10 minute read

in de voetsporen van Süleyman de Prachtlievende

Serie: in het voetspoor van de prachtlievende

een sultan en een moederborst in Boeda

Advertisement

in het achtste en de laatste deel van zijn reis in het voetspoor van sultan süleyman (1520-1566) neemt Henk boom ons mee naar boeda (Hongarije). Vanaf deze verheven heuvel wilde de grote turk in 1541 het allah akbar over heel europa verspreiden.

fier en standvastig zit Eugen Savoyai (1663-1736) op zijn bronzen paard voor het kasteelpaleis op de heuvel van Boeda. Het uitzicht over de Donau, met aan de andere kant Pest, dat wil zeggen het tweede deel van de Hongaarse hoofdstad, is majestueus. “Misschien wel het mooiste van de wereld”, schreef de Britse reizigster W.P. Byrne in 1869. “Geen enkele veroveraar die ooit dit deel van de Donau wist te bezetten, kon ontkomen aan het uitzicht over deze grensloze uitgestrektheid om vervolgens uit te roepen: ‘Wat een plek voor een paleis’.”

Als de strategie van sultan Süleyman succesvol zou zijn afgesloten met de verovering van Europa had op deze heuvel aan de Donau zijn standbeeld moeten staan en niet dat van Eugen Savoyai, de Hongaarse versie van de Franse generaal François-Eugène. Die kennen wij weer als prins van Savoy-Carignan, want hij was tussen 1716 en 1724 de (afwezige) stadhouder van de Oostenrijkse Nederlanden.

Dat vriend Savoyai in Boeda in brons is gegoten, heeft hij te danken aan de voortvarendheid waarmee hij in 1718 de Turken versloeg bij Petrovaradin en Belgrado, de twee plaatsen waar de Osmaanse opmars in 1521 was begonnen. Daarmee voorkwam hij een nieuwe Turkse bezetting van Hongarije nadat sultan Ahmed III Oostenrijk de oorlog had verklaard. Eugène verrichte zijn werk in dienst van de Habsburgers, niet het meest geliefde koningshuis in Hongarije.

‘Van al die moskeeën in boeda staat niet één steen meer op de ander’

Savoyai is dus de Hongaarse versie van Savoy. Dat kan ook wel eens anders uitpakken. ‘Samurai’, schreeuwt een jonge Japanse toerist verrukt als hij vluchtig kennis neemt van het naambordje op de sokkel en vervolgens opgewonden maar gedisciplineerd meeloopt met de groep voor een bezoek aan het paleis dat ooit toebehoorde aan Matthias Corvinus (1443-1490), de beste koning die Hongarije ooit heeft gehad. Zou hij werkelijk denken dat op dat paard een in brons gegoten Japanse ridder zit? Het paleis waarin hij even later verdwijnt, is in de loop der eeuwen vele keren verbouwd, verwoest en gerestaureerd. Net zoals de geschiedschrijving.

Wat nooit veranderde, is het karakter van

Uitzicht op het Rudasbad aan de Donau

deze verheven plek. De heuvel is gemaakt voor heersers. Hier werd Charles van Anjou in 1309 tot koning gekroond. Hier hadden de twee huwelijksplechtigheden plaats van Matthias Corvinus. Hier werd Franz Joseph I in 1867 tot koning van Hongarije gekroond, een gebeurtenis die Franz Liszt aangreep om zijn Missa Coronationalis (de Hongaarse kroningsmis) te componeren. Vanaf deze heuvel wilde Süleyman in 1541 het Allah Akbar over heel Europa verspreiden.

In de derde week van augustus in 1541 stond de sultan, samen met een indrukwekkend leger, voor de poorten van Boeda (toen nog zonder Pest), zoals eerder was gebeurd in 1526 en 1529. Lang duurde het beleg niet. Op vrijdag 2 september maakte Süleyman, begeleid door zijn zoons Selim en Beyazid en gevolgd door enkele vizieren en leden van de divan, een triomfantelijke intocht in Boeda. Ditmaal was de Grote Turk met andere bedoelingen gekomen. Wat in voorgaande jaren was verzuimd, zou nu wel gebeuren: Boeda werd als stad en provincie toegevoegd aan het Osmaanse rijk. Het gezelschap, wetende dat het de dag van de totale triomf was, stopte bij de Onze Lieve Vrouwenkerk. Daar moesten de Latijnse riten wijken voor de soera’s uit de koran. Het zou tot 1687 duren voordat er weer uit de bijbel kon worden gelezen.

Aan de annexatie was een bizar voorval voorafgegaan dat zich in de zomer van 1540 in het paleis in Boeda afspeelde. De prelude tot de spraakmakende gebeurtenis was het overlijden van de 53-jarige János Zapolya, op 22 juli. Het bericht daarover veroorzaakte politieke turbulentie in Istanbul en Wenen. Was de vermaledijde graaf van Transsylvanië, die tot twee keer toe de heilige Stephanuskroon uit handen van Süleyman had ontvangen, net als zijn voorganger Lodewijk II kinderloos gestorven? In dat geval zou Hongarije definitief toevallen aan het Habsburgse rijk. Zo was het vastgelegd in een verdrag dat Zapolya en aartshertog Ferdinand van Oostenrijk in 1538 in het diepste geheim in Nagyvárad in Transsylvanië (nu Oradea in Roemenië) hadden gesloten. Daarmee had Zapolya zich bereid verklaard de macht over te dragen aan de Habsburgse vorst, mits er geen kleine Janos zou zijn.

Wat de buitenwereld op 22 juli niet wist, werd daags daarna als een ware triomf bekendgemaakt. Vier dagen vóór zijn overlijden had Zapolya’s echtgenote Isabella Jagiello, de

‘Het turkse bad is de enige zichtbare erfenis’

dochter van de Poolse koning Sigismund, het leven geschonken aan een zoon. Daarmee verviel de overeenkomst met Ferdinand. Alleen… was het wel een zoon van Isabella en Zapolya? Ferdinand twijfelde. Woedend was hij geweest toen hem het nieuws over de geboorte van János junior had bereikt.

Ook in Istanbul werden de wenkbrauwen gefronst. De divan, de regering van het Osmaanse rijk, kwam in spoedberaad bijeen in het Topkapı-paleis. Met het overlijden van Zapolya had Süleyman een weliswaar onbetrouwbare maar toch belangrijke vazal verloren in Hongarije. De geboorte van zijn zoon, als het zijn zoon tenminste was, opende echter nieuwe perspectieven. De verontruste sultan stuurde een afgezant naar Boeda, waar de familie Zapolya intussen weer in het koninklijk paleis was getrokken. De diplomaat kreeg de opdracht mee dat hij met alle mogelijke

Het standbeeld van de derwish-heilige Gül Baba die in 1541 in Boeda aankwam, samen met sultan Süleyman

middelen moest vaststellen of Zapolya inderdaad een zoon had nagelaten die als erfgenaam rechten kon laten gelden op Transsylvanië en het legaat van Matthias Corvinus.

Maar hoe moest het bewijs worden geleverd in een tijd dat DNA-onderzoek nog een onbekend wetenschappelijk fenomeen was? Isabella, de weduwe van Zapolya, wist er raad op. Tot verbijstering van de gezant, het hofpersoneel en haar adviseurs ontblootte ze tijdens een officiële ontvangst haar bovenlichaam en gaf haar kind zonder enige gêne de borst. De baby dronk gretig van de moedermelk. Meer bewijs was niet nodig. Het was haar kind. Niemand die er aan twijfelde dat haar overleden echtgenoot ook de vader was. De gezant was zo onder de indruk dat hij op de grond knielde en de voeten van de baby kuste. Voor hem waren er geen twijfels meer. Hij keerde terug naar Istanbul met het nieuws dat de kleine János de wettige erfgenaam was van de overleden Zapolya. Tot zijn dood in 1571 zou hij net als zijn vader weer graaf van Transsylvanië zijn. Het grootste deel van Hongarije zou tot 1687 onder bestuur van de Verhevene Porte blijven. Met de definitieve komst van de Turken in 1541 telde Hongarije ineens drie godsdiensten. Toch waren de moslims ver in de minderheid. De bevolking bleef christelijk met dat verschil dat het protestantisme steeds meer terrein won ten koste van het katholicisme. ‘Liever Turks dan paaps’, zouden de watergeuzen later in Nederland zeggen. In Hongarije was het liever Turks dan Habsburgs. Dat laatste betekende voor menigeen immers een terugkeer naar het afgezworen katholicisme. Maar van islamisering, zoals dat bijvoorbeeld in Bosnië plaatshad, was in Hongarije geen sprake. Rond 1570 was meer dan driekwart van de Hongaarse bevolking zelfs protestants. Weinig Turkse invloed, verhoudingsgewijs weinig moslims, maar wel anderhalve eeuw Osmaans bewind en een eeuwige vijand als herinnering. Is daar nog iets van te zien in Boedapest? Niet veel. Als ik mijn licht opsteek in het Történi Múzeum, het Historisch Museum van de Hongaarse hoofdstad, wordt mij als bezoeker gemeld dat sultan Süleyman het paleis in 1526 na de slag bij Mohács ‘bezette en leeg haalde’. Over de gebeurtenissen in 1541 geen woord. Ietwat informatiever is een oude plattegrond van Boeda met daarop de plaatsen waar tijdens het Osmaanse bewind moskeeën stonden. Tien in totaal: de Sultan Süleyman

‘De weduwe isabella ontbloot tot verbijstering van iedereen haar bovenlichaam’

moskee, de Overwinningsmoskee, de centrale moskee, de Pasja moskee, de Janitsaren Aga moskee, de Paleismoskee, de Badmoskee, de Mirad Pasja moskee, de Haji Sefer moskee en de Osman Bey moskee. Tien? De Turkse reiziger Evliya Çelebi telde in de zeventiende eeuw 34 moskeeën en drie derwisj-kloosters toen hij Boeda bezocht. Waar die andere 24 moskeeën hebben gestaan, vermeldt de museuminformatie niet. Van al die moskeeën staat bovendien niet één steen meer op de ander. Ook in het Nationaal Museum (Magyar Nemzeti Múzeum) word ik amper wijzer. Eén hoekje van zaal zes is ingericht met enkele afbeeldingen die herinneren aan de Osmaanse tijden. En voorwaar, er hangt een schilderij van Szulejmán szultan, naast een portret van aartshertog Ferdinand. Iets is iets.

linkerpagina De belegering van Boeda in augustus 1541 volgens een Osmaanse kroniek boven Een van de vele standbeelden in Boeda die herinneren aan de strijd tegen de Turken

En in het straatbeeld? Weinig is er te zien dat lijkt op een verwijzing naar de jaren dat de Turk heer en meester was. Enkele details liggen opgesloten in het woord török (Turk). Het zijn drie straatnamen: Török utca, Mecset (moskee) utca en Gül Baba utca. Die laatste straat leidt naar het beeld van Gül Baba, een Turkse derwisj-heilige, die in 1541 in gezelschap van Süleyman aankwam in Boeda en daar kort na het beleg overleed. In opdracht van de pasja van Boeda werd zijn sarcofaag ondergebracht in een türbe, een klein achthoekig mausoleum. Die laatste rustplaats veranderde in 1686, toen de Habsburgers weer heer en meester in Boeda waren, in een kapel die aan de jezuïeten werd geschonken. De begraafplaats bleef echter een bescheiden pelgrimsoord voor moslims met als gevolg dat de oorspronkelijke bestemming in 1885 werd hersteld.

Na een moeizame klim door de naar hem genoemde straat, een heuvelopwaarts lopende, ietwat sinistere weg met hobbelkeien, sta ik oog in oog met het beeld van Gül Baba. Daar krijg ik te lezen dat de türbe is gesloten wegens verbouwingswerkzaamheden. Maar de plek is pure Osmaanse poëzie. In zijn biografie over de Donau schrijft de Italiaanse schrijver Claudio Magris dat Gül Baba daar op zijn sokkel staat ‘niet met de trotse oogopslag van de bezetter van weleer maar met de serene afstand van iemand die zijn ziel aan Allah heeft verpand’. Als ik via een andere route afdaal naar het stadsrumoer loop ik door enkele rozenperkjes. Dat hebben de bewoners van die wijk toch maar mooi te danken aan de Turken. De wijk heet Rószadomb oftewel Rozenheuvel. Anders zou ook niet kunnen. Gül Baba betekent in het Turks ‘vader der rozen’.

Geen Turkse erfenis in Boedapest? Toch wel. Maar dan gaat het over de hammam want de Hongaarse hoofdstad is rijkelijk bedeeld met Turkse baden. Zoals het Rudasbad aan de Donau-oever in Boeda. Binnen herinnert een plaquette met het opschrift Szokolli Musztafa (de toenmalige pasja) en de jaartallen 15661578 aan de bouw van het bad. Waar niets meer van is terug te vinden, zijn de moskee en de karavanserai in welke omgeving de Turken hun baden aanlegden. Er moest stromend water zijn, want dat was voorschrift voor de rituele reiniging alvorens de Turk de moskee mocht betreden. Wat nog steeds origineel is van dit bad, is de koepel waarin kleine glazen venstertjes met een doorsnee van amper tien centimeter zijn verwerkt die dankzij het gekleurde glas een diffuus licht doorlaten waardoor het achthoekige bassin daaronder een betoverende hemel krijgt. Alsof er in al die eeuwen niets zou zijn veranderd aan de oever van de Donau.

De Turk zij geprezen, denk ik, als ik mij wentel in Turks badgenot. Eerst het bad onder de koepel met een watertemperatuur van ongeveer 35 graden. Een lichte geur van mineralen en eucalyptus beroert mijn neus. Daarna het bassin van 42 graden. Vervolgens het stoombad tot 66 graden. Tot slot dompel ik mij onder in het piepkleine bassin met ijskoud water. Mijn huid tintelt. Ik voel me herboren als een standbeeld in brons.

De GrOte turK Dit is het laatste deel van een serie bewerkingen van passages uit het boek van journalist Henk Boom over het leven van sultan Süleyman, dat uitgeverij Athenaeum dit najaar onder de titel De Grote Turk op de markt brengt.

This article is from: