Allen vlees

Page 38

XL

Over het lichaam Wij spreken over de hond met de zere poot of de vogel met de gebroken vleugel. Maar de hond denkt niet in die termen over zichzelf, evenmin als de vogel. Voor de hond bestaat er, als hij probeert te lopen, alleen maar ik ben pijn, voor de vogel, als hij wil opvliegen, alleen maar ik kan het niet. Bij ons lijkt het anders te zijn. Het feit dat er zulke alledaagse aanduidingen als ‘mijn been’, ‘mijn oog’, ‘mijn hersenen’ en zelfs ‘mijn lichaam’ bestaan, suggereert dat wij denken dat er een niet-materiële, misschien fictieve entiteit is die staat tegenover de ‘delen’ van het lichaam en zelfs tegenover het lichaam als geheel in de relatie van eigenaar tegenover eigendom. En anders toont het bestaan van zulke aanduidingen dat taal pas houvast kan vinden, pas op gang kan komen, als ze de eenheid van ervaring heeft opgesplitst. Niet met alle delen van het lichaam voelen we ons in dezelfde mate verbonden. Als er een tumor uit mijn lichaam zou worden gesneden die me op een operatieschaaltje zou worden getoond als ‘uw tumor’, zou ik weerzin voelen tegenover een voorwerp dat in zekere zin ‘van’ mij is maar dat ik afwijs, en me zelfs verheugen over de eliminatie ervan; terwijl als een van mijn handen zou worden afgehakt en me zou worden getoond, ik ongetwijfeld in- en intreurig zou zijn. Over haar, afgeknipte nagels en dergelijke hebben we geen gevoelens, omdat het verlies ervan bij een vernieuwingscyclus hoort. Tanden en kiezen zijn raadselachtiger. De tanden en kiezen in ‘mijn’ mond zijn ‘mijn’ tanden en kiezen, een deel van ‘mij’, maar ik voel me er niet minder mee verbonden dan met bijvoorbeeld mijn lippen. Ze voelen niet meer of minder ‘van mij’ dan de metalen of porseleinen prothesen in mijn mond, het handwerk van tandartsen van wie ik de naam zelfs vergeten ben. Ik voel me eerder de eigenaar of beheerder van mijn tanden en kiezen dan dat ik het gevoel heb dat ze een deel van mij zijn. Als er een rotte kies zou worden getrokken en aan mij zou worden getoond, zou ik daar niet erg over inzitten, ook al zal mijn lichaam (‘ik’) hem nooit regenereren. Deze gedachten over het lichaam komen niet in abstracte zin op, maar in relatie tot een specifieke persoon X, niet nader genoemd. Op de morgen van zijn sterfdag poetste X zijn tanden, ze verzorgend met de verschuldigde toewijding die wij van kindsbeen af aanleren. Na het maken van zijn toilet trad hij de dag tegemoet, en voordat de dag ten einde was, was hij dood. Zijn geest vertrok, een lichaam achterlatend dat nergens meer goed voor was, minder zelfs dan nergens meer goed voor omdat het weldra zou vergaan en een bedreiging zou gaan vormen voor de volksgezondheid. Een deel van dat dode lichaam was het volledige gebit dat hij die ochtend gepoetst had, een gebit dat ook was gestorven in de zin dat er geen bloed meer door de wortels stroomde, maar waarvan het verval paradoxaal 50


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.