7 minute read

Het perverse effect van eigen netwerk België

Hoe doen Turken het in andere landen? - belGië

Turkse moslims in België het perverse effect van een uitgebreid verenigingsnetwerk

Advertisement

De Turkse gemeenschap in België is onzichtbaar in het publieke debat, constateert politicologe en journaliste Meryem Kanmaz. zij vergelijkt het integratieproces van de Turkse moslims met dat van hun Noord-Afrikaanse geloofsgenoten. “Dat de Turken zich de afgelopen jaren afzijdig hebben gehouden, is opmerkelijk en past niet meer in deze tijd.” Een essay.

DOOR MERyEM kANMAz

Hoewel er evenveel moslims van Noord-Afrikaanse als van Turkse origine in Vlaanderen leven, zijn de Turkse moslims in de publieke ruimte nauwelijks zichtbaar. Turkse moslims verschijnen sporadisch in de media, ook als het zaken betreft waarbij ze zelf betrokken zijn. Zo lijkt er van Turkse zijde, maar ook vanuit de bredere context weinig animo te bestaan om Turken te beschouwen als deelnemers aan het openbare debat. De Maghrebijnse/Arabofone moslimgemeenschappen daarentegen lijken wel gebruik te maken van de mogelijkheden die de publieke ruimte hun biedt en zijn daardoor ook meer zichtbaar.

Net zoals Groot-Brittannië in 1989 op stelten stond vanwege de zaak Rushdie, en de problemen rond de hoofddoeken de gemoederen in Frankrijk verhitten, waren er in België kwesties die de moslims in de schijnwerper van de publieke belangstelling plaatsten. Het electorale succes van het extreem rechtse Vlaams Blok in 1988/1991, de hoofddoekkwesties, maar ook de internationale gebeurtenissen en hun repercussies die die in de Vlaamse context hadden, leken nauwelijks een weerklank te vinden bij de Turkse gemeenschap: niet wat betreft het aanvoelen ervan, evenmin de perceptie.

Ook in het integratiedebat (in 1999-2000) in media waarin het Vlaamse integratiebeleid werd aangevallen, blonken de Turkse moslimgemeenschappen uit door afwezigheid.

Andere gebeurtenissen die de Maghrebijnse/Arabofone gemeenschappen mobiliseerden, brachten weer de Turken niet op de been. We noemen: 9 september, het Israëlisch-Palestijnse conflict (de bezetting van Jenin in april 2002), de moord op de jonge Marokkaanse leerkracht Mohammed Achrak in Antwerpen(27 november 2002), de commotie rond de AEL van Dyab Abu Jahjah, de oorlog in Irak en de aanslagen in Madrid (maart 2003) en Londen (juli 2004). Dit alles liet de Turkse gemeenschap koud. Ook bij jaarlijks terugkerende kwesties, zoals de regeling van het offerfeest, de betwisting van de verkondiging van de start van de ramadan leken Turken afwezig.

Hoe komt het dat de Turkse gemeenschap nauwelijks aanwezig is in het publieke debat? Een antwoord ligt misschien in de manier waarop de Turkse gemeenschap zich sinds zijn komst naar Europa georganiseerd heeft en het soort leiderschap dat in de context daarvan ontstond.

Het verhaal van het zich verstigen van de Turken in West-Europa is een schoolvoor-

beeld van integratie op de wijze van een diaspora. Ongeacht het beleid in het land van verblijf en vestiging valt de Turkse gemeenschap sterk terug op de eigen netwerken. Daardoor is ze vaak geneigd tot integratie als groep. Dat in tegenstelling tot de ‘individuele integratie’ van de Marokkanen.

De Turkse migratie is bij uitstek een kettingmigratie. Ze kwam relatief laat op gang en werd gekenmerkt door de rurale oorsprong, de familiale dimensie, de neiging tot het behouden van de eigen taal, economische zwakte en een uitgebreid verenigingsleven. Het vasthouden aan van etnische en familiale tradities, de geringe kennis van de taal van het land waar men verblijf alsook de sterke regionale concentratie, droegen ertoe bij dat de Turken op zichzelf terugvielen en versterkten de gemeenschapsbanden. Naast de geografisch concenratie die neerkwam op de transplantatie van gehele gemeenschappen en een voortgaande kettingmigratie, is de werking van de huwelijksmarkt bij het importeren van nieuwe leden van grote invloed op de Turkse gemeenschapsvorming. Dit leidde ertoe dat -meestal onder voogdij van de Turkse overheid en haar diplomaieke posten - een uitgebreid sociaal, cultureel, religieus, politiek, sportief en verenigingsleven tot stand kwam.

Kenmerkend voor de Turkse migranten is voorts dat ze sterke banden blijven onderhouden met het land van herkomst. Dit bijvoorbeeld in tegenstelling tot de Marokkanen. Breuklijnen in het Turkse politieke landschap worden min of meer onveranderd vertaald naar de Europese c.q. de Belgische context. Allerlei religieuze en ideologische groepen in Turkije hadden vanaf de tweede helft van de jaren tachtig als het ware een Europese afdeling. Religieuze groepen als Milli Görüş, Süleymanlı, Nakşibendi, maar evenzeer ideologische en politieke groepen (van nationalisten tot kemalisten) richtten op Belgische bodem hun eigen verenigingen op.

De Turkse gemeenschap concentreerde zich eerder op het uitbouwen van het eigen verenigingsleven dan dat ze een beroep deden op de voorzieningen in België. Dit was er langere tijd de oorzaak van dat Turken als het ware een autarkische structuur schiepen.

Een voorbeeld van deze wijze van organisatievorming is de rekrutering van imams afkomstig uit het thuisland, die al spoedig nadat de eerste Turkse migranten zich in België vestigden, op gang kwam. We noemen ook de initiatieven tot oprichting van eigen scholen: de Lucerna-colleges en van de ‘Islamitische Universiteit van Europa’, die banden onderhoud met de Kadiri-broederschap in Gent. Terwijl Maghrebijnse gemeenschappen veeleer de Belgische overheden interpelleren als het gaat om het gebrek aan voorzieningen, nemen Turken zelf het initiatief.

Ook het leiderschap komt bij de Turken op andere wijze tot stand en draagt ertoe bij dat gemeenschap minder participeert in het publieke debat.

De overgrote meerderheid van Turkse verenigingen is in handen van traditionele leiders. Het zijn informele leiders die over een aanzienlijk sociaal en symbolisch kapitaal beschikken dat ze ontlenen aan hun positie binnen de gemeenschap en niet zozeer aan hun opleiding, taalkennis of hun bekendheid met de Belgische structuren. Hun leiderschap is gestoeld op hun relatie met de achterban. Het beheersen van het Turks blijft hierbij belangrijker dan kennis van de plaatselijke talen. Zo zijn de voorzitters van grote (moskee) verenigingen een soort van ‘muhtar’, dorps-

hoofden. Hoewel deze traditionele leiders aanzien genieten binnen de Turkse gemeenschap blijkt hun cultureel kapitaal steeds minder toereiekend om als leider op te treden in de Belgische samenleving. In het kader van het categoriaal integratiebeleid van de jaren tachtig en negentig – in Nederland beter bekend vanwege het bijbehorende onder het motto ‘integratie met behoud van eigen identiteit – trad de overheid in overleg trad met de vertegenwoordigers of leiders van de zuilen of verenigingen. In die tijd hadden de Turkse leiders nog een onderhandelingspositie. Het huidige minderhedenbeleid is veel meer op het individu gericht: achterban en representativiteit zijn in de neoliberale context minder belangrijk.

Verder bestaat er binnen het Turkse verenigingsleven weinig ruimte voor de ontwikkeling van een nieuw soort leiderschap. Dat heeft er deels mee te maken dat het oprichten van verenigingen in de Belgische context niet slechts het resultaat was van tijdelijke nood. Ook moederorganisaties in Turkije waren er bij betrokken en gaven leiding aan het proces. Dit betekende dat de traditionele leiders minder door jonge leiders met een alternatieve, radicale visie op de wereld werden uitgedaag. Noch de leiders in kwestie, noch hun stijl van leiding geven werden ter discussie gesteld. Het geleidelijk aanschuiven van jongere generaties, die in hogere mate gericht waren op het land van verblijf, kon deze structuren en tradities al evenmin wijzigen. Daarbij kwam dat de kritiek van jongeren in de kiem gesmoord werd door hen op te nemen in de bestuursorganen van de verenigingen. Hoewel daarmee lijkt alsof ze de ruimte kregen om hun zegje te doen, werden ze in feite geabsorbeerd binnen de bestaande structuren. Een nieuw type van individueel en autonoom leiderschap kreeg minder kans zich te ontwikkelen omdat leiderschap nog steeds enkel afgemeten werd aan de relatie met een duidelijk afgebakende achterban. Verdiensten zoals opleiding, debat-en managementkwaliteiten, kennis van het Nederlands en de Belgische samenleving bleven nog altijd van bijkomstig belang. Je moest het vooral in de Turkse gemeenschap zelf gemaakt hebben om als leider op te kunnen treden.

Het gebrek aan geschoolde voormannen die de lokale talen beheersen, belemmert de intrede in de publieke ruimte. Dit is anders waar jonge leiders naar voren treden zoals in de Maghrebijnse/Arabofone gemeenschappen. De beheersing van het Turks had steeds een positieve rol gespeeld bij de socialisatie van kinderen en jongeren. Nu leek dat als een boemerang te werken en de oudere leiders met een handicap op te zadelen.

De groeps- en gemeenschapsvorming binnen de Turkse migranten die ervoor zorgde dat men kon terugvallen op de eigen netwerken en structuren, die er voor zorgden dat men kon terugvallen op de eigen netwerken en als collectief in een nieuwe context kon overleven, lijken steeds meer contraproductief te werken en de Turken in toenemende mate van de omgeving te isoleren.

Het minderhedendebat, de verschillende interventies in media en de politiek in verband met het ‘failliet van de integratie’, de kwestie van de hoofddoekjes en de islam in het algemeen lijken vandaag de dag in België en in het bijzonder in Vlaanderen uitsluitend Maghrebijnse/Arabofone aangelegenheden te zijn. Het lijkt alsof de Turken als groep hierbij niet betrokken zijn, alsof ze geen moslims zijn, geen minderheid en geen volwaardige burgers meer zijn. De manier waarop de Turken zij zich de afgelopen jaren onthouden hebben van commentaar op hete hangijzers in verband met de integratie, de islam en de associatie ervan met het terrorisme is op zijn zachts gezegd opmerkelijk. Het is alsof het niet om hen - Turkse moslims - ging, maar enkel om anderen. Zo'n stellingname is achterhaald en het is naar mijn mening hoog tijd dat de gemeenschap nu maar eens eindelijk haar stem verheft in de publieke debat.

Meryem Kanmaz behaalde de graad van doctor in de politieke wetenschappen aan de universiteit gent met een proefschrift over de religieuze organisatievorming van Turkse en noord-afrikaanse moslims in Vlaanderen. Momenteel werkt ze als redactrice voor het gezaghebbende dagblad De Standaard, dat ook in nederland verkrijgbaar is.

This article is from: