kinderen niet naar de tandarts gaan. Het promoten van een gezonde levensstijl, het geven van poetslessen op scholen en het bezoeken van een tandarts, dat alles is gewoon heel belangrijk. Er moet veel tijd en energie in preventie worden gestoken. Ik geef zelf ook ieder jaar poetsles op de school van mijn kinderen.”

Door de toename van de implantolo7handelingen gie zal het aantal endodontische bein 2030 zijn afgenomen.

5

Technische ontwikkelingen – zoals het kweken van elementen – maken het werk van de endodontoloog over tien jaar overbodig.

“Het kunnen kweken van tanden is natuurlijk heel interessant, maar zal het werk van de endodontoloog nooit overbodig maken. Er gebeurt altijd wel weer een ongeluk door een contactsport of zo. En dan heb je een gekweekte tand van iemand natuurlijk niet standaard op voorraad liggen. Je hebt dan juist iemand nodig met verstand van wortels en trauma’s die kan behandelen. Ik denk dat het werk van de endodontoloog door nieuwe technieken zeker gaat veranderen, maar niet zal verdwijnen.”

6

Meer preventie zorgt ervoor dat er geen endodontoloog meer nodig is in 2030. “Dat zou ik fantastisch vinden. Ik hoop van harte dat het in de toekomst niet meer nodig is om überhaupt nog diepe gaten en wortelkanalen te behandelen. Ik heb een hartstikke mooi vak, maar eigenlijk doe ik het liever niet. Het is beter om te voorkomen dat het bij een patiënt zover

“Nee, dat zal niet het geval zijn. Misschien als het plaatsen van implantaten echt goedkoper gaat worden dan wortelkanaalbehandelingen, dan zal de patiënt daar misschien sneller voor kiezen. Maar veel tandartsen en zeker endodontologen blijven pleiten voor het behoud van het natuurlijk gebit. Ouderen die hun eigen gebit behouden, blijven langer gezond. Pas als een endo een slechte prognose heeft, is een implantaat een mooie oplossing. Een implantaat gaat ook niet voor altijd mee. Bovendien speelt het risico op peri-implantitis.”

8

Het aantal endodontologen is in 2030 voldoende om aan de vraag naar ingewikkelde endobehandelingen te voldoen. “De opleiding tot endodontoloog wordt maar op één plek in Nederland gegeven. Dat is een driejarige postdoc fulltime-opleiding op ACTA, die ik zelf ook heb gevolgd. Het is een pittige opleiding waarvoor je als tandarts een behoorlijke investering moet doen. Al met al vermoed ik dat er in Nederland toch te weinig endodontologen zijn. Er is wel een verschil tussen de grote steden en het buitengebied. De dichtheid van endodontologen in de Randstad is vrij groot, in de periferie is dat veel minder. Hoeveel meer endodontologen er nodig zijn, weet ik niet. In heel Nederland zijn er nu 98 . Gelukkig hebben de meeste endodontologen geen lange wachttijden meer, zoals jaren geleden. Het zou fijn zijn als er in het hele land voldoende endodontologen beschikbaar zijn om naar te verwijzen of als tandarts mee te kunnen sparren. Door een betere samenwerking tussen verwijzers en endodontologen gaat het niveau van de verwijzers omhoog, heb ik gemerkt. Ook is het belangrijk dat studenten in hun opleiding ervaring opdoen met endontologie.” NT

19 NT


DE VISIE VAN DE NVGd Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Wim Klüter van de Nederlandse Vereniging voor Gerodontologie (NVGd) verwacht veel van technische innovaties voor de toekomstige mondzorg aan ouderen. TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

In 2030 zijn er voldoende tandartsen1kwetsbare geriatrie die zich bekommeren om ouderen.

20 NT

“We zitten dan op het toppunt van de vergrijzing en kunnen het aantal kwetsbare ouderen niet met alleen tandartsen-geriatrie behappen. De zorg aan deze patiënten moet vooral vanuit de reguliere tandartspraktijk komen. Belangrijk is dat dit in teamverband gebeurt, samen met de mondhygiënist, assistenten en de tandprotheticus. Ik heb daarbij het piramide-model voor ogen, met de tandarts-geriatrie aan de top als expert en algemeen practici aan de basis, die complexe gevallen kunnen verwijzen naar de tandarts-geriatrie. Ook tandheelkundige ketens, die een steeds grotere vinger in de pap krijgen, zullen hierin hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Als we de menskracht in de mondzorg anders inzetten, is er voldoende capaciteit om de vergrijzing aan te kunnen. Ik maak me wel zorgen over de krimpgebieden in Nederland waar te weinig mondzorg kan worden geleverd. Misschien moeten we er met z’n allen eens goed over nadenken hoe we de menskracht in de mondzorg inzetten. Zelf denk ik dat we ons meer moeten concentreren op

de primaire processen die met gezondheid en levenskwaliteit te maken hebben in plaats van de luxe- en wenstandheelkunde.”

Alle thuiswonende 2 (kwetsbare) ouderen zijn in 2030 bij

mondzorgverleners in beeld. “Dat is nu nog niet het geval, maar ik verwacht dat het er in 2030 veel beter voorstaat. De toenemende ICT zal daar volgens mij een factor in zijn. Ook meer multidisciplinaire samenwerking levert hieraan een bijdrage, zoals de samenwerking met huisartsen en andere disciplines in het project De Mond niet Vergeten!. Samenwerking is echt een must, omdat er een sterke samenhang is tussen mondgezondheid en algemene gezondheid. Belangrijk is ook dat ouderen in 2030 voldoende op de hoogte zijn van deze samenhang.


Als NVGd willen we hier de komende jaren aandacht aan besteden. Al met al is er nog een lange weg te gaan. Bij De Mond niet Vergeten! zien we dat de huisarts de zwakke schakel is. Misschien moeten we het daarom niet bij die huisarts zoeken, maar bij zijn praktijkondersteuner of een ander teamlid. Tandartsen moeten bij huisartsen blijven hameren op het belang van de mondgezondheid. Hier ligt ook een taak voor de beroepsverenigingen en de Vereniging Medisch Tandheelkundige Interactie. In dit verband pleit ik ook voor meer persoonsvolgende zorg in plaats van disciplines die de patiënt ieder apart volgen. Die scheiding van de verschillende zorgdomeinen moet weg. Ook moeten we de zorgvraag centraal stellen in plaats van het zorgaanbod. Veel van wat we nu aanbieden, matcht niet met de vraag.”

In 2030 wordt er in verpleeg- en 3 zorginstellingen voldoende aan mondzorg gedaan. “Volmondig ‘ja’, mits er een herschikking van de middelen komt en een vernieuwd zorgaanbod. Ik denk dat we met nieuwe zorgarrangementen, zoals persoonsvolgende zorg, een vernieuwing van het aanbod kunnen bereiken. Persoonsvolgende zorg moet je ook transmuraal zien: de oudere patiënt komt eerst naar de tandartspraktijk, hij wordt kwetsbaar en komt het huis niet meer uit, in het eindstadium belandt hij in het verpleeghuis. Dat moet eigenlijk een continuüm van zorg worden, waarover regie wordt gevoerd. De zorg schaal je op of af als een patiënt in een nieuwe situatie komt. Dat doe je met een team, waarbij je inzet wat er op dat moment nodig is. Dat kan de preventie-assistent zijn, de mondhygiënist of een specialist. Zo krijg je zorg op maat, verlaat je het huidige zorgmodel en ontstaat er vraaggerichte zorg of patiëntcentred care. Overigens verblijft zes procent van de ouderen op dit moment in een verpleeghuis, waar het om palliatieve zorg gaat. De mondzorg voor hen heeft niets te maken met hightech tandheelkunde, maar meer met

21 NT


den in Amerika zijn hier al voorbeelden van. Ik verwacht verder dat er een tandgel of mousse tegen cariës en hypo-salivatie uitgevonden wordt. Daarnaast denk ik dat meer ICT in de toekomst tot minder regels en nalopen van protocollen gaat leiden. Via ICT kun je allerlei zaken en verantwoordelijkheden beter vastleggen. Dat maakt het proces transparanter en draagt bij aan vermindering van de controlecultuur van zorgverzekeraars, wat de arbeidsvreugde zal bevorderen.”

‘ Het gaat niet om de hoofdrol, maar om samenwerking’ het fris en fruitig houden van de mond. Als je de mondzorg goed organiseert is er voldoende capaciteit om dat in 2030 gerealiseerd te krijgen. Belangrijk is wel dat het in de mondzorg dan minder moet gaan om het inkomen en meer om de zorg. Beroepsorganisaties in de mondzorg zijn veel te veel bezig met inkomenspolitiek. Als je reële zorg biedt, zal de overheid moeten zorgen voor een adequate financiering”

4

Innovaties en technische ontwikkelingen spelen in 2030 een grote rol bij het onderhoud van het gebit van kwetsbare ouderen.

22 NT

“Op dit moment wordt hard gewerkt aan innovaties. Ik verwacht daar veel van. Zo wordt momenteel een tandenborstel ontwikkeld met een chip die biomarkers als de pH-waarde, buffercapaciteit en de mate van demineralisatie meet. Zo weet je wat er in de mond gebeurt en kun je de preventie erop aanpassen. Ook verwacht ik veel van teledentistry, waarbij, volgens het piramide-model, een verzorgende met een camera een opname van de mond maakt en die voor advies met een tandarts deelt. Met name in dunbevolkte gebie-

In 2030 is er in de 5 reguliere opleiding tandheelkunde voldoende

aandacht voor de mondzorg voor kwetsbare ouderen.

“Ik zie daar nu al een duidelijke beweging in. Recent was er de benoeming van Anita Visser aan het UMC Groningen als hoogleraar op het gebied van de mondzorg voor de kwetsbare oudere. Ook timmert ACTA aan de weg door het werk van Claar Wierink en zet het Radboudmc - waar ik zelf aan verbonden ben – stappen.”

6

In 2030 spelen mondhygiënisten een hoofdrol in de mondzorg voor ouderen. “Het gaat niet om de hoofdrol, maar om samenwerking. Ouderenzorg is teamwerk, je bent complementair aan elkaar. De disciplines in de mondzorg moeten meer samenwerken. Daarvoor moeten ook de mondzorgkoepels zich inzetten. Misschien moet er iemand de regierol hebben in de mondzorg, maar afhankelijk van de situatie kan dat een tandarts of een mondhygiënist zijn.”

financiering van de mondzorg voor 7 De ouderen is in 2030 goed geregeld.

“Dat is afhankelijk van veel factoren: hoe ziet de welvaart eruit, hoe gaat het met de overheidsuitgaven, wat is het beleid. In ieder geval pleit ik voor meer solidariteit in de zorg. Je moet eigenlijk toch tandheelkunde weer in de basisverzekering zien te krijgen, ten minste voor de kwetsbare groepen. De NVGd pleit al jaren voor een mondzorgpakket voor senioren in de basisverzekering, te vergelijken met het jeugdpakket. Ook moeten we eens nadenken over multidisciplinaire bekostiging in plaats van monodisciplinair met aparte tarieven voor tandartsen en huisartsen. Dit zou de mondzorg voor ouderen wel eens ten goede kunnen komen.” NT


DE VISIE VAN COBIJT

Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT verschillende verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Rick van der Pas van het Centraal Overleg BIJzondere Tandheelkunde (COBIJT) wil meer opleidingsplekken voor gedifferentieerde tandartsen in de bijzondere tandheelkunde.

TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ED VAN RIJSWIJK

In 2030 weet elke algemeen 1centrum practicus wanneer hij naar een voor bijzondere tandheelkunde moet verwijzen.

“Bijzondere tandheelkundige hulp is voor algemeen practici taaie materie, waardoor het moeilijk te bepalen is wanneer er iets onder valt. Het gaat om ernstige aandoeningen – zowel medisch als psychisch van aard of gerelateerd aan een beperking – waardoor mondzorg noodzakelijk is geworden. Ook aard en omvang van de aandoening spelen hierbij een rol. Een voorbeeld zijn mensen met extreme angst voor de tandarts. Soms worden zij door tandartsen verwezen naar een centrum voor bijzondere tandheelkunde met de vraag om ze onder narcose te behandelen. Maar dat ziet de bijzondere tandheelkunde niet als haar taak. Die richt zich juist op behandelingen om angst te verminderen. Jaarlijks wordt het Vademecum Tandheelkunde uitgebracht, waarin ook de

aanspraken bijzondere tandheelkunde worden beschreven. Maar dit vademecum geniet geen grote bekendheid bij algemeen practici. Ons advies is om deze er bij twijfel bij te pakken. Overigens kunnen veel behandelingen die onder de bijzondere tandheelkunde vallen, in principe plaatsvinden bij de algemeen practicus. Deze kan hiervoor zelf een aanvraag voor vergoeding indienen bij een zorgverzekeraar.”

2

Er is in 2030 voldoende behandelcapaciteit om mensen die in aanmerking komen voor bijzondere tandheelkunde te behandelen. “Daarover zijn we niet zo optimistisch. Ook in de bijzondere tandheelkunde zijn er op dit moment capaciteitsproblemen. Er zijn bij de centra veel vacatures, waardoor de wachttijden toenemen. We weten niet of dat in 2030 is verbeterd en er voldoende behandelcapaciteit is. Momenteel worden er te weinig tandartsen opgeleid, dat heeft het Capaciteitsorgaan

23 NT


DIFFERENTIATIES IN DE BIJZONDERE TANDHEELKUNDE Nederland telt 30 centra voor bijzondere tandheelkunde. In elk daarvan worden een of meer (van zes) tandheelkundige differentiaties aangeboden. De figuur toont de spreiding van de differentiaties, in cbt’s, per provincie (bron: KNMT-afdeling Onderzoek).

GR 1236

FR 1345

DR NH 123 456

ZH

FL

OV

123

123456

UT

GD

1235

12345

12345

ZL 1

1 2 3 4 5 6

24 NT

NB 123456

ANGSTBEGELEIDING GEHANDICAPTENZORG MAXILLOFACIALE PROTHETIEK LB KINDERTANDHEELKUNDE 123 GNATHOLOGIE GERODONTOLOGIE

recentelijk nog aangegeven. Ik vind het een taak van de sector zelf om te promoten hoe leuk de bijzondere tandheelkunde is om in te werken. Zowel technisch en sociaal als op het gebied van multidisciplinair samenwerken word je in deze sector uitgedaagd. Zo is de basis voor de implantologie in de bijzondere tandheelkunde gelegd en wordt er veel met 3D-beeldvorming gewerkt. En in de bijzondere tandheelkunde krijg je mogelijkheden om je verder te ontwikkelen via postacademische opleidingen.”

De financiering van de 3 bijzondere tandheelkunde is in 2030 optimaal geregeld.

“Ik wil vooropstellen dat de bijzondere tandheelkunde een unieke regeling is om de mondzorg voor mensen met ernstige aandoeningen toegankelijk te maken. Dit moeten we koesteren, want de regeling heeft veel voordelen. Met name door het werken met een uurtarief waardoor er voldoende tijd is om de patiënt te behandelen. Maar er zitten ook knelpunten in, de regeling is nog te veel gebaseerd op principes van dertig jaar geleden. Hij is niet meegegaan met de ontwikkelingen van de moderne praktijkvoering, waarbij je steeds vaker ziet dat tandartsen zich gaan bekwamen in differentiaties middels postacademische opleidingen. Ook geeft de huidige regeling onvoldoende mogelijkheden voor de inzet van andere mondzorgprofessionals zoals mondhygiënisten. COBIJT – dat momenteel zo’n 320 leden heeft – wil dit als gesprekspartner voor overheidsinstanties en zorgverzekeraars aanpakken. We hopen dan ook dat deze knelpunten vóór 2030 zijn opgelost. Maar er ligt ook een taak voor het hele mondzorgveld om de meerwaarde van de bijzondere tandheelkunde duidelijk te maken, zodat deze unieke regeling gewaarborgd blijft.”

Over tien jaar is aanvragen 4 van machtigingen bij zorgverzekeraars sterk vereenvoudigd.

“Het machtigingssysteem hangt samen met de speciale positie die de bijzondere tandheelkunde in de basisverzekering inneemt. Dit vraagt van een zorgverzekeraar dat die altijd moet controleren of de gevraagde zorg wel doelmatig, passend en zinvol is. Voor mij is het wel de vraag of mach-


tigingen altijd op individuele basis moeten worden afgegeven. Als een centrum voor bijzondere tandheelkunde middels standaarden en criteria kan aantonen wat zijn kwaliteit is, dan groeit het vertrouwen van de zorgverzekeraar. En dan kunnen er afspraken worden gemaakt om het machtigingsverkeer te vereenvoudigen. Dat gebeurt nu ook al. Als COBIJT willen we dit nog verder uitbouwen door uitkomstmaten voor onze zorg vast te stellen, zodat zorgverzekeraars nog meer vertrouwen krijgen in de centra voor bijzondere tandheelkunde en verdere afspraken maken over de vereenvoudiging van het machtigingsverkeer.”

5

In 2030 zijn er voldoende gedifferentieerde tandartsen die zich met de bijzondere tandheelkunde bezighouden.

“Nee, dat verwachten wij niet. Op dit moment zien we dat de instroom van tandartsen met een differentiatie die gerelateerd is aan de bijzondere tandheelkunde nauwelijks voldoende is. Ik denk dan aan de tandarts angstbegeleiding, tandarts gehandicaptenzorg en tandarts maxillofaciale prothetiek. Ondertussen zien we, als gevolg van de vergrijzing en het toegenomen besef van de relatie tussen mondgezondheid en algehele gezondheid, de hulpvraag in de bijzondere tandheelkunde stijgen. Ook zijn er meer behandelmogelijkheden voor patiënten met complexere problemen en mensen die mondkanker hebben gehad. Vroeger had je een tandeloze patiënt met een verstandelijke beperking niets te bieden, terwijl er met implantologie nu wel mogelijkheden zijn. Het is belangrijk dat meer tandartsen in de diverse differentiaties opgeleid gaan worden. Daarvoor moeten er meer opleidingsplekken komen, maar dat laatste wordt beperkt door de bekostigingssystematiek van de centra, waarin geen ruimte is voor opleiding. Dit probleem hebben we al vaker aangekaart.”

seerd raken. Het zou fijn dat opleidingen meer aandacht gaan besteden aan de groepen met een bijzondere zorgbehoefte. Ik constateer op de universiteiten wel meer aandacht voor ouderen omdat de overheid dit meer op de kaart heeft gezet. Maar daarnaast verdienen ook andere bijzondere zorggroepen de juiste aandacht. Ik denk dat de bijzondere tandheelkunde een interessant vakgebied is waarin een student tal van competenties kunnen ontwikkelen. Sommige opleidingen zoeken hiervoor actief samenwerking met het centrum dat aan hun universiteit is verbonden.”

Over tien jaar is ook bij 7tandheelkunde medici bekend wat bijzondere inhoudt en wanneer ze kunnen verwijzen.

“Die kant gaat het wel op. Een deel van de bijzondere tandheelkunde richt zich op patiënten die een bepaalde medische aandoening hebben of daarvoor worden behandeld. Zo staat in het behandelprotocol voor mensen die een zware operatie moeten ondergaan dat de mond ontstekingsvrij moet zijn voor het slagen van de operatie. Medisch specialisten zien steeds meer het belang van goede mondgezondheid in. Een aantal centra voor bijzondere tandheelkunde is verbonden aan een ziekenhuis waardoor de samenwerking met medisch specialisten groeit. Dat is ook het geval bij het centrum in het UMC Utrecht waar ik werk. Er is bij ons een tandarts die zich vrijwel alleen bezighoudt met verwijzingen door de specialisten in het ziekenhuis. Dit zou een algemeen practicus ook kunnen doen, maar daarvoor ontbreekt vaak het contact tussen beiden. Overigens constateer ik wel dat huisartsen in toenemende mate de centra weten te vinden en ernaar verwijzen, bijvoorbeeld voor patiënten met extreme tandartsangst. Dat is een goede zaak.” NT

6

In de opleiding tandheelkunde wordt er in 2030 voldoende aandacht besteed aan de bijzondere tandheelkunde. “Je ziet dat in de opleidingen tandheelkunde de aandacht vaak ligt op andere gebieden ligt dan de bijzondere tandheelkunde, waardoor studenten daarin niet zo geïnteres-

25 NT


DE VISIE VAN VBTGG Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Leonard Wetzels van de Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidszorg voor Gehandicapten (VBTGG) pleit voor meer financiële tegemoetkoming voor tandartsen die zich differentiëren. TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

2030 zijn er voldoende Tandartsen 1om InGehandicaptenzorg in Nederland iedereen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking te behandelen.

26 NT

“De vraag hoeveel Tandartsen Gehandicaptenzorg nodig zijn, is lastig te beantwoorden. In ieder geval is de groep mensen met een beperking met complexe problematiek groter dan de hoeveelheid gedifferentieerde tandartsen die hen de juiste zorg kan bieden. Er zijn momenteel 34 gedifferentieerde Tandartsen Gehandicaptenzorg, wat te weinig is. Dat er in 2030 voldoende zijn, gaat waarschijnlijk niet lukken. Veel mensen met een beperking kunnen overigens heel goed door een algemeen practicus worden geholpen, waardoor TG’ers in de tweede lijn minder worden belast. Mensen met een beperking vinden het vaak fijn om terecht te kunnen in een gewone tandartspraktijk. Dat is vaak veel dichterbij en geeft hen een zelfstandig gevoel. Naast de Tandartsen Gehandicaptenzorg in centra voor bijzondere tandheelkunde is er ook een groep algemeen practici die in instellingen werkt waaraan geen centrum voor bijzondere tandheelkunde is verbonden en die binnen hun eigen praktijk complexe gevallen behandelt. We hebben geen zicht op de omvang van deze groep. Zij vormen een laag rondom de Tandartsen

Gehandicaptenzorg. Ik zou willen dat ook deze tandartsen zich aansluiten bij de VBTGG, die nu zo’n 270 leden telt. Onze vereniging is voor hen hartstikke nuttig en interessant.”

2

In 2030 volgen meer tandartsen de opleiding Tandarts Gehandicaptenzorg of Tandarts Angstbegeleiding. “Dat er te weinig animo is voor de opleiding Tandarts Gehandicaptenzorg en Tandarts Angstbegeleiding komt op de eerste plaats omdat deze opleidingen alleen in Amsterdam te volgen zijn. Dit zou wat de VBTGG betreft decentraler kunnen, wat meer mensen zou aantrekken. Overigens hebben de opleidingen hier al stappen in gezet. Punt twee is dat het op het gebied van vergoedingen beter kan. Nu moeten tandartsen die de opleiding volgen of hun werkgevers de kosten zelf ophoesten. En


moeten komen, zodat studenten er meer bekend mee worden en ervoor gemotiveerd raken. De afgelopen jaren was hiervoor in de curriculi minder aandacht.”

3

Elke mondzorg­ praktijk kan in 2030 mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking ontvangen en behandelen.

als ze zijn afgestudeerd staat daar financieel niets tegenover qua tarieven, terwijl dat bij veel andere differentiaties wel het geval is. Ik vind het niet meer dan logisch dat, als iemand zich differentieert in de zorg voor kwetsbare mensen – en daarmee een belangrijke maatschappelijke behoefte vervult – deze daarvoor tegemoet wordt gekomen. Ook denk ik dat bij veel tandartsen, en überhaupt binnen de eerste lijn, de differentiaties Tandarts Angstbegeleiding en Tandarts Gehandicaptenzorg nog vrij onbekend zijn. Het is binnen de eerste lijn veel duidelijker wat de werkzaamheden van een parodontoloog of endodontoloog inhouden dan van een tandarts-angstbegeleiding. Daar is dus veel winst te halen: om de samenwerking binnen de zorg te verbeteren, maar ook om collega’s te enthousiasmeren zich verder te verdiepen in deze unieke disciplines. Ook zou er in de reguliere opleidingen tandheelkunde meer aandacht voor de bijzondere zorggroepen

“Ik denk niet dat in 2030 alle praktijken toegankelijk zijn voor elke soort rolstoel. Maar dat is ook niet nodig, want voor de echt moeilijke gevallen bestaat er gespecialiseerde zorg. In algemene zin zou het wel een goede zaak zijn dat praktijken fysiek beter toegankelijk worden, maar dit moet ook haalbaar zijn. Daarnaast zou de zorg voor minder mobiele patiënten veel meer op de thuislocatie geleverd kunnen worden, een ontwikkeling die nu al gaande is. Of tandartsen in 2030 voldoende kennis hebben om de groep mensen met een beperking in hun eigen praktijk te behandelen, is denk ik niet het geval. Dat hangt onder meer af van de mate waarin de opleidingen er aandacht aan besteden. Studenten zouden stage moeten lopen in een centrum voor bijzondere tandheelkunde, net als ze dat al doen bij mka-chirurgie. Dan zien ze de complexe zorg die ze wellicht later ook in hun praktijk kunnen verlenen. Het belangrijkste is dat je als algemeen practicus affiniteit hebt met deze groep patiënten en bereid bent om je werkwijze aan te passen aan de behoefte van de patiënt. Zo moet je vaak meer tijd inplannen voor deze patiënten. Het regelen van machtigingen bij de zorgverzekeraars voor behandelingen kan trouwens ook afschrikken, hoewel dit nu steeds beter wordt geautomatiseerd.”

4

In 2030 zijn er geen wachtlijsten meer voor tandheelkundige behandelingen onder algehele anesthesie.

“Dit is een lastige stelling. Wat de VBTGG betreft is een behandeling onder algehele anesthesie altijd de behandeling van laatste keuze. Pas als behandelopties gericht op het verminderen van de angst niet hebben geholpen, zou je dit kunnen overwegen. Ik hoop dat de wachtlijsten voor behandeling onder algehele anesthesie verminderen, omdat er minder noodzaak komt voor deze behandeling. Dit zie ik als Tandarts Angstbegeleiding als een mooie

27 NT


‘ Het is ook moeilijk in kaart te brengen hoe groot de groep mensen met problematische angst is, die de tandarts vermijdt’ uitdaging. Bijna dagelijks ontmoet ik patiënten aan wie is verteld dat narcose voor hen de enige oplossing is. Narcose heeft een bepaalde status – ook binnen onze eigen beroepsgroep – die niet helemaal klopt. Narcose brengt met zich mee dat er eigenlijk niets wordt gedaan aan de angst. Het wordt vaak als eerste optie gepresenteerd en er wordt zelfs reclame voor gemaakt, terwijl het evidence based gezien de laatste keus is. Ik hoop dat er in 2030 minder snel verwezen wordt naar narcose en er daardoor geen wachtlijsten meer zijn. Maar dan moet er meer capaciteit komen van tandartsen die mensen met angst goed kunnen behandelen. Als VBTGG willen we een forum zijn om de kennis op dit gebied te vergroten door bij- en nascholing en het uitwisselen van inzichten en informatie.”

28 NT

In 2030 is tandartsangst 5 in Nederland geen issue meer. “Ik denk dat angst voor de tandarts nooit uitgebannen zal worden, zelfs al zou elke tandheelkundig professional vanaf nu alles

perfect doen richting de patiënt. Dan nog zou een noemenswaardig deel van de populatie met tandartsangst blijven kampen. Het is ook moeilijk in kaart te brengen hoe groot de groep mensen met problematische angst is, die de tandarts vermijdt. Geschat wordt dat zo’n zeven procent van de bevolking daaraan lijdt. Wel is duidelijk dat door meer aandacht voor communicatie en een meer mensgerichte aanpak – zoals dat nu ook meer aan bod komt in het tandheelkundig onderwijs – het aantal nare ervaringen met de tandarts zou moeten dalen. Dit moet je als tandarts dan wel dag in dag uit in de praktijk brengen. Het duurt in ieder geval lang voordat je gevolgen hiervan op populatieniveau gaat zien.“

6

Het aantal Tandartsen Angstbegeleiding is in 2030 voldoende om de groep mensen met een grote angst voor de tandarts te behandelen.

“Momenteel zijn er 24 Tandartsen Angstbegeleiding, wat te weinig is om de grote groep van patiënten met angst te behandelen. Er zijn op dit moment meer opleidingsplekken voor Tandartsen Angstbegeleiding dan er worden benut. Geïnteresseerden zijn dan ook van harte welkom bij de BT academy/SBBT, dat onderwijs in de bijzondere tandheelkunde verzorgt. Net als bij de Tandarts Gehandicaptenzorg geldt ook voor Tandartsen Angstbegeleiding dat er geen speciale tariefstructuur voor hen is. Ze krijgen geen extra vergoeding, terwijl ze wel een differentiatie-opleiding hebben gevolgd. Ik vind dat de overheden en werkgevers hier iets aan zouden moeten doen. Dit zou een positief effect kunnen hebben op het aantal Tandartsen Angstbegeleiding en Gehandicaptenzorg.”

ontwikkelingen en 7vanTechnische innovaties maken het behandelen mensen met een beperking in 2030 makkelijker.

“Met name nieuwe digitale afdruktechnieken zouden het verschil kunnen maken, vooral als het gaat om betere technieken om de onbetande kaak makkelijker te scannen. Met name voor mensen met kokhalsproblematiek zou dit handig zijn. Voor de rest lijkt de invloed van nieuwe technologische ontwikkelingen vooralsnog beperkt. Differentiaties als Tandarts Gehandicaptenzorg en Tandarts Angstbegeleiding zijn met name vakgebieden waarbij het gaat om intermenselijke communicatie en empathie. En dat heeft meer met gedragskunde en psychologie te maken.” NT


Mis niets: al het nieuws uit de mondzorg in de KNMT-app

Natuurlijk volgt u als betrokken tandarts de ontwikkelingen in uw vak. Dat gaat nu nog makkelijker met de gratis app van de KNMT. U vindt er ook de meest recente vacatures en door uw collega’s aangeboden spullen voor in de praktijk. En u leest elke editie van het Nederlands Tandartsenblad handig op uw telefoon of tablet.

Info & Download

www.knmt.nl/app


DE VISIE VAN NVGPT Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Ralph van Brakel van de Nederlandse Vereniging voor Gnathologie en Prothetische Tandheelkunde (NVGPT) verwacht dat door het vernieuwde tarievenhoofdstuk de gnathologie beter bij het veld aansluit. TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

1

In 2030 is in Nederland algemeen bekend wat een gnatholoog doet.

“Dat is voor ons als vereniging best een uitdaging. Op zich is het goed dat een patiënt niet weet wat een gnatholoog is, want dan heeft hij blijkbaar geen klachten. Maar we zullen er wel naar moeten streven om binnen de hele zorg en bij tandheelkundig professionals meer bekendheid te geven aan de gnathologie. De meeste mka-chirurgen en orthodontisten weten de weg naar de gnatholoog wel te vinden. En ook binnen de fysiotherapie is er een duidelijke lijn. Onze uitdaging is om bij er huisartsen meer bekendheid voor te krijgen. Dit kan onder andere door meer aandacht voor gnathologie in de richtlijn over orofaciale pijn van het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG). Ook medisch specialisten als neurologen en kno-artsen, die vaak bij orofaciale pijn worden geraadpleegd, moeten de gnatholoog beter gaan vinden. Als een patiënt snel op de juiste plek komt, dan kan dit verergering van de klachten voorkomen en sneller leiden tot een juiste behandeling. We werken daarom als vereniging aan een goede website waarop mensen makkelijk een van de 56 gnathologen in ons land kunnen vinden.”

30 NT

In de opleiding tandheelkunde is er 2 in 2030 voldoende aandacht voor de gnathologie.

“Binnen de faculteiten waar gnathologie wordt onderwezen, is men van

het belang doordrongen. Je ziet dat men in de opleiding tandheelkunde steeds meer kijkt naar de hele mond en het algehele functioneren van de mens in plaats van alleen naar de tanden, kiezen en occlusie. Dat sluit goed aan bij de gnathologie, waarin bij de diagnose en behandeling ook de hele biosociale context van een mens wordt betrokken. Verder zijn we als vereniging voorwaardenscheppend bezig, zodat de gnathologie goed kan functioneren in het veld. Zo streven we onder meer naar een correcte honorering voor nieuwe technieken. Per 1 januari 2020 is er een hoofdstuk Gnathologie toegevoegd aan de tarievenlijst, die daardoor beter aansluit bij het veld. Daar zijn we blij mee. Het is vervolgens aan de opleidingen om aandacht te hebben voor de gnathologische kennis en de verankering ervan in het veld, bijvoorbeeld door het organiseren van klinische avonden en verwijzers-avonden voor onder meer huisartsen.”

tien jaar is het heel 3 Over normaal dat huisartsen


naar de gnatholoog, de tandarts maxillofaciale prothetiek en de prothetisch restauratief tandarts verwijzen. “Dat ligt voor elk van deze deelgebieden anders. Idealiter weet iedere huisarts over tien jaar wat een gnatholoog doet en wanneer hij een patiënt kan verwijzen. Dit kunnen we doen door wat aandacht hieraan te besteden in de studie geneeskunde in de betreffende NHG-richtlijn. Dat is nu nog onvoldoende. Voor een maxillofaciale prothetist is het een ander verhaal. Dit is een tweedelijns verwijsrichting, waar een huisarts niets mee van doen heeft. Die heeft te weinig kennis van de mond om hiervoor te kunnen verwijzen. Het is de tandarts die een patiënt verwijst naar maxillofaciale prothetist in een centrum voor bijzondere tandheelkunde. Wel kan een huisarts een patiënt verwijzen naar een tandarts, die verder verwijst naar een gnatholoog, een tandarts maxillofaciale prothetiek of een prothetisch restauratief tandarts.”

4

In 2030 zijn er in ons land genoeg opleidingsplekken voor de opleiding tot prothetisch restauratief tandarts en tandarts maxillofaciale prothetiek.

“Die laatste is al tientallen jaren een bekende speler in het veld. Hiervan zijn er momenteel 48 erkend en geregistreerd bij onze vereniging. De opleiding tot tandarts maxillofaciale prothetiek gebeurt in de universitaire ziekenhuizen en in de centra voor bijzondere tandheelkunde Hiervoor zijn voldoende opleidingsplekken en dat zal in 2030 ook zo zijn, verwacht ik. Voor de prothetisch restauratief tandarts ligt het anders. Dit is een vrij nieuwe differentiatie. Er zijn pas vier door onze vereniging erkende tandartsen met deze differentiatie. Er zijn twee verschillende routes om prothetisch restauratief tandarts te worden. De route die wij ondersteunen is via een examen bij het Royal College of Surgeons in Schotland. De route vanuit de Nederlands Vlaamse Vereniging voor Restauratieve Tandheelkunde (NVVRT) is via een examen vanuit de European Prosthodontic Association (EPA). Overigens werken we er als NVGPT en NVVRT hard aan om dit meer te harmoniseren. Er ligt nu een gezamenlijk opleidings- en toetsingsplan, waarmee beide verenigingen binnen paar maanden aan de slag willen gaan. Ik denk dat er momenteel in ons land al voldoende opleidingsmogelijkheden zijn voor deze differentiatie.”

31 NT


de nabije toekomst. In het UMC Utrecht waar ik werk hebben we een 3D-lab om allerlei behandelingen te kunnen simuleren en voorbereiden. Dat werkt fantastisch.”

Het beroep van de 6 tandarts maxillofaciale prothetiek en prothetisch restauratief tandarts wordt in 2030bedreigd door een tekort aan technici.

‘ Medisch specialisten moeten de gnatholoog beter gaan vinden’ Technische 5 ontwikkelingen maken het werk van de gnatholoog,

de tandarts maxillofaciale prothetiek en de prothetisch restauratief tandarts in 2030 makkelijker en beter.

32 NT

“Voor de gnathologie klopt dat. Er zijn nu bijvoorbeeld draagbare systemen die kauwactiviteiten, klemmen en knarsen van een patiënt 24 uur per dag registreren. Die registratie is gekoppeld aan een app, zodat iemand realtime een pijndagboek kan bijhouden. Dit geeft inzage in bewuste en onbewuste kauwspieractiviteiten en helpt bij de diagnose en de behandeling. Ook zijn er knarsplaatjes die meten hoeveel kracht er wordt gezet tijdens het kauwen. Daarnaast zijn er de nodige ontwikkelingen op het gebied van 3D-beeldvorming om kaakgewricht en spieren te beoordelen. Ook de tandarts maxillofaciale prothetiek en de prothetisch restauratief tandarts hebben veel baat bij de ontwikkelingen op 3D-gebied, die het werk voorspelbaarder, makkelijker en kwalitatief beter maken. Ik verwacht nog veel van 3D in

“De prothetische restauratief tandarts werkt nauw samen met tandtechnisch laboratoria, die met name hun digitale hun kennis en kunde op dit vlak steeds meer bundelen en samenbrengen op een beperkt aantal plekken. De tandtechnicus oude stijl verdwijnt steeds meer. Het is aan de tandtechnici zelf om wel of niet mee te gaan in de digitalisering. Op dit moment is er maar een beperkt aantal technici maxillofaciale prothetiek - waarvan acht lid van de NVGPT - die in of naast een centrum voor bijzondere tandheelkunde functioneren en de tandarts maxillofaciale prothetiek ondersteunen bij de behandeling van patiënten met trauma’s, oncologische aandoeningen, aangeboren afwijkingen en schisis. Het is wel zorgelijk dat er niet zoveel van deze technici worden opgeleid. Goed nieuws is wel dat de grote laboratoria de tandarts maxillofaciale prothetiek kunnen blijven ondersteunen, dankzij de mogelijkheden op digitaal gebied.”

7

In 2030 is de NVGPT gesplitst in twee aparte verenigingen: één voor gnathologen en één voor prothetische tandartsen. “Mijn eerste reactie is dat dit een stap terug in de tijd is, want de NVGPT is in 1997 juist ontstaan uit een fusie tussen deze twee gebieden. We zijn toen juist samengegaan omdat er zoveel raakvakken zijn tussen deze differentiaties. Onze bijna zeshonderd leden zitten er niet op te wachten om dit weer te splitsen. Ik denk eerder aan een nauwere samenwerking tussen onze vereniging en de NVVRT op prothetisch restauratief gebied . We zijn al hier al mee bezig, om er één vereniging van te maken, kost wat meer tijd.” NT


DE VISIE VAN DE NWVT

Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT verschillende verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Monetta de Bakker- Ruige van de Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging van Tandartsen (NWVT) meent dat de tandarts zich tegen die tijd moet instellen op een autonome patiënt die zelf de zorg regisseert. TEKST: LAURA VAN PAESSCHEN // BEELD: ROB TER BEKKE

1

In 2030 weet elke tandarts in Nederland waar de NWVT als vereniging voor staat. “Ik hoop eigenlijk dat iedere tandarts dat nu al weet. We zijn een vereniging met nu een kleine drieduizend leden die zich met name richt op de tandarts algemeen practicus. De NWVT is voortgekomen uit de Nederlandse Vereniging van Tandartsen (NVT) en heeft tijdens haar 106-jarige bestaan al veel meegemaakt. We hebben van de NVT de NWVT gemaakt omdat we de W van wetenschap helderder wilden neerzetten. We zijn dus een oude vereniging, maar heel actief en vooruitdenkend. Daarom denk ik ook dat we een grote aantrekkingskracht hebben op jonge tandartsen. Ons hoofdmotto luidt: ‘een brug slaan tussen wetenschap en praktijk’. We vinden het belangrijk studenten daarin al mee te nemen. Inmiddels is zo’n 85 procent van de studen-

ten lid van de NWVT. Zij krijgen natuurlijk het onderdeel praktijk onderwezen, dat gaan ze ook na zes jaar studie uitvoeren, maar wetenschap is altijd de basis. Op verzoek van de studenten geeft de NWVT workshops. Die worden ontzettend goed ontvangen, bijvoorbeeld de workshop fotografie, die echt gaat over hoe een camera werkt en hoe je een goede opname maakt. Het is leuk dat wij verdieping kunnen bieden op de vlakken waar behoefte aan is. Verder doen we aan ondersteuning van onderzoek en organisatie, en bij- en nascholing. Het spreekt vanzelf dat wij in onze visie en uitvoering constant dynamisch moeten vooruitkijken. Ik hoop dat in 2030 iedereen binnen de mondzorg op de hoogte is van de NWVT en haar activiteiten.”

33 NT


In 2030 weet de NWVT 2 nog beter op welke tandheelkundige gebieden er behoefte is aan onderzoek.

34 NT

“Een belangrijk punt om hierin mee te nemen, is de visie over hoe de gezondheid er in 2030 uitziet. In een rapport van de Adviescommissie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen wordt een aantal zaken geconstateerd. Een daarvan is de vergrijzing, waardoor meerdere chronische aandoeningen en functioneringsproblemen ontstaan bij ouderen. Bij volwassenen verwacht men dat er meer psychische en psychosociale aandoeningen komen en bij jongeren zouden zich meer chronische klachten kunnen ontwikkelen. Daarbij wordt voorspeld dat er een nieuwe rol van de burger gaat komen. Voor de mondzorg betekent dit dat samenwerking met andere wetenschappelijke verenigingen en organisaties nodig is en dat er inventarisaties moeten plaatsvinden om de ontwikkelingen bij te houden. Waar in de huidige gezondheidszorg de focus ligt op de behandeling van ziekte, staat in de nieuwe visie de eigen regie en veerkracht van de burger centraal. Dat is nogal een inzicht voor 2030. Als we kijken wat dat betekent voor mondzorgprofessionals, denk ik dat men breder gaat kijken. Dus niet alleen naar zorg in de mondzorgpraktijk, maar ook die van de wijkverpleegkundige, op consultatiebureaus, scholen, in de thuiszorg… Dat betekent ook dat je een andere patiënt krijgt: een autonome patiënt die zelf de zorg regisseert. Dat houdt in dat de opleidingen, maar ook instellingen van zorgprofessionals, een constant lerend vermogen met zich meebrengen. Er zullen permanent lerende teams ontstaan voor organisaties en netwerken, die moeten gaan bijdragen aan veranderende hulp en zorgvragen. In 2030 gaan we, denk ik, verder kijken dan alleen binnen de eigen praktijk.”

3

In 2030 weet de NWVT nog beter hoe ze wetenschappelijke kennis toegankelijk moet maken. “De NWVT streeft ernaar de wetenschap naar de praktijk te brengen. Bijvoorbeeld door het ondersteunen en initiëren van onderzoek. We reiken in dat kader prijzen uit zoals voor het beste proefschrift en de beste masterscriptie, met daarbij de eis dat het onderzoek bruikbaar is voor de tandarts algemeen practicus. We geven ook bij- en nascholing, waarbij we kijken we naar de onderwerpen die spelen. Dit jaar zijn dat de drie meest recente richtlijnen van het KIMO: de NWVT wil deze graag bij de algemeen practicus onder de aandacht brengen en verhelderen via bij- en nascholing. De NWVT start voorts gestart met webinars voor leden. Onder andere door het thuiszitten tijdens de coronacrisis, maar ook door de ‘ DAT BETEKENT veranderende manier van kennis vergaren merOOK DAT JE ken we dat daar behoefte aan is. De webinars EEN ANDERE worden gegeven door gerenommeerde sprekers. PATIËNT KRIJGT: Digitale ontwikkelingen worden steeds belangEEN AUTONOME rijker en daar moeten we in meegaan. Denk ook PATIËNT DIE aan screening van mondziekten en digitale diagZELF DE ZORG nostiek. En dan hebben we nog het streven naar REGISSEERT’ samenwerking met vakliteratuur. Ik denk dat het belangrijk is dat we daarin aangesloten blijven, omdat er volgens mij een hele generatie is die het fijn vindt om een tijdschrift in de hand te hebben. De NWVT ondersteunt wetenschappelijke artikelen.”

In 2030 volgt elke tandarts in 4 Nederland bij- en nascholing via de NWVT.

“Dat zou natuurlijk fantastisch zijn, maar is niet ons streven. We hopen wel dat het volgen van bij- en nascholing in 2030 voor alle tandartsen verplicht zal zijn en daar willen we ook voor gaan. Dit zal onderdeel moeten gaan uitmaken voor de herregistratie en op welke wijze dan ook inzichtelijk ge-


ting van het onderwijs op de dagelijkse praktijk van de algemeen practicus zal een doel moeten blijven en competenties zullen moeten worden meegenomen. Die zijn dynamisch, zeker van nu tot 2030. Ook de opleidingen zullen zich aanpassen aan de ontwikkelingen. Ze zullen dat zeker doen. De NWVT ziet de combinatie van wetenschap en praktijk als ideaal, waarbij wetenschap de boventoon voert. Elke universiteit geeft er nu een eigen vorm aan. Ik denk dat ze goed evalueren hoe het curriculum verloopt en dat elke universiteit zijn eigen vrijheid mag hebben.”

maakt moeten worden. Ik realiseer me dat daar veel aan vast zit en dat er veel overleg over gaande is. Die verplichte bij- en nascholing moet door het gehele veld ondersteund worden en van criteria worden voorzien. Juist de samenwerking op dit gebied tussen de wetenschappelijke verenigingen en beroepsorganisaties vinden we daarin heel belangrijk. De wetenschappelijke verenigingen zijn het platform om wetenschappelijk-inhoudelijk bij- en nascholing te verzorgen en de betrokkenheid bij deze ontwikkelingen is dan ook van vitaal belang. Het zou heel mooi zijn als we dat voor 2030 hebben bereikt.”

5

In de opleiding tandheelkunde wordt er in 2030 nog meer aandacht besteed aan wetenschap.

“De curricula worden weloverwogen opgesteld. De wetenschap vormt de basis en is essentieel om de uitvoering van de praktijk mogelijk te maken. Vanuit de overheid wordt hier binnen de mondzorg veel nadruk opgelegd, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van richtlijnen. De aanslui-

6

In 2030 is het aantal differentiaties toegenomen.

7

In 2030 is tandarts-algemeen practicus een differentiatie.

“Volgens mij zal dat beperkt het geval zijn. We verwachten over tien jaar dat nog meer dan tachtig procent van de opgeleide tandartsen algemeen practicus zal zijn, dus een kleine twintig procent is gedifferentieerd. Dat heeft ook te maken met de opleidingsplekken en de wetenschappelijke verenigingen die de registraties van de titelverleningen regelen. Er zijn veel differentiaties in de tandheelkunde. De NWVT is er voor alle tandartsen, dus ook voor de gedifferentieerde tandartsen en specialisten. Ik denk dat het aantal differentiaties over tien jaar geen grotere vormen heeft aangenomen.”

“Dat vind ik nogal wat. Volgens mij kun je daar vraagtekens bij zetten. De NWVT ziet de algemeen practicus als de spil binnen de mondzorg. Die mondzorg wordt niet meer door één persoon gegeven, een aantal zorgtaken wordt overgedragen door verwijzing. Aan de patiënt moet duidelijk worden gemaakt wie waarvoor verantwoordelijkheid draagt. In principe heeft de tandarts bij zijn afstuderen de kwaliteit dat hij overzicht heeft over de behandelmogelijkheden. Hij is daarom de aangewezen persoon om de verantwoordelijkheid voor het behandelproces centraal te coördineren en bewaken.” NT

35 NT


DE VISIE VAN HET IVOREN KRUIS

Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT verschillende verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Onno Hofman van het Ivoren Kruis pleit voor nog meer preventie bij de jeugd, want dat betaalt zich later terug. TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

1

Een gezonde mond en een gaaf gebit zijn in 2030 voor elke Nederlander van jongs af aan en tot op hoge leeftijd vanzelfsprekend.

36 NT

“De toenemende aandacht voor kwetsbare groepen – met name in de lage SES – zal dat ideaal dichterbij kunnen brengen. Momenteel maakt het Ivoren Kruis zich grote zorgen over het aantal kinderen dat niet of te laat bij een mondzorgverlener komt. Goede acties van zorgverzekeraars die ouders en verzorgers benaderen als een kind niet door een mondzorgverlener is gezien, juichen wij zeer toe. Het Ivoren Kruis pleit ervoor dat ouders vanaf de geboorte van hun kind worden begeleid om het kind een mondgezonde toekomst te geven. De verantwoordelijkheid hiervoor naar scholen afschuiven zonder betrokkenheid van de ouders, vinden wij ondoelmatig. Doelmatige mondzorg wordt ook niet bereikt door routinematig gaatjes te vullen, maar door te focussen op het stoppen van de cariësactiviteit. Naast cariës richt ook erosie op de langere termijn grote schade aan het gebit aan. Het voorkomen van cariës en erosie is ook een maatschappelijke plicht van de industrie. Zij zouden op

een product moeten vermelden wat het effect ervan is op het gebit. Door contacten te leggen met de industrie proberen we dit voor elkaar te krijgen. Daarnaast moet er veel meer aandacht komen voor de mondzorg van al dan niet kwetsbare ouderen. Nu valt deze groep in een groot gat als ze hun mond niet meer zelf kunnen verzorgen. Een speerpunt van het Ivoren Kruis is aandacht voor de gedragsziekten die een rol spelen bij de mondgezondheid. Immers, cariës en erosie zijn het gevolg van verkeerd gedrag. We hopen dat er in 2030 in Nederland een leerstoel is die zich met deze gedragsziekten bezighoudt. Maar in ieder geval zou het Basisadvies Preventie van het Ivoren Kruis - twee maal daags twee minuten poetsen met fluoridetandpasta en maximaal zeven snoep- en eetmomenten per dag - basiskennis voor iedereen moeten zijn”.

In 2030 staat de collectieve 2 mondzorgpreventie bij iedere gemeente (of iedere GGD) op de kaart.

”Wij vinden het heel belangrijk dat dit gaat gebeuren. Je ziet nu grote verschillen tussen gemeenten. Helaas heeft


niet elke gemeente mondzorg en mondgezondheid hoog in het vaandel staan. Wij pleiten ervoor dat de eerste duizend dagen na de geboorte van het kind de mondzorgpreventie goed is geregeld, onder meer via de consultatiebureaus. Zo bereik je ook de lage SES-groepen. Als je nu een mondgezonde generatie creëert, dan levert dat later ook financieel wat op. Het is vreemd dat er in het Preventieakkoord van de overheid met geen woord over de mond wordt gerept. De samenstellers hebben er kennelijk geen enkel belang bij dat we ons zorgen maken over de positie van de mondzorg in de gezondheidszorg. Het Ivoren Kruis vindt ook dat de mondzorg dringend een plek moet krijgen op de afdeling Care van het ministerie van VWS in plaats van de afdeling Cure, waar het nu onder valt. Dit sluit beter aan bij preventieprojecten als ‘Een gezonde Start’ en bij het preventieakkoord.”

ciële drempel. Als vanaf achttien jaar consultatie, preventie en diagnostiek ook worden vergoed via het basispakket, dan zullen de kosten van mondzorg aanzienlijk kunnen dalen. In ieder geval zou mondzorg voor kwetsbare ouderen in het basispakket moeten worden opgenomen. Ook zijn we voorstander van een ander verdienmodel in de mondzorg. Mondzorgprofessionals, patiënten en ouders zouden beloond moeten worden als een jongere op achttienjarige leeftijd met een gezonde en gave mond de volwassenheid ingaat. Dit model betaalt zichzelf terug. Dit kan een prikkel zijn om minder te boren in de mondzorgpraktijk. Helaas is de code M05 – voor niet-restauratieve behandeling – niet in het basispakket opgenomen. Dit heeft Zorginstituut Nederland besloten. En dat terwijl de doelmatigheid ervan inmiddels wel bekend is”

In 2030 is preventieve 3 mondzorg voor iedere Nederlander toegankelijk.

Het Ivoren Kruis is in 2030 4 nog steeds hét kenniscentrum op het gebied van de preventieve

“Het Ivoren Kruis streeft naar een drempelloze toegang van de mondzorg voor iedere Nederlander. Tot achttien jaar valt mondzorg in de basisverzekering en is er geen finan-

“Dat denk ik wel, maar hopelijk wel in samenwerking met onder meer overheden en zorgverzekeraars. In 2030 be

mondzorg in Nederland.

37 NT


schikken we vast over meer kennis over de relatie tussen gedrag en mondgezondheid. Het verspreiden van onze kennis en kunde via onze Preventie Academie voor professionals, via folders en door voorlichting aan het publiek, zal altijd nodig blijven. Aangetoond is dat ‘Gewoon Gaaf’, dat door het Ivoren Kruis is ontwikkeld op basis van het non-operative cariës treatment program (NOCTP), een zeer belangrijk instrument is om de monden gezonder te maken. NOCTP kan op langere termijn tot lagere mondzorgkosten leiden. Gelukkig steunt met name verzekeraar CZ vele praktijken om ‘Gewoon Gaaf’ toe te passen. Als alle verzekeraars preventie via bijvoorbeeld Gewoon Gaaf zouden omarmen, dan vervalt het argument van sommige verzekeraars dat ze eerst geld steken in een patiënt, die vervolgens naar een andere verzekeraar overstapt. Overigens is er zelfs een tandheelkundige keten die ‘Gewoon Gaaf’ heeft omarmd.”

5

38 NT

Iedere mondprofessional is in 2030 lid van het Ivoren Kruis.

“Dat zou nu al vanzelfsprekend moeten zijn. Hoe meer leden we hebben, hoe onafhankelijker we zijn van derde geldstromen. Omdat steeds meer mondzorgverleners in loondienst gaan werken, hebben veel verenigingen te maken met een ledenbestand dat onder druk staat. Het Ivoren Kruis biedt daarom praktijklidmaatschappen aan. Het is bemoedigend te zien dat ook jonge tandartsen en mondhygiënisten het belang van preventie als prioriteit gaan zien. Dit sluit ook aan bij het speerpunt van het Ivoren Kruis, namelijk de etiologische aanpak (gericht op het ontstaan, red.) van gedragsziekten die de mondgezondheid bepalen. Wij kunnen daarbij de steun van alle mondzorgverleners gebruiken. Overi-

gens wil ik namens het Ivoren Kruis nogmaals de honderden vrijwilligers bedanken die in de afgelopen jaren scholen en jeugdopvang hebben bezocht door poetslessen te geven in het kader van ‘Hou je mond gezond’. Hiermee zijn inmiddels al zo’n één miljoen kinderen bereikt.”

6

Technologische ontwikkelingen maken het makkelijker om in 2030 preventie in de mondzorg te realiseren. “Ik verwacht dat er nog veel technologische vernieuwingen gaan komen. Bijvoorbeeld een ‘chip on a tooth’ die de pH in de mond kan meten. Op een gegeven moment zal de elektrische tandenborstel kunnen aangeven dat men er goed aan doet om de mondzorgverlener te bezoeken. Desondanks blijft ons basisverhaal: goed poetsen en weinig snoepen.”

7

Het Ivoren Kruis zal in 2030 haar producten alleen nog maar digitaal aanbieden. “We bieden nu al digitaal folders aan via onze website. Maar er zijn mensen die de voorkeur geven aan het lezen van folders met plaatjes. Voor hen zullen we deze blijven aanbieden. Omdat we een (in toenemende mate) meertalige samenleving hebben, zullen we ook ons voorlichtingsmateriaal in meer talen moeten aanbieden. Het zou mooi zijn als de overheid ons daarbij financieel steunt. Nu moeten we het doen met een zeer beperkt budget, dat wordt opgebracht door leden en partners.” NT


DE VISIE VAN DE VTVO

Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT verschillende verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Peter Lamark van de Vereniging Tandartsen voor Orthodontie (VTvO) hoopt dat orthodontie als differentiatie in 2030 een volwaardige plaats binnen de tandheelkunde inneemt. TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

39 NT


1

In 2030 weet elke patiënt het verschil tussen een orthodontist en een tandarts voor orthodontie. “Voor patiënten is het onderscheid op dit moment niet zo makkelijk te begrijpen. Op de website van de VTvO staat hierover voor hen een duidelijke uitleg. Zeker tussen tandartsen voor orthodontie die in ons Orthodontisch Kwaliteitsregister staan en orthodontisten is het verschil minimaal. De kwaliteitseisen die de VTvO heeft opgesteld voor registratie in dat OK Register zijn gelijkwaardig aan de eisen die aan orthodontisten worden gesteld voor hun (her-) registratie. Overigens hebben veel tandartsen voor orthodontie een – internationaal erkende – masteropleiding in de orthodontie afgerond, waardoor ze dezelfde theoretische basiskennis als orthodontisten bezitten. Bovendien kan de ervaring die een tandarts voor orthodontie heeft in de praktijk soms veel groter zijn dan die van een pas afgestuurde orthodontist. Vaak gaat het verschil tussen beiden alleen over de titel en niet over de inhoud, ervaring of behandelingen. Op dit moment zijn er praktijken waarin orthodontisten en tandartsen voor orthodontie heel goed met elkaar samenwerken en is er op de werkvloer voor de patiënt geen enkel onderscheid te merken tussen deze behandelaars. Ik vind daarom de vraag of patiënten in 2030 allemaal het verschil weten tussen een tandarts voor orthodontie of een orthodontist eigenlijk niet zo interessant.”

2

Orthodontie is over tien jaar ook een tandheelkundige differentiatie.

vijftig procent van de bevolking op de een of andere manier orthodontische zorg nodig heeft of het zelf opzoekt. Gezien de grootte van deze zorgvraag vind ik het eigenlijk vreemd dat orthodontie een specialisme is. Het hoort wat mij betreft in de algemene tandheelkundige praktijk thuis. Dit geldt uiteraard niet voor specifieke gevallen als schisispatiënten, waarvoor specialisten zijn opgeleid. Het zou goed zijn dat orthodontie als differentiatie in 2030 een volwaardige plaats heeft binnen de tandheelkunde en dat er daarnaast enkele specialisten zijn voor heel specifieke zorg. Ik vergelijk het weleens met de endodontologie: niet alle endodontische behandelingen moeten of hoeven uitgevoerd te worden door een endodontoloog.”

3

In 2030 is het vanzelfsprekend dat orthodontisten en tandartsen voor orthodontie samenwerken. “Op dit moment wordt er al veel samengewerkt. Het verschilt per stad of regio hoe dit verloopt; in sommige regio’s wordt goed samengewerkt, in andere ligt het wat lastiger en zou het beter kunnen. Vaak hangt het af van het persoonlijke contact tussen tandartsen en orthodontisten. Goede samenwerking is van grote meerwaarde voor alle partijen, men kan van elkaar leren. Veel orthodontisten hebben nu eenmaal minder actuele kennis en ervaring met hetgeen er in de moderne tandheelkunde allemaal mogelijk is en tandartsen voor orthodontie kunnen hun kennis en vaardigheden vergroten. De VTvO stimuleert deze samenwerking en hoopt dat dit in 2030 nog meer het geval zal zijn. De Nederlandse Vereniging voor Orthodontische Studie (NVOS) is trouwens een goed voorbeeld van de samenwerking. Hierin ontmoeten tandartsen voor orthodontie en orthodontisten elkaar al regelmatig en is het onderscheid tussen de twee groepen al jaren niet meer merkbaar.”

“Wat mij betreft wel. Wij schatten in dat meer dan

AANDEEL TANDARTSEN DAT VERRICHTINGEN HEEFT UITGEVOERD IN HET KADER VAN:

40 NT

jeugd (<= 17 jaar)

volwassenen (>= 18 jaar)

totaal

- plaatsen beugel (1)

12,9%

11,1%

13,5%

- beugelcontrole (2)

13,7%

13,7%

14,9%

- orthodontische behandeling totaal (1+2)

18,1%

16,1%

19,0%

Op basis van onderzoek onder 342 tandartsen Meer uitleg: www.staatvandemondzorg.nl/.....

BRON: ONDERZOEK TANDHEELKUNDIGE CONSUMPTIE


Over tien jaar is het 4 verplicht om als tandarts voor orthodontie ingeschreven

te staan in het Orthodontisch Kwaliteitsregister van de VTvO.

“Tandartsen zijn van nature niet zo happig op verplichtingen. Het zou wel wenselijk zijn dat alle tandartsen die daarvoor in aanmerking komen zich bij de VTvO accrediteren. Op die manier hebben we meer inzicht in de kwaliteit van de geleverde orthodontische zorg. De VTvO wil graag de vertegenwoordiger zijn voor alle tandartsen voor orthodontie, dus zowel voor hen die ingeschreven staan in het OK-register – dit zijn er bijna honderd – als voor degenen die op weg zijn naar accreditatie in dit register.”

5

In 2030 weten tandartsen feilloos wanneer ze moeten verwijzen naar een tandarts voor orthodontie of naar een orthodontist.

“Ik ga ervan uit dat dat zo zal zijn. De tandarts als poortwachter in de mondzorg is uitermate belangrijk. Die zal altijd op zoek moeten naar juiste zorg voor de patiënt. Maar je ziet dat de aandacht voor orthodontie in de opleiding tandheelkunde de afgelopen jaren minder is geworden. Pas afgestudeerde tandartsen weten wel wanneer ze moeten verwijzen, maar hebben minder skills om het zelf op te lossen. Bekwaamheid, bereikbaarheid en ervaring zijn wat mij betreft de criteria om een patiënt te verwijzen ofwel te beslissen om zelf de orthodontische behandeling uit te voeren.”

vendien nog niet bekend wat de exacte effectiveit van aligners is, beschreef Kevin O’Brien recent in een artikel. Op onze website hebben we een aantal van dat soort artikelen geplaatst.”

7

In 2030 vormen de VTvO en de Nederlandse Vereniging Door de digitale ontwikkelingen van Orthodontisten (NVvO) zijn er over tien jaar helemaal samen één vereniging voor geen tandartsen voor orthodontie orthodontie. “Dit is in 2030 hopelijk het geval. Ik hoop wel dat meer nodig.

6

“We zien ontwikkelingen in de markt – vaak overgewaaid uit Amerika – die inhouden dat de patiënt zelf de behandeling initieert en uitvoert met aligners die via internet worden besteld. De VTvO is hier fel tegenstander van. Aan een orthodontische behandeling zal altijd een grondige diagnose en een goed overwogen behandelplan ten grondslag moeten liggen. De kennis hiervoor is alleen bij tandartsen en orthodontisten te vinden. Zij blijven altijd nodig om tot een goed en betrouwbaar resultaat te komen en ze moeten tegen dit soort onverantwoorde technieken waarschuwen. Patiënten moeten zich er van bewust worden dat ook het rechtzetten van een paar tanden veel meer is dan een (digitale) afdruk maken en aligners bestellen. Er is bo-

we in de komende tien jaar regelmatig met elkaar in gesprek zullen blijven over het Nederlandse orthodontiebeleid. We respecteren elkaars gevoeligheden en belangen. Voor patiënten is het belangrijk te weten dat hun orthodontische zorg in goede handen is zowel bij orthodontisten als bij tandartsen voor orthodontie. Als orthodontie als differentiatie binnen de tandheelkunde een volwaardige plek krijgt naast het specialisme, dan zullen we zeker de mogelijkheden moeten bekijken om de twee verenigingen samen te voegen.” NT

41 NT


DE VISIE VAN DE NVMKA Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. Voorzitter Jeroen Fennis van de Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (NVMKA) ziet de komende jaren veel innovatie in het vak van mka-chirurg. TEKST: KAREL GOSSELINK // BEELD: ROB TER BEKKE

Over tien jaar is de term In 2030 weet elke tandarts 1in Nederland mka-chirurg bij patiënten 2 wanneer hij wel of niet een ingeburgerd. patiënt moet verwijzen naar een

42 NT

“De naam van ons specialisme luidt alweer twintig jaar mka-chirurgie. De formele beroepstitel is echter nog steeds kaakchirurg, wat een heel krachtige term is waarvan bijna iedereen weet wat die inhoudt. Formeel juridisch gezien is kaakchirurg nog steeds de beschermde titel. Tegelijkertijd zien we dat de term mka-chirurgie binnen de mondzorg vanzelfsprekend is geworden en dat de meeste specialisten zich in hun interne en externe communicatie mka-chirurg noemen. Ons specialisme is continue in ontwikkeling en de naamgeving volgt hierop. Zo’n twintig jaar geleden werd er op sommige opleidingen tandheelkunde nog gesproken van mondheelkunde, een term van zo’n zeventig jaar geleden. Maar dat is in de loop der jaren ook weer veranderd in kaakchirurgie en dat zal ook met mka-chirurgie gebeuren. Ik denk dat onze patiënten daar oog voor hebben en zij ook geleidelijk over mka-chirurg zullen spreken. Maar het is wel een kwestie van lange adem.”

MKA-chirurg.

“Dat is nu ook al het geval. Als we kijken hoe de verwijsstromen lopen, is onze indruk dat de tandarts in het algemeen uitstekend weet wanneer er wel of niet verwezen moet worden, en dat geldt ook voor de huisarts. En daar waar twijfel bestaat, is altijd overleg mogelijk. Het is belangrijk om je te realiseren dat de mka-chirurg een tweedelijns zorgaanbieder is met een ‘ultimum refugium-functie’. Dat betekent dat we hulp moeten bieden als een verwijzer om bijstand vraagt. In eerste instantie probeert de eerste lijn het zelf op te lossen. Pas als men er daar niet uitkomt, kan verticaal worden verwezen. Achteraf zie je maar heel zelden dat een verwijzing op onterechte gronden heeft plaatsgevonden.”

3

Robots nemen over tien jaar een groot deel van het werk van de mka-chirurg over. “Dat zou mooi zijn! We zien binnen ons specialisme enorm veel innovatie. Denk aan virtuele 3D-planningen en navigatie, geprinte boor- en zaagmallen en patiënt specific implants (psi’s) die we bij orthognatische, oncologische en reconstructieve chirurgie gebruiken. We zijn ook aan het bekijken hoe we artificiële intelligentie en ‘deep learning’ (een


proces van gestructureerd leren, red.) kunnen gebruiken om tot betere diagnostiek en behandelprotocollen te komen, zodat we uiteindelijk op individueel patiëntniveau betere zorg kunnen bieden. Ik verwacht dat dit ons in de toekomst meer gaat helpen en dit tot betere kwaliteit van zorg zal leiden. Ook naar het gebruik van robots wordt veel onderzoek gedaan, onder meer in de oncologische chirurgie. In China is men bezig met een robot die kan boren in tanden en kiezen. Ik denk dat robots gaan zorgen voor verschuiving van het werk in plaats het overnemen ervan. Op termijn geldt dat een deel van al het handwerk – ook dat van de tandarts en tandarts-specialist – geautomatiseerd zal kunnen worden. Zo kan die zich meer gaan richten op het begeleiden van patiënten en bewaken van processen.”

Omdat tandartsen 4 zelf veel meer dentoalveolaire chirurgie gaan

uitvoeren, zijn er in 2030 minder mka-chirurgen nodig.

“Dat zal niet het geval zijn. Als we kijken naar demografische ontwikkelingen van meer ouderen met eigen dentitie en comorbiditeit, de hui-

Leeftijd naar sekse voor geregistreerde mka-chirurgen van 67 jaar of jonger met een bekend woon- en/of werkadres in Nederland. De lege categorie van 29 jaar of jonger maakt duidelijk dat mka-chirurgen in opleiding een lang traject afleggen, dat ze niet voor hun dertigste voltooien. MAN

VROUW

TOTAAL

29 jaar of jonger 30 - 39 jaar

40

62%

25

38%

65

20%

40 - 49 jaar

88

75%

29

25%

117

37%

50 - 59 jaar

66

90%

7

10%

73

23%

60 - 67 jaar

59

95%

3

5%

62

20%

totaal

253

80%

64

20%

317

100%

gemiddelde leeftijd

51,1

42,3

48,5

BRON: STAAT VAN DE MONDZORG / TANDARTSENADMINISTRATIE KNMT, JANUARI 2020

dige capaciteit van tandartsen en de opleidingsplanning, dan voorzien we voor de komende tien jaar geen afname in de behoefte aan mka-chirurgen. De opleidingen tandheelkunde streven ernaar om een deel van de tandartsen op te leiden op het gebied van de dento-alveolaire chirurgie. Zo komen we eigenlijk weer terug in de jaren tachtig toen er meer dento-alveolaire chirurgie in de tandartspraktijk werd gedaan omdat het toen ook meer in de opleiding tot tandarts zat. Wij vinden het op zich een goede ontwikkeling dat eenvoudige chirurgie in de algemene praktijk wordt

43 NT


VoorElkaar tandartsen voor tandartsen

Wil je leren van een ervaren collega? Wil je ervaringen uitwisselen met elkaar? Wil je je kennis met een ander delen? VoorElkaar is er voor alle tandartsen die een sparringpartner willen om op een laagdrempelige en vertrouwelijke manier advies te vragen, problemen te bespreken of ervaringen uit te wisselen. En voor tandartsen die graag andere tandartsen willen helpen met de door hen opgebouwde kennis en ervaring. VoorElkaar koppelt tandartsen aan elkaar die graag een klankbord willen van buiten de praktijk waar ze werken. Iets voor jou? Meld je aan op www.knmt.nl/voorelkaar


gedaan. Al met al verwacht ik niet dat er minder mka-chirurgen nodig zijn in 2030, misschien wel dat het aantal mka-chirurgen minder hard groeit. Bij de planning van de opleidingscapaciteit voor mka-chirurgen wordt met alle genoemde factoren rekening gehouden. Op dit moment zijn we redelijk in evenwicht met onze beroepsgroep. Jaarlijks stromen er nu twaalf tot vijftien mensen in de opleiding tot mka-chirurg in.”

In 2030 werkt het 5 merendeel van de mka-chirurgen buiten het

ziekenhuis in een zelfstandig behandelcentrum of in een groepspraktijk met meerdere specialismen.

“Dat is momenteel erg in ontwikkeling. Er zijn in Nederland behoorlijk wat mka-vakgroepen die buiten het ziekenhuis activiteiten ontwikkelen. Een deel van de zorg die wij bieden, kan ook prima buiten het ziekenhuis plaatvinden. Daar zitten enkele voordelen aan. Zo is de omgeving vaak minder klinisch en daardoor patiëntvriendelijker. Ook kunnen wij in een dergelijke setting als professional zelf meer invloed uitoefenen op de omstandigheden waaronder wij ons werk moeten doen. Wel is het zo dat mka-chirurgie onlosmakelijk verbonden blijft met de ziekenhuiszorg. Alleen in een ziekenhuissetting kun je ons specialisme in de volle omvang aanbieden. Ik schat dat ongeveer de helft van de mka-chirurgen momenteel ook buiten het ziekenhuis werkt. Een deel van de behandelingen kun je op deze wijze goedkoper aanbieden. Maar het deel dat in het ziekenhuis achterblijft, wordt onherroepelijk duurder. Dat blijft vaak onderbelicht.”

6

Om de toenemende zorgkosten te beteugelen, zullen mka-chirurgen zich in 2030 ook meer met preventie gaan bezighouden. “Dit is niet alleen vanwege toenemende zorgkosten. Preventie is van oudsher een belangrijk

onderdeel van de mka-chirurgie. De profylactische verwijdering van derde molaren is daarvan een goed voorbeeld. Op het gebied van de oncologie doen we aan secundaire en tertiaire preventie. Maar we spreken patiënten ook aan op ongezond gedrag als drinken en roken. Verder hebben we voorlichtingsprogramma’s voor patiënten én voor eerstelijnswerkers in de mondzorg, die ervoor moeten zorgen dat wij patiënten in een zo vroeg mogelijk stadium zien en kunnen behandelen. Preventie doe je op de eerste plaats voor de patiënt, maar het kan op den duur ook geld besparen. Ik denk dat preventie in de toekomst steeds meer aandacht gaat krijgen.”

7

Het werk van de mkachirurg wordt in 2030 meer dan nu beïnvloed door de zorgverzekeraars. “Voor de mka-chirurgie geldt dat het merendeel van de zorg die wij bieden onder de basisverzekering valt. Daarmee bieden we een vangnetfunctie: als het met de mondgezondheid echt uit de hand loopt kunnen patiënten bij ons terecht. Deze maatschappelijke taak brengt ook verantwoordelijkheid met zich mee. Het is vast omschreven wat er allemaal onder het basispakket valt. Hierover maken we afspraken met zorgverzekeraars. De weerstand tegen zorgverzekeraars komt met name door een gebrek aan dialoog en oninvoelbare keuzes die ze wel eens maken bij het afgeven van machtigingen voor individuele gevallen. Dat komt omdat er de laatste jaren erg bezuinigd is op adviserende tandartsen, waardoor beslissingen minder op basis van kwaliteit en meer op basis van de kosten worden genomen. Ik zou graag zien dat er in 2030 meer sprake is van wederzijdse beïnvloeding tussen ons en de zorgverzekeraars.” NT

45 NT


DE KNMT IN 2030

Vanaf 1 januari 2020 fuseren de KNMT en ANT en hebben tandartsen nog maar één beroepsorganisatie. Die zal in de periode die volgt nog moeten worden gefinetuned, zodat ze nog succesvoller voor haar leden kan opkomen. Waar zou die vereniging in 2030 moeten staan? Het NT vroeg het een aantal hoofdrolspelers. TEKST: EVERT BERKEL

‘Vorm gaan geven aan een gezond zelfreinigend vermogen’

46 NT

“V

ooruitblikken op 2030 is leuk en het is goed om een stip op de horizon te hebben, maar het zijn de acties in het hier en nu die de toekomst gestalte gaan geven. De beroepsvereniRavin Raktoe, bestuurslid ANT ging van tandartsen moet als uitgangspunt hebben dat ze er is vóór, en bij gratie ván haar leden. Gaat het goed met hen, dan gaat het goed met de vereniging. Waar we meteen na de fusie mee aan de slag gaan, is het nadrukkelijker en zichtbaarder aanwezig zijn in elke fase van de carrière van de tandarts; vanaf de keuze voor de studie tot het moment dat de beslissing komt dat de praktijk gaat worden overgedragen. Dat betekent dat we niet aan het toeval willen overlaten hoe goed we worden opgeleid en dat we de tandarts later zakelijk moeten ontzorgen en deze zo goed mogelijk moeten faciliteren in de behoeften als ondernemer. Omdat we als individuele tandarts in de toekomst niet weggecijferd willen worden door ambtenaren en zorgverzekeraars, of private equity investeerders, geven we als beroepsgroep straks ook steeds meer invulling aan dat wat wij zien als kwaliteit. Dat


‘De gehele bevolking bezoekt de tandarts’ Joke Kwakman, bestuurslid KNMT

“O

ver tien jaar bestaat de KNMT nog steeds als grote beroepsorganisatie. Ze viert haar 116-jarig bestaan én het tienjarig bestaan van de fusievereniging. Haar kernwaarden zullen niet wezenlijk zijn veranderd. Nog steeds bevordert de vereniging de voorwaarden en omstandigheden waaronder haar leden hoogwaardige tandheelkundige zorg kunnen verlenen en bevordert ze de mondgezondheid van alle inwoners van Nederland. Alle leden voelen zich betrokken en verbonden met elkaar en ze vinden zich goed vertegenwoordigd door hun beroepsorganisatie.

begint al bij de kwaliteit van onze eigen opleiding, maar reikt ook tot de opleiding van die van medewerkers en hoe bijvoorbeeld delegatie wordt toegepast. We moeten ook vorm gaan geven aan een gezond zelfreinigend vermogen, waarbij we ons uitspreken over handelingen van een individu die door verzekeraars en NZa kunnen worden aangemerkt en uitvergroot om de beroepsgroep mee te schaden. Zo positioneer je de beroepsgroep als een integere gesprekspartner die in onderhandelingen met stakeholders altijd vanuit intrinsieke kracht en waarden kan spreken. Dat is ook hoe je regeldruk proactief en in de kern aanpakt, niet door achteraf symbolisch te ‘schrappen’ terwijl er al weer nieuwe regels worden geschreven. Om te waarborgen dat er steun is voor het beleid, moeten leden zich altijd goed kunnen informeren en uitspreken over wat hun vereniging aan de onderhandelingstafel doet en waarom. Daarvoor is goede en scherpe communicatie nodig die in de breedste zin wordt ingevuld door zichtbare, gepassioneerde bestuursleden die met hun poten in de modder staan en altijd goed contact met de leden onderhouden.”

Dat is voor mij een groot goed dat je vooral bereikt door heel goed naar de leden te luisteren en te blijven doen waar je goed in bent. In mijn optiek zijn dat het ondersteunen van die leden in hun dagelijkse praktijkvoering, faciliteren dat ze uitmuntende kwaliteit kunnen leveren en de behartiging van hun belangen richting politiek en andere stakeholders. Voor dat laatste is het natuurlijk belangrijk dat je een heel goede, proactieve lobby hebt, on speaking terms bent met die stakeholders en waar nodig met ze kunt samenwerken. En tegelijk schroom je niet om ze, wanneer noodzakelijk, stevig tegemoet te treden. Welke problemen van nu heeft de vereniging in 2030 definitief uit de weg geruimd? Ik hoop van harte dat we hebben bereikt dat de hele bevolking in dat jaar de tandarts bezoekt. Voor kinderen, ouderen en iedereen daartussenin zijn de drempels die dat bezoek mogelijk verhinderen, weggenomen. Voorwaarden daarvoor zijn bijvoorbeeld dat mondzorg voor iedereen bereikbaar is, en dat er voldoende tandartsen zijn om iedereen adequate mondzorg te kunnen geven. Onder meer dát heeft de KNMT in 2030 bereikt. Dat hoeft voor mij niet door een KNMT als overkoepelende vereniging van álle mondzorgverleners te zijn. Ik vind het veel belangrijker dat de samenwerking tussen de diverse beroepsgroepen goed is en blijft.”

47 NT


‘Kritische maar gewaardeerde, deskundige gesprekspartner’

48 NT

“N

atuurlijk is de KNMT in 2030 de gezaghebbende beroepsvereniging in de mondzorg. Ze is de kritische maar gewaardeerde, deskundige gesprekspartner van overheid, patiëntenorganisaties en waar nodig verzekeraars. Het is bij uitstek de vereniging die opkomt voor de belangen van haar leden: praktijkeigenaren, zelfstandigen, collega’s die in dienstverband werken, specialisten, gedifferentieerde tandartsen, opleiders en studenten. En wie weet, mondhygiënisten, tandprothetici en assistenten, als de tijd er dan wellicht rijp voor is. De KNMT heeft de interne stabiliteit en solidariteit om voor iedere groep de belangen optimaal te kunnen behartigen. De leden delen de visie dat de Tandheelkunde slechts samen sterk kan zijn. In de tien jaar tussen nu en 2030 heeft de KNMT ingezet op betaalbare reguliere zorg, met een focus op preventie en innovatie en met mogelijkheden voor individuele behandelingswensen van patiënten. Transmurale teams van specialisten, algemeen practici en gedifferentieerde tandartsen worden ondersteund en de samenhang van universiteit en praktijk is geconcretiseerd. De KNMT bereikt die doelen door een krachtige, alerte en permanente lobby vanuit het bureau en door een eensgezinde vereniging met een intelligent bestuur van praktiserende tandartsen met een ontwikkeld gevoel voor politiek en strategie. De specialisten hebben ook in 2030 een belangrijke positie in de Maatschappij: zij realiseren voor de Tandheelkunde de verbinding met de medische en tandheelkundige tweede- en derdelijnszorg en zij ondersteunen en versterken de eerste lijn”

Gertjan Dicker, voorzitter sectie specialisten KNMT

“I

n 2030 zal de KNMT niet wezenlijk anders zijn dan nu: het is nog steeds een vereniging waar de leden richting geven aan het beleid en tandarts(-specialisten) het bestuur vormen. De leden noemen de ledenservice als belangrijkste onderdeel van de vereniging en vinden dat de rest ‘gewoon’ geregeld moet zijn. En dat gebeurt ook, omdat de KNMT onderzoekscijfers die gedurende vele jaren zijn vergaard kan koppelen aan data die haar leden verspreiden – ook onderling – en over data beschikt die patiënten met hun mondzorgverlener delen. Uit die modellen valt bijvoorbeeld te voorspellen wat de wensen van individuele leden, maar ook van patiënten zijn en op welk moment ze gefaciliteerd moeten worden. Ook stakeholders zouden voor hun eigen toekomstvisies graag gebruik maken van deze data. Binnen de KNMT is een visie neergelegd hoe de mondzorg in teamverband het steeds groter wordende aantal ouderen tandheelkundig vol-


‘Een wegwijzer in de carrière van haar leden’ Richard Suy, bestuurslid ANT

“N

iet langer een verdeelde mondzorg, daar zou ik de vlag voor uitsteken. Wat mij betreft staat er in 2030 dan ook een vereniging die de hele branche vertegenwoordigt: tandartsen, tandarts-specialisten, mondhygiënisten, tandprothetici en assistenten. Die vereniging is de autoriteit op haar vakgebied, heeft veel invloed en kan veel autonomer opereren dan een verzameling kleinere verenigingen. Met zo’n vereniging voorkomen we dat buiten ons om een aanmerkelijke marktmacht van stakeholders en bedrijfsleven bestaat. Of ik bang ben voor de tegenstrijdige belangen binnen zo’n vereniging? Nee, daar heb je ook mee van doen binnen een vereniging die slechts een deelgebied vertegenwoordigt. Luister naar elkaar, praat met elkaar en zorg dat ieder lid een plek krijgt in het ecosysteem van die vereniging. Als we dat doen, komen we heel ver. De vereniging die ik voor ogen heb, heeft in 2030 in ieder geval één belangrijk probleem getackeld. Op dit moment overtreft de zorgvraag het toegestane zorgaanbod. Om

doende kan ondersteunen. En daarnaast hoe een toekomstige generatie de eerste 23 levensjaren bewust gemaakt wordt van een effectieve mondverzorging, de relatie met de algemene gezondheid en hoe deze cliënten met voornamelijk preventieve raad en zo nodig orthodontische daad worden bijgestaan zodat ze met een nagenoeg gave dentitie minstens vijftig jaar vooruit kunnen. Om dat te verwezenlijken, zullen alle mondzorgverleners gezamenlijk moeten aangeven uit welke doeners en denkers een mondzorgteam bestaat en hoe die moeten worden opgeleid. Het werkveld maakt vanzelfsprekend tijd en menskracht vrij voor participatie in het praktische deel van de opleiding. Deze werkwijze zal een leven lang (van elkaar) leren en het werken volgens richtlijnen vanzelfsprekender maken. En dat alles dankzij een vereniging die een jaar eerder het 115-jarig jubileum heeft gevierd en terugkijkt op 10 jaar succesvol weer samen zijn!”

daar iets aan te doen, moeten we ernaar streven dat de basiszorg als een soort collectieve portemonnee wordt gezien. Verder moet er het vertrouwen komen dat, in de aard van een schadeverzekering, vrije tariefstelling of een soort bandbreedte wordt ingebouwd. En de cosmetische mondzorg moet volledig vrij worden gelaten. Belangrijk, het huidige systeem bevordert een interne domeinstrijd omdat het volume niet mag groeien terwijl zorgvraag en mogelijkheden toenemen. Een effectieve vereniging die meer invloed heeft op dit proces, krijgt vraag en aanbod weer in balans en heeft dus geen last van die domeinstrijd. Ik ben er ook van overtuigd dat een markt in balans de arbeidssatisfactie van de leden bevordert. De vereniging fungeert ook als wegwijzer in de carrière van haar leden. Ze bezit kennis en expertise die ze voor haar heel heterogene achterban inzet. Ze gaat ook overtuigend de dialoog aan met stakeholders en andere partijen: het is een vereniging die zowel meepraat als meebeslist en die bedreigingen en kansen op tijd onderkent. Zo komt het eigenaarschap terug bij de mondzorg en krijgen de leden de governance weer in handen.”

‘Ledenservice als belangrijkste onderdeel’ Richard Kohsiek, bestuurslid KNMT

49 NT


DAGNIEUWS: EXCLUSIEF VOOR KNMT-LEDEN! Wilt u op de hoogte blijven van het nieuws over de mondzorg? Abonneer u dan op ‘Dagnieuws’. Al zo’n 2.300 KNMT-leden ontvangen elke werkdag deze nieuwsbrief met berichten uit de krant, tijdschriften en online media. Ook iets voor u? Meld u aan op www.knmt.nl/dagnieuws.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.