5 minute read

Wij zijn allen Ottomanen

Het contact tussen moslims en christenen als strijd tussen goed en kwaad is een mythe, meent Michiel Leezenberg. Hoe Europa werd gevormd door intensieve contacten met de islamitische wereld.

DOOR mICHIEL LEEzEnbERG

Advertisement

de islam is, anders dan het christendom, met het zwaard verspreid, zo wil een wijdverbreide mythe. Een andere mythe wil dat de islamitische wereld helemaal geen geschiedenis kent, maar slechts een onveranderlijke combinatie van geloofsijver en onderdrukking van ongelovigen. Deze visie is van een aantrekkelijke eenvoud: ze stelt de contacten tussen christenen en moslims voor als een simpele strijd tussen goed en kwaad. Maar klopt ze? Die vraag kun je slechts beantwoorden op basis van gedegen en gedetailleerd onderzoek.

In zijn even omvangrijke als spannende boek “De grote Arabische veroveringen” probeert de Britse historicus Hugh Kennedy voor een groter publiek duidelijk te maken wat we nu precies op basis van de bestaande bronnen kunnen concluderen. De Arabischislamitische expansie in de 7de en 8ste eeuw, schrijft hij, was een gebeurtenis van wereldhistorisch belang. Ooggetuigen, zowel christenen als moslims, zagen dit succes als een teken van de wil van God; Kennedy verklaart de Arabische successen vooral als het resultaat van een aantal betrekkelijk toevallige factoren. Zo waren de twee machtigste rijken van deze tijd, het christelijke Byzantium en het Perzische Sassaniedenrijk, verzwakt door onderlinge langdurige oorlogen en interne spanningen. Ook eisten de Arabieren van de onderworpen bevolkingsgroepen slechts politieke loyaliteit en het betalen van belastingen. Die relatief lichte voorwaarden werden door velen als een verlichting of zelfs bevrijding van de Byzantijnse of Perzische overheersing ervaren. Ook maakt Kennedy aannemelijk dat de vroege moslims meer werden gedreven door verlangen naar buit dan naar bekeerlingen. De Koran riep ze wel op tot veroveringen, maar niet tot de massale, laat staan gedwongen, bekering van christenen en joden. Integendeel, veelal ontmoedigden ze bekeringen actief, omdat niet-moslims meer belastingen moesten betalen. Het zou drie volle eeuwen duren voor een meerderheid van de lokale bevolking moslim was. Het interessantste hoofdstuk van De grote Arabische veroveringen laat de stemmen van de overwonnenen horen. Daarbij ontbreken natuurlijk niet de stereotiepe voorstellingen van de Arabieren als bloeddorstige barbaren, maar even sterk zijn positiever geluiden waarin de veroveraars worden gezien als een instrument van God, en zelfs als een verbetering ten opzichte van de Byzantijnen.

Kennedy’s verhaal, dat loopt tot 750,

wordt mooi aangevuld door “God’s Crucible” van de historicus David Levering Lewis. Hij richt zich, minder dan Kennedy, op de primaire bronnen, en zet bestaande studies “ Ook maakt Kennedy aannemelijk dat de vroege moslims meer werden gedreven door naast elkaar, met soms verrassende resultaten. Hij nam als invalshoek de contacten tussen christelijke en islamitische dynastieën. Eén van de belangrijkste inzichten die je uit het werk van Lewis en verlangen naar buit dan naar bekeerlingen ” Kennedy opdoet, is dat religie geen onveranderlijke of alomvattende drijfveer voor de islamitische veroveraars en heersers is geweest. Die waren niet wezenlijk fanatieker of eenduidiger door godsdienstijver gedreven dan veel van hun christelijke tijdgenoten, en in veel opzichten beduidend toleranter. Dat maakt de vraag des te dringender waar de bronnen van hedendaagse stagnatie en intolerantie in de islamitische wereld dan wél liggen; blijkbaar is de breuk tussen de klassieke en de moderne tijd hier groter dan dikwijls wordt gedacht. Lewis gaat interpreterend te werk, en hij vraagt naar de wereldhistorische betekenis van gebeurtenissen. Daarbij schuwt hij provocerende antwoorden niet. Zo was de christelijke overwinning in de slag bij Poitiers (732), waar de islamitische opmars in Europa tot staan werd gebracht, volgens hem niet de redding van het christendom: in cultureel en economisch opzicht was ze juist buitengewoon nadelig voor Europa. Als de Arabieren hier hadden gewonnen, was de handel rond de Middellandse Zee sneller opgebloeid en hadden Griekse wetenschappelijke en filosofische teksten Noord-Europa veel sneller bereikt. Nu luidde de heerschappij van Karel de Grote een lange tijd van religieus conformisme en intellectuele stagnatie in christelijk Europa in. Deze duistere Middeleeuwen duurden tot de 12de eeuw, toen er plots enorm veel uit het Arabisch vertaals werd. Belangrijk aan Lewis’ werk is vooral zijn stelselmatige poging de geschiedenis van middeleeuws Europa en de islamitische wereld als één geheel te beschrijven; daarmee maakt hij duidelijk hoezeer het moderne Europa is gevormd door langdurige, intensieve en zeker niet altijd gewelddadige contacten met de islamitische wereld.

Sinds de val van Bagdad in 1258 hebben de Arabieren nooit meer een politieke hoofdrol gespeeld. Die rol werd vooral overgenomen door de Turkse dynastie van de Ottomanen; die vestigden een rijk dat bijna even groot was als eerder het Arabische, maar duurzamer. Met Caroline Finkels omvangrijke “De droom van Osman” is voor het eerst een uitvoerige Ottomaanse geschiedenis in het Nederlands. Zulke studies zijn onmisbaar voor een beter begrip van niet alleen de islamitische wereld, maar ook van het moderne Europa: zeven EU-lidstaten hebben een Ottomaans verleden. Finkel maakt duidelijk dat het verhaal van het Ottomaanse Rijk geen exotisch sprookje is vol wrede sultans, haremdames en vliegende tapijten, maar een integraal bestanddeel van de Europese geschiedenis. Vroegmoderne Europese denkers zagen de Ottomanen lang niet altijd als absolute vijanden, of als radicaal anders dan de Europese vorsten. Er werd wel veel kritiek geuit op de Ottomaanse alleenheerschappij, die de rest van de bevolking tot slaven degradeerde; maar zulke protesten waren vaak ook een verdekte kritiek op de net zo tirannieke absolute heerschappij van de Europese vorsten van die tijd. Anderen prezen de Ottomaanse stijl van regeren juist aan. Inderdaad gaat achter

de latere mythe van Ottomaanse decadentie een opmerkelijk stabiel en welvarend rijk schuil, dat zich eeuwenlang kon meten met zijn buren Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Pas in de loop van “ Vroegmoderne Europese denkers zagen de Ottomanen lang niet altijd de 18de eeuw begonnen de Ottomanen vooral in militair opzicht achterop te raken; maar hun rijk was nog allerminst ten dode opgeschreven. In de zogeheten Tanzimat-periode in de 19de eeuw voerden de heersers alals absolute vijanden ” lerlei liberale hervormingen door, die op Franse Verlichtingsidealen waren gebaseerd: deze moesten onder meer de Ottomaanse onderdanen gelijke rechten bieden.

Het uiteindelijke falen van de Tanzimat-hervormingen was niet te wijten aan verzet uit religieuze kringen, maar aan een geheel nieuwe macht: het nationalisme. In deze tijd stonden allerlei nationale bevrijdingsbewegingen op, waaraan uiteindelijk de drie grote Europese rijken van de Habsburgs, de Osmanen en de Romanovs ten onder zouden gaan.

dr. M. M. Leezenberg is verbonden aan de Leerstoelgroep wetenschapsfilosofie van de Universiteit van Amsterdam.

dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad

This article is from: