Inkijkexemplaar 'Het geheim van de kat'

Page 1

Het geheim van de kat


Voor Splodge (1988-2004), een echte kat


John Bradshaw

Het geheim van de kat Alles wat je over je kat wilt weten

Nieuw Amsterdam Uitgevers


Š 2013 John Bradshaw Š 2013 Nieuw Amsterdam Uitgevers Alle rechten voorbehouden Oorspronkelijke titel Cat Sense Oorspronkelijke uitgever Allen Lane, an imprint of Penguin Books Vertaling Conny Sykora Tekstredactie en register Yulia Knol Met dank aan Veronica Garrelds Omslagontwerp Studio Pollmann Omslagfoto Getty Images/Hulya Ozkok isbn 978 90 468 1514 4 nur 431, 600 www.nieuwamsterdam.nl/bradshaw


Inhoud

Voorwoord Dankwoord Inleiding 1 Katten staan op de drempel 2 De kat verlaat de wildernis 3 EĂŠn stap terug, twee stappen vooruit 4 Elke kat moet leren om een huiskat te worden 5 De wereld volgens de kat 6 Denken en voelen 7 De kattenmaatschappij 8 Katten en hun baas 9 Katten als individu 10 Katten en de natuur 11 Katten van de toekomst Literatuur Noten Register


‘Honden kijken naar ons op; katten kijken op ons neer.’ Winston Churchill ‘Iemand die van katten houdt, kan rekenen op mijn ­onvoorwaardelijke vriendschap.’ Mark Twain


Voorwoord

Wat is een kat? Vanaf het moment dat katten voor het eerst met mensen samen gingen leven, hebben ze ons geïntrigeerd. Volgens een Ierse legende zijn ‘kattenogen vensters op een andere wereld’ – maar wel een heel geheimzinnige wereld! De meeste mensen die een huisdier hebben zullen het ermee eens zijn dat honden meestal extravert en eerlijk zijn, en hun bedoelingen duidelijk maken aan iedereen die aandachtig naar hen kijkt. Maar van katten krijg je geen hoogte; wij accepteren ze op hun voorwaarden, maar zij maken nooit helemaal duidelijk wat die voorwaarden precies inhouden. Winston Churchill, die zijn kat Jock zijn ‘speciale assistent’ noemde, merkte ooit over de Russische politiek op: ‘Het is een raadsel, gehuld in een mysterie, maar misschien bestaat er ergens een sleutel tot het geheim’; hij zou ditzelfde ook heel goed over katten gezegd kunnen hebben. Bestaat er inderdaad een sleutel? Ik weet zeker dat het antwoord ja is, en dat die sleutel te vinden is in de wetenschap. Ik heb heel wat katten gehad – en ontdekt dat ‘hebben’ niet de juiste omschrijving is van deze relatie. Ik heb verschillende nestjes jonge katten geboren zien worden en heb mijn oudere katten verzorgd toen ze geestelijk aftakelden en hun gezondheid afnam en ik vond dat hartverscheurend. Ik heb geassisteerd bij het vangen, steriliseren en opnieuw uitzetten van verwilderde katten, dieren die letterlijk de hand die hen voedde wilden bijten. En toch heb ik niet het gevoel dat mijn persoonlijke ervaring met katten mij veel heeft geleerd over hun ware aard. Het werk van onderzoekers – veldbiologen, archeologen, embryologen, dierpsychologen, moleculair bio­logen 9


en antrozoölogen zoals ik zelf – heeft mij de puzzelstukjes geleverd die, eenmaal in elkaar gelegd, de ware aard van de kat onthullen. We missen nog enkele stukjes, maar er begint een duidelijk beeld te ontstaan. Dit is een uitgelezen moment om de inventaris op te maken van wat we al weten, wat nog onderzocht moet worden en, het belangrijkst, hoe we onze kennis kunnen gebruiken om het leven van katten te verbeteren. Kennis van wat katten denken moet niet ten koste gaan van het plezier ze te ‘hebben’. Er is een theorie die zegt dat we alleen van het gezelschap van onze huisdieren kunnen genieten door te doen alsof het ‘kleine mensjes’ zijn – dat we dieren alleen maar houden om onze eigen gedachten en behoeften op ze te projecteren, ervan uitgaande dat zij ons toch niet kunnen vertellen dat we het helemaal bij het verkeerde eind hebben. De logische conclusie van deze opvatting is dat onze katten niets begrijpen van wat we tegen ze zeggen en zich er evenmin iets van aantrekken, en dat we op een dag plotseling ontdekken dat we niet meer van ze houden. Ik ben het niet eens met die gedachte. De menselijke geest is uitstekend in staat om er tegelijkertijd twee schijnbaar onverenigbare meningen over dieren op na te houden. De humor van cartoons en ansichtkaarten is juist gebaseerd op het idee dat dieren in sommige opzichten heel veel op mensen lijken en in andere helemaal niet; die zouden helemaal niet grappig zijn als de beide opvattingen elkaar uitsloten. In feite geldt juist het tegendeel: hoe meer ik door mijn eigen onderzoek en door dat van anderen over katten te weten kom, des te leuker ik het vind om mijn leven met ze te delen. Als kind was ik al door katten gefascineerd. Wij hadden thuis geen katten toen ik opgroeide en onze buren evenmin. De enige katten die ik kende leefden op de boerderij aan het einde van de straat en dat waren geen huisdieren maar muizenvangers. Mijn broer en ik vingen af en toe een intrigerende glimp van ze op als ze van de schuur naar de stal renden, maar ze hadden het druk en waren niet al te vriendelijk tegen mensen, vooral niet tegen kleine jongens. Op een keer liet de boer ons een nest jonkies zien tussen de hooibalen, maar hij deed geen moeite om ze tam te maken: ze 10


waren zijn verzekering tegen ongedierte. Op die leeftijd dacht ik dat katten net zulke boerderijdieren waren als de kippen die op het erf scharrelden of de koeien die elke avond naar de stal terugkwamen om te worden gemolken. De eerste huiskat die ik leerde kennen, was de ultieme tegenpool van deze boerderijkatten, een Burmees met de naam Kelly. Kelly was de kat van een vriendin van mijn moeder die bij vlagen ziek was en geen buren had die voor de kat zorgden als zij in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Kelly logeerde dan bij ons; we konden haar niet buiten laten omdat ze dan misschien terug naar huis rende, ze miauwde voortdurend, at uitsluitend gekookte kabeljauw en was duidelijk gewend aan de onverdeelde aandacht van haar bazin die haar aanbad. Als Kelly bij ons was zat ze het grootste deel van de tijd achter de bank, maar als de telefoon ging kwam ze binnen een paar seconden tevoorschijn, overtuigde zich ervan dat mijn moeders aandacht bij degene aan het andere einde van de lijn was en zette dan haar Burmese hoektanden diep in haar kuit. Geregelde bellers raakten eraan gewend dat het gesprek na twintig seconden stokte door een kreet gevolgd door een onderdrukte vloek. Natuurlijk raakte niemand van ons erg gecharmeerd van Kelly en waren we altijd opgelucht als ze weer vertrok. Pas toen ik zelf huisdieren had begon ik het gezelschap van een normale kat – dat wil zeggen een kat die spint als hij geaaid wordt en mensen begroet door langs hun benen te strijken – te waarderen. Waarschijnlijk werden die eigenschappen ook gewaardeerd door de eerste mensen die duizenden jaren geleden katten in huis namen; zulke uitingen van genegenheid zijn ook kenmerkend voor tamme individuen van de Afrikaanse wilde kat, de indirecte voorouder van de huiskat. De nadruk die op deze eigenschappen gelegd wordt, is in de loop der eeuwen toegenomen. Hoewel de meeste kattenbezitters huiskatten vooral waarderen om hun aanhankelijkheid, hebben ze het grootste deel van hun geschiedenis hun kost en inwoning moeten verdienen door ratten en muizen te vangen. Naarmate mijn ervaring met huiskatten groeide, nam ook mijn 11


waardering voor hun oorspronkelijke nuttige functie toe. Splodge, het pluizige zwart-witte katje dat we voor onze dochter kochten als troost voor het feit dat we verhuisden, groeide in korte tijd uit tot een grote, ruig behaarde en tamelijk slechtgehumeurde jager. Anders dan veel katten was hij volstrekt niet bang voor ratten, zelfs niet voor volwassen exemplaren. Hij leerde al snel dat wij het niet op prijs stelden als hij een rattenkarkas op de keukenvloer deponeerde terwijl wij zaten te ontbijten, en hield voortaan zijn jachtactiviteiten geheim hoewel hij vermoedelijk nog net zo fel achter ratten aan ging.

Splodge

Hoewel Splodge zich onverschrokken toonde tegenover ratten, ging hij andere katten meestal uit de weg. Nu en dan hoorden we het geklepper van het kattenluik als hij in volle vaart naar binnen stormde, en als we een snelle blik uit het raam wierpen, zagen we 12


meestal een van de oudere buurtkatten die naar onze achterdeur zat te staren. Hij had een favoriet jachtgebied in het nabijgelegen park, maar hield zich onzichtbaar op weg daarheen en terug. Die bedeesdheid tegenover andere katten, vooral katers, was niet alleen kenmerkend voor veel katten; het was ook een bewijs van een zwak ontwikkelde sociale vaardigheid, die misschien het grootste verschil uitmaakt tussen katten en honden. De meeste honden kunnen goed opschieten met andere honden; katten hebben meestal problemen met andere katten. Maar veel kattenbezitters verwachten tegenwoordig dat hun kat andere katten zonder meer accepteert, bijvoorbeeld als ze zelf een tweede kat willen, of als ze besluiten te verhuizen waardoor hun nietsvermoedende kat terechtkomt in een gebied dat door een andere kat als zijn territorium wordt beschouwd. Voor katten is een stabiele sociale omgeving niet voldoende; hun eigenaar moet ook voor een stabiele fysieke omgeving zorgen. Katten zijn in principe territoriale dieren en hechten zich sterk aan hun omgeving. Voor sommige katten biedt het huis van hun baas alle ruimte die ze nodig hebben. Lucy, een van mijn andere katten, toonde geen enkele interesse om op jacht te gaan, hoewel ze een achternicht van Splodge was; ze waagde zich nauwelijks tien meter van huis behalve als ze krols werd en urenlang over de tuinmuur verdween. Libby, de dochter van Lucy die in ons huis werd geboren, was net zo’n onverschrokken jager als Splodge was geweest, maar liet de katers liever naar haar toe komen dan dat zij over de muur naar ze toe ging. Ook al waren ze aan elkaar verwant en woonden ze het grootste deel van hun leven in hetzelfde huis, Splodge, Lucy en Libby hadden allemaal een verschillend karakter, en als ik één ding leerde door ze te observeren dan was het dat geen enkele kat een doorsneepersoonlijkheid heeft: katten hebben een karakter, net als mensen. Deze waarneming bracht mij op het idee om na te gaan hoe zulke verschillen ontstaan. De verandering van inwonende rattenvanger tot aanhankelijk gezelschapsdier die de kat heeft doorgemaakt, heeft niet alleen nog maar kortgeleden maar ook in korte tijd plaatsgevonden en is – 13


vooral vanuit het perspectief van de kat – heel duidelijk nog onvolledig. Tegenwoordig verlangen eigenaars andere eigenschappen van hun kat dan wat nog maar een eeuw geleden de norm was. In sommige opzichten worstelen katten met hun nieuwe populariteit. Kattenbezitters zouden liever zien dat hun kat geen schattige kleine vogeltjes en muizen doodmaakt, en mensen die meer van de natuur houden dan van huisdieren protesteren steeds luider tegen de behoefte van katten om te jagen. Katten worden tegenwoordig waarschijnlijk vijandiger bejegend dan op enig ander moment in de afgelopen twee eeuwen. Kunnen katten hun erfenis als favoriete muizenvanger van de mens zomaar afschudden, en kan dat in een paar generaties? Katten zelf zijn zich niet bewust van de controverse die hun jachtinstinct veroorzaakt, maar ze weten maar al te goed welke problemen ze tegen kunnen komen in hun omgang met andere katten. Hun onafhankelijkheid, de eigenschap die katten maakt tot ideale huisdieren die weinig eisen stellen, komt vermoedelijk voort uit hun solitaire oorsprong, maar heeft ze slecht toegerust om tegemoet te komen aan de verwachtingen van hun eigenaar dat ze zich even gemakkelijk aanpassen als honden. Kunnen katten flexibeler worden in hun sociale behoeften, zodat ze niet van streek raken door de aanwezigheid van andere katten, zonder dat ze hun unieke aantrekkingskracht verliezen? Ik heb dit boek onder andere geschreven om te laten zien hoe de gemiddelde kat er misschien over vijftig jaar uit zal zien. Ik wil dat mensen blijven genieten van het gezelschap van een zonder meer fantastisch dier, maar ik weet niet zeker of de kat als soort zich daarvoor in de juiste richting ontwikkelt. Hoe meer onderzoek ik gedaan heb naar katten, van de meest verwilderde tot de meest vertroetelde Siamezen, des te meer ik ervan overtuigd ben geraakt dat we ons niet langer kunnen veroorloven om katten als een vanzelfsprekend verschijnsel te beschouwen: als we hun toekomst veilig willen stellen, moeten we bewuster met ze omgaan en een zorgvuldiger fokbeleid voeren. 14


Dankwoord

Meer dan dertig jaar geleden ben ik begonnen met het bestuderen van het gedrag van katten, eerst aan het Waltham Center for Pet Nutrition, later aan de University of Southampton en tegenwoordig aan het Anthrozoology Institute dat deel uitmaakt van de University of Bristol. Ik heb veel geleerd van het zorgvuldig en aandachtig observeren van mijn eigen katten, de katten van mijn buren, katten in asiels, van de kattenfamilie in het Anthrozoology Institute en van een groot aantal verwilderde en boerderijkatten. Vergeleken met het grote aantal hondendeskundigen zijn maar weinig academici gespecialiseerd in de studie van katachtigen, en nog veel minder in die van de huiskat. Ik had het voorrecht om met een groot aantal mensen te werken en zij hebben mij geholpen om mijn gedachten te vormen over de manier waarop katten de wereld ervaren; tot die mensen behoren Christopher Thorne, David Macdonald, Ian Robinson, Sarah Brown, Sarah Benge-Lowe, Deborah Smith, Stuart Church, John Allen, Ruud van den Bos, Charlotte Cameron-Beaumont, Peter Neville, Sarah Hall, Diane Sawyer, Suzanne Hall, Giles Horsfield, Fiona Smart, Rhiann Lovett, Rachel Casey, Kim Hawkins, Christine Bolster, Elizabeth Paul, Carri Westgarth, Jenna Kiddie, Anne Seawright, Jane Murray, maar ook talloze anderen, te veel om hier te vermelden. Ook heb ik veel geleerd van discussies met collega’s, zowel thuis als in het buitenland, onder wie de emeritus hoogleraar Paul Leyhausen, Dennis Turner, Gillian Kerby, Eugenia Natoli, Juliet Clutton-Brock, Sandra McCune, James Serpell, Lee Zasloff, Margaret Roberts en haar collega’s van Cats Protection, Diane Addie, 15


Irene Rochlitz, Deborah Goodwin, Celia Haddon, Sarah Heath, Graham Law, Claire Bessant, Patrick Pageat, Danielle GunnMoore, Paul Morris, Kurt Kotrschal, Elly Hiby, Sarah Ellis, Britta Osthaus, Carlos Driscoll, Alan Wilson en de onlangs overleden Penny Bernstein; haar dood betekent een groot gemis. Mijn dank gaat eveneens uit naar de faculteit diergeneeskunde van de University of Bristol, met name naar de hoogleraren Christine Nicol en Mike Mendl en dr. David Main en dr. Becky Whay, voor hun steun aan het Anthrozoology Institute en het onderzoek daar. Mijn onderzoek aan katten zou ondenkbaar zijn geweest zonder de vrijwillige medewerking van vele honderden katteneigenaars (en hun katten!) die ik altijd dankbaar zal blijven. Veel onderzoek zou ook onmogelijk zijn geweest zonder de royale steun van de vereniging van dierenasiels en herplaatsingsinstellingen in Groot-Brittannië, waaronder de rspca, de Blue Cross, en St Francis Animal Welfare; vooral Cats Protection ben ik bijzonder dankbaar voor twintig jaar praktische en financiële steun. Het was niet eenvoudig om bijna dertig jaar onderzoek naar het gedrag van katten samen te vatten tot een boek waar de gemiddelde kattenbezitter iets aan heeft. Lara Heimert en Tom Penn, mijn redacteuren bij respectievelijk Basic en Penguin, en mijn onvermoeibare agent Patrick Walsh hebben mij daarin deskundig begeleid. Ook aan jullie zeer veel dank. Net als in mijn eerdere boeken heb ik mijn goede vriend Alan Peters gevraagd om een paar van de dieren tot leven te brengen in illustraties, en net als voorheen heeft hij mijn verwachtingen geenszins beschaamd. Ten slotte moet ik mijn gezin bedanken voor hun verdraagzaamheid als ik mij weer eens opsloot in wat mijn kleindochter Beatrice aanduidt als ‘opa’s kantoor’.

16


Inleiding

De huiskat is tegenwoordig het meest populaire huisdier. Overal ter wereld worden katten drie keer zo vaak ‘de beste vriend van de mens’ genoemd als honden.1 Naarmate wij steeds meer in steden zijn gaan wonen – een omgeving die voor honden niet echt ideaal is – zijn katten voor veel mensen het meest favoriete huisdier geworden. Ongeveer een derde van de Amerikaanse huishoudens heeft een of meer katten, en dat geldt ook voor meer dan een kwart van de Engelse gezinnen. In Nederland heeft ongeveer een derde van de huishoudens een of meer katten en een op de vijf een hond plus een kat. Zelfs in Australië, waar de huiskat gewoonlijk wordt gedemoniseerd als een meedogenloze moordenaar van onschuldige en bedreigde buideldieren, heeft ongeveer een vijfde van de huishoudens een kat. Overal ter wereld worden afbeeldingen van katten gebruikt om producten aan te prijzen, van parfum tot meubels tot bonbons. De stripfiguur Hello Kitty is op meer dan 50.000 verschillende merkproducten in meer dan zestig landen afgebeeld, wat haar scheppers miljarden dollars aan royalty’s heeft opgeleverd. Ook al houdt een belangrijke minderheid – ongeveer een op de vijf mensen – niet van katten, de meerderheid die dat wel doet vertoont geen tekenen van enige afname in de genegenheid van hun favoriete dier. Op de een of andere manier spelen katten het klaar om tegelijkertijd aanhankelijk en onafhankelijk te zijn. Vergeleken met honden stellen katten als huisdier weinig eisen. Ze hoeven niet te worden afgericht. Ze houden zichzelf schoon. Je kunt ze de hele dag alleen laten zonder dat ze hunkeren naar hun baas, zoals veel hon17


den, maar ze zullen ons niettemin vol genegenheid begroeten als we thuiskomen – tenminste, sommige doen dat. Hun maaltijden zijn door de moderne diervoederindustrie van een vervelend karwei veranderd in een picknick. Ze houden zich meestal op de vlakte maar zijn blij als ze aandacht krijgen. Het zijn in één woord gemakkelijke dieren. Ondanks hun schijnbaar moeiteloze verandering tot probleemloze stadsbewoners staan katten met drie van hun vier poten nog stevig in hun wilde oergrond. De mentaliteit van honden is radicaal veranderd ten opzichte van die van zijn voorouder, de wolf; katten zijn in hun hart nog steeds wilde jagers. Binnen enkele generaties kunnen katten terugvallen tot de onafhankelijke levenswijze die kenmerkend was voor hun voorgangers zo’n 10.000 jaar geleden. Zelfs tegenwoordig zijn miljoenen katten op de wereld geen troeteldieren maar halfwilde aaseters en jagers, die wel in de omgeving van mensen wonen maar buitengewoon schichtig zijn. Dankzij de verbazende flexibiliteit waarmee jonge katten het onderscheid tussen vriend en vijand leren, kunnen katten binnen één generatie wisselen tussen deze sterk uiteenlopende levenswijzen. De nakomelingen van een halfwilde moeder en vader zijn soms niet te onderscheiden van huisdieren. Een huiskat die door zijn baas in de steek is gelaten en geen nieuw thuis vindt, kan gaan leven van voedselafval; na een of twee generaties zullen zijn nakomelingen niet te onderscheiden zijn van de duizenden verwilderde katten die in onze steden een schaduwbestaan leiden. Naarmate katten populairder en talrijker worden, beginnen kattenhaters zich steeds luider te roeren, maar nu met meer venijn dan de afgelopen paar eeuwen. Katten hebben nooit het etiket ‘smerig’ gehad dat op honden (en varkens)2 werd geplakt, maar ondanks hun op het eerste gezicht universele acceptatie vindt een minderheid van mensen in alle culturen katten onaangenaam, en een op de twintig noemt ze zelfs weerzinwekkend. Desgevraagd zullen weinig westerlingen toegeven dat ze niet van honden houden; degene die daar wel voor uitkomen blijken meestal niet van dieren in het algemeen te houden3 of kunnen hun afkeer herleiden 18


tot een specifieke ervaring, misschien het feit dat ze als kind zijn gebeten. Een kattenfobie4 is dieper verankerd, minder verbreid dan die voor spinnen en slangen – fobieën die een logische basis hebben omdat ze degene die eraan lijdt helpen om giftige exemplaren te vermijden –, maar wordt door degenen die eraan lijden even diep gevoeld. Mensen met een kattenfobie stonden waarschijnlijk in de voorste gelederen bij de religieuze vervolging die leidde tot het doden van miljoenen katten in het middeleeuwse Europa en kattenfobie was toen waarschijnlijk even algemeen verbreid als tegenwoordig. Er is dus geen garantie dat katten altijd populair zullen blijven. Zonder onze tussenkomst zou weleens kunnen blijken dat de twintigste eeuw het gouden tijdperk voor katten is geweest. Tegenwoordig ligt de kat vooral onder vuur omdat hij een wrede en onnodige moordenaar is van ‘onschuldige’ dieren in het wild. Deze beschuldigingen klinken het luidst in Australië en Nieuw-Zeeland, maar worden ook steeds schriller in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De antikattenlobby in haar meest extreme vorm eist dat katten niet langer mogen jagen, dat huiskatten binnen worden gehouden, en dat verwilderde katten worden uitgeroeid. Eigenaars van buitenkatten krijgen op hun brood dat ze een huisdier houden dat afgeschilderd wordt als vernietiger van de natuur rond hun huis. Dierenartsen die zich bekommeren om het welzijn van verwilderde katten door ze te steriliseren en te vaccineren en ze vervolgens in hun oorspronkelijke leefgebied terugzetten, krijgen kritiek vanuit hun beroepsgroep en sommige collega’s betichten hen ervan dat dit het (illegale) dumpen van katten bevordert, tot nadeel van de katten zelf en de omringende natuur.5 Beide partijen in dit debat erkennen dat katten van nature jagers zijn, maar kunnen het niet eens worden over de manier waarop dit gedrag moet worden gereguleerd. In delen van Australië en Nieuw-Zeeland, waar katten worden gedefinieerd als ‘exotische’ predators die vanuit het noordelijk halfrond zijn geïntroduceerd, mogen ze in sommige gebieden helemaal niet komen en geldt in 19


andere een avondklok of een verplichting tot het registreren door microchips. Zelfs op plaatsen waar katten honderden jaren lang naast wilde diersoorten hebben geleefd, zoals in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, heeft hun toenemende populariteit als huisdier een luidruchtige minderheid gemotiveerd om te ijveren voor soortgelijke beperkingen. Kattenbezitters wijzen op een gebrek aan wetenschappelijk bewijs dat huiskatten significant bijdragen aan de afname van populaties wilde vogels of zoogdieren, die hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de recente toename van andere vormen van druk op de natuur, zoals habitatvernietiging. Bijgevolg zullen beperkende maatregelen met betrekking tot het houden van katten waarschijnlijk niet leiden tot een herstel van de soorten die zij verondersteld worden te bedreigen. Katten zelf weten uiteraard niet dat wij hun jachtinstinct niet langer op prijs stellen. Voor hen komt de grootste bedreiging voor hun subjectieve welbevinden niet van mensen maar van andere katten. Net zoals katten niet als mensenvrienden worden geboren – dat moeten ze leren als ze jong zijn – houden ze ook niet automatisch van andere katten; in eerste instantie staan ze wantrouwig tegenover elke kat die ze tegenkomen en zijn ze er zelfs bang voor. Anders dan de uitstekend te socialiseren wolven, de voorouders van de moderne honden, waren de voorouders van katten zowel solitair als territoriaal. Toen katten zo’n 10.000 jaar geleden een verbond met de menselijke soort sloten, moet ook hun verdraagzaamheid ten opzichte van elkaar noodgedwongen groter zijn geworden; daardoor konden ze in de grotere dichtheden leven die mogelijk werden omdat de mens – aanvankelijk toevallig, later weloverwogen – hen voedde. Katten moeten het optimistische enthousiasme voor contact met soortgenoten, dat zo kenmerkend is voor honden, nog ontwikkelen. Bijgevolg proberen veel katten heel hun leven contact met elkaar te vermijden. Maar hun eigenaars dwingen hen onbedoeld om te leven met katten die ze helemaal niet vertrouwen – hetzij de buurkatten, hetzij de tweede kat die hun baas juist neemt om ‘ze gezelschap te houden’. Naarmate de populariteit van katten 20


groeit, neemt onvermijdelijk ook het aantal katten toe waarmee contact onvermijdelijk is, waardoor de stress die katten ondervinden groter wordt. Omdat het steeds moeilijker wordt om sociale conflicten te vermijden, kunnen veel katten zich bijna niet ontspannen; de stress die ze ondervinden beïnvloedt hun gedrag en zelfs hun gezondheid. Het leven van veel huiskatten is veel minder prettig dan het zou moeten zijn – misschien omdat hun welzijn geen voorpaginanieuws vormt zoals dat van honden. In 2011 schatte een Britse vereniging voor het welzijn van dieren dat de fysieke en sociale omgeving van de gemiddelde huiskat slechts voor 64 procent voldeed aan het ideaalbeeld; huishoudens met meer dan één kat scoorden zelfs nog lager. Het begrip van kattenbezitters voor het gedrag van hun huisdier was niet veel groter (66 procent).6 Als kattenbezitters hun huisdier beter zouden begrijpen, konden veel katten een veel gelukkiger leven hebben. Geconfronteerd met al deze vormen van stress hebben katten niet onze onmiddellijke emotionele reacties nodig – of wij ze vertederend vinden of niet –, maar juist meer begrip van wat ze van ons willen. Honden zijn expressief; hun kwispelende staart en enthousiaste begroeting vertellen ons overduidelijk wanneer ze blij zijn en ze aarzelen niet om het ons te laten merken als ze zich niet fijn voelen. Katten laten niets blijken; ze houden hun gevoelens voor zich en maken zelden hun behoeften duidelijk, behalve dat ze om eten vragen als ze honger hebben. Zelfs het spinnen, lang beschouwd als een ondubbelzinnig signaal van tevredenheid, heeft een complexere betekenis, zoals we nu weten. Honden hebben absoluut voordeel van het feit dat wij dankzij de wetenschap hun ware aard kennen, maar voor katten is die kennis zelfs essentieel, omdat ze zelden hun problemen aan ons duidelijk maken totdat die zo groot zijn dat ze er geen raad meer mee weten. Katten hebben onze hulp het meest nodig als hun sociale leven in de knoop raakt, wat vaak het geval is. Katten hebben het soort onderzoek waarvan honden hebben 21


geprofiteerd broodnodig, maar helaas heeft het onderzoek naar katachtigen niet diezelfde recente stormachtige ontwikkeling doorgemaakt als de hondenkunde. Katten hebben gewoon nooit zo veel aandacht van onderzoekers gekregen als honden. In de afgelopen twintig jaar is daar verandering in gekomen en dat heeft ertoe geleid dat onderzoekers de manier waarop katten de wereld zien en wat hen drijft, anders zijn gaan interpreteren. Deze nieuwe inzichten vormen de kern van dit boek, en ze geven ons een indicatie hoe wij katten kunnen helpen om zich aan te passen aan de talrijke eisen die we tegenwoordig aan ze stellen. Katten hebben zich aangepast aan een leven naast de mens, maar hebben tegelijkertijd een groot deel van hun natuurlijke gedrag behouden. Afgezien van raskatten zijn katten geen menselijke creatie zoals honden dat zijn; er was eerder sprake van een co-evolutie met ons mensen, en katten hebben zich gevoegd naar de twee rollen die wij onbedoeld voor hen hebben gecreëerd. De eerste functie die katten in de mensenmaatschappij vervulden was die van bestrijder van ongedierte: zo’n 10.000 jaar geleden trokken wilde katten bij ons in om te profiteren van de grote concentratie knaagdieren die aangelokt waren door onze eerste graanschuren, en gingen ze daar op jacht in plaats van in de wijdere omgeving. Omdat mensen zich realiseerden hoe voordelig dat was – katten aten zelf geen graan en ander plantaardig voedsel – moeten ze katten hebben aangemoedigd om te blijven, door ze hun periodieke overschotten aan dierlijke producten zoals melk en vleesafval te geven. De tweede rol van de kat die ongetwijfeld nauw aansloot bij de eerste, maar waarvan de oorsprong in het verre verleden ligt, is die van gezelschapsdier. De eerste duidelijke bewijzen van deze huisdierfunctie stammen uit Egypte en zijn zo’n 4000 jaar oud, maar vooral vrouwen en kinderen zullen misschien al lang voor die tijd jonge katten hebben geadopteerd als huisdier. De afgelopen paar decennia is deze dubbelfunctie – bestrijder van ongedierte en gezelschapsdier – abrupt veranderd. Hoewel we katten tot nog maar kortgeleden waardeerden omdat het zulke goede jagers zijn, tonen maar weinig eigenaars zich tegenwoordig 22


verheugd als hun kat een dode muis op hun keukenvloer deponeert. Katten dragen de erfenis van hun lange verleden met zich mee, en een groot deel van hun gedrag weerspiegelt nog steeds hun wilde instinct. Om het gedrag van katten te begrijpen moeten we weten waar ze vandaan komen en hoe ze zo geworden zijn. Daarom schets ik in de eerste drie hoofdstukken van dit boek de evolutie van de kat van wilde, solitaire jager tot bewoner van torenflats. Anders dan honden zijn maar heel weinig katten ooit doelbewust door mensen gefokt – en als er al sprake was van doelbewust fokken ging dat altijd uitsluitend om uiterlijke kenmerken. Geen enkel kattenras is gefokt om huizen te bewaken, vee te hoeden of bij de jacht te helpen; katten zijn geëvolueerd om een niche te vullen die ontstond door de ontwikkeling van de landbouw, vanaf het prille begin waarin wilde granen werden geoogst en opgeslagen tot de moderne gemechaniseerde agrobusiness. Natuurlijk bleven zijn andere eigenschappen niet onopgemerkt toen de kat duizenden jaren geleden voor het eerst onze nederzettingen infiltreerde. Zijn aantrekkelijke uiterlijk, de kinderlijke kop en ogen, de zachte vacht en, heel belangrijk, zijn vermogen om te leren hoe hij zich hartelijk tegenover ons kon gedragen, leidden tot zijn acceptatie als huisdier. Vervolgens kreeg de kat door de menselijke passie voor symboliek en mystiek een iconische status. De populariteit van katten is diepgaand beïnvloed door zulke connotaties: extreme religieuze ideeën over katten hebben niet alleen de manier waarop ze werden behandeld beïnvloed, maar ook hun hele biologie – zowel hun gedrag als hun uiterlijk. Katten zijn veranderd om samen te kunnen leven met mensen, maar katten en mensen gebruiken heel verschillende manieren om informatie te verzamelen over de fysische wereld die ze oppervlakkig gezien delen, en ook om die vervolgens te interpreteren. De hoofdstukken 4 tot en met 6 gaan in op die verschillen: zowel mensen als katten zijn zoogdieren maar onze zintuigen en hersenen werken op verschillende manieren. Die verschillen worden 23


door kattenbezitters dikwijls onderschat: we zijn van nature geneigd om de wereld om ons heen als een objectieve realiteit te interpreteren. Zelfs in de moderne rationele en wetenschappelijke wereld gaan wij nog steeds met die wereld om alsof het een bewuste grootheid is, door intenties toe te kennen aan het weer, de aarde, en de beweging van de sterren aan de hemel. Daarom lopen we gemakkelijk in de val en denken we dat katten, omdat ze communicatief en aanhankelijk zijn, min of meer kleine harige mensjes zijn. De wetenschap bewijst dat katten dat allesbehalve zijn. Te beginnen met de manier waarop elke jonge kat zijn eigen versie van de wereld construeert, met gevolgen voor de rest van zijn leven, beschrijft dit boek hoe katten informatie vergaren over hun omgeving, en vooral hoe ze hun hypergevoelige reukzin gebruiken; hoe hun hersenen die informatie interpreteren en benutten en hoe emoties hun reacties op zowel kansen als problemen sturen. In wetenschappelijke kringen is het pas sinds kort aanvaardbaar om over emoties bij dieren te praten, en nog altijd bestaat er een bepaalde stroming die vindt dat emoties een bijproduct zijn van bewustzijn, wat betekent dat alleen mensen en misschien een paar primaten emoties kunnen hebben. Maar het gezonde verstand zegt dat als een dier dat in principe dezelfde hersenstructuur en hormoonsystemen heeft als wij angstig lijkt, het iets moet ervaren wat heel erg veel op angst lijkt – misschien niet op dezelfde manier zoals wij angst ervaren, maar in elk geval angst. Het meeste dat de biologie duidelijk heeft gemaakt over de wereld van katten strookt met de gedachte dat katten eerst en vooral geëvolueerd zijn als predator – vooral, maar niet uitsluitend. Katten zijn ook sociale dieren, anders zouden ze nooit zowel huisdier als jager kunnen zijn geworden. De eisen die domesticatie stelt – in de eerste plaats de noodzaak om samen te leven met andere katten in menselijke nederzettingen en vervolgens de voordelen van het aangaan van een band met mensen – hebben het sociale repertoire van katten onherkenbaar vergroot vergeleken met dat van hun wilde voorouders. De hoofdstukken 7 tot en met 9 be24


schrijven deze sociale relaties in detail: hoe katten andere katten en mensen zien en ermee communiceren, en waarom twee katten heel verschillend kunnen reageren in een identieke situatie. Met andere woorden: we bekijken de wetenschap van het ‘karakter’ van de kat van dichtbij. Het boek besluit met een beschouwing over de huidige positie van de kat in onze wereld, en hoe die zich de komende decennia zou kunnen ontwikkelen. Katten staan onder druk van allerlei belangen, sommige goedbedoeld, andere vijandig. Raskatten met een stamboom vormen nog altijd een minderheid, en de fokkers van die rassen kunnen nog steeds de praktijken vermijden die het welzijn van rashonden in de afgelopen decennia zo geschaad hebben.7 Kruisingen tussen huiskatten en andere, wilde kattensoorten komen steeds meer in de mode en dat leidt tot ‘rassen’ als Bengalen, met soms allerlei onbedoelde gevolgen. Ook moeten we ons afvragen of de kat ongewild en bijna onmerkbaar veranderd wordt door degenen die het goed met ze voorhebben. Paradoxaal genoeg zal het streven om zo veel mogelijk katten te steriliseren – met het prijzenswaardige doel om het lijden van ongewenste jonge katten te verminderen – misschien geleidelijk juist de eigenschappen van katten die het meest geschikt zijn om in harmonie met de mens samen te leven elimineren: veel katten die ontsnappen aan sterilisatie staan het meest wantrouwig tegenover mensen en zijn de felste jagers. De vriendelijkste, meest gezeglijke katten worden tegenwoordig gesteriliseerd voordat ze zich hebben kunnen voortplanten, terwijl de meest wilde, valse zwerfkatten waarschijnlijk ontsnappen aan de aandacht van kattenredders en zich naar hartelust voortplanten, waardoor de evolutie van de kat niet gericht is op een betere integratie in de mensenmaatschappij maar juist op het tegendeel. Het gevaar bestaat dat we meer van onze katten verlangen dan ze ons kunnen bieden. We verwachten dat een dier dat duizenden jaren lang ons ongedierte heeft bestreden die levenswijze nu plotseling opgeeft omdat we de gevolgen ervan naar of onaanvaardbaar zijn gaan vinden. Ook verwachten we dat we de vrijheid hebben om metgezellen en buren voor onze katten te kiezen zonder 25


rekening te houden met hun oorsprong als solitaire, territoriale dieren. Omdat honden flexibel zijn in hun keuze van maatjes, gaan we er kennelijk van uit dat katten op een even verdraagzame manier elke relatie ontwikkelen die ons uitkomt. Tot ongeveer twintig of dertig jaar geleden konden katten de menselijke verlangens bijbenen, maar nu hebben ze grote moeite om zich aan onze verwachtingen aan te passen, in het bijzonder aan onze eis dat ze hun jachtinstinct onderdrukken en niet langer ver van huis rondzwerven. In tegenstelling tot vrijwel alle andere huisdieren waarvan het fokken sinds een groot aantal generaties sterk gereguleerd is, veranderden katten van wilde dieren in huiskatten door natuurlijke selectie, met uitzondering van raskatten. Katten zijn in wezen geĂŤvolueerd doordat ze zich steeds aanpasten aan de kansen die wij ze boden. Wij lieten ze hun eigen partners kiezen en de jonge katten die het meest geschikt waren om in de buurt van mensen te leven op grond van de eigenschappen die op dat moment van hen werden verwacht, hadden de meeste kans om te overleven en nakomelingen voort te brengen. Spontane evolutie zal nooit een kat opleveren die niet wil jagen en die even sociaal is als een hond, tenminste niet binnen een tijdschaal die acceptabel is voor kattenhaters. 10.000 jaar natuurlijke selectie heeft de kat voldoende flexibiliteit gegeven om zichzelf te redden als zijn verbond met de mens van tijd tot tijd verbroken wordt, maar niet genoeg om het hoofd te bieden aan een eis die in enkele jaren tijd uit het niets is opgekomen. Zelfs voor een soort die zich zo snel vermeerdert als de kat zou de natuurlijke selectie een groot aantal generaties nodig hebben om ook maar een symbolische stap in die richting te zetten. Alleen door doelbewust, zorgvuldig fokken kunnen er katten ontstaan die goed aangepast zijn aan de verlangens van de eigenaars van morgen, en die aanvaardbaar zijn voor kattenhaters. Naast het aanpassen van hun genen kunnen we ook veel doen om het lot van de huidige katten te verbeteren. Een betere socialisatie van jonge katten, meer begrip van de omgeving die katten nodig hebben, meer doelbewust katten leren om het hoofd te bie26


den aan situaties die ze vervelend vinden: dat alles kan katten helpen om zich aan te passen aan onze tegenwoordige eisen en kan ook de band tussen de kat en zijn eigenaar verstevigen. Katten vormen in veel opzichten het ideale huisdier voor de eenentwintigste eeuw, maar zullen ze in staat zijn om zich aan de tweeëntwintigste eeuw aan te passen? Als wij van hen willen blijven houden – en de vervolging waaronder katten in het verleden hebben geleden bewijst dat dit helemaal niet gegarandeerd is – moet er consensus ontstaan bij de instanties die zich bekommeren om het welzijn van katten, natuurbeschermers en kattenliefhebbers over de vraag hoe we een type kat kunnen ontwikkelen dat aan alle partijen tegemoetkomt. Die veranderingen moeten wetenschappelijk begeleid worden. Allereerst zullen katteneigenaars en het publiek in het algemeen beter moeten gaan begrijpen hoe onze huiskatten geëvolueerd zijn en waarom ze zich gedragen zoals ze doen. Tegelijkertijd kunnen kattenbezitters de tanende reputatie van de soort verbeteren door te leren hoe ze het gedrag van hun kat kunnen bijsturen, niet alleen door de jacht te ontmoedigen, maar ook door ze gelukkiger te maken. Op de langere termijn zal de opkomende gedragsgenetica – de wetenschap die bestudeert hoe gedrag en ‘karakter’ worden doorgegeven aan de volgende generaties – ons in staat stellen om katten te fokken die beter aangepast zijn aan een steeds dichterbevolkte wereld. Zoals uit de geschiedenis blijkt kunnen katten zich in veel opzichten prima zelf redden. Maar om opgewassen te zijn tegen de eisen die onze moderne samenleving stelt hebben ze onze hulp nodig. Ons begrip van katten moet beginnen met respect voor hun wezenlijke aard.

27


Noten

Alle internetadressen die in de noten vermeld staan, zijn vanaf april 2013 beschikbaar.

Inleiding 1 Hier wordt rekening gehouden met miljoenen zwerfhonden, en bovendien met een geschat aantal in moslimlanden waar honden zeldzaam zijn. 2 De profeet Mohammed zou zo veel van zijn kat Muezza hebben gehouden dat hij ‘liever zonder jas zou lopen dan een kat die erop lag te slapen te storen’. Minou Reeves, Muhammad in Europe (New York: nyu Press, 2000), 52. 3 Rose M. Perrine en Hannah L. Osbourne, ‘Personality Characteristics of Dog and Cat Persons’, Anthrozoös: A Multidisciplinary Journal of the Interactions of People & Animals 11 (1998): 33-40. 4 Een officiële medische afwijking, aangeduid als ‘ailurofobie’ of ‘kattenfobie’. 5 David A. Jessup, ‘The Welfare of Feral Cats and Wildlife’, Journal of the American Veterinary Medical Association 225 (2004): 1377-1383; www.avma.org/News/Journals/Collections/Documents/javma_222_9_1377.pdf. 6 The People’ s Dispensary for Sick Animals, ‘The State of Our Pet Nation…: The pdsa Animal Wellbeing (paw) rapport 2011’, Shropshire: 2011; www.tinyurl.com/b4jgzjk. Honden scoorden iets beter wat betreft sociaal en fysisch milieu (71 procent) maar slechter wat betreft gedrag (55 procent).


7 De situatie voor rashonden in het Verenigd Koninkrijk is in verschillende rapporten van deskundigen samengevat, o.a. in rapporten die werden opgesteld in opdracht van de Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals (www.rspca.org. uk/allaboutanimals/pets/dogs/health/pedigreedogs/report), de Associate Parliamentary Group for Animal Welfare (www. apgaw.org/images/stories/pdfs/Dog-Breeding-Report-2012. pdf) en de uk Kennel Club in samenwerking met Dogs Trust, de organisatie voor het herplaatsen van honden, Dogs Trust (www.breedinginquiry.files.wordpress.com/2010/01/final-dog-inquiry-120110.pdf).

29


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.