Museumcijfers 2014

Page 1

Museum cijfers 2014 Jaaruitgave Stichting Museana

1


Aaltense Musea Aboriginal Art Museum Agrarisch Museum Westerhem Airborne Museum ‘Hartenstein’ Allard Pierson Museum Amsterdam Pipe Museum Anne Frank Stichting Anton Pieck Museum Ateliermuseum Jac Maris BAK, Basis voor Actuele Kunst Bakkerijmuseum De Oude Bakkerij Behoud van den Doornenburg, Stg. tot Belasting & Douane Museum Bevrijdingsmuseum Zeeland Biesbosch MuseumEiland Bijbels Museum Bijzondere Collecties UVA Bisdom van Vliet Bonnefantenmuseum Boomkwekerijmuseum Botanische Tuin De Kruidhof Botanische Tuin TU Delft Botanische Tuinen Utrecht Brabants Museum Oud Oosterhout Breda’s Museum Chabot Museum Cobra Museum Amstelveen CODA / Cultuur Onder Dak Apeldoorn Comenius Museum Cultureel Maçonniek Centrum Pr.Frederik Cultuurhistorisch Museum Texel DAF Museum De Appel arts centre De Koloniehof De Pont Museum voor Hedendaagse Kunst De Zaansche Molen Vereniging Diamant Museum Amsterdam Discovery Center Continium Dolhuys, nat. museum van de psychiatrie Dordrechts Museum Drents Museum Drukkerijmuseum Meppel Ecomare Edams Museum Eindhoven Museum Erfgoed Delft EYE Flessenscheepjesmuseum Flipje en Streekmuseum Tiel Florence Nightingale Instituut Foam Fotografiemuseum Amsterdam Fries Landbouw Museum Fries Museum Fries Scheepvaart Museum Fruitteeltmuseum Galerij Willem V Gelders Geologisch Museum Gem. Archeologisch Museum Aardenburg Gemeentemusea Deventer/Speelgoedmuseum Gemeentemuseum De Tiendschuur Gemeentemuseum Helmond Gemeentemuseum Het Hannemahuis Gemeentemuseum Het Land van Thorn Gemeentemuseum Weert, Religieuze Kunst Gemeentemuseum Weesp Geologisch Museum Hofland Gorcums Museum/Gem.Gorinchem Graafs Museum GRID Grafisch Museum Groningen Groninger Museum

Haags Historisch Museum Herinneringscentrum Kamp Westerbork Hermitage Amsterdam Het Cuypershuis Het Dordts Patriciërshuis Het Hollands Kaasmuseum Het Nederlands Vestingmuseum Het Nieuwe Instituut Het Noordbrabants Museum Het Pakhuis Ermelo Het Scheepvaartmuseum Het Spinozahuis Het Sterkenhuis Historiehuis Roermond Historisch Museum De Bevelanden Historisch Museum De Casteelse Poort Historisch Museum De Scheper Historisch Museum Den Briel Historisch Museum Ede Historisch Museum Het Palthe Huis Historische Tuin Aalsmeer Hortus Botanicus Leiden Huis Doorn Huis Marseille, Museum voor Fotografie Huis van Gijn Huizer Museum Humanity House Hunebedcentrum Huygensmuseum Hofwijck Ikonenmuseum Kampen Japanmuseum SieboldHuis Jenevermuseum Joods Historisch Museum Jopie Huisman Museum Kaap Skil KAdE, Kunsthal in Amersfoort Kasteel De Haar, Stg. Kasteel Duivenvoorde Kasteel Hoensbroek Kasteel Huis Bergh Kasteel Museum Sypesteyn Katakombenstichting Katwijks Museum Kazemattenmuseum Kornwerderzand Keramiekcentrum Tiendschuur Tegelen Keramiekmuseum Princessehof Kerkelijke Kunst Kermis- en Circusmuseum Kijk- en Luistermuseum Klompenmuseum Gebr. Wietzes Koninklijk Paleis Amsterdam Kranenburgh Kröller-Müller Museum Kunsthal Rotterdam Landgoed Fraeylemaborg Letterkundig Museum/Kinderboekenmuseum Liemers Museum Limburgs Museum Louis Couperus Museum Louwman Museum Marie Tak van Poortvliet Museum Marinemuseum Mariniersmuseum Maritiem Museum Rotterdam, Stg. Marker Museum Markiezenhof, gem. Bergen op Zoom Marres, centrum v. contemporaine cultuur Mauritshuis Max Euwe Centrum MIJ| Museum IJsselstein

Miramar Zeemuseum MOA Museum Oud Amelisweerd Molenmuseum De Wachter Mondriaanhuis Multatuli Museum Museon Museum aan het Vrijthof Museum Abdijkerk Museum Arnhem Museum Beelden aan Zee Museum Belvédère, Stg. Museum Betje Wolff Museum Bevrijdende Vleugels Museum Boerhaave Museum Boijmans Van Beuningen, Stg. Museum Bredius Museum Broeker Veiling Museum Bronbeek Museum Buurtspoorweg Museum Catharijneconvent Museum Collectie Brands Museum de Buitenplaats Museum de Fundatie Museum De Koperen Knop Museum De Locht Limburg Museum De Looierij Museum De Oude Aarde Museum De Ronde Venen Museum ‘De Tien Malen’ Museum De Vier Quartieren Museum De Wemme Museum De Wieger Museum ‘De Zwarte Tulp’ Museum der Koninklijke Marechaussee Museum Dorestad Museum Drachten Museum Elisabeth Weeshuis Museum Flehite Museum Geelvinck Hinlopen Huis Museum Gevangenpoort Museum Gouda Museum Haarlem Museum Hengelo Museum Het Domein Museum Het Oude Raadhuis Urk Museum het Petershuis Museum Het Rembrandthuis Museum Het Schip, Amsterdamse School Museum Het Valkhof Museum Het Warenhuis Museum Hilversum Museum Hindeloopen Museum In ‘t Houten Huis Museum Jan Cunen Museum Jan Heestershuis Museum Jan van der Togt Museum Joure Museum Kasteel Wijchen Museum Kennemerland Museum Klok & Peel Museum Land van Valkenburg Museum Martena Museum Meermanno Museum Nairac Museum Nederlandse Cavalerie Museum Nienoord Museum Noordwijk Museum Ons’ Lieve Heer op Solder Museum Opsterlân Museum Oud-Lunteren


Inhoudsopgave 1.

Inleiding

2. Kerncijfers 3.

Musea in Nederland

4.

Bezoeken

5.

Educatieve activiteiten

6.

Werkgelegenheid en financiĂŤle effecten

7.

Overige activiteiten

8.

Grote, middelgrote en kleine musea

9.

Effecten van overheidsbezuinigingen

Colofon

1


1\ Inleiding 2014 Hoeveel musea zijn er in Nederland? Hoeveel mensen gaan er naar toe? Hoeveel mensen werken er? Wat doet een museum zoal? De antwoorden op deze vragen en meer zijn te vinden in Museumcijfers 2014. Anders dan in de voorgaande jaren heeft de Museumvereniging ervoor gekozen om dit jaar een tweetal thema’s nader uit te diepen. Dit zijn: grote, middelgrote en kleine musea en het thema effecten van overheidsbezuinigingen. De cijfers en trendmatige analyses komen uit de gegevensbank Museana, waarin musea sinds een aantal jaren kun kerngegevens hebben opgeslagen. Deze gegevens, afkomstig van 263 musea zijn geëxtrapoleerd naar de totale onderzoeksgroep van 415 musea, bestaand uit alle museale leden van de Museumvereniging. Ieder hoofdstuk begint met een aantal kerncijfers die waar relevant worden aangevuld met de belangrijkste trends. In hoofdstuk 8 en 9 worden de thema’s verder uitgewerkt. N.B. Door afrondingen in de presentatie hoeft het totaal in de tabellen niet exact overeen te komen met de som van de gepresenteerde cijfers.

2


2\ Kerngetallen 2014

25,9 miljoen bezoeken, waarvan 28% uit het buitenland â‚Ź 909 miljoen omzet, waarvan 45 % eigen inkomsten 10.362 fulltime banen, waarvan 39% onbetaalde banen 1,1 miljoen museumkaarthouders

3


2\ Kerngetallen 2014 De belangrijkste algemene trends Het totaal aantal bezoeken is t.o.v. 2013 met 2,7 miljoen gestegen. Het percentage buitenlandse bezoeken blijft in 2014 stabiel, maar is in voorgaande jaren sterk gestegen (zie figuur 2.1). Het percentage inkomsten dat musea zelf uit de markt weten te halen stijgt van 38% in 2011 door naar 45% in 2014. Tussen 2011 en 2014 dalen de subsidies – nog los van de 6% inflatie – in totaal met ruim 5%, terwijl de eigen inkomsten – ondanks de economische crisis – met bijna 29% stijgen. Met minder subsidie realiseren musea een forse stijging van het aantal bezoeken. Daardoor daalt de subsidie per bezoek tussen 2011 en 2014 maar liefst met 28%. Het aantal banen in de sector is licht gestegen en dit geldt ook voor het aantal vrijwilligers. De stijging van het aantal museumkaarthouders zet door.

4


2\ Kerngetallen 2014 Uitgelicht: Het Mauritshuis dat in juni 2014 heropende heeft dit jaar al meer dan 600.000 bezoeken geteld. Het in december 2014 geopende Nationaal Militair Museum telde ruim twee weken na opening 50.000 bezoeken. Het Stedelijk Museum te Amsterdam telde in tien weken tijd ruim 200.000 bezoeken aan de grote overzichtstentoonstelling van Marlene Dumas: “Image as Burden”. Het bezoek van schoolklassen stijgt voor het eerst sinds 2011 na een dalende trend in de voorgaande jaren. Een ontwikkeling die de Museumvereniging op de voet volgt. Daarom is in 2014 de taskforce Educatie ingesteld. Goed nieuws, maar dit geldt zeker niet voor alle musea in Nederland. Hierover leest u meer in de hoofdstukken 8 en 9.

5


2\ Kerngetallen 2014 Trends FIGUUR 2.1: TRENDS IN HET AANTAL BEZOEKEN, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 150 125 100 50 25 0

2011

2012 2013 2014

■ Totaal aantal bezoeken ■ Bezoeken buitenland ■ School bezoeken Figuur 2.1 vat de belangrijkste trends in de bezoekcijfers samen in indexvorm. Het jaar 2011 fungeert steeds als basisjaar (met index = 100).

Tussen 2011 en 2014 is het aantal bezoeken in totaal met 31% gestegen. Het aantal buitenlandse bezoeken met een totale stijging van 37% is in deze periode nog iets sterker toegenomen. Het aantal bezoeken in schoolverband is na een jarenlange daling in 2014 met bijna 11% gestegen en ligt in dat jaar 2% boven het niveau van 2011. Dat is een opvallende trendbreuk, mede omdat het aantal jongeren tot en met 18 jaar na 2011 gestaag daalt.

6


3\ Musea in Nederland Bij spreiding van musea over Nederland valt op dat de drie noordelijke provincies met een beperkt aantal musea onverminderd goed blijven scoren als het op het gemiddeld aantal bezoeken per museum aankomt. Aan kop staat wederom Drenthe (al daalt het totaal aantal bezoeken t.o.v. vorig jaar). Friesland telt t.o.v. het voorgaande jaar bijna 100.000 bezoeken meer. Met bijna 13 miljoen bezoeken blijft de provincie Noord-Holland onbetwist aan kop en is samen met de provincie Zuid-Holland goed voor ruim 17 miljoen museumbezoeken; dat is ruim twee derde van het totale museumbezoek. Het bezoek in de andere provincies blijft stabiel of vertoont een lichte stijging. Het totaal aantal bezoeken aan musea steeg in 2014 met 2,7 miljoen bezoeken naar 25,9 miljoen.

7


3\ Musea in Nederland

17 28

14

89

3

22

52

78 27

42 15

28

Aantal musea in Nederland per provincie

8


3\ Musea in Nederland

511.000 599.000 632.000

12.669.000 77.000

4.813.000

1.227.000

555.000

2.505.000

1.355.000 289.000 654.000

Aantal bezoeken in Nederland per provincie

9


3\ Musea in Nederland Hoofdfinanciers in aantal

Iets meer dan de helft van de musea in Nederland wordt gefinancierd door de gemeenten. Dit beeld verandert als we kijken naar de bijbehorende geldbedragen. Op een totaal aan baten van 909 miljoen euro draagt het rijk 264 miljoen bij, terwijl de gemeenten een bijdrage leveren van 191 miljoen. Het geld dat musea zelf uit de particuliere sector weten te halen stijgt in 2014 door naar 45% van de totale omzet. De bijdrage van provincies is als vanouds bescheiden. 10


3\ Musea in Nederland Financiering in omzet

62% van alle musea in Nederland noemt zichzelf naar soort een geschiedenismuseum. Goede tweede zijn de musea voor kunst. Het aantal volkenkundige musea is klein. Het aantal musea naar soort is in de tijd niet stabiel. Een mogelijke verklaring kan zijn dat musea in de tijd steeds meer positie kiezen in hun profilering; dit om hun herkenbaarheid richting publiek en samenleving te vergroten.

11


3\ Musea in Nederland

2 6 8 22 62

Verschillende soorten musea naar aantallen

12

Kunst Geschiedenis Natuurhistorie Bedrijf, wetenschap en techniek Volkenkunde

93 257 26 32 7

22% 62% 6% 8% 2%

Totaal

415

100%


3\ Musea in Nederland Qua omzet en aantallen bezoeken staan de kunstmusea aan top. Hierover leest u meer in de hoofdstukken 4 en 6. Kunstmusea en musea voor volkenkunde boeken per museum een twee keer zo hoge omzet als het gemiddelde museum. De overige musea scoren qua omzet per museum duidelijk lager dan het gemiddelde museum. Dat geldt het sterkst voor de musea voor geschiedenis, die op ruim 60% van het gemiddelde zitten. Dergelijke verschillen zien we ook terug bij de bezoekcijfers, maar dan minder sterk.

13


Bezoekcijfers Musea kunnen zich blijven verheugen op een toenemende belangstelling al geldt dit niet voor ieder individueel museum. In 2014 worden 25,9 miljoen bezoeken gebracht aan de verschillende musea, een toename van bijna 31% ten opzichte van 2011. Dat komt neer op een gemiddelde jaarlijkse bezoekstijging van 9,3%. Het aantal bezoeken van volwassenen stijgt tussen 2011 en 2014 nog sneller: in totaal met 36%. Jongeren tot en met achttien jaar vertegenwoordigen in 2014 5,1 miljoen bezoeken, een duidelijke stijging t.o.v. de voorgaande jaren. Het aantal jeugdbezoeken stijgt door de daling van het aantal jeugdigen in de bevolking overigens minder snel dan het aantal bezoeken van volwassenen. In totaal stijgt het jeugd­ bezoek tussen 2011 en 2014 met 12%. Figuur 4.1 illustreert de trends in het bezoek. FIGUUR 4.1: TRENDS IN HET AANTAL BEZOEKEN VAN JEUGD EN ­VOLWASSENEN, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 150 125 100 75 50 25 0

2011

■ Totaal aantal bezoeken ■ Bezoeken jeugd ■ Bezoeken volwassenen

14

2012 2013 2014


4\ Bezoeken

80%

20%

Aantallen bezoek 2014 Jeugd Volwassenen

5.068.000 20.818.000

20% 80%

Totaal

25.886.000

100%

15


4\ Bezoeken Geografisch herkomst bezoekers 2014

lokaal bezoek

percentage van het totaal bezoek

binnenlands bezoek

percentage van het totaal bezoek

internationaal bezoek

percentage van het totaal bezoek

kunst

3.301.000

29

4.173.000

37

3.818.000

34

geschiedenis

1.964.000

19

5.645.000

54

2.921.000

28

natuurhistorie

385.000

27

864.000

62

154.000

11

bedrijf, wetenschap en techniek

423.000

20

1.408.000

66

310.000

14

volkenkunde

181.000

35

237.000

45

103.000

20

totaal

6.254.000

24

12.327.000

48

7.305.000

28

16


4\ Bezoeken

28%

24%

48%

Geografische herkomst bezoekers 2014 Lokaal bezoek Binnenlands bezoek Internationaal bezoek

6.254.000 12.327.000 7.305.000

24% 48% 28% 100%

17


4\ Bezoeken Kijkend naar het lokaal en binnenlands bezoek dan is dit 72% van het totaalbezoek aan musea. De musea voor natuurhistorie, bedrijf, wetenschap en techniek, en volkenkunde trekken bij uitstek veel lokaal en binnenlands bezoek. Vooral de kunstmusea blijven ook onverminderd populair bij buitenlandse bezoekers. Dit geldt zeker voor publiekslievelingen als het Rijksmuseum, het Van Gogh Museum en het Anne Frank huis. Het bezoek aan de laatste twee musea komt voor meer dan 80% uit het buitenland.

18


4\ Bezoeken Tentoonstellingen 360 van de 415 musea organiseren tijdelijke tentoonstellingen, waarvan er 46 een toeslag vragen. Gemiddeld organiseert een museum 4 tijdelijke tentoonstellingen per jaar. 113 musea realiseren tijdelijke tentoonstellingen buiten hun eigen locaties. In 2013 waren dit er nog 128. Een klein deel van de musea organiseert tentoonstellingen in het buitenland. Niet alle musea zijn in staat om te achterhalen hoeveel bezoek hun tentoonstelling in het buitenland trekt. Daarom een top drie van de musea die dit wel hebben ­bijgehouden.

Mauritshuis met 659.051 bezoeken (Bologna en New York) Rijksmuseum met 314.488 bezoeken (Londen en Schiphol*) Kröller Müller Museum met 270.000 bezoeken (Japan en Milaan).

* Schiphol ligt weliswaar niet in het buitenland maar de tentoonstelling daar is vooral gericht op buitenlandse bezoekers. 50.000 bezoeken zijn aan de tentoonstelling gebracht.

19


5\ Educatieve activiteiten Musea en educatie horen bij elkaar. De meeste musea investeren daarom ook in een groot en gedifferentieerd educatief aanbod voor kinderen in verschillende leeftijden én voor volwassen. 71% van alle musea heeft een of meer educatieve programma’s. Toch lukt het scholen en musea niet altijd elkaar te vinden. Een oorzaak is dat scholen in het overmatige aanbod van culturele activiteiten niet meer vanzelfsprekend een museumbezoek inplannen. Ook zijn musea soms te aanbodgericht en zich er nog te weinig van bewust dat scholen hulp kunnen gebruiken ­ bij het inplannen van een museumbezoek of programma binnen de eigen leerlijnen. Om dit verder te onderzoeken heeft de Museumvereniging in 2014 besloten de Taskforce Educatie in te stellen.

Wat laten de cijfers zien? 94% van alle musea ontvangt bezoek vanuit de basisscholen. 76% ontvangt daarnaast bezoek vanuit het voortgezet onderwijs. Het bezoek dat in schoolverband wordt gebracht aan de musea is in 2014 gestegen, nadat het een aantal jaren een dalende trend heeft laten zien (zie ook figuur 2.1). In 2014 bezoeken 1.758.000 kinderen in schoolverband een museum; dit is 34% van het totaalbezoek door jongeren tot en met 18 jaar in 2014. Het overzicht laat zien dat musea niet alleen voor jongeren educatieve programma’s organiseren.

20


5\ Educatieve activiteiten Educatieve programma’s

Groep 1 t/m 2

Overig

Groep 6 t/m 8 Senioren

Groep 3 t/m 5

VMBO

Etnische minderheden

HAVO VWO Doven en slechthorenden

21


6\ Werkgelegenheid en financiĂŤn Werkgelegenheid Onbetaalde krachten, zoals vrijwilligers en stagiairs voeren in 2014 39% van alle werkzaamheden in de musea uit. T.o.v. 2013 is dit percentage licht gedaald doordat de musea die in 2014 nieuw zijn opgenomen minder vaak met onbetaalde krachten werken dan de overige musea. In de voorgaande jaren was juist sprake van een stijging van het percentage onbetaalde krachten. Kijken we meer naar de details dan valt op dat er relatief veel onbetaalde krachten werken in de geschiedenismusea (49%) en in de musea voor techniek (44%). Het aantal betaalde krachten in musea groeit in 2014 met bijna 11% t.o.v. 2013, vooral door de toevoeging van nieuwe musea aan Museana.

22


6\ Werkgelegenheid en financiĂŤn

3 7 9 40 41

Aantal betaalde FTE’s naar soort museum Kunst Geschiedenis Natuurhistorie Bedrijf, wetenschap en techniek Volkenkunde

2.573 2.484 577 460 184

41% 40% 9% 7% 3%

Totaal

6.278

100%

23


6\ Werkgelegenheid en financiĂŤn

2 8 9 22 59

Aantal onbetaalde FTE’s naar soort museum

24

Kunst Geschiedenis Natuurhistorie Bedrijf, wetenschap en techniek Volkenkunde

932 2.395 328 367 63

22% 59% 8% 9% 2%

Totaal

4.084

100%


6\ Werkgelegenheid en financiĂŤn Kijkend naar de functieverdeling dan is die goed vergelijkbaar met de voorgaande jaren.

34%

24%

9% 18%

Functieverdeling in FTE Publiek Educatie Collectie Wetenschap Bedrijfsvoering CommerciĂŤle zaken Totaal

3504 955 1841 610 2515 936

34% 9% 18% 6% 24% 9%

10.362

100%

25


6\ Werkgelegenheid en financiën Financiën Het totaal aan baten dat in de musea omgaat, bedraagt 909 miljoen euro (in 2013 was dit nog ruim 857 miljoen euro). Daarvan verdienen de musea 411 miljoen euro zelf. Het subsidieaandeel (55%) dat de musea in 2014 krijgen is met 3 procentpunt gedaald t.o.v. 2013. In 2011 bedroeg het subsidieaandeel nog 62% van alle baten (zie figuur 6.1). Het percentage eigen inkomsten is ten opzichte van het voorgaande jaar met 3 procentpunt gestegen. De subsidie­ afhankelijkheid van de musea is dus iets gedaald. Het lukt de musea om de daling van de overheidssubsidies op te vangen door de eigen inkomsten te laten stijgen. In 2011 bedroeg het percentage eigen inkomsten nog 38% van alle baten. FIGUUR 6.1: EIGEN INKOMSTEN EN SUBSIDIES, 2011-2014 (aandelen in procenten)

■ Aandeel subsidies ■ Aandeel eigen inkomsten

38

62

45

55 2011

2014

Figuur 6.2 toont de trends in de eigen inkomsten en de subsidies. Tussen 2011 en 2014 dalen de subsidies – nog los van de 6% inflatie – in totaal met ruim 5%, terwijl de eigen inkomsten – ondanks de economische crisis met bijna 29% stijgen. Vooral de gemeentelijke subsidies dalen sterk.

26


6\ Werkgelegenheid en financiĂŤn

45%

55%

Baten 2014 Subsidie Eigen inkomsten

498.000.000 411.000.000

55% 45%

Baten

909.000.000

100%

27


6\ Werkgelegenheid en financiĂŤn

1%

53%

38%

8%

Subsidie 2014 Rijk* Provincie Gemeente Europa Overheidsfondsen

266.000.000 38.000.000 187.000.000 5.000.000 1.000.000

53% 8% 38% 1% 0%

Totaal

498.000.000

100%

* De stijging van de rijkssubsidie met ruim 20 miljoen t.o.v. 2013 valt geheel te verklaren uit de toevoeging van een aantal nieuwe musea met rijkssubsidie aan Museana in 2014.

28


6\ Werkgelegenheid en financiĂŤn

5 7 12 13 18 45

Eigen inkomsten 2014 Entree Sponsoring Horeca en winkel Diversen Giften Private fonsden

181.000.000 21.000.000 54.000.000 76.000.000 31.000.000 48.000.000

45% 5% 13% 18% 7% 12%

Totaal

411.000.000

100%

29


6\ Werkgelegenheid en financiën FIGUUR 6.2 TRENDS IN SUBSIDIES EN EIGEN INKOMSTEN

150 125 100 75 50 25 0

2011

2012 2013 2014

■ Aandeel subsidies ■ Aandeel eigen inkomsten

Subsidies en eigen inkomsten gaan in de loop van de tijd steeds verder uiteenlopen. Met minder subsidie weten musea een enorme stijging van het aantal bezoeken te realiseren. Daardoor daalt de subsidie per bezoek tussen 2011 en 2014 maar liefst met 28%. De eigen inkomsten per bezoek blijven in de tijd tamelijk constant, doordat de eigen inkomsten en het aantal bezoeken redelijk gelijk oplopen. De eigen inkomsten bestaan voor het grootste deel uit inkomsten uit entreegelden (inclusief museumkaart). Het aandeel van de entreegelden is tussen 2011 en 2014 gestegen. Daar staat tegenover dat het aandeel van de inkomsten uit horeca en winkel is gedaald (zie figuur 6.3).

30


6\ Werkgelegenheid en financiën FIGUUR 6.3: SAMENSTELLING VAN DE EIGEN INKOMSTEN, 2011-2014 (AANDELEN IN PROCENTEN)

2011

■ ■ ■ ■ ■ ■

Entree Sponsoring Horeca en winkel Diversen Giften Private fonsden

2014

5

7

42 12

17

5

7

45

12

13

18

18

Tussen 2011 en 2014 zijn de totale lasten met bijna 6% toegenomen. Dat is iets minder sterk dan de totale baten, die in deze periode in totaal met ruim 7% zijn toegenomen. Door scherpe keuzes van de musea zijn de lasten per bezoek tussen 2011 en 2014 in totaal met 19% gedaald. De lasten bestaan voor het grootste deel uit personeels- en huisvestingskosten. De samenstelling van de lasten verandert in de tijd slechts beperkt. Alleen het aandeel van de tentoonstellingskosten vertoont in de tijd een duidelijk stijgende trend: van ruim 6% in 2011 naar bijna 8% in 2014. Dat hangt samen met het toegenomen belang van de publieksfunctie. Daar staat tegenover dat het aandeel van de overige kosten van bedrijfsvoering (onder andere marketing, communicatie en verzekeringen) daalt van 22% in 2011 naar 18% in 2014.

31


6\ Werkgelegenheid en financiĂŤn

18% 26%

3% 3%

8%

43%

Lasten 2014

32

Huisvestingskosten Personeel Tentoonstellingskosten Aankoopkosten Inkoop horeca en winkel Overige bedrijfsvoering

230.000.000 381.000.000 69.000.000 25.000.000 24.000.000 163.100.000

26% 43% 8% 3% 3% 18%

Lasten

894.000.000

100%


7\ Overige activiteiten Gebouw, horeca en winkel Meer dan de helft van de musea is huurder van het gebouw.

4 13 32 51

Hoe is het gebruik van het gebouw geregeld? ■ Gebouw is in eigen bezit ■ Gebouw wordt gehuurd ■ Gebouw wordt beschikbaar gesteld ■ Gebouw is deels eigen bezit en wordt deels gehuurd Totaal

32% 51% 13% 4% 100%

33


7\ Overige activiteiten Bijna de helft heeft de horeca in eigen beheer.

3 21 29 47

Hoe is de horecavoorziening geregeld? ■ ■ ■ ■

Er is geen horeca voorziening Horeca in eigen beheer Verpacht/verhuurd aan museum gelieerd rechtspersoon Verpacht/verhuurd aan commerciële partij

29% 47% 3% 21%

Totaal 100%

34


7\ Overige activiteiten Meer dan driekwart heeft de winkel in eigen beheer.

2 2 12 85

Hoe is de winkelvoorziening geregeld? ■ ■ ■ ■

Er is geen winkel of shopgedeelte Winkel in eigen beheer Verpacht/verhuurd aan museum gelieerd rechtspersoon Verpacht/verhuurd aan commerciële partij

12% 85% 2% 2%

Totaal 100%

35


7\ Overige activiteiten Digitale activiteiten Het aantal mensen dat de websites van de musea bezoekt neemt verder toe. De redenen voor dit bezoek zijn divers (van informatie opzoeken tot aan online een deel van de collectie bekijken). Vooral online toegangskaarten bestellen wordt steeds populairder. Andere trends zijn: Steeds meer delen van de collecties worden online vrij raadpleegbaar. Ook wordt nagedacht over het digitaal toegankelijk maken van depots van musea. In de musea zelf neemt het gebruik van online tours door bezoekers toe, al dan niet via een app op de eigen smartphone. De cijfers: 77,5 miljoen bezoeken aan de websites van de musea, waarvan 51,3 miljoen unieke bezoeken. In 2013 waren dit er nog 70,5 miljoen en 44,3 miljoen bezoeken. 68% van alle musea gebruikt Facebook en 61% twittert. Zij hebben gezamenlijk ruim 10 miljoen 足nietunieke volgers.

36


8\ Grote, middelgrote en kleine musea Tussen musea bestaan grote verschillen in de omvang, de verdiencapaciteit en het aantal bezoeken. In dit hoofdstuk gaan we na hoe grote, middelgrote en kleine musea zich vanaf 2011 hebben ontwikkeld. De afbakening geschiedt op basis van de omzet in 2014 (formule Museumvereniging): • groot, omzet vanaf € 3.200.000; • middelgroot, omzet van € 400.000 tot € 3.200.000; • klein, musea omzet tot € 400.000. De analyse berust op gegevens van 351 musea (= 85% van de musea) die in alle vier jaren zijn opgenomen in Museana. Daardoor is de groep musea in de tijd goed vergelijkbaar. De geselecteerde groep is representatief voor de totale groep musea in termen van bezoek, omzet, kosten, personeel, type museum en regionale spreiding. De groep bestaat uit 52 grote musea, 111 middelgrote musea en 188 kleine musea. Eerst schetsen we per grootteklasse een profiel.

Profiel van grote, middelgrote en kleine musea, 2014 De grote musea zijn vaak in de Randstad gevestigd (63%), terwijl de kleine musea zich meer buiten de Randstad* bevinden (61%). De middelgrote musea zijn evenwichtiger gespreid over het land. Van de grote musea is 46% een kunstmuseum tegen 15% van de kleine musea. Onder de kleine musea bevinden zich veel geschiedenismusea. Dat geldt in iets mindere mate ook voor de middelgrote musea.

* De provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.

37


8\ Grote, middelgrote en kleine musea Samenstelling musea naar grootteklasse 100 80 60 40 20 0

Groot

Middelgroot Klein

Groot Middelgroot Klein ■ ■ ■ ■ ■

Kunst Geschiedenis Natuurhistorie Bedrijf, wetenschap en techniek Volkenkunde

Totaal Randstad*

46 38 4 10 2 100 63

23 58 9 10 0

15 70 6 7 2

100 100 49 39

* De provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.

Tussen grote en kleine musea bestaan forse verschillen in het aantal bezoeken: gemiddeld 293.200 versus 11.300. De middelgrote musea zitten – niet onverwacht – in het midden. Er bestaan daarnaast grote verschillen in het aandeel van de buitenlandse bezoeken: grote musea 36% en kleine musea 12%. Buitenlanders zoeken vooral de grote musea op. Het aandeel jeugd loopt minder sterk uiteen naar grootte.

38


8\ Grote, middelgrote en kleine musea Bezoek per museum naar grootteklasse 100 80 60 40 20 0

Groot

Middelgroot Klein

Groot Middelgroot Klein Totaal aantal bezoeken â– Aandeel buitenlands bezoek (in %) â– Aandeel jeugdbezoek (in %)

293.200

49.800

11.300

36 19

19 23

12 22

Grote musea hebben gemiddeld ruim tien keer zo veel personeel als kleine en bijna vijf keer zo veel als middelgrote musea. Bij de grote musea is 19% van het personeel onbetaald en 81% betaald. Bij de kleine musea is het omgekeerd: 82% is onbetaald en 18% is betaald. De middelgrote musea nemen op dit punt een middenpositie in.

39


8\ Grote, middelgrote en kleine musea FTE’s per museum naar grootteklasse 100 80 60 40 20 0

Groot

Middelgroot Klein

Groot Middelgroot Klein Totaal aantal FTE’s

94

20

9

■ Aandeel betaald personeel (in %)

81

47

18

De omzet van grote musea is gemiddeld bijna 90 keer zo groot als die van de kleine en ruim 10 keer zo groot als die van de middelgrote musea. Kleine en middelgrote musea hebben – in tegenstelling tot de grote – een negatief exploitatiesaldo in 2014.

Baten en lasten per museum naar grootteklasse Groot Middelgroot Klein Baten

11.850.000

1.148.000

Lasten

11.315.000

1.167.000 191.000

535.000

-19.000 -57.000

Exploitatiesaldo

40

134.000


8\ Grote, middelgrote en kleine musea Grote musea ontvangen gemiddeld ruim 100 keer zo veel subsidie als kleine musea en ruim 11 keer zo veel als middelgrote musea. Bij de grote musea is het Rijk de belangrijkste subsidiënt, bij de kleine en middelgrote musea de gemeenten. Kleine musea realiseren veel eigen inkomsten: 53% van hun omzet bestaat uit eigen inkomsten tegen 44% bij de grote musea. Bij de middelgrote musea zijn de eigen inkomsten goed voor 49% van de omzet. In alle drie de grootteklassen zijn de inkomsten uit entreegelden de belangrijkste bron van eigen inkomsten. Dat geldt het sterkst voor de grote musea. Kleine musea hebben ten opzichte van grote en middelgrote musea relatief veel inkomsten uit sponsoring en uit de opbrengst van de horeca en de winkel.

Baten 2014 60 40 20 0

Groot

Middelgroot Klein

Groot Middelgroot Klein Baten

11.850.000

1.148.000

134.000

Subsidie

6.604.000 584.000 63.000

Eigen inkomsten

5.246.000

564.000

71.000

44 56

49 51

53 47

■ Aandeel eigen inkomsten (in %) ■ Aandeel subsidies (in %)

41


8\ Grote, middelgrote en kleine musea Subsidie 2014 100 80 60 40 20 0

Groot

Middelgroot Klein

Groot Middelgroot Klein Subsidie ■ ■ ■ ■

42

6.604.000

Aandeel Rijk (in %) Aandeel provincies (in %) Aandeel gemeenten (in %) Aandeel overige subsidiënten (in %)

57 8 34 1

584.000 63.000 25 10 63 2

9 10 75 6


8\ Grote, middelgrote en kleine musea Eigen inkomsten 2014 100 80 60 40 20 0

Groot

Middelgroot Klein

Groot Middelgroot Klein Eigen inkomsten ■ ■ ■ ■ ■ ■

Aandeel entreegelden (in %) Aandeel sponsoring (in %) Aandeel horeca en winkel (in %) Aandeel diversen (in %) Aandeel giften (in %) Aandeel private fondsen (in %)

5.246.000

564.000

71.000

46 5 11 19 6 13

40 3 19 19 10 9

42 10 22 12 10 6

43


8\ Grote, middelgrote en kleine musea De verschillen tussen grote en kleine musea zwakken iets af wanneer de baten- en de lastencijfers worden uitgedrukt per bezoek, maar de verschillen tussen grote en kleine musea blijven aanzienlijk. De subsidie per bezoek is bij de grote musea bijvoorbeeld ongeveer vier keer zo hoog als bij de kleine musea en bijna twee keer zo hoog als bij de middelgrote musea.

Kengetallen per bezoek naar grootteklasse

(in euro’s)

Groot

Middelgroot

Klein

Omzet per bezoek

40

23

12

Subsidie per bezoek

23

12

6

Eigen inkomsten per bezoek

18

11

6

8

5

3

39

23

17

Entreegelden per bezoek Lasten per bezoek

Trends bij grote, middelgrote en kleine musea, 2011-2014 De groei van het bezoek loopt sterk uiteen naar grootte van de musea (zie figuur 8.1). Het bezoek stijgt tussen 2011 en 2014 het snelst bij de grote: 38%. Bij de middelgrote en kleine musea groeit het aantal bezoeken aanzienlijk minder snel: respectievelijk met 16% en 7%. Vooral de bezoekstijging van de kleine blijft duidelijk achter.

44


8\ Grote, middelgrote en kleine musea FIGUUR 8.1: TRENDS IN HET AANTAL BEZOEKEN PER GROOTTEKLASSE, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Bezoeken alle musea Bezoeken grote musea Bezoeken middelgrote musea Bezoeken kleine musea

De baten van de grote musea stijgen tot en met 2013 (zie figuur 8.2). In 2014 treedt voor het eerst een daling op door de daling van de (gemeentelijke) subsidies in dat jaar. Daardoor nemen de baten van de grote musea tussen 2011 en 2014 per saldo met bijna 13% toe. Bij de middelgrote en kleine musea is de ontwikkeling minder florissant. De baten van de middelgrote dalen tussen 2011 en 2014 met 5%. Bij de kleine musea nemen ze in deze periode zelfs af met 31%.

45


8\ Grote, middelgrote en kleine musea FIGUUR 8.2: TRENDS IN DE BATEN PER GROOTTEKLASSE, 2011-2014 (­ indexcijfers met 2011 = 100) 120 100 80 60 40 20 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Baten alle musea Baten grote musea Baten middelgrote musea Baten kleine musea

Kleine musea proberen daarom de tering naar de nering te zetten (zie figuur 8.3). Ondanks de inflatie dalen de lasten tussen 2011 en 2014 in totaal met 11%. Dat is onvoldoende om de grote daling van de baten met 31% te compenseren. Daardoor loopt het negatieve exploitatieresultaat op: van gemiddeld – 22.000 euro per museum in 2011 tot – 57.000 euro in 2014. Bij de middelgrote musea dalen de lasten in deze periode eveneens, maar veel minder sterk dan bij de kleine: in totaal met 4%. Dat is niet voldoende om de daling van de baten op te vangen. Het negatieve exploitatieresultaat neemt per saldo toe van gemiddeld – 4.000 euro per museum in 2011 tot – 19.000 euro in 2014.

46


8\ Grote, middelgrote en kleine musea FIGUUR 8.3: TRENDS IN DE LASTEN PER GROOTTEKLASSE, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 120 100 80 60 40 20 0 2012

■ ■ ■ ■

2013 2014

Totale lasten alle musea Totale lasten grote musea Totale lasten middelgrote musea Totale lasten kleine musea

In de periode 2011-2014 stijgen de lasten van grote musea – ondanks dalende overheidssubsidies na 2013 – in totaal met 9%. Omdat de baten in deze periode veel sterker zijn toegenomen dan de lasten, loopt het positieve exploitatieresultaat op van gemiddeld 149.000 euro per museum in 2011 tot 535.000 euro in 2014. TRENDS IN HET EXPLOITATIESALDO PER MUSEUM NAAR GROOTTEKLASSE

Groot

Middelgroot

Klein

2011

149.000

-4.000

-22.000

2012

275.000

-32.000

-33.000

2013

574.000

-29.000

-45.000

2014

535.000

-19.000

-57.000

47


8\ Grote, middelgrote en kleine musea Tussen 2011 en 2014 dalen de overheidssubsidies over de hele linie (zie figuur 8.4): 30% bij kleine musea, 9% bij middelgrote, en 3% bij grote. Vooral in 2014 vindt een sterke daling plaats. In het volgende hoofdstuk schenken we meer aandacht aan de effecten daarvan. FIGUUR 8.4: TRENDS IN DE SUBSIDIES PER GROOTTEKLASSE, 2011-2014 (­ indexcijfers met 2011 = 100) 120 100 80 60 40 20 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Subsidies alle musea Subsidies grote musea Subsidies middelgrote musea Subsidies kleine musea

Als reactie hierop hebben musea geprobeerd de eigen inkomsten op te krikken. Dat is voor kleine musea minder eenvoudig dan voor grote publiekstrekkers. De trends in de periode 2011-2014 illustreren dit (zie figuur 8.5). De eigen inkomsten van de kleine musea dalen met 31%. De eigen inkomsten van de grote stijgen met 41%. Bij de middelgrote musea zijn ze – ondanks een dip in 2012 – vrijwel gelijk gebleven.

48


8\ Grote, middelgrote en kleine musea FIGUUR 8.5: TRENDS IN DE EIGEN INKOMSTEN PER GROOTTEKLASSE, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Eigen inkomsten alle musea Eigen inkomsten grote musea Eigen inkomsten middelgrote musea Eigen inkomsten kleine musea

De trends in de baten worden weerspiegeld in de ontwikkeling van het betaalde personeel (zie figuur 8.6). De totale personeelsinzet vertoont echter een geheel andere trend door de opmars van het onbetaalde personeel (zie figuur 8.7). In alle drie grootteklassen is sprake van een sterke groei van de totale personeelsinzet. Die sterke groei treedt vooral op bij de kleine musea: 14%. Dit komt door de sterke toename van vrijwilligers. De omvang van het betaalde personeel is immers bij de kleine musea tussen 2011 en 2014 met bijna 17% afgenomen. Bij de middelgrote musea is de betaalde personeelsinzet eveneens afgenomen, maar minder sterk: bijna 7%. Door de groei van het onbetaalde personeel stijgt de personeelssterkte met 9%. De grote musea zetten juist meer betaald personeel in: 10%. Door een lichte daling van het aantal onbetaalde krachten stijgt de totale personeelsinzet van de grote per saldo met 9%. 49


8\ Grote, middelgrote en kleine musea FIGUUR 8.6: TRENDS IN HET BETAALDE AANTAL FTE’S PER GROOTTEKLASSE, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 120 100 80 60 40 20 0 2012

■ ■ ■ ■

2013 2014

Betaalde FTE’s alle musea Betaalde FTE’s grote musea Betaalde FTE’s middelgrote musea Betaalde FTE’s kleine musea

FIGUUR 8.7: TRENDS IN HET TOTAAL AANTAL FTE’S PER GROOTTEKLASSE, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 120 100 80 60 40 20 0

■ ■ ■ ■

50

2012

Totaal FTE’s alle musea Totaal FTE’s grote musea Totaal FTE’s middelgrote musea Totaal FTE’s kleine musea

2013 2014


8\ Grote, middelgrote en kleine musea Conclusie Tussen grote, middelgrote en kleine musea bestaan grote verschillen in bezoeken, baten, lasten en het personeel. Bij de kleine en middelgrote zijn de ontwikkelingen beduidend minder florissant dan bij de grote. Zij kampen met een negatief exploitatiesaldo, bij de grote is dat juist fors positief.

51


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen De verschillende overheden hebben de afgelopen jaren bezuinigd op de museale subsidies. Sommige musea ondervinden daarvan veel sterker de gevolgen dan andere. In dit hoofdstuk brengen we de effecten van de subsidiekortingen in de jaren 2011-2014 in beeld. De analyse heeft betrekking op 306 musea (=74% van de musea) die in alle vier jaren zijn opgenomen in Museana en die in 2011 voor minstens 15% afhankelijk zijn van overheidssubsidies. De volgende vijf vragen komen aan de orde: • Zijn er musea die in de periode 2011-2014 sterk door subsidiekortingen zijn getroffen? • Welke soorten musea worden door kortingen getroffen? • Door welke subsidies zijn de sterke dalingen bij specifieke musea veroorzaakt? • Wat zijn de gevolgen van de kortingen voor de baten, de lasten en het exploitatiesaldo? • Welke keuzes maken musea met een subsidiedaling en verschillen die keuzes van musea zonder daling? Compenseren zij de kortingen door meer eigen inkomsten te verwerven of snijden zij in hun kosten? In de analyse onderscheiden we drie categorieën musea: 1. musea met sterk gedaalde subsidies tussen 2011 en 2014 (25% of meer); 2. musea met minder sterk gedaalde subsidies tussen 2011 en 2014 (minder dan 25%); 3. musea met gelijk gebleven of gestegen subsidies tussen 2011 en 2014. 52


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen Eerst volgt een schets van het profiel van deze drie categorieĂŤn. Daarna kijken we naar de belangrijkste trends.

Profiel musea met en zonder subsidiedaling 2014 STERKE SUBSIDIEDALING BIJ EEN KWART VAN DE MUSEA

Bijna een kwart van de musea is tussen 2011 en 2014 getroffen door een sterke subsidiedaling van 25% of meer. Daarnaast kampt 46% met een minder sterke daling (minder dan 25%). Bij de overige 30% zijn de subsidies gelijk gebleven of gestegen. In de jaren 2011-2014 bedraagt de inflatie 6%. Dat betekent dat de subsidies minimaal met 6% moeten stijgen om de koopkracht op peil te houden. Dat is slechts bij 19% van de musea het geval. Samenstelling musea 2014

Aantal

Aandeel (in %)

Sterke subsidiedaling

72

24

Minder sterke subsidiedaling

141

46

Geen subsidiedaling

93

30

306

100

Totaal*

* Exclusief 45 musea die in 2011 voor minder dan 15% afhankelijk waren van overheidssubsidies. Gemiddeld bedroeg het subsidieaandeel van deze groep 4%.

SUBSIDIEDALING NIET GECONCENTREERD BIJ BEPAALDE SOORTEN MUSEA

De daling van de subsidies is niet geconcentreerd bij bepaalde soorten musea. De samenstelling van musea met een subsidiedaling verschilt nauwelijks van musea zonder daling. Musea met een subsidiedaling bestaan bijvoorbeeld voor bijna een kwart uit kunstmusea en dat verschilt niet van musea 53


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen zonder daling. Musea met een sterke daling vinden we iets vaker in de Randstad (54%). Dat is voor musea met een minder sterke daling en musea zonder daling in mindere mate het geval (respectievelijk 44 en 40%). Musea met een subsidiedaling zijn in 2011 minder afhankelijk van subsidie dan musea zonder subsidiedaling. Dat is uiteraard ook in 2014 het geval. Over de hele linie is de subsidie­ afhankelijk­heid tussen 2011 en 2014 verminderd, ook bij de musea zonder subsidiedaling. Dat komt ten eerste door de sterke stijging van de eigen inkomsten en ten tweede door de subsidiedaling bij 70% van de musea. SAMENSTELLING MUSEA 2014 (in %) Sterke subsidiedaling

Minder sterke subsidiedaling

Geen subsidiedaling

Kunst

24

23

24

Geschiedenis

64

60

63

Natuurhistorie

8

6

6

Bedrijf, wetenschap en techniek

4

10

4

Volkenkunde

0

1

2

100

100

100

Randstad*

54

44

40

Aandeel subsidie in 2011 (in %)

64

62

70

Aandeel subsidie in 2014 (in %)

44

57

65

Totaal

* De provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.

Tussen musea met en zonder een subsidiedaling bestaan geen al te grote verschillen in het aantal bezoeken. Bij de baten en de lasten zijn de verschillen groter. Musea zonder subsidiedaling zijn – in termen van baten en lasten – groter dan musea met 54


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen daling. Dat spoort met de resultaten van hoofdstuk 8. Musea met een sterke subsidiedaling kampen gemiddeld met een exploitatietekort. Blijkbaar zijn ze er nog onvoldoende in geslaagd om hun eigen inkomsten te vergroten of hun lasten te verlagen. De overige twee categorieĂŤn hebben een exploitatieoverschot. BEZOEK PER MUSEUM Sterke subsidiedaling

Minder sterke subsidiedaling

Geen subsidiedaling

69.400

60.500

66.800

Aandeel buitenlands bezoek (in %)

30

33

17

Aandeel jeugdbezoek (in %)

15

22

20

Sterke subsidiedaling

Minder sterke subsidiedaling

Geen subsidiedaling

Baten

2.127.000

2.201.000

2.857.000

Lasten

2.195.000

2.100.000

2.759.000

-68.000

101.000

98.000

Totaal aantal bezoeken

BATEN EN LASTEN PER MUSEUM

Exploitatiesaldo

Trends bij musea met en zonder subsidiedaling, 2011-2014 STERK UITEENLOPENDE ONTWIKKELING VAN SUBSIDIES

Musea met een sterke daling kampen tussen 2011 en 2014 met een subsidiekorting van 38%; in 2014 zelfs 27% (zie figuur 9.1). Bij musea met een minder sterke daling neemt de overheidssubsidie met 7% af. Bij musea zonder daling stijgt de subsidie met 22%. 55


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen FIGUUR 9.1: TRENDS IN DE TOTALE SUBSIDIE PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

Gemeentelijke subsidies belangrijkste oorzaak van uiteenlopende ontwikkeling subsidies In een oogopslag is duidelijk dat bij de onderscheiden categorieën musea vooral de gemeentelijke subsidies de reden zijn voor de sterk uiteenlopende ontwikkeling (zie figuur 9.2). De provinciale subsidies dalen over de hele linie fors, maar die daling vindt – in tegenstelling tot de gemeentelijke subsidies – over de hele linie plaats (vergelijk figuren 9.2 en 9.3). Daarnaast is het financiële gewicht van de provinciale subsidies relatief beperkt. De Rijksubsidies dalen alleen bij de musea met een sterke subsidiedaling (zie figuur 9.4), maar die daling is veel beperkter dan bij gemeentelijke en provinciale subsidies.

56


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen FIGUUR 9.2: TRENDS IN DE GEMEENTELIJKE SUBSIDIE PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 150 125 100 75 50 25 0 2012

■ ■ ■ ■

2013 2014

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

FIGUUR 9.3: TRENDS IN DE PROVINCIALE SUBSIDIE PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 100 80 60 40 20

0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

57


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen FIGUUR 9.4: TRENDS IN DE RIJKSSUBSIDIE PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 120 100 80 60 40 20 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

Bij de musea met een sterke subsidiedaling nemen alle subsidiecategorieën tussen 2011 en 2014 het meeste af: • De gemeentelijke subsidies dalen maar liefst met 72%. Vooral in 2014 vindt een sterke daling plaats (met 66%). •D e provinciale subsidies nemen af met 39%. •D e Rijkssubsidies dalen met 8%. Bij de musea zonder subsidiedaling nemen tussen 2011 en 2014 de subsidies van gemeenten en het Rijk toe, en dalen alleen de provinciale subsidies: •D e gemeentelijke subsidies stijgen met 44%. •D e provinciale subsidies dalen met 27%. • De Rijkssubsidies nemen toe met 18%.

58


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen Musea met een minder sterke subsidiedaling nemen een middenpositie in: •D e gemeentelijke subsidies dalen met 7%. •D e provinciale subsidies nemen af met 28%. • De Rijkssubsidies stijgen met 2%.

Gevolgen voor baten, lasten en exploitatiesaldo Musea met een sterke subsidiedaling kampen tussen 2011 en 2014 met een omzetdaling van 10% (zie figuur 9.5). De omzetdaling is minder groot dan de subsidiedaling (38%), doordat ze meer eigen inkomsten hebben verworven. Bij de musea met een minder sterke subsidiedaling zijn de baten nagenoeg gelijk gebleven. Musea zonder subsidiedaling zien hun omzet – zowel door een stijging van de subsidies als van de eigen inkomsten – met 30% toenemen. FIGUUR 9.5: TRENDS IN DE BATEN PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (­ indexcijfers met 2011 = 100) 150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

59


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen Musea met een sterke subsidiedaling weten hun lasten in 2014 met 8% terug te brengen ten opzichte van 2011. Dat is echter niet voldoende om de daling van de baten met 10% op te vangen. Daardoor hebben deze musea in 2014 een exploitatietekort van gemiddeld 68.000 euro. Musea met een minder sterke subsidiedaling slagen erin om hun lasten met 2% te verlagen. Omdat hun omzet niet is gedaald, hebben zij een positief exploitatiesaldo. Bij musea zonder subsidiedaling stijgen de lasten tussen 2011 en 2014 met 27%. Dat is minder dan de stijging van de baten (30%). Daardoor hebben zij een positief exploitatiesaldo. FIGUUR 9.6: TRENDS IN DE LASTEN PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

60

2012

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

2013 2014


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen TRENDS IN HET EXPLOITATIESALDO PER CATEGORIE MUSEUM (in euro’s) Sterke subsidiedaling

Minder sterke subsidiedaling

Geen subsidiedaling

2011

-24.000

34.000

17.000

2012

19.000

15.000

26.000

2013

114.000

40.000

78.000

2014

-68.000

101.000

98.000

Vergroting eigen inkomsten Als reactie op kortingen kunnen musea hun eigen inkomsten vergroten of hun lasten terugbrengen. Musea zonder subsidiekortingen staan niet voor dergelijke keuzes. Musea met een sterke of minder sterke subsidieverlaging zetten sterk in op een vergroting van de eigen inkomsten (zie figuur 9.7). Deze nemen met 40% toe bij musea met een sterke subsidiedaling en met 15% bij musea met een minder sterke subsidiedaling. Opvallend is echter dat de eigen inkomsten juist het sterkste (49%) stijgen bij musea zonder subsidiedaling. Blijkbaar verkeren zij in een goede uitgangspositie om meer eigen inkomsten te verwerven.

61


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen FIGUUR 9.7: TRENDS IN DE EIGEN INKOMSTEN PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100)

150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

De oorzaak van de toename van de eigen inkomsten is vooral de stijging van de inkomsten uit entreegelden (zie figuur 9.8). Entreegelden zijn de belangrijkste bron van eigen inkomsten (gemiddeld 44%). Musea met een sterke subsidiedaling zijn erin geslaagd om een forse vergroting van de inkomsten uit entreegelden te realiseren. Deze zijn met 49% gestegen, een beduidend grotere stijging dan musea met een minder sterke subsidiedaling (15%), maar minder groot dan musea zonder subsidiedaling (63%). Over de linie hebben musea sterker ingezet op de publieksfunctie, ongeacht of ze wel of geen subsidiekorting ondervinden. Dit beeld zien we ook terug in de ontwikkeling van de bezoekcijfers (zie figuur 9.9).

62


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen FIGUUR 9.8: TRENDS IN DE INKOMSTEN UIT ENTREEGELDEN PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100)

150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

Het bezoek aan musea met een sterke subsidiedaling is met 52% het sterkst gestegen, gevolgd door musea zonder subsidiedaling: 42%. Bij musea met een minder sterke subsidiedaling blijft de bezoekstijging iets achter: 16%.

63


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen FIGUUR 9.9: TRENDS IN HET AANTAL BEZOEKEN PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100)

150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

Verlaging lasten Welke keuzes maken musea met en zonder subsidieverlaging bij de lasten? We hebben in figuur 9.6 al gezien dat musea met een subsidiedaling hun lasten hebben teruggebracht, terwijl de lasten bij musea zonder subsidieverlaging gestaag blijven stijgen. Bezuinigen musea met een subsidieverlaging heel sterk op bepaalde posten? In het algemeen nemen we bij de ontwikkeling van de verschillende kostenposten geen al te grote verschillen waar tussen musea met en zonder subsidieverlaging. Bij musea zonder subsidieverlaging stijgen de kosten van aankopen weliswaar in tegenstelling tot musea met een subsidieverlaging, maar deze kosten fluctueren sterk in de in de tijd. Voor de 64


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen vaststelling van een duidelijke trend of een trendbreuk is het nog te vroeg. Bij de ontwikkeling van het betaalde personeel is het beeld diffuus (zie figuur 9.10). Musea met een minder sterke subsidiedaling brengen de omvang van het betaalde personeel met 7% terug en compenseren dit met de inzet van vrijwilligers. Musea met een sterke subsidiedaling hebben in eerste instantie sterk bezuinigd op het betaalde personeel, maar brengen het daarna weer terug op het oude niveau. Musea zonder subsidiedaling maken andere keuzes. Daar stijgt de omvang van het betaalde personeel met 22%.

FIGUUR 9.10: TRENDS IN HET BETAALDE AANTAL FTE’S PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100)

150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

2012

2013 2014

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

65


9\ Effecten van overheidsbezuinigingen Bij de overige kosten van bedrijfsvoering (onder andere marketing, communicatie en verzekeringen) maken musea met een subsidieverlaging duidelijk andere keuzes dan musea zonder verlaging (zie figuur 9.11). Deze kosten nemen bij musea met een sterke daling af met 49%. Bij musea met een minder sterke daling lopen deze kosten terug met 5%. Bij musea zonder subsidiedaling stijgen deze kosten met 25%.

FIGUUR 9.11: TRENDS IN DE OVERIGE KOSTEN VAN BEDRIJFSVOERING PER CATEGORIE MUSEUM, 2011-2014 (indexcijfers met 2011 = 100) 150 125 100 75 50 25 0

■ ■ ■ ■

66

2012

Alle musea Musea met sterke subsidiedaling Musea met minder sterke subsidiedaling Musea zonder subsidiedaling

2013 2014


Conclusie De belangrijkste conclusies luiden: 24% van de geanalyseerde musea kampt tussen 2011 en 2014 met de gevolgen van een sterke subsidiedaling (25% of meer). Daarnaast heeft 46% van de musea een minder sterke ­subsidiedaling ondervonden. De daling van de subsidies is niet geconcentreerd bij specifieke soorten musea (naar aard van de collectie). De verschillen tussen musea met of zonder subsidiedaling zijn vooral het gevolg van uiteenlopende gemeentelijke bezuinigingen. Musea met een sterke subsidiedaling weten hun eigen inkomsten te verhogen en slagen erin om hun lasten te verlagen, maar dit is niet voldoende om de subsidiedaling op te vangen. Over de hele linie zijn de eigen inkomsten gestegen, vooral door een toename van de inkomsten uit entreegelden. Dit geldt zowel voor musea met als zonder subsidiedaling. Bij de lasten maken musea met een subsidiedaling andere keuzes dan musea zonder subsidiedaling. Musea met een subsidiekorting brengen hun lasten en in het bijzonder de overige kosten van bedrijfsvoering terug, terwijl die bij musea zonder korting gestaag blijven stijgen.

67


Colofon November 2015 Copyright Museumcijfers 2014 is een uitgave van de Stichting Museana. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieĂŤn, opnamen of andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

Disclaimer Ondanks alle aan de samenstelling van deze uitgave bestede zorg kan de uitgever geen aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die het gevolg is van enige fout in deze uitgave. Databewerking: Eric Verhoog (ABF Research, Delft) Analyse: RenĂŠ Goudriaan, Johan Visser (SiRM, Den Haag) Samenstelling: Gea Wold, Toine Berbers (Museumvereniging) Vormgeving: Def, Amsterdam Drukwerk: Zwaan Print Media Stichting Museana Rapenburgerstraat 123 1011 VL AMSTERDAM telefoon 020-5512900 benchmark@museana.net www.museana.net 68


Museum Paul Tétar van Elven Museum Rijswijk Museum Schokland Museum Slager Museum Slot Loevestein Museum Smedekinck Museum Spakenburg Museum Speelklok Museum Stad Appingedam Museum Stedhûs Sleat Museum Sterrenwacht Sonnenborgh Museum Swaensteyn Museum ‘t Behouden Huys Museum ‘t Oude Slot Museum Terra Maris Museum Tongerlohuys Museum Tot Zover Museum van Bommel van Dam Museum van Brabantse Mutsen en Poffers Museum van de 20e Eeuw Museum van Egmond Museum Van Loon Museum Veere Museum Vlaardingen Museum voor anatomie en pathologie Museum voor Communicatie Museum Wierdenland Ezinge Museum Willem van Haren Museum Zaanse Tijd Museumboerderij ’wt Olde Maat Uus Museumpark Orientalis Museumstoomtram Hoorn-Medemblik Muzee Scheveningen Nat. Biermuseum De Boom Nat. Reddingmuseum Dorus Rijkers Nationaal Archief Nationaal Baggermuseum Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945 Nationaal Gevangenismuseum Nationaal Glasmuseum/ Stichting Glas Nationaal Monument Kamp Vught Nationaal Museum van Wereldculturen Nationaal Onderwijsmuseum Nationaal Science Center NEMO Nationaal Tinnen Figuren Museum Nationaal Veeteelt Museum Nationaal Vlasserij-Suikermuseum Nationaal Vlechtmuseum Nationale Stichting De Nieuwe Kerk Natura Docet Wonderryck Twente Naturalis Biodiversity Center Natuurhistorisch Museum Maastricht Natuurhistorisch Museum Rotterdam Natuurmuseum Brabant Natuurmuseum Fryslân Natuurmuseum Nijmegen Ned. Instituut voor Beeld en Geluid Nederlands Artillerie Museum Nederlands Bakkerijmuseum Nederlands Fotomuseum Nederlands Leder en Schoenen Museum Nederlands Openluchtmuseum Nederlands Steendrukmuseum Nederlands Stoommachinemuseum Nederlands Tegelmuseum Nederlands Watermuseum Nederlands Zilvermuseum Schoonhoven Nederlands Zouavenmuseum Nieuw Land Erfgoedcentrum Noordelijk Scheepvaartmuseum

Oertijdmuseum De Groene Poort Oorlogsmuseum Overloon Openbaar Vervoermuseum Doetinchem, Stg. Openluchtmuseum / Themapark De Spitkeet Openluchtmuseum Het Hoogeland Openluchtmuseum Ootmarsum Oudheidkamer Texel Paleis Het Loo Nationaal Museum Panorama Mesdag BV Persmuseum Peter van den Braken Centrum Purmerends Museum Rijksmuseum Twenthe Rijksmuseum van Oudheden Rijssens Museum Rotterdams Radio Museum Schermer Molens Stichting Schoonewelle Mus. voor Natuur en Ambacht SCHUNCK* Science Centre Delft Singer Laren Slot Zuylen Smalspoormuseum Valkenburg Space Expo Speelgoed en Carnavalsmuseum Op Stelten Spoorwegmuseum St. Frans Hals Museum | De Hallen Haarlem Stadhuismuseum Zierikzee Stadsmuseum Almelo Stadsmuseum Doetinchem Stadsmuseum Harderwijk Stadsmuseum Steenwijk Stadsmuseum Woerden Stadsmuseum Zoetermeer Stedelijk Molenmuseum De Valk Stedelijk Museum Alkmaar Stedelijk Museum Coevorden Stedelijk Museum De Lakenhal Stedelijk Museum Kampen Stedelijk Museum ’s Hertogenbosch Stedelijk Museum Vianen Stedelijk Museum Zutphen Stedelijk Museum Zwolle Stg. Amsterdam Museum Stg. Borg Verhildersum Stg. Botanische Tuin Kerkrade Stg. Centraal Museum Stg. De Oude Kerk Stg. Gemeentemuseum Den Haag Stg. GeoFort Stg. Grote Sint Laurenskerk Alkmaar Stg. Haarlemmermeermuseum De Cruquius Stg. Het Bolwerk Stg. Het Nederlands Stripmuseum Stg. Kasteel Amerongen Stg. Kasteel Keukenhof Stg. Kasteel Radboud Stg. Klooster Ter Apel Stg. Koninklijk Eise Eisinga Planetarium Stg. Mommerskwartier Stg. MOTI, Museum of the Image Stg. Museum de Kantfabriek Stg. Museum ‘De Roos’ Stg. Museum Elburg Stg. Museum Kinderwereld Stg. Museum Maassluis Stg. Museum Menkemaborg Stg. Museum Nijkerk Stg. Museum Tromp’s Huys Stg. Museum Veenendaal

Stg. Museum Vekemans Stg. Museum voor Religieuze Kunst Stg. Muzeeaquarium Delfzijl Stg. Nationaal Sleepvaart Museum Stg. Nederlands Volksbuurtmuseum Stg. Pieter Vermeulen Museum Stg. Rijksmuseum Amsterdam Stg. Rijksmuseum Muiderslot Stg. Romeins Museum Stg. Stedelijk Museum Amsterdam Stg. Stedelijk Museum Schiedam Stg. Studiegroep Leudal, Leudal Museum Stg. Synagoge Elburg Stg. TwentseWelle Stg. Veenkoloniaal Museum Stg. Weegschaal Museum Naarden Stg. Zaans Museum Stg.Museum Stadskasteel Zaltbommel Stichting Amelander Musea Stichting De Nollen Stichting Feyenoord Museum Stichting Nationaal Veligheidsinstituut Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen Streek & Landbouwmuseum Goemanszorg Streekmuseum “De Meestoof” Streekmuseum De Acht Zaligheden Streekmuseum De Roode Tooren Streekmuseum het Admiraliteitshuis Streekmuseum Krimpenerwaard Streekmuseum Schippersbeurs, Stg. Streekmuseum Stevensweert Ohé en Laak Streekmuseum-Volkssterrenwacht Burgum ’t Fiskershúske Tassenmuseum Hendrikje Techniekmuseum HEIM TENT Stichting Centrum Beeldende Kunst Teylers Museum Thermenmuseum Titus Brandsma Museum Touwmuseum ‘De Baanschuur’ Trompenburg Tuinen & Arboretum Universiteitsmuseum Groningen Universiteitsmuseum Utrecht Valkerij en Sigarenmakerij Museum Van Abbemuseum Van Gogh Museum Veluws Museum Hagedoorns Plaatse Venrays Museum Verzetsmuseum Amsterdam Verzetsmuseum Zuid-Holland Vincent van GoghHuis Visserijmuseum Zoutkamp Voerman Museum Waterlandsmuseum de Speeltoren Watersnoodmuseum Wereldmuseum Rotterdam Westfries Museum Witte de With, Center for Contemp.Art Zandvoorts Museum Zee- en Havenmuseum de Visserijschool Zeeuws Maritiem MuZEEum Zeeuws Museum Zoutmuseum Zuiderzeemuseum Zwanenbroedershuis


Stichting Museana Rapenburgerstraat 123 1011 VL Amsterdam telefoon 020-5512900 benchmark@museana.net www.museana.net


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.