7 minute read

Avontuurlijke vrouwen achterna

Tekst: Yvonne Gielen

Geen deelnemer kijkt tijdens een vertrekvergadering nog vreemd op wanneer 'ie aanschuift aan een tafel waar een reisbegeleidster het woord neemt. Zelf schoof ik jaren geleden aan diezelfde tafel als begeleidster aan in enkel mannelijk gezelschap: in mijn kielzog acht mannen naar – oh ironie van het lot – Iran. Het kan, het mag, het wordt algemeen aanvaard, maar er waren ooit andere tijden waarin de vrouw enkel een braaf, hulpeloos wezentje bleef. Ze kon bij voorkeur onder de vleugels van een dominante man het leven enige zin geven. Meer moest het niet zijn. Toch slaagden sommige dappere dames er glansrijk in hun vleugels uit te slaan. Zij leverden zelfs baanbrekend werk voor het avontuur dat ook wij, vrouwen op reis, niet uit de weg gaan. Herkennen we ons in deze pioniers?

Advertisement

Onlangs trok een pas verschenen boek mijn aandacht: De trein naar Tibet van de Poolse schrijfster Maja Wolny. Zij reist in het spoor van ontdekkingsreizigster Alexandra David-Néel (1868 – 1969) met de Trans-Siberische, Trans-Mongoolse en Tibetaanse spoorlijn naar het dak van de wereld. Het feit dat Alexandra Belgische roots had, deed me even de wenkbrauwen fronsen. De veel besproken reisavonturen van Stanley, Livingstone, de perikelen van de Vlaamse Adrien de Gerlache en van andere mannelijke ontdekkingsreizigers zijn mij redelijk goed bekend, maar waagden ook vrouwen zich aan het onbekende en grensverleggende? Wie zijn die straffe madammen?

In mijn boekenkast vond ik een oude, inmiddels vergeelde Rainbow Pocket getiteld Vrouwen op ontdekkingsreis, eind jaren ‘80 geschreven door een Duitse historicus, Wolf Kielich. Hij beschrijft het leven van zeven avontuurlijke vrouwen die in de 19de eeuw alle burgerlijke en morele conventies aan hun laars lapten en de wijde, onbekende wereld introkken. Ook aan Alexandra David – Néel wijdt hij een hoofdstuk met als titel ‘Verboden bedevaart’.

Deze zeven vrouwen reisden op een andere manier dan de meeste van hun mannelijke collega’s, naast missionarissen meestal ontdekkingsreizigers in dienst van koloniale mogendheden of grote wetenschappelijke instellingen. Voor mannen was er geen gebrek aan financiële steun en nog minder aan het nodige vertrouwen in hun haast ‘heilige’ onderneming. Voor dames lag dat anders. Je moest al een verfijnde opvoeding hebben genoten, een vreemde taal spreken, uit een rijk milieu komen of een flinke erfenis in je bezit hebben. Vooral was je een tikkeltje eigenwijs, ongewoon excentriek en dapper: zo ging de Britse Lady Hester Stanhope (1776 – 1893) tijdens een archeologische expeditie in Palmyra niet naar de resten van de stad op zoek, maar naar de eeuwige roem en glorie van koningin Zenobia die de stad welvaart had bezorgd. Droomde zij ervan een tweede Zenobia te worden?

Haar landgenote Mary Kingsley (1862 – 1900) ging op expeditie in West-Afrika en zocht contact met nog onbekende West-Afrikaanse stammen. In haar reisverslagen spaarde ze haar kritiek op de Britse koloniale politiek niet. Je moet het maar durven. Het zou haar duur komen te staan.

Meestal reisden vrouwen in klein gezelschap, soms zelfs alleen. In tegenstelling tot mannen, die mochten rekenen op honderden dragers en een gewapende escorte. De vrouwelijke avonturiers waren minder beschermd, maar hoe contradictorisch ook, werden daardoor juist vlugger door de lokale bevolking gewaardeerd en minder gevreesd of gewantrouwd. Zo schrok Stanley, een van de allergrootste ontdekkingsreizigers ooit, er niet voor terug inboorlingen te doden, iets wat van geen enkele vrouw gezegd mag worden. Vaak vonden ze in hun wederzijdse positieve contacten een ‘roeping’, een levensvervulling: ze wilden er de plaatselijke gemeenschap helpen. Al liep het ook al eens fataal af voor deze dames: de Nederlandse ontdekkingsreizigster Alexandrine Tinne (1835 – 1869) werd op haar reis door de Sahara door Toearegs aangevallen en vermoord. Ze stierf op 33-jarige leeftijd.

Veroveringszucht was hen vreemd: ze gingen op reis uit verlangen naar vrijheid en onafhankelijkheid. Ze dachten evenmin aan persoonlijk gewin. Wanneer de Ierse Daisy Bates (1863 – 1951) in Australië een rijke goudader ontdekte, wilde ze het niemand verklappen, uit vrees dat het leefmilieu er verder verstoord zou worden. Een eerste milieuactiviste!

Hun reisverslagen, brieven, dagboeken … getuigen misschien in stilte van het feit dat ze zich in hun tijd toch nog enigszins ‘nuttig’ wilden maken, iets konden betekenen in een door mannen gedomineerde wereld. Tot vandaag is het werk van de Britse biologe en botanisch kunstenares Marianne North (1830 – 1890) nog van blijvende betekenis. Je kan het resultaat van haar buitenlandse reizen, haar schrijfwerk en de planten die ze ontdekte, in de aan haar gewijde galerij in de Royal Botanic Gardens in Kew (Londen) bewonderen. Het is haast onvoorstelbaar welke wegen de vrouwen doorkruisten op hun expedities. Bizar genoeg trokken ze door de onbekende gebieden en tropische oerwouden in rokken tot op hun enkels, in hooggesloten blouses, een hoedje op hun hoofd en bijna altijd vast in hun korset geregen. Aan een loszittende broek werd niet gedacht.

Dat er over deze ‘manwijven’ geroddeld werd in de salons van Europa bleef niet uit, zeker omdat ze zich in onbegrijpelijke omstandigheden bevonden: expedities werden te zwaar beschouwd voor het vrouwelijk gestel. Militairen en ambtenaren hielden hen bij grensovergangen tegen en vergunningen werden geweigerd. Deze ‘vrijbuitsters’ moesten al eens hun tent of hut met mannen delen. Pure schande! Een uitnodiging voor een lezing bleef dan ook een uitzondering. De Oostenrijkse Ida Pfeiffer (1797 – 1858) kreeg ondanks haar veelzijdige kennis als vrouw helaas geen toegang tot de Royal Geographical Academy in London.

Elke vrouw werd gedreven door een bijzondere motivatie, elke vrouw had haar eigen (uiteraard zeer koppig) karakter, maar ze werden allen geprikkeld door het verlangen de andere wereld en de ander te ontdekken. Het mooiste, besluit Kielich, is dat ze vooral zichzelf ontdekten. Ook dit alles lijkt me nog steeds herkenbaar in onze reiswereld waarin wij grenzen verleggen en soms ongewild op onze eigen grenzen stoten.

Avonturierster Alexandra David-Néel in 1912

Avonturierster Alexandra David-Néel in 1912

Interfoto

Alexandra in Tibet

Alexandra in Tibet

Maison Alexandra David-Neél

Uitgelezen: De trein naar Tibet van Maja Wolny

Ik heb na lange tijd weer genoten van de verhalen die Kielich uitvoerig bracht, maar van een totaal andere orde is De trein naar Tibet, een must voor elke reiziger vanwege de vele realistische en eigentijdse reisimpressies, herkenbare en eerlijke bedenkingen over allerlei aspecten van onze manier van reizen.

Door een gelukkig toeval raakte schrijfster Maja Wolny geboeid door het leven van de Frans-Belgische ontdekkingsreizigster Alexandra David–Néel, de eerste Europese vrouw die Tibet bereikte, in 1924. Een blik op de uitgebreide bibliografie bewijst dat de schrijfster niet over een nacht ijs ging, maar met de nodige diepgang uit een indrukwekkende bron van kennis kon putten vooraleer zij met haar kleine rugzak deze grote tocht aanvatte. Aantekeningen en een foto van Alexandra mogen mee op reis.

Moeiteloos wisselt Wolny haar eigen reisverslag, bijzondere ontmoetingen en verrassende wendingen af met het schitterende verhaal van Alexandra. Deze feministe liet zich op haar avontuur begin 20ste eeuw begeleiden door een jonge monnik Aphur Yongden, die ze als haar zoon beschouwde en uiteindelijk ook adopteerde. In haar bagage zat zowel een kompas als een uit Europa meegesmokkeld pistool. Naast de loop verborg ze een rolletje bankbiljetten, genoeg om de hebzucht van eventuele ontvoerders te stillen. Haar talent als voormalige operazangeres wist ze maar al te vaak te gebruiken om mensen zonder of met haar zang om de tuin te leiden. Maja Wolny maakt ons duidelijk hoezeer de wereld van Alexandra veranderd is, spaart de kritiek op het door China bezette Tibet niet, geeft inzicht hoe het zover is kunnen komen en laat ons meereizen in haar hoofd én leden: zo krijgt ze last van hoogteziekte en het samenhangende zuurstoftekort, ervaart ze moeilijkheden bij gebrek aan hygiëne, voelt ze heimwee … Ze blijft ons echter prachtige verhalen bieden over de verschillende plekken die ze bezoekt, verhalen over nog bestaande tradities en rituelen uit de mond van Tibetaanse gidsen.

Tot het einde ga je op reis in het spoor van Alexandra: Wolny brengt ons na haar reis naar Tibet naar Alexandra’s Tibetaanse villa in Digneles-Bains in de Provence, waar de ontdekkingsreizigster gestorven is, op net geen 101-jarige leeftijd. In het laatste hoofdstuk keert de schrijfster nogmaals terug naar Azië, naar de Ganges in Varanasi, waar Alexandra’s assen samen met die van haar adoptiezoon Yongden uitgestrooid werden en waar Alexandra nu voor altijd deel werd ‘van de heilige rivier, waar alles eindigt en begint.’