Kwintessens 2014-2

Page 1

KWINTESSENS 2014 - 2

7425_KWINTESSENS_COVER.indd 1-3

22/05/14 09:53


COLOFON REDACTIE Steven Cleeren Trui Moerkerke Christian Oosterlinck Mies Van Roy Jasmijn Verlinden WERKTEN MEE AAN DIT NUMMER Natasja Admiraal Leen Creve Christophe De Schauvre Stephanie Duval Elien Haentjens Roel Jacobus Adrienne Peters Yves Peters Lut Pil Katarina Serulus Kurt Vanbelleghem Koen Van der Schaeghe Jolien Vanhoof Anne van Oppen Abonnementen kunnen besteld worden op www.kwintessenstijdschrift.be. Losse nummers kunnen besteld worden op www.kwintessenstijdschrift.be/los.

FOTOGRAFIE COVER & SHOOT Fotograaf: Geert De Taeye Beeldbewerking: Sieg Minten TEKSTCORRECTIE Schrijf.be

Adreswijzigingen worden gemeld op het redactieadres.

ONTWERP The Factory Brussels Vincent Knecht & Bas Pattyn

Niets uit deze uitgave mag worden gebruikt zonder toestemming van de uitgever. © Design Vlaanderen

DRUK Sintjoris

Alle adressen van designers, kunstenaars, galeries e.a. kunnen bij Design Vlaanderen verkregen worden.

REDACTIEADRES Design Vlaanderen Kwintessens Koloniënstraat 56 (7de verdieping) 1000 Brussel T +32 (0)2 227 60 60 F +32 (0)2 227 60 69 info@designvlaanderen.be www.designvlaanderen.be www.designvlaanderen.be/kwintessens www.facebook.com/kwintessens www.kwintessenstijdschrift.be

Verantwoordelijke uitgever: Bernard De Potter, Koning Albert II-laan 35 bus 12, 1030 Brussel

Flanders

ISSN 07791534

European Entrepreneurial Region 2014

7425_KWINTESSENS_COVER.indd 4-6

22/05/14 09:53


INHOUD INTRO

SHOOT

2

63 GESCHETSTE MODE

DE STAD IN DE HOOFDROL Trui Moerkerke en Inge Vranken

KORT 3

-

SHOOT 8

DESIGN AVENUE Geert De Taeye

THEMA 16 ATELIER DE STAD Televisie start cocreatietraject voor steden Leen Creve 21 DE INVLOED VAN HET INDIVIDU Streetstyleblogs vormen een boeiend tijdsdocument Natasja Admiraal 27 KUNST EN DESIGN SAMEN IN DE OPENBARE RUIMTE Wanneer autonoom en toegepast werk elkaar aanvult Kurt Vanbelleghem 32 GASTVRIJHEID TOT IN DE DETAILS Innovatief hospitalitydesign Stephanie Duval 38 PRISON GEAR Een platform voor humane gevangenisarchitectuur Anne van Oppen 43 GROEI EN BLOEI IN EEN ASFALTCULTUUR De opmars van het stedelijke tuinieren Elien Haentjens 48 TIJDELIJKE INGREPEN, ONVERWACHTE MATERIALEN Textiel en de stad Lut Pil 54 DUURZAME EN HOLISTISCHE ONTWIKKELING VAN TWEEWATERS Buitengewone ambities voor de Leuvense brouwerswijk Koen Van der Schaeghe 59 FASHION AND THE CITY De (mode)status van een stad Trui Moerkerke

CASES 70 GERD COUCKHUYT, DE TOEGEVOEGDE WAARDE VOOR IMAGILIGHTS Christian Oosterlinck 72 FLANDERS FASHION FUEL: EEN DUWTJE IN DE RUG VOOR BELOFTEVOL MODETALENT Jasmijn Verlinden 74 HET BRUSSELS DESIGN CENTRE (1964-1986): 22 JAAR BELGISCH DESIGNBELEID Katarina Serulus 76 NIEUWE GENERATIE E-COMMERCE: MUSESTYLE Jolien Vanhoof 78 SPEELS, DISCREET LICHT Roel Jacobus GESPOT 80 CURIOSITIES Adrienne Peters 82 FASHION MANAGEMENT Roel Jacobus 83 TRANCHES DE VIE Lut Pil 84 THINK IN COLOUR Yves Peters 85 JURGI PERSOONS Jasmijn Verlinden 86 WHO’S YOUR CITY Christian Oosterlinck 88 MAD ABOUT SCHMUCK Christophe De Schauvre SPECIAL 89 MILAN DESIGN WEEK 2014 Trui Moerkerke, Christian Oosterlinck en Jasmijn Verlinden


INTRO

DE STAD IN DE HOOFDROL Toen de Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber in april voor een lezing naar België kwam, liet hij in Knack (9 april 2014) optekenen dat er een wereldwijd parlement van burgemeesters moet komen. Zijn nieuwste boek Als burgemeesters zouden regeren is een pleidooi voor dynamische netwerken van sterke steden. “Het proces is al aan de gang”, vertelde hij in Knack. “Als steden zich verenigen, kunnen ze de agenda van de wereldpolitiek bepalen.” Hij haalde het voorbeeld van de klimaatconferentie in Kopenhagen aan. Regeringsleiders moesten er afspraken maken over het terugdringen van de CO2-uitstoot. Het draaide op niets uit. Maar de burgemeester van Kopenhagen had ook tachtig burgemeesters uitgenodigd. Die bleven aan de onderhandelingstafel zitten en namen concrete maatregelen. Benjamin Barber concludeert dat zijn idee niet zo utopisch is. Steden en de leefbaarheid van steden staan tegenwoordig hoog op de politieke agenda. Geen overbodige luxe. Verwacht wordt dat tegen 2050 driekwart van de wereldbevolking in een stad zal leven. Momenteel loopt in Rotterdam de IABR-2014 (de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam) met als thema ‘Urban by Nature’. De IABR richt zich sinds de oprichting in 2001 op “de toekomst van de stad, waar 80 % van de wereldbevolking, 90 % van de welvaart zal produceren”. Het uitgangspunt van IABR-2014 is het idee dat globale milieuproblemen pas opgelost kunnen worden als we de problemen van de stad oplossen. Rode draad door de activiteiten van de biënnale is de concrete zoektocht naar manieren waarop we ons stedelijke landschap kunnen plannen, ontwerpen en aansturen. Een goede timing dus om in deze Kwintessens een stadsdossier op te zetten. Daarin blikken we onder meer vooruit naar de ‘week van de stad’ die Canvas eind oktober organiseert (‘Atelier De Stad’, pagina 16). Want 2014 is ook voor de openbare omroep het jaar van de stad, met een op stapel staande vijfdelige documentairereeks over stadsprojecten in Brussel, Gent, Oostende, Kortrijk, Hasselt en Genk. Producer Paul Peyskens en zijn ploeg willen het verhaal van de stad van morgen brengen. Met tegen 2050 een miljoen nieuwe mensen in Vlaanderen, wordt bekeken hoe we slim met de stad kunnen omgaan en hoe de stad eerder een oplossing is dan een probleem.

INTRO

Dat laatste idee komt wel vaker terug in het hedendaagse denken over steden: ondanks de grote uitdagingen, heerst toch een zeker realistisch optimisme. Geen highbrow van bovenaf opgelegd utopisme, maar werken en schaven aan een langetermijnproject voor de stad. En nu al stappen zetten. Zo is in Leuven het stadsvernieuwingsproject Tweewaters in volle ontwikkeling. Over tien jaar zal alles af zijn en moet deze wijk de stad op de internationale innovatiekaart zetten (‘Duurzame en holistische ontwikkeling van Tweewaters’, pagina 54). De revival van volkstuintjes en stadsboerderijen en de tuinieren-in-de-stad-trend (‘Groei en bloei in een asfaltcultuur’, pagina 43) draagt ook bij tot de leefbaarheid van steden en het welzijn van de inwoners. In deze projecten gaan ecologie en een gemeenschapsgevoel hand in hand. Dat design en kunst een belangrijke rol kunnen spelen in de vormgeving van de stad van de toekomst is geen nieuw idee, wel een boeiend gegeven dat we in dit dossier ook verder uitdiepen (‘Kunst en design samen in de openbare ruimte’, pagina 27). Maar niet alleen design en kunst spelen een rol: de aanwezigheid van de creatieve industrie in het algemeen heeft voor steden belangrijke economische repercussies. Een fenomeen dat de Amerikaanse academicus Richard Florida nader bekeek in Cities & The Creative Class (uit 2005). In ‘Fashion and the City’ (pagina 59) bekijken we de drang die grote steden hebben om zich een mode-imago aan te meten. In de hele geschiedenis waren zogenoemde modesteden altijd al verweven met de politieke en economische machtscentra in de wereld. Vandaag is dat niet anders. Maar er is wel enige discrepantie tussen de perceptie en de economische realiteit. Waar modesteden uit de ‘oude’ wereld (Parijs, Londen, New York, enz.) steevast de hitparades aanvoeren, verschuift gestaag heel wat economische modemacht naar steden in het Oosten. Ondertussen is Antwerpen, onze modestad bij uitstek, nummer 9 geworden op de wereldlijst van modesteden van The Global Language Monitor. Een knap en opmerkelijk resultaat. Waarbij we durven te hopen dat in de toekomst ook in een geglobaliseerde wereld, steden hun eigen (en in het geval van Antwerpen: eigenzinnige) modeverhaal succesvol kunnen schrijven. - Trui Moerkerke en Inge Vranken


KORT

FASHIONCLASH

FASHIONCLASH is een internationaal en interdisciplinair modefestival dat plaatsheeft in Maastricht van 12 tot 15 juni 2014. Het festival heeft als doel talent uit verschillende disciplines, culturen en een breed publiek te verbinden via mode. FASHIONCLASH biedt het podium aan meer dan honderd ontwerpers en kunstenaars uit dertig landen. Belgisch talent behoort ook tot deze massa ontwerpers: Tom Van der Borght, krjst, Ine De Haes, Shana Teugels, Lore Van Keer, heimweh, Lies Wambacq, va-tout en damn. FASHIONCLASH brengt modeshows, tentoonstellingen, pop-upstores en lezingen. Het geeft de nieuwe generatie ontwerpers en kunstenaars op die manier de mogelijkheid om hun werk te tonen aan een divers én internationaal publiek. FASHIONCLASH vindt plaats van 12 tot 15 juni 2014 in Maastricht.

Foto: Lisa Klappe

Foto © Trapholt Museum, Kolding

Finn Juhl, een Deens designicoon

Out to Sea? The Plastic Garbage Project

Foto © ZHdK

Onze weidse oceanen zijn gevuld met tonnen ‘plastic garbage’. En het wordt er niet beter op, integendeel. De tentoonstelling Out to Sea? The Plastic Garbage Project, ontworpen door het Museum für Gestaltung in Zürich, ontleedt de diverse componenten van die weinig smakelijke plasticsoep. De samenstelling, toepassing en levensduur van de kunststof- materialen worden helder en hapklaar toegelicht. Dat educatieve verhaal wordt door Design museum Gent speels maar indringend verrijkt met een flinke portie hoopvol design: van recycling, over upcycling, tot ecodesign. Het verhaal ontwikkelt zich als een wijdvertakt spinnenweb dat reikt tot buiten de grenzen van het museum.

Het Design museum Gent presenteert tijdens de zomermaanden een retrospectieve over het werk van de Deense designer Finn Juhl (1912-1989). Als hommage aan deze grootmeester brengt het museum, in samenwerking met het designmuseum Trapholt in Kolding (Denemarken), een unieke tentoonstelling over deze belangrijke Deense ontwerper. Finn Juhl verwierf bekendheid met zijn innovatieve meubelontwerpen waarbij hij traditionele concepten en productiemethoden uitdaagde. Hij ontwierp massief houten meubilair met verleidelijke organische vormen, die door superieure vaklui werden uitgevoerd. In het midden van de 20ste eeuw was hij de internationale ambassadeur van het Deense design! Finn Juhl, een Deens designicoon loopt van 11 juli tot 12 oktober 2014 in het Design museum Gent.

Out to Sea? The Plastic Garbage Project loopt van 5 juli tot 12 oktober 2014 in het Design museum Gent.

KORT


Luc Mestdagh

Collect Van 9 tot 12 mei 2014 namen Design Vlaanderen en WCC-BF voor de tweede keer samen deel aan Collect, de International Art Fair for Contemporary Objects in de Saatchi Gallery in Londen. Op Collect staat de top van de internationale galeries in het domein van de crafts. Design Vlaanderen bracht werk van Ann Alleweireldt, Kris Campo, Tjok Dessauvage, Ria Lins, Jeanne Opgenhaffen, Pia Raeymaekers en Frank Steyaert. De stand lokte heel wat mensen en er werden verscheidene werken verkocht en contacten gelegd met galeries. Het koperspubliek bestaat over- wegend uit musea en internationale verzamelaars van keramiek, glas en juwelen. Opvallend is dat vooral het duurdere werk vlot verkocht werd. Dit was ook op de stand van Design Vlaanderen merkbaar wat resulteerde in een opmerkelijk verkoopresultaat.

Op 5 mei overleed Luc Mestdagh, één van de pioniers van de grafische vormgeving in België. Hij werd geboren in 1942 in Brugge. Na opleidingen handzetter-drukker en reclametekenen, trok hij naar de Staatliche Kunstacademie in Düsseldorf. In 1967 vestigde hij zich als zelfstandige, en in 1970 werd hij lid van Designteam, samen met Rob Buytaert, Antoon De Vylder en Rudy Verhelst. Hij was docent in verscheidene scholen in binnen- en buitenland. Hij verzorgde de basisvormgeving voor Antwerpen Culturele Hoofdstad 93, en we kennen hem van logo’s en van de signalisatie voor de luchthaven van Zaventem. Hij werkte hij onder andere voor de Koning Boude- wijnstichting, de Nationale Bank, de Gazet van Antwerpen en Shell België. Maar vooral herinneren we Luc Mestdagh als iemand die de grafische vormgevers probeerde te verenigen om zo hun belangen beter te verdedigen. De jongste jaren was hij nog actief als vormgever in residence bij Catapult in Antwerpen.

Inside / Outside Het Plantin Instituut voor Typografie organiseert tijdens de zomer de tentoonstelling Inside / Outside, met projecten van ontwerpers uit de expert classes ‘Type design’ en ‘Book design’. Tijdens de opleiding ‘Type design’ komen alle facetten van het letterontwerpproces aan de orde, van handschrift tot drukletter, van conventies tot systematiseringen, van analoog tot digitaal, enz. Uiteindelijk maakt iedere ontwerper een aanzet tot of zelfs een volledig nieuw lettertype. Voor ‘Book design’ moeten de deelnemers een dichtbundel, essay en monografie vormgeven. In deze tentoonstelling laten boekontwerpers en letterontwerpers, laureaten en studenten, schetsmatig en digitaal hun projecten van begin- tot eindfase zien. Niet alleen ontwerpen maar ook afgewerkte projecten, digitaal gedrukte boeken en nieuwe letters en alfabetten worden tentoongesteld.

1

een keuze uit de gedichten 1973 – 2013

bel

k Ku

enri

KORT

Inside / Outside loopt tot 31 augustus 2014 in het Museum Plantin-Moretus in Antwerpen.


Hoezo, Design?

Roel Vandebeek en de leerlingen van De Helix in Maasmechelen Foto © Jolien Fagard

Hoezo, Design?, een initiatief van Cultuurplatform Design en Stad Genk, prikkelt leerlingen uit de tweede en derde graad van het technisch en beroepsonderwijs om zelf vorm te geven, van idee tot een zelfgemaakt product. Daarmee zullen alle vaktechnische scholen voortaan design kunnen integreren in hun basisprogramma en praktijklessen. Ze krijgen daarbij de hulp van een professionele designer. De tentoonstelling in C-mine toont de resultaten van de samenwerkingen tussen designers Roel Vandebeek, Wim Segers, Leen Lisens, Frans Hegge, Frederic Boonen, Jan Kuppers, Wim Buts en Hanne Put en de leerlingen van zeven Limburgse vaktechnische scholen. Hoezo, Design? loopt tot 31 augustus 2014 in C-mine in Genk.

Lost & Found

Lucien Engels

Na de lancering van Willy Van Der Meerens Boomerang-tafel vervolledigt Frederic Rozier zijn Lost & Found-reeks met nieuwe heruitgaven van deze Belgische architect. Deze keer vervoegen ook iconische stukken van Lucien Engels de collectie. Updates van onder andere de Potence-lamp en de T1- eettafel van Willy Van Der Meeren sluiten zich aan bij het lijstje van de ‘vergeten’ Belgische designklassiekers. Frederic Rozier beschikt over de patenten en maakt systematisch selecties van visionaire ontwerpen van modernistische architecten en vormgevers. “Namen zoals Willy Van Der Meeren, Lucien Engels en Renaat Braem zeggen het grote publiek helaas nog weinig. Het is uit liefde voor design en door een knagende bezorgdheid over de teloorgang van patrimonium van eigen bodem dat ik Lost & Found opstartte.” De heruitgaven worden ook internationaal te koop aangeboden. De prijzen blijven redelijk – en goedkoper dan de oorspronkelijke stukken indertijd – zodat zoveel mogelijk mensen met de juiste mindset kunnen genieten van Belgische vormgeving in hun interieur. Meer info op www.lostnfound.be.

KORT


Textielatelier BASMA In februari opende Aliye Kurumlu haar textielatelier BASMA in Antwerpen. Het atelier drukt ontwerpen op textiel, hetzij op stoffen van de klant, hetzij op stoffen uit het atelier zelf. De gebruikte materialen bestaan uit natuurlijke vezels zoals katoen, linnen, wol of zijde. Aliye Kurumlu wil zowel startende ontwerpers als grote namen aantrekken. Ze vindt het belangrijk om goed in te spelen op de noden van haar klanten, en werkt daarom à la tête du client. Meer info op www.atelierbasma.be.

Upcycling Festival in Hasselt Creazi, een project opgestart door de kringwinkel Okazi in samenwerking met Stad Hasselt, organiseert van 19 tot 21 september 2014 het tweede Upcycling Festival ‘Stof tot Nadenken’. Met upcycling gaan we in de aanval tegen afval. Textiel wordt in grote hoeveelheden weggegooid. Maar zolang het niet versleten is, kun je er nog veel mee doen. Creazi is op zoek naar kunstwerken, interieurobjecten, modestukken en accessoires gemaakt met hergebruikt textiel. Voorwaarde is dat er gewerkt is met afgedankt textiel zoals oude kleding, afgedankte interieurstoffen en stofstalen. De werken zullen in Hasselt worden tentoongesteld vanaf 19 september 2014. Wie wil deelnemen, kan het deelnameformulier op de site downloaden. Deadline voor registratie is 15 augustus 2014.

In april verscheen het boek Printing Things, samengesteld en geschreven door Claire Warnier en Dries Verbruggen van Unfold en uitgegeven door Gestalten. Het boek presenteert meer dan honderd projecten van kunstenaars, ontwerpers en ‘makers’ die werken via 3D-printen. Daarnaast brengt het ook een technische introductie over het begrip, aangevuld met acht essays rond verschillende topics die de nieuwe technologie met zich meebrengt.

Tal van impactvolle maatschappelijke ontwikkelingen zetten het zorg- systeem in Vlaanderen steeds sterker onder druk. Welke uitdagingen staan ons te wachten en hoe kunnen we die ombuigen tot kansen? Het project OpenCareLab van Design Platform Vlaanderen probeert een beeld te scheppen van hoe de brede zorgsector er in de toekomst (20202040) anders kan uitzien. Verschillende scenario’s worden afgetoetst bij een ruime groep van experts en ontwerpers uit verschillende disciplines. Tijdens de workshops met ontwerpers, zorgverstrekkers en bedrijven in Ronse, Kortrijk en Hasselt worden meerdere prototypes uitgewerkt, gaande van producten tot diensten en om- gevingen. Prototypes die moeten zorgen voor een betaalbare, bereikbare en toegankelijke zorg in 2040. Het eindresultaat zal worden vastgelegd in een film en een publicatie. De primeur krijg je op dinsdag 21 oktober 2014 tijdens Design Fusion op Interieur in Kortrijk.

Meer info op www.gestalten.be.

Meer info op www.opencarelab.be.

Meer info op www.upcyclingfestival.org.

Printing Things

KORT


Surf naar www.kwintessenstijdschrift.be en abonneer je nu op Kwintessens! Profiteer nu van ons uitzonderlijke aanbod en geef jezelf een mooi designcadeau! Een stan- daardabonnement op Kwintessens kost 25 euro maar op www.kwintessenstijdschrift.be kun je ook kiezen voor een abonnement + tas Splash van Sylvain Willenz (35 euro) of een abonnement + kapstok Lines van Diane Steverlynck en Chevalier-Masson (35 euro).

Lines, Diane Steverlynck en Chevalier-Masson

De Nieuwe Oogst 2013 In het vorige nummer van Kwintessens maakte u kennis met de ontwerpers die Design Vlaanderen in 2013 erkende. In De Nieuwe Oogst 2013 kunt u het werk van deze ondernemende vormgevers – die met beide benen in hun vak staan, uitdagingen aangaan en grenzen opzoeken – ontdekken. De tentoonstelling loopt vanaf 6 juni 2014 en presenteert werk dat zich uitstrekt van meubel- en interieurobjecten, juweelontwerp, textiel, tot grafische en industriële vormgeving en illustratie. Kom het bekijken in de Design Vlaanderen Galerie in Brussel. De Nieuwe Oogst 2013 loopt van 6 juni tot 17 augustus 2014 in de Design Vlaanderen Galerie in Brussel.

Splash, Sylvain Willenz

Gent Glas Gent heeft geen echte traditie in de glasblazerij. Maar wel een aantal kunstenaars die zich uitleven met glasblazen, en die liggen aan de basis van de vereniging Gent Glas. Die werkt nu aan de uitbouw van een grote glashut in een oud gebouw in de Sleepstraat. Zoals in de Glasblazerij in Leerdam (Nederland), zal het mogelijk zijn om er vanop een tribune de glasblazers gade te slaan. Het brengt kunstenaars, ambachtslui en publiek samen. En het wordt zeker een toeristische attractie. Er wordt ook gedacht aan een mobiele werkplaats die bijvoorbeeld op de Gentse Feesten zou staan of in het Design museum Gent. De bedoeling is om in het najaar een Gents glasatelier op te starten. Meer info op www.gentglas.com.

Belgium Xtra Bold Sanny Winters, grafisch ontwerper bij Oeyen&Winters, ontbindt al haar duivels in dit kunstige boek over België. Door een typografische voorstelling van symbolen, hele en halve waarheden over Vlaming, Waal en Brusselaar ontleedt ze het land. Na heel wat brainstormsessies met Vlamingen, Walen en Brusselaars kwam ze tot 128 typografische parels die helden en minder bekende helden, plaatsen en iconische beelden, gebeurtenissen en non-events uitbeelden in de haar kenmerkende stijl. Een boek dat doet kijken over de haag en een spiegel voorhoudt aan elke inwoner van het land. Meer info op www.lannoo.be.

KORT


SHOOT

DESIGN AVENUE Voor deze shoot trok fotograaf Geert De Taeye de Brusselse straten in om nachtelijke lichtimpressies vast te leggen. De combinatie met kleurrijke objecten zorgde voor een verrassend, ietwat surrealistisch en mysterieus effect in deze reeks.

FOTOGRAFIE: GEERT DE TAEYE BEELDBEWERKING: SIEG MINTEN

DESIGN AVENUE


Geo Deco, juwelencollectie, Elisabeth Leenknegt DESIGN AVENUE


Play Time, publicatie in zeefdruk, Inge Rylant DESIGN AVENUE


Frieda Trayble, bijzettafel, Peter Van Riet voor Roltex DESIGN AVENUE


Miroir d’eau, vazen, Patrick Reuvis

DESIGN AVENUE


Kite, plooibaar zitje, Louise Charlier DESIGN AVENUE


Saartje, handtas, Roos Vandekerckhove DESIGN AVENUE


THEMA

STAD Steden en de leefbaarheid van steden staan tegenwoordig hoog op de politieke agenda. Terecht, want tegen 2050 zou ongeveer driekwart van de wereldbevolking in een stad leven. Aanleiding genoeg voor dit themadossier. We bekijken hier stedelijke woonconcepten voor de toekomst, bezoeken collectieve moestuinen in de stad, praten met makers van en deelnemers aan de Canvasdocumentairereeks Atelier De Stad en exploreren de rol van kunst en design in de openbare ruimte. Ook de band tussen mode en een stad wordt bekeken: geen frivole zaak, maar een kwestie van marketing en economie.


Atelier De Stad Gent: Niets is verloren The Sity, Milan Verstraete

TELEVISIE START COCREATIETRAJECT VOOR STEDEN

ATELIER DE STAD 2014 is voor de openbare omroep het jaar van de stad. Het hele jaar door gaat er extra aandacht naar allerlei stadsprojecten.

Atelier De Stad Oostende: Expeditie Dansand! Foto: Tine Declerck

Canvas houdt eind oktober een ‘week van de stad’ en toont vanaf 2 november vijf zondagen na elkaar een reeks unieke documentaires over geselecteerde stadsprojecten in Brussel, Oostende, Kortrijk, Hasselt en Genk, en Gent. Die Atelier De Stadprojecten krijgen steeds meer vorm. Deze zomer zult u er alvast offscreen niet naast kunnen kijken.

ATELIER DE STAD


De ploeg achter de documentairereeks De Canvasconnectie werkt dezer dagen aan een nieuwe reeks: Atelier De Stad. Producer Paul Peyskens legt uit: “In 2050 zullen we naar schatting met 1 miljoen nieuwe mensen zijn in Vlaanderen. Het platteland kunnen we niet verder verkavelen, dus zullen die 1 miljoen nieuwe mensen een plek moeten vinden in de steden. Hoe kunnen we daar ruimte voor maken? Hoe houden we de stad leefbaar? Canvas toont in deze documentairereeks hoe we slim kunnen omgaan met de stad en hoe de stad eerder een oplossing is dan een probleem. Wij willen een verhaal over de stad van morgen vertellen.” Dus lanceerden de televisiemakers een oproep vorige zomer. Ze nodigden de brede kunstensector uit om stadsprojecten in te dienen die niet-professionals en professionals uit diverse (toegepaste) kunstensectoren samenbracht in een cocreatietraject met als eindpunt een evenement deze zomer. Een jury met onder meer televisie- makers, journalisten en een museumdirecteur selecteerde vijf projecten die elk het onderwerp van een documentaire in november worden. “In de vijf stadsateliers werken kunstenaars, architecten, stadsplanners, designers, filosofen en wetenschappers samen aan ingrepen die de stad beter maken. Jong en oud, professional en amateur”, vat coördinator Amaryllis Jacobs samen. Tussen 4 juli en 5 oktober 2014 zullen de resultaten van het vele werk van de verschillende stadsateliers te zien en te beleven zijn.

Wim Embrechts, Christophe Meierhans, Bram Crevits, Paul Craenen, Eva De Groote, Merel Vercautere

Maar het is nog lente als we met alle woordvoerders rond de tafel zitten, in het atelier van Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen, de peter van Atelier De Stad. Atelier De Stad-projecten moeten per definitie over cocreatie gaan: de samenwerking tussen professionals en burgers, vrijwilligers en amateurs. Wat zijn jullie ervaringen met gedeeld ontwerpen en creëren? _ Merel Vercoutere, Oostende:

Wij hebben in Vrijstaat O. een klein huis, zonder grote infrastructuur voor podiumkunsten of expo’s, wij moeten dus altijd de stad in. Elke keer een andere plek betekent elke keer een nieuwe samenwerking.

Dat is verfrissend voor iedereen: wij geven dagelijkse gebruikers of bewoners nieuwe ideeën over hun plek, maar omgekeerd krijgen wij ook input. Zo hebben we bij een recent project veel vissers gesproken en hun ideeën, materialen en kennis gaan we zeker snel opnieuw gebruiken. _ Wim Embrechts, Brussel: We zijn

sowieso een partnershiporganisatie, we hebben altijd met andere organisaties samengewerkt. Bij dit soort oproep krijg je dikwijls een soort van laureaat van het idee en van

Foto © Wouter Van Vaerenbergh

de creatieveling, maar anderzijds hangt alles van de mogelijkheden en actoren af. We zijn voor deze Atelier De Stad nu echt tot een soort van cocreatie aan het komen die we nooit hadden kunnen voorspellen. _ Bram Crevits, Gent: Wij gaan er

altijd van uit dat een docent evenveel kan leren van een student als omgekeerd. We denken na over het proces van hoe iets tot stand komt, eerder dan louter op het product te gaan beoordelen. Ik denk dat cocreatie een heel mooie belichaming is

ATELIER DE STAD


van een ogenschijnlijk niet altijd zeer efficiënt, maar wel waardevol proces. _ Eva De Groote, Gent: Bij ons zit

cocreatie in ons DNA, al spreken we liever over peer-to-peer werken: waarbij in plaats van één leidinggevend orgaan dat van bovenaf dingen oplegt, ieder met zijn eigen skills en vaardigheden kan bijdragen om het geheel te besturen en organiseren. Dat doen we dagelijks in ons Lab, maar dankzij Atelier De Stad konden we nu echt alle Gentenaars uitnodigen om mee te denken en te maken.

Atelier De Stad Kortrijk: Kortrijk Congé

_ Paul Craenen, Hasselt/Genk:

Ook in de kunsteducatie zien we dingen verschuiven. De praktijken veranderen echt. Voor dit Atelier De Stad hebben we componist Wim Henderickx de opdracht gegeven om een heel groot werk te maken op een symbolische plek tussen die twee steden. Niet voor één orkest, maar voor honderden muzikanten: acht koren, vier harmonieorkesten, een symfonieorkest, maar ook bands, … het is een zootje bij elkaar (lacht). Je ziet dat zo’n componist op een andere manier begint te denken: hij levert geen kant-en-klare partituur af, maar laat dingen open en laat aanpassingen toe. Zowel voor onze partner Z33 als voor ons is de publieke ruimte erg belangrijk. Zodra je die opzoekt, ga je een partnership aan met de bewoners van die ruimte. En dat is zeker het geval in die Unie Hasselt-Genk. Er is bijna geen lokale organisatie die niet op de een of de andere manier betrokken is: van de muziek- academie tot de scheepvaart en de koksschool. Dan zie je dat zo’n kunstproject de aanleiding is om een totaal nieuwe dynamiek te creëren. Ik ben dus benieuwd wat die dynamiek op lange termijn kan teweegbrengen. _ Christophe Meierhans, Kortrijk:

Kortrijk Congé functioneert al van bij het begin vanuit een samenwer-

Unités de Vie, Boijeot Renauld Turon

kingsmodel: niet alleen tussen organisaties, maar ook tussen lokaal en internationaal, amateur en professional en tussen artiest en ‘toeschouwers’. Alles moet deze zomer in een tijdspanne van 25 uur gebeuren. Het festival wordt een klein model van wat een samen- leving is en hoe die werkt: hoe voeden, slapen, eten en drinken, hoe samen problemen oplossen? Jullie hebben het over toeschouwers, publiek, participanten en bezoekers. Hoe krijg je die geactiveerd? Hoe maak je van hen ontwerpers en betrokkenen? Bestaan daar succesformules voor? Met andere woorden: hoe werkt die cocreatie in de praktijk? _ Eva De Groote, Gent: Er is hele-

maal geen geijkte methode, het is een voortdurend maken. Wij werken bijvoorbeeld in thematische teams. Elk team werkt op een heel andere manier. Ze hebben allemaal een totaal andere dynamiek en zijn zelfsturend. En de samenstelling verandert continu. Mensen dragen bij op verschillende momenten in het proces, vanuit hun skills en interesses.

ATELIER DE STAD

_ Merel Vercoutere, Oostende:

Mensen brengen andere mensen mee. Hoe kun je iemand overtuigen dat een beleving van een groene ruimte de moeite waard is? Alleen maar door hen daar te krijgen. We hebben een eerste oproep gedaan en mensen die daaruit zijn gekomen, zijn nu een eigen groep rond zich aan het verzamelen. _ Christophe Meierhans, Kortrijk: Bij ons bestaat de uitdaging er niet in om volk te trekken. Kortrijk Congé is een populair evenement. Het gaat meer over wat er daar gaat gebeuren. Welke condities gaan we creëren zodat bezoekers echt gaan samenwerken ter plekke? Vorig jaar bijvoorbeeld zorgden we voor problemen die mensen verplichtten om samen te werken: een file bijvoorbeeld. Dat soort hinderpalen daagt hen uit: als er op een festival bijvoorbeeld geen bar of geen podium is, dan moeten vereende krachten zorgen dat het er wel komt. We’re all in it together. Dit gaat over politiek: we moeten samen oplossingen vinden die voor iedereen werkbaar zijn. Die energie van mensen die willen komen feesten en plezier maken, kan gebruikt worden om nieuwe oplossingen te doen ontstaan.


_ Wim Embrechts, Brussel: Wij zitten

aan het kanaal midden in een steeds armer wordende stad, waar mensen wonen die niet van hier afkomstig zijn en die alleen maar bezig zijn met te overleven en hun situatie te verbeteren. Er wordt veel over brede participatie geluld in dat soort wijken. Ik ben daar de laatste jaren zeer pragmatisch in geworden. Wij doen zeer concrete dingen. Wij betrekken mensen in iets wat rechtstreeks iets kan opleveren voor hen. Eerlijk, zo werkt het nu toch eenmaal voor ons allemaal? Als we onze ‘win-win’ niet vinden, doen we toch niet mee? Een paar jaar geleden organiseerden we een project rond gastronomische uitwisseling. We zorgden voor kraampjes en gaven één beperking: u mag ofwel bouletten, of soepen of pannenkoeken maken die in uw keuken voorkomen. En die mag u verkopen op onze markt. Door mensen dat kader te geven, en hen de opbrengst te laten houden, heeft het gigantisch goed gewerkt. Nu zijn we met Kanal Play Ground ook vanuit dat win-winidee bezig. Met jongeren die mee dingen maken en er iets voor terugkrijgen. Als het lukt. Horen onzekerheid en chaos bij cocreatie? Hoe gaan jullie daarmee om? _ Paul Craenen, Hasselt/Genk:

Wij zijn hier aan tafel allemaal ontwerpers van situaties die mensen samenbrengen. Je hebt een soort noemer nodig waardoor je mensen bij elkaar krijgt. Je moet mensen warm krijgen. Als dat lukt, dan nog blijft de vraag bij deelnemers: ‘Maar wat gaat het dan precies zijn?’ Je laat dingen afhangen van de situatie en de mensen, maar ergens moet je beheerder blijven. _ Eva De Groote, Gent: Wij willen projecten met impact realiseren. We denken dat de methode daarvoor ligt in voortdurend zoeken en bijsturen. Door samen te zitten met de peter van Atelier De Stad Peter

Atelier De Stad Brussel: Kanal Play Ground

Swinnen hebben we geleerd om de zogenoemde duivels aan de borst te drukken: om nog meer te kiezen voor niet-evidente partners en experts om zo het draagvlak te vergroten.

Floating, Antoine Chaudemanche en Lionel Bousquet

_ Bram Crevits, Gent: Het is inderdaad een constante zoektocht. Wij weven eerder dan dat we bouwen. _ Merel Vercoutere, Oostende:

Wij nodigen architecten uit op het festival om alles mee te volgen. De week daarna houden we met hen een masterclass waarin ze nadenken over die landschappen waarin het festival plaatshad. Wij werken dus in fasen. Wat is de rol van designers en stedenbouwkundigen eigenlijk in jullie projecten? _ Bram Crevits, Gent: Onze

studenten werken nu aan een ontwerpbriefing die ze kregen van de teams. _ Eva De Groote, Gent: Wij hebben

Dinsdag Designdag: de bedoeling is om mensen te leren denken als ontwerpers door hen aan concrete projecten mee te laten werken en hen ontwerpmethodes aan te leren. _ Wim Embrechts, Brussel: Toen

we een oproep deden, kregen we in Brussel veel minder klassiek design binnen dan verwacht. Wél kregen we veel artistieke en poëtische ideeën binnen. Dat is een draai die we niet voorzien hadden, maar die we wel toelaten en waar we ons nu op richten. Er is bijvoorbeeld het idee om een theatrale bootjestour op het kanaal te organiseren. In zo’n geval heeft het geen zin om een designer of een architect te betrekken, natuurlijk.

Wij betrekken mensen in iets wat rechtstreeks iets kan opleveren voor hen. Eerlijk, zo werkt het nu toch eenmaal voor ons allemaal?” Wim Embrechts, Kanal Play Ground, Brussel

- Leen Creve www.atelierdestad.be

ATELIER DE STAD


atelier de stad

atelier de stad

BRUSSEL

KORTRIJK

atelier de stad

HASSELT/GENK

Kanal Play Ground

Kortrijk Congé

Het Geluid van Hasselt – Genk

doel

doel

doel

Creëren van stedelijke ruimtes voor spel, sport en ontmoeting, op maat van de vele kinderen, jongeren en gezinnen in deze centrale wijken

wie

Platform Kanal en Architecture Workroom

Een tijdelijke, mogelijke, andere stad bouwen gedurende 25 uur om nieuwe concepten te testen

wie

aan tafel

aan tafel

Klankinstallaties, performances, geluidsexpo in C-mine en massaperformance met uitvoering van compositie van Wim Henderickx op 5 oktober 2014 aan de tuikabelbrug tussen Hasselt en Genk

Wim Embrechts van Platform Kanal

Christophe Meierhans, kunstenaar en cocurator van Kortrijk Congé

agenda

agenda

televisie

Canvas-uitzending op 9 november 2014 met als thema ‘Openbare ruimte maken in een grootstad’

Kortrijk Congé van zaterdag 12 juli 2014 om 12.07 u. tot zondag 13 juli 2014 om 13.07 u.

televisie

Canvas-uitzending op 2 november 2014 met als thema ‘De ideale stad’

www.kanalplayground.be

Expeditie Dansand

doel

doel

Antwoorden geven op deze vragen: Stel dat we zouden kunnen oogsten wat vandaag verloren gaat. Stel dat we overlast als grondstoffen zouden bekijken?

wie

Timelab en KASK / School of Arts aan tafel

Eva De Groote van Timelab en Bram Crevits van KASK / School of Arts

agenda

Heel de zomer lang evenementen en lezingen. Oogstfeest op 20 september 2014

Canvas-uitzending op 30 november 2014 met als thema ‘Stadsecologie en smart citizenship’ info

televisie

Canvas-uitzending op 16 november 2014 met als thema ‘Hoe steden met elkaar verbinden’

info

www.uniehasseltgenk.be/het-geluid-atelier-de-stad

OOSTENDE

Niets is verloren

www.atelierdestadgent.be

agenda

info

atelier de stad

GENT

op televisie

Paul Craenen van Musica

www.kortrijkconge.be

info

atelier de stad

wie

Musica, kunstencentrum Z33 en C-mine Genk

Kunstencentrum Buda, De Kreun en vzw Wit.h

aan tafel

Animaties in de zomer en artistiek evenement Kanal Play Ground van 17 tot 21 september 2014

Een akoestische brug bouwen tussen Hasselt en Genk

De grootste tuin van Vlaanderen creëren door stad, strand en hinterland met elkaar te verbinden via avontuurlijke tochten langs het Groen Lint rond de stad. “Wij dagen dansers en bewegingskunstenaars uit om andere mensen in beweging te krijgen op dat Groen Lint.”

wie

Vrijstaat O. aan tafel

Merel Vercoutere van Vrijstaat O.

agenda

Expeditie Dansand, van 4 tot 6 juli 2014

televisie

Canvas-uitzending op 23 november 2014 met als thema ‘Groen voor de stad’

info

www.vrijstaat-o.be/ atelier-de-stad-expeditie-dansand

ATELIER DE STAD

Atelier De Stad Hasselt/Genk: Het Geluid van Hasselt – Genk

Tuikabelbrug Foto: Kristof Vrancken © Z33


In navolging van vooraanstaande fotografen als Bill Cunningham en Scott Schuman (respectievelijk werkend voor The New York Times en The Sartorialist) hebben ontelbaar veel streetstyleblogs en -columns het levenslicht gezien.

STREETSTYLEBLOGS VORMEN EEN BOEIEND TIJDSDOCUMENT

DE INVLOED VAN HET INDIVIDU

Intussen spreken modecritici hun ongenoegen uit over het ‘modecircus’ van poserende bloggers buiten de internationale fashionshows. Het is mainstream geworden. Toch is streetstyle nog altijd een van de meest pure vormen van mode.

Ghent Streetstyle Foto: Bram Laebens

Kwintessens vroeg aan enkele professionals uit het vak hoe zij hun kop boven het maaiveld uitsteken en bracht de overeenkomsten en verschillen tussen de stijlen in diverse steden in kaart.


Ghent Streetstyle

“The best fashion show is definitely on the street. Always has been, and always will be.” Het zijn de woorden van Bill Cunningham, die wordt beschouwd als de grondlegger van streetstylefotografie. Al ruim veertig jaar fietst hij door Manhattan om de modetrends en het sociale leven op straat vast te leggen. Zijn columns voor The New York Times zijn, mede door de spontane stijl van fotograferen, van het begin af aan vernieuwend geweest. De inmiddels 85-jarige fotograaf is nog altijd actief, maar zijn werkveld is drastisch veranderd. Anders dan in het begin van zijn carrière schrijft Jan en alleman nu over streetstyle en zijn modeblogs geen niche meer. Zelfs de gratis kranten die op treinstations worden verspreid, hebben tegenwoordig een streetstylecolumn.

Foto: Bram Laebens

Meer mensen dan ooit tevoren voelen zich verbonden met mode.” Scott Schuman

“Meer mensen dan ooit tevoren voelen zich verbonden met mode”, verklaart Scott Schuman van The Sartorialist, die de hype niet erg vindt. De Amerikaan begon in 2005, nadat hij gestopt was met werken om meer tijd met zijn dochter door te brengen. Hij kocht een digitale camera en fotografeerde mensen op straat die hij er stijlvol vond uitzien. Inmiddels schiet hij campagnes voor bekende modemerken en editorials voor onder meer de Franse en Italiaanse Vogue, en heeft hij twee boeken op zijn naam staan. “The Sartorialist slaagt er nog altijd in om interessante en verrassende mensen vast te leggen,” constateren de Belgische vriendinnen Sofie Wielandts en Melanie Van den Plas, respectievelijk journalist en filmeditor. Samen maken zij clips voor hun onlineplatform Clipped Magazine en kregen de kans om Schuman te interviewen tijdens Paris Fashion Week. Zodoende waren ze er getuige van hoe hij zijn selectie op straat maakt: zorgvuldig en met veel liefde voor mode én

DE INVLOED VAN HET INDIVIDU

persoonlijkheid. “Hij concentreert zich echt op de psychologische kant van mode.” De meest invloedrijke ‘stijlmakers’ van dit moment zijn eenvoudig te achterhalen: ze zijn vaak al eens gestrikt door een modemerk om als gastontwerper op te treden voor een tijdelijke collectie. Toch is er een groot verschil tussen invloedrijke en inspirerende stijlmakers. “Wij laten ons graag verrassen door minder bekende namen”, vertellen Wielandts en Van den Plas. Zo zijn we grote fans van de Italiaanse Simone Marchetti, een van de meest charmante mannen die we tijdens Paris Fashion Week hebben ontmoet. Voordien hadden we nog nooit van hem gehoord, maar toen we hem in Parijs zagen in zijn zwarte schoudermantel, strak gekamde haar en elegante schoenen, was onze aandacht meteen gewekt. Hij draagt zijn kleding als decorstukken: met veel waardigheid. Om hem op afstand in de gaten te blijven houden, volgen we hem nu op Instagram. Dat er tegenwoordig bijzonder veel mooie jassen worden gedragen, toont al aan hoe belangrijk streetstyle is: mensen leven en presenteren zich graag op straat. Nu het buiten warmer is, worden jassen ook liever over de schouders gedragen dan gewoon achter- wege gelaten, om de hele look te versterken.”


Zwarte kraaien en kleurrijke pauwen? De verslaggeving van het modebeeld op straat heeft een transformatie doorgemaakt: waar het is ontstaan als een ‘stijldocumentaire’ van een specifieke stad of land, ligt de focus tegenwoordig veelal op de bezoekers van de internationale fashionweeks. Niet iedereen is te spreken over de groeiende groep poseurs die zich voor de shows uitdossen met maar één doel: zo vaak mogelijk door de aanwezige fotografen te worden vastgelegd. Modejournalist Suzy Menkes – die recent de overstap maakte van The International New York Times naar Vogue – heeft zich al eens kritisch over het onderwerp uitgelaten. In haar artikel ‘The Circus of Fashion’ trekt ze een beeldende vergelijking tussen de ‘zwarte kraaien’ (lees: een selecte groep modejournalisten) die in de jaren 90 de shows bezochten en de kleurrijke ‘pauwen’ die tegenwoordig rondom de fashionweeks paraderen. “What happened to street style?” kopt The Business of Fashion in januari 2014. Auteur Max Berlinger stelt dat streetstylefotografie steeds meer op editorials uit modebladen is gaan lijken. Individualiteit is tegenwoordig vaak ver te zoeken in deze beelden, die volgens hem sterk worden beïnvloed door de mode-industrie en soms ook onderdeel zijn van een slim marketingplan. In zijn artikel haalt hij scherp uit naar Anna Dello Russo, de extravagante hoofdredacteur van de Japanse Vogue, en constateert dat het merendeel van haar kleding gesponsord is. Toch is het maar de vraag of dat de echtheid van haar look tenietdoet. “Je ziet steeds vaker dat fashionista’s in dialoog gaan met kledingmerken om hun persoonlijke stijl af te stemmen op wat ze aangeboden krijgen”, aldus Wielandts en Van den Plas. “Als streetstyle synoniem is aan authenticiteit, dan veeg je dat niet zomaar weg met het dragen van gratis kleding. Integendeel, sommige bloggers kunnen hun persoonlijkheid misschien een stuk beter uiten, nu ze van bepaalde modemerken items aangeboden krijgen.” “Als we teruggaan in de geschiedenis van de portretfotografie, valt op dat het vanaf het begin een sociale activiteit was waarbij men zorgvuldig nadacht over de kleding en bijpassende accessoires. Met het dragen van een kostuum wilde een man zich bijvoorbeeld een hogere status aanmeten dan hij daadwerkelijk had. Zijn die foto’s minder waardevol omdat die man niet zijn dagelijkse werkpak droeg? Allerminst. Kleding is communicatie en dat geldt nog steeds. Sommige mensen vertellen nu eenmaal een interessanter verhaal dan anderen: de een overdrijft graag, de ander houdt het liever bij droge feiten.”

Dat modecritici zich graag minachtend uitlaten over streetstyle, vinden de twee vooral verspilde energie. Het straatbeeld vormt immers een belangrijke inspiratiebron voor modeontwerpers. Onlangs lazen zij nog dat Dries Van Noten zich weleens laat inspireren door vrouwen die hij op straat tegenkomt. Ook van andere ontwerpers, zoals Alexander Wang, is bekend dat ze tijdens het tekenen graag een ‘frisse neus’ halen in de stad. Om die reden hebben veel urban elementen het tot de catwalk geschopt, denk maar aan sneakers, crewneck sweaters en de alomtegenwoordigheid van denim. Kortom: mode en de hedendaagse straatcultuur zijn met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar.

antwerpen

Au naturel

Antwerpenaren durven best voor opvallende kledingstukken te gaan, zonder daarbij hun ongedwongenheid te verliezen. Ze zijn verzorgd, maar niet overdreven opgedirkt. Momenteel vertaalt zich dat bij vrouwelijke twintigers bijvoorbeeld in een skinny jeans met omgeslagen broekspijpen boven een opvallende sneaker of schoen met plateauzool. Dat wordt gecombineerd met een volumineuze jas of accessoire dat de aandacht trekt. Die stijl is onlosmakelijk verbonden met de groeiende interesse in mannenmode, iets wat je overigens in alle modesteden ziet. Er wordt meer aandacht geschonken aan de schoen, een van de weinige accessoires waarmee de man zich écht kan onderscheiden. Om de schoen alle aandacht te geven, worden de broeken korter gedragen, een trend die je nu ook bij de dames ziet. Er vindt een interessante uitwisseling plaats: mannen- en vrouwenmode lijken elkaar alsmaar meer te beïnvloeden. Dat leidt bijvoorbeeld tot een uitgedachte, verzorgde dandylook voor de man, terwijl vrouwen eerder stoer dan sexy zijn. Beide vertegenwoordigen ze de huidige Antwerpse stijl: moeiteloos en modieus.” Sofie Wielandts en Melanie Van den Plas, www.clippedmagazine.be

DE INVLOED VAN HET INDIVIDU


Verrassende invalshoeken

Ghent Streetstyle Foto: Bram Laebens

gent

Alternatief

Streetstylefotografie in Vlaanderen kan letterlijk als een ‘jacht’ aanvoelen. Belgen zijn over het algemeen sober van stijl, dus je moet het echt zoeken in de details en afwerking. Persoonlijk hou ik daar erg van. Dat ‘uitgepuurde’ is bovendien waar Belgisch design om bekendstaat. Antwerpen is echt de modestad van België, en dat voel je onmiddellijk. Mensen zijn gewaagder gekleed en volgen alle trends op de voet. Je vindt er ook meer luxe-stijlen met veel glitter en glamour. Gentenaren zijn daarentegen minder volgzaam aan de trends en alternatiever. De retrostijl is en blijft aanwezig en de invloed van tweedehandsen vintagekleding is groot. Ik ben persoonlijk zeer benieuwd wat er dit seizoen zal gebeuren met de Birkenstock die, vanwege het duurzame aspect en hoge comfortniveau, goed past bij de Gentse stijl. Anderzijds is dat een trend met zoveel tegenstanders, dat ik moeilijk kan voorspellen hoeveel van die sandalen we de komende zomer gaan tegenkomen.” Karen Moreaux, www.ghentstreetstyle.com

DE INVLOED VAN HET INDIVIDU

Feit is dat veel modeblogs min of meer inwisselbaar zijn tijdens grote evenementen. Karen Moreaux van Ghent Streetstyle trekt er tijdens de fashionweeks daarom liever in de stad op uit, dan bij de shows te blijven rondhangen. Want dan kun je ervan op aan dat veel andere fotografen dezelfde persoon hebben vastgelegd in dezelfde outfit op hetzelfde moment. Persoonlijk brengen zij en haar vriend Bram Laebens daarom liever ‘gewone mensen’ in kaart in hun dagelijkse outfits. Bovendien blijft het dan niet bij een paar snapshots, maar kunnen het interview en de fotografie rustig en grondig verlopen. “Cruciaal is dat hij de vaste fotograaf is. Dat zorgt altijd voor uniek beeldmateriaal en een vaste sfeer in de foto’s waar mensen dol op zijn. Copywriting gebeurt altijd door mij om een constante schrijfstijl te waarborgen. Hiernaast zijn we zeer voorzichtig met reclame: we plaatsen bewust geen banners en doen niet aan affiliate marketing. Indien we een samenwerking aangaan, zijn we dus kritisch in de keuze van het merk en de uitvoering hiervan.” Fotograaf Mikael Colville-Andersen van Copenhagen Cycle Chic noemt nog een andere reden voor de uniformiteit van veel blogs: namelijk het feit dat veel mensen de fotografische stijl van enkele belangrijke streetstylebloggers kopiëren. “De 50 mm-lens. De onscherpe stedelijke achtergrond. De beelden zien er allemaal hetzelfde uit. Maar als je dat ‘vaste frame’ negeert, zie je nog steeds een individu.” Zelf vindt hij het stedelijke landschap door het anonieme oog van de camera het meest waarheidsgetrouw. In tegenstelling tot de geposeerde foto’s in het midden van de straat met een onscherpe achtergrond, neemt hij fietsende stadsbewoners van een afstandje waar. Eens in de zoveel tijd schiet hij een portret van iemand die op straat zijn aandacht trekt. “We zoeken naar mensen die één met zichzelf lijken te zijn. Naar persoonlijkheid, ook in de manier van kleden. Eerder een beetje funk dan een onberispelijke, perfecte outfit.” Onconventionele straatstijlen nodigen bloggers uit om te schrijven, wat op hun beurt anderen triggert om zich uitgesproken te kleden. Wat zal de impact van die interactie zijn in de toekomst? “Vooral de blogs die focussen op ‘echte mensen’ zullen de tand des tijds doorstaan”, voorspelt Karen Moreaux. “De toekomst van het circus


buiten de fashionshows lijkt me onzekerder. New York Fashion Week gaf al de start door bepaalde modebloggers niet meer op hun shows toe te laten.” Toch moet de impact van streetstyleblogs niet onderschat worden. Volgens Mikael Colville-Andersen heeft het alles maken met de democratisering van de mode. Hij noemt het zelf de belangrijkste ontwikkeling in de sector van de afgelopen decennia. “Modehuizen en ontwerpers hopen de massa te beïnvloeden, maar zullen nooit in staat zijn om invloed uit te oefenen op personen. Het zijn toch de sterke individuen die de toon blijven zetten. Dankzij het bestaan van streetstyleblogs hoef ik niet te wachten op de volgende uitgave van een bepaald modeblad, maar kan ik in slechts een paar klikken zien wat mensen dragen in alle grote steden op deze planeet.” In tegenstelling tot de perfect gestylede modellen in bladen, draait het hier om willekeurige individuen die ‘s morgens zelf hun outfit hebben samengesteld met een persoonlijke twist. Want ondanks dat het ‘exclusieve randje’ eraf is, hebben modeblogs nog steeds als functie om de stijlen, trends en subculturen in een bepaalde stad of regio te documenteren, waardoor ze ook een sociologische waarde hebben. Dat maakt streetstyle nog altijd echt, rauw en actueel. - Natasja Admiraal

Hel Looks, Streetstyle Helsinki

helsinki

Jong en hip

Finnen zijn dol op tweedehandskleding. Bij de opening van de zondagse vlooienmarkt in Helsinki staan er al tweehonderd mensen in de rij. Ook ruilen en lenen vrienden elkaars kleding onderling. Over het algemeen is het straatbeeld in Helsinki erg jong, daarom zijn de Scandinavische winkelketens Weekday en Monki hier zo populair. Naast ninetiesinvloeden zie ik veel skinny jeans, vooral voor de jongens, en daarnaast vervangt de grafische zwart-wittrend het voorheen kleurrijke modebeeld. Zelf mis ik in het straatbeeld soms wat duurdere designerstuff. Ik zou graag zien dat mensen sparen om die ene bijzondere rok van hun favoriete onafhankelijke ontwerper te kunnen kopen. We hebben hier weliswaar niet veel high fashion shops, daarvoor is Finland te klein, maar alles is natuurlijk online verkrijgbaar. Gelukkig spot ik ook hier individuen die de waarde inzien van mooie modestukken.” Liisa Jokinen, www.hel-looks.com


berlijn

Contrast

Typerend voor Berlijn is de mix van basics, vintage en geïndividualiseerde stukken. Ik denk dat het een van de weinige steden is waar de stijlen die het meest in het oog springen ook nog eens zeer comfortabel en betaalbaar zijn. We kleden ons niet zo volwassen als New York, zeker niet zo modieus als Parijs of Milaan, niet zo clean als Kopenhagen en niet zo excentriek als Londen. Maar natuurlijk zijn er ook overeenkomsten met andere steden! Berlijn was nog nooit zo internationaal: mensen van over de hele wereld komen naar hier – en velen van hen blijven. Die mix van culturen heeft een grote invloed gehad op de streetstyle in de afgelopen jaren. Sterker nog, veel mensen die ik fotografeer, zijn recent hierheen verhuisd vanuit een ander land. In de wijken waar ik het grootste deel van mijn tijd doorbreng, zie ik veel volledig zwarte, vaak gelaagde outfits, gecombineerd met coole accessoires. Momenteel draait het ook om het maken van creatieve tegenstellingen zoals klassieke trenchcoats met hippe sneakers of skinnies. Maar zodra het ‘openluchtseizoen’ aanbreekt, komt de hippie in ons naar boven: in het weekend voel je gewoon de festivalvibe! Je ziet dan veel kleurrijke en soepel vallende kleding.” Katja Riley, www.berlinstreetstyle.de

ko p e n h ag e n

Doordacht

De stijl van Kopenhagen is homogener dan in andere steden: er is high fashion, maar niet zo gek veel variatie. Het is erg Scandinavisch. Het collectieve onderbewustzijn lijkt elk seizoen tot een conclusie te komen die iedereen aanspreekt. Streetstyle verandert niet op stel en sprong, maar vloeit soepel over in iets nieuws. Omdat Denemarken meer een design- dan een modeland is, lijken aankopen meer doordacht. Zelden zie ik iemand die niet heeft nagedacht over zijn kleding. Misschien omdat het belangrijker is om er goed, dan om er cool uit te zien, en het maken van een esthetische keuze belangrijker is dan pronken in de laatste mode. Mensen uit alle hoeken van de wereld die een bezoek brengen aan Kopenhagen vertellen me vaak hoe verbaasd ze zijn over het stijlvolle modebeeld. Daarom hou ik zo van thuiskomen na het reizen. Al geniet ik er juist van om andere steden te bezoeken omdat de stijlen daar meer experimenteel en eclectisch zijn.” Mikael Colville-Andersen, www.copenhagencyclechic.com

DE INVLOED VAN HET INDIVIDU

Copenhagen Cycle Chic Foto: Mikael Colville- Andersen

Berlin Streetstyle


KUNST EN DESIGN SAMEN IN DE OPENBARE RUIMTE WANNEER AUTONOOM EN TOEGEPAST WERK ELKAAR AANVULT Kunst en design groeiden door de technologische ontwikkelingen van onze maatschappij in de laatste 250 jaar sterk uit elkaar. Zelfs in die mate dat ze nu in de perceptie van de beoefenaars bijna diametraal tegenover elkaar staan. Er wordt vanuit de autonome beeldende kunst nogal eens neergekeken op de toegepaste vormgeving, waarbij velen vergeten zijn dat ze vroeger enkel in symbiose konden bestaan. Het zoeken naar een nieuwe, totale symbiose is hier niet de ambitie, maar op het vlak van hun functioneren in de publieke ruimte heeft de hedendaagse kunstenaar veel te winnen bij een samenwerking.

In het essay ‘Kleine Cartografie van de Gemeenschapskunst’ legt de kunstsocioloog Pascal Gielen duidelijk de vinger op de wonde. Hij stelt dat om het even welke artistieke actie die in de samenleving ontstaat, door diezelfde samenleving nooit als vol of geloofwaardig zal worden bestempeld. Omdat het in de eerste plaats nog altijd om een artistiek project gaat, dat dus nooit volledig in dienst staat van de maatschappij. Het artistieke project komt voor de kunstenaar altijd op de eerste plaats, zelfs als hij met zijn werk een uitspraak over die samenleving doet. Vanuit het hedendaagse adagium dat kunst in de openbare ruimte participatief moet zijn, wat het relationele verband tussen de kunstenaar en het publiek sterk uitvergroot, krijg je, zoals in elke relatie, tal van uitgesproken en onuitgesproken verwachtingen, ambities, frustraties en argumentaties. Alle kunst is a priori relationeel, maar wanneer een kunstenaar doelbewust de samenwerking met het publiek nastreeft en dat ook in zijn project verwerkt, dan komt de focus expliciet op de interactie te liggen. Die relatie kan op zijn minst precair worden genoemd, omdat er altijd een discrepantie zal blijven bestaan tussen de autonomie van het kunstwerk en de vooropgestelde toepasbaarheid van de dynamiek van het artistieke. De kwetsbaarheid van die relatie wordt nog vele malen uitvergroot als een kunstwerk het gemis aan sociale cohesie in de maatschappij als onderwerp heeft.

KUNST EN DESIGN SAMEN IN DE OPENBARE RUIMTE


Er is dus sprake van een deficit: een verschil tussen aan de ene kant de investering van de kunstenaar, die zijn opbrengst op een andere locatie int – in het museum, de galerij of het veilinghuis –, en aan de andere kant de verwachte return on investment voor de betrokkenen in de samenleving. Om Pascal Gielen te citeren: “De betrokkenen worden medeplichtig gemaakt aan een project dat uiteindelijk veilig landt in een artistiek oeuvre en daarmee ook binnen de kunstwereld”.1 Dit deficit heeft verschillende oorzaken. De eerste reden zit vervat in het discours van Pascal Gielen en gaat over de fundamentele vrees van de kunstenaar dat zijn werk niet als een kunstwerk zal worden beschouwd als hij zich volledig overgeeft aan zijn maatschappelijke engagement. Een kunstenaar die zich met zijn werk wil blijven onderscheiden binnen de kunstwereld zal zich daarom altijd moeten inhouden, want hij is geen activist, maat- schappelijk werker of politicus. Een kunstenaar is verplicht om te handelen vanuit zijn autonomie en hij kan enkel op het niveau van de vertaling werken. Hoezeer een kunstenaar ook is begaan met de sociale condities en hoezeer hij ook ‘verdwijnt’ in de maatschappij, op een bepaald moment zal hij de anekdotes, ervaringen en observaties moeten vertalen in een kunstwerk. Anders houdt hij op kunstenaar te zijn. Het is juist in die vertaling dat de betrokkenen in de maatschappij niet altijd kunnen volgen, want ze wordt gemaakt voor een ander publiek dat dan ook enkel vanuit die

Gielen, Pascal. ‘Kleine Cartografie van de Gemeenschapskunst’, p. 138, in Repressief Liberalisme, Uitgeverij Valiz, Amsterdam, 2013

1

vertaling het kunstwerk leest. Pascal Gielen stelt zich binnen deze context de terechte vraag of dat activisme wordt ingezet om een eigen carrière op te bouwen of om werkelijk de wereld te redden.2 De tweede oorzaak voor het deficit ligt in het feit dat er gewoonweg te veel van de kunstenaar wordt verwacht. Dat is vooral het geval wanneer er door een opdrachtgever een expliciete maatschappelijke of participatieve vraag wordt gesteld. Die opdrachtgevers – vaak openbare politieke of sociale besturen – vertrekken bij de formulering van hun vraag van een probleem dat voor hen al duidelijk is gedefinieerd en omkaderd. Het komt zelfs vaak voor dat de opdrachtomschrijving al hints meegeeft van hoe ze zelf het kunstwerk willen interpreteren. Een voorbeeld: in september 2012 lanceerde de Brusselse Geweste- lijke Huisvestingsmaatschappij een oproep voor het ontwerp en de verwezenlijking van een kunstwerk in vijf sociale woonwijken in het kader van hun 101 %-regeling. De opdrachtomschrijving ging uit van een maatschappelijke, stedenbouwkundige en artistieke inzet. Het gaf ook fijntjes mee dat de directeur tijdens een bezoek aan Lyon onder de indruk was van het lichtplan van de stad en dat hij droomt van verlichte gevels in een

Gielen, Pascal. ‘Situationele Ethiek’, p. 119, in Repressief Liberalisme, Uitgeverij Valiz, Amsterdam, 2013

2

KUNST EN DESIGN SAMEN IN DE OPENBARE RUIMTE

van de sociale woonwijken.3 Daarnaast vonden ze bij de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij dat het project via participatie en inspraak van de bewoners tot stand moest komen. Als kunstenaar word je op die manier wel in een mijnenveld gestuurd en vroeg of laat trap je zeker op een mijn, want de kans dat de smaak van de ‘broodheer’ overeenkomt met de behoeften en ambities van de bewoners is bijzonder klein. De opdrachtgever kan dus zelf sturen, maar dan is het nog de vraag of de kunstenaar de problematiek vanuit hetzelfde perspectief zal interpreteren. Hoe moet een kunstenaar zich verantwoorden ten opzichte van diegene die zijn honorarium betaalt als hij vaststelt dat die mee aan de oorzaak ligt van de sociale problemen? In zulke gevallen wordt het maatschappelijk-artistieke deficit een bodemloze put en kun je er donder op zeggen dat het kunstwerk (als het al wordt gerealiseerd) zonder toegevoegde waarde blijft voor de betrokken bewoners van een bepaalde buurt. Er wordt ook vaak te veel verwacht van de kunstenaar in verhouding met de middelen die hij krijgt. Men verwacht een Documenta met de middelen die men normaal gezien voor een tentoonstelling van amateurkunstenaars beschikbaar stelt.

Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (BGHM), Het 101 %-project – Oproep tot kandidaatstelling, p. 12

3


De betrokkenen worden medeplichtig gemaakt aan een project dat uiteindelijk veilig landt in een artistiek oeuvre en daarmee ook binnen de kunstwereld.� Pascal Gielen

Een derde oorzaak voor het maatschappelijk-artistieke deficit heeft te maken met de werkwijzen en methoden die kunstenaars hanteren om participatieve projecten of opdrachten uit te voeren. In de maatschappij werken, betekent dat mensen worden betrokken en dat ze zich organiseren in netwerken. Om als kunstenaar een succesvolle participatie te realiseren en om de noodzakelijke inzichten te verwerven in de mentale en sociale condities van het individu en van de context waarin die leeft en werkt, moet hij over vaardigheden beschikken die hij niet leert op een kunsthogeschool. Empathie en de bereidheid om te luisteren en te observeren, brengen een kunstenaar al een eind op weg. Maar ze volstaan zeker niet als hij echt streeft naar een bottom-up artistiek project waarbij het eindresultaat de dynamiek en de identiteit van de betrokkenen incorporeert en vertaalt. De kunst van het succesvol recupereren en assimileren van persoonlijke en genetwerkte verhalen in een artistiek project is weinigen gegeven. Want de methoden om die verhalen volledig tot hun recht te laten komen, verschillen grondig van de procedĂŠs die een kunstenaar gebruikt binnen de totale productie- cyclus van een kunstwerk. Er zijn professionele organisaties zoals De Nieuwe Opdrachtgevers waarbij curatoren die bemiddelende rol voor een deel op zich nemen, maar veel verder dan een schets van de context gaan ze meestal niet. Ze analyseren de vraag en gaan in op drijfveren die de noodzaak van het artistieke project moeten rechtvaardigen, maar dat staat nog ver van het participatieve model dat het deficit significant moet verminderen. De analytische en synthetiserende methoden die complementair en flexibel moeten worden ingezet,

maken tot nu toe ook geen deel uit van een curatorenopleiding. Een vierde en laatste aspect dat het deficit mee bepaalt, is het feit dat artistieke projecten altijd tijde- lijk zijn. De aandacht en zorg die de betrokkenen ontvangen binnen de context van een maatschappelijk artistiek project kan in vele gevallen heilzaam zijn, zolang het project loopt. Na afloop verdwijnen de kunstenaar en zijn medewerkers, en valt de aandacht volledig weg. Verschillende voorbeelden in het verleden hebben al aangetoond dat de gevolgen daarvan bijzonder nefast kunnen zijn voor de betrokkenen in bijvoorbeeld probleemwijken, omdat ze zich vaak gebruikt voelen. Een kunstenaar ziet het niet als zijn taak om de magnitude van zijn interventies en de ontstane dynamiek verder te laten duren nadat hij eenmaal de scène heeft verlaten. Zoals eerder gezegd, de relevantie van het artistieke ligt op een ander niveau dan die van het maatschappelijke. Kunstenaars die zichzelf met hun werk in de maatschappij plaatsen, kunnen op zich het maatschappelijk-artistieke deficit niet vermijden, want het is inherent aan de artistieke daad. Een kunstenaar hoeft niet in staat te zijn om tegelijkertijd evenveel aandacht te besteden aan het participatieve als aan het artistieke proces. Toch lijkt het vinden van het juiste evenwicht de sleutel tot de oplossing van het deficitprobleem. Beeldende kunstenaars kunnen die balans wel bereiken als ze bereid zijn om binnen de maatschappelijke arena samen te werken met een andere discipline die zich ook ent op dezelfde sociale dynamiek, namelijk design voor sociale innovatie. De complementariteit van die benaderingen kan leiden tot een structurele vermindering van het maatschappelijk-artistieke deficit.

KUNST EN DESIGN SAMEN IN DE OPENBARE RUIMTE


Designers die zich toespitsen op sociale innovatie richten zich in de eerste plaats op het vormgeven van participatie en inspraak. Vanuit een bottom-up benadering proberen ze dan zo tot nieuwe maatschappelijke structuren en samenlevingsvormen te komen. Slagen ze erin om dat in tandem te doen met de kunstenaar, en zo dus processen te genereren die tegelijkertijd worden aangestuurd vanuit het artistieke denken? Dan hebben ze de juiste ingre- diĂŤnten in huis om het noodzakelijke evenwicht tussen het maatschappelijke en het artistieke te bereiken.

Zo’n gezamenlijk traject kan in een viertal fasen worden onderverdeeld, waarbij de designer en de kunstenaar op voorhand hun doelen duidelijk op elkaar afstemmen.

In de eerste fase, het voorbereidende traject, neemt de designer het voortouw en focust hij zich op het verkennende onderzoek en op het organiseren van de participatie. De participatieve methodiek hangt af van de thematiek en doelgroep. Via observatie, bevraging, workshops en sociale experimenten gaat hij op zoek naar het draagvlak. Het ontwikkelen van de gemeenschappelijke doelen gebeurt in de eerste plaats via het verkennen van de geschiedenis van de locatie en van de persoonlijke en gedeelde ervaringen van de bewoners. Het doel van die eerste fase is om de participerende doelgroep te laten aanvoelen dat zij de grondstoffen leveren voor het kunstwerk. Via de workshops komen hun verhalen, meningen, ambities en visies niet enkel aan bod maar wordt er ook mee aan de slag gegaan. Zo begrijpen ze niet alleen het waarom van de artistieke interventie, maar

KUNST EN DESIGN SAMEN IN DE OPENBARE RUIMTE

hebben ze ook het gevoel dat hun bijdrages zelf noodzakelijk zijn voor het kunstwerk. Die ervaring moeten ze ook kunnen delen. Zo is het kunstwerk dan al een deel van hen. De beeldend kunstenaar participeert actief in de observaties en de contactmomenten en stuurt mee de workshops aan. Op die manier kan hij ook zijn artistieke visie introduceren en laten bevragen. Hij zal natuurlijk ook de opgedane kennis en ervaringen verwerken en vertalen in een autonoom werk. Hij deelt, geeft commentaar en stelt vragen. Hij noteert, archiveert en verwerkt. Hij vertaalt, verbeeldt en vertelt. Allemaal in nauwe samenwerking met diegenen met wie hij de inhoud en de inspiratie deelt. Op die manier is de kunstenaar geen vreemde en is het werk van iedereen. In de ontwerpfase, het tweede deel van het traject, is het vanzelfspre-


werksessie

schetsontwerp

werksessies

15/06

VOORTRAJECT

accordering

ONTWERP

REALISATIE

VALORISATIE

pantopicon & presentfuture kunstenaar henk visch participatie communicatie

In dit schema, schetsmatig aangeven door Joannes Vandermeulen (Namahn) en uitgewerkt door studio Pantopicon, wordt het collaboratieve proces weergegeven zoals het werd uitgewerkt in een projectvoorstel voor een publieke kunstroute voor de gemeente Zwolle in Nederland.

kend dat de kunstenaar op de voorgrond treedt, maar de designer kan de terugkoppeling van de verschillende ontwerpen naar de betrokkenen (bij)sturen. De momenten waarop iets tastbaar wordt, wanneer het letterlijk vorm krijgt, zijn vaak de delicaatste in het volledige traject. Fase één en twee kunnen elkaar zeker voor een deel overlappen. Zo krijgt de doelgroep ook een inzicht in de interne keuken van het artistieke project, en blijft het verhaal transparant. De kunstenaar hoeft zijn keuzes niet te verdedigen, maar hij kan ze wel duiden. Het doel is het opgebouwde draagvlak te behouden, om de betrokkenheid met het uiteindelijke project zo breed mogelijk te maken. In hoeverre de uitvoerende fase (stadium drie) participatief is, hangt voor een groot deel af van de aard van het werk zelf en is op zich

niet noodzakelijk. De collaboratieve aanpak tussen kunst en design maakt het mogelijk dat kunstenaars van wie hun werk inhoudelijk niet maatschappelijk is georiënteerd, toch op een structurele manier kunnen blijven werken in de publieke arena, zonder een te groot deficit tussen de verwachtingen en het resultaat. Het participatieve proces stopt niet nadat de kunstenaar zijn werk heeft ‘opgeleverd’. Integendeel. Tijdens de vierde fase, het posttraject, moet er aandacht gaan naar de vernetwerking van het kunstwerk binnen een stedelijk, economisch en educatief weefsel. Geslaagde maatschappelijke kunsttrajecten meet je niet af aan het directe resultaat, maar vanuit een duurzaam perspectief. Het kunstwerk moet, nadat de kunstenaar en de designer uit beeld zijn verdwenen, blijven ‘func-

tioneren’ in de context waarvoor het is gerealiseerd. Via de samenwerking met verschillende lokale organisaties (zoals schoolgemeenschappen, culturele instellingen, de dienst Toerisme en andere stedelijke diensten) kan men tot een diepgaande verankering van de artistieke project komen. In deze laatste fase neemt de designer dan opnieuw het heft in handen en ontwikkelt hij verschillende tools om dat doel te bereiken. - Kurt Vanbelleghem

Met dank aan Joannes Vandermeulen (Namahn), Nik Baerten en studio Pantopicon en Anne van Oppen voor hun bijdrage aan de conceptuele uitwerking van deze collaboratieve benadering.

KUNST EN DESIGN SAMEN IN DE OPENBARE RUIMTE


Ace Hotel Los Angeles

Foto: Spencer Lowell

De laatste jaren doken vele nieuwe vormen op van hospitality, die zich minder gemakkelijk laten vangen in de definities van een eeuwenoude industrie. Zogenoemde disruptive bedrijven zoals Airbnb zetten de regels van de toeristische sector op hun kop door mensen met een vrije kamer in contact te brengen met reizigers op zoek naar een slaapplek. Online-initiatieven zoals Cookening en EatWith bieden een alternatief op de conventionele restaurantervaring, door gasten aan tafel te laten schuiven in de woonkamers van ‘gewone’ mensen.

INNOVATIEF HOSPITALITYDESIGN

GASTVRIJHEID TOT IN DE DETAILS GASTVRIJHEID TOT IN DE DETAILS


Niet iedereen is fan van Engelse termen, en toch beschrijf ik het onderwerp van dit artikel graag als de hospitalitysector, want de vertaling naar het Nederlands – horeca – is een vlag die de lading niet dekt. Het gaat tegenwoordig om meer dan de verzameling hotels, eet- en drinkgelegenheden die we traditioneel associëren met de term ‘horeca’. Vandaag speelt het begrip ‘gastvrijheid’ een ruimere en belangrijkere rol dan ooit. Dat beaamt ook Ruud Belmans, creatief directeur van designstudio Pinkeye: “Die nieuwe concepten zijn persoonlijk, intiem en menselijk: ze vullen de belangrijkste aspecten van hospitality perfect in.”

Je hebt een duidelijk concept en verhaal nodig om jezelf te differentiëren in deze markt.” Ruud Belmans

In de retail vertaalt het belang van gastvrijheid zich naar winkels met groene, rustgevende zones en een gezellige koffiebar, zoals in de nieuwe Concept Fashion Store in Lochristi die net nog werd genomineerd voor een World Retail Interior News Award. Het is ook niet verrassend dat de telefoon roodgloeiend staat bij het Antwerpse kapsalon Snip.Snip, dat recent een tweede locatie opende. Beide adressen zorgen ervoor dat de klant zich thuis voelt: zowel door een vriendelijke service als door een gezellige omgeving. Het is een verademing ten opzichte van de kille, haast futuristische stijl die zo lang het mooie weer maakte in de interieurs van de kapperswereld, en de breuk wordt duidelijk gesmaakt door een groot en enthousiast publiek. In een wereld waar gastvrijheid wordt verwacht en stilaan zelfs als vanzelfsprekend wordt beschouwd door de consument, moet de sector die er het meest afhankelijk van is, zich stevig aanpassen. Restaurantketens die overal ter wereld dezelfde formule openen, voelen zware concurrentie van de locals die een authentieker concept neerzetten. Hotelketens die uitpakken met 400 identieke kamers moeten het onderspit delven tegen boetiekhotels die een unieke beleving bieden. “Uitbaters beseffen dat de standaard niet meer goed genoeg is”, vertelt Ruud Belmans. “Je hebt een duidelijk concept en verhaal nodig om jezelf te differentiëren in deze markt. De consument is een pak kritischer geworden en is op zoek naar meer dan een kwalitatief product en goede service – die zaken zijn vanzelfsprekend.”

De nieuwe luxe Luxueus reizen stond lange tijd gelijk aan het aantal sterren dat naast de naam van een hotel prijkte. Het prestige van de grote merken was onaantastbaar en duurder betekende automatisch beter. In de jaren 80 begon de revolutie van de boetiekhotels: kleinere eigendommen die niet noodzakelijk (of zichtbaar) deel uitmaakten van een internationale groep. De nadruk kwam eerst erg te liggen op exclusiviteit, en verschoof langzaamaan naar design. Hoogpolige tapijten en marmeren inkomhallen moesten de plaats ruimen voor moderne, witte interieurs met technologische snufjes.

Bar Marie, Creneau International

Na drie decennia lijkt de hype rond ‘designhotels’ op zijn hoogtepunt. Nu elk zichzelf respecterend hotel de term ‘design’ in zijn omschrijving gebruikt, lijkt de toegevoegde waarde ervan te kelderen. Niet dat design plots onbelangrijk wordt, integendeel. Maar de kritische consument ontmaskert geforceerde en oppervlakkige stijlingrepen, en geeft de voorkeur aan concepten die 'echt' zijn,

GASTVRIJHEID TOT IN DE DETAILS


en op alle gebieden kloppen. Simone Pullens, senior designer bij ontwerpbureau Creneau International: “De consument is steeds meer op zoek naar een authentieke ervaring en wil waar voor zijn geld. Deze waarde zit hem niet per se in de luxe, maar wel in de beleving.” Goed design blijft een vereiste, maar het interieur en de branding van elk hotel moet dan wel onderscheidend zijn: “De consument wil geen massaproduct voelen maar een meer ‘op maat gesneden’ ervaring opdoen. Hij wil geen onpersoonlijke, minimalistische omgeving maar meer een ‘home away from home’”, vertelt Simone Pullens. Die tendens wordt het best geïllustreerd door de populariteit van Airbnb, die reizigers letterlijk laat verblijven in de thuis van iemand anders. Tom Palmaerts, trendwatcher bij Trendwolves, merkt op: “Volgens mij hebben we de periode van ‘act like a local’ achter de rug en evolueren we naar ‘just be a local’. We wensen ons op onze reizen te gedragen alsof we er wonen, hoe tijdelijk ook.”

Ace Hotel Londen

Simone Pullens is dan ook overtuigd van het belang van lokale samenwerkingen: “Lokale designers, brands en leveranciers weten wat er speelt in hun regio. Een heel interessant concept is My Plus One, dat ondertussen in vijf Europese steden bestaat. In die hotels boek je niet alleen een kamer, maar krijg je er een ‘local soulmate’ bij. Deze persoon maakt je wegwijs in de stad en laat je alle plaatsen zien waar je als toerist niet makkelijk zou komen.” Ook hotels profileren zich dus steeds meer lokaal: door samen te werken met plaatselijke artiesten en bedrijven voor het interieur, bijvoorbeeld. Tom Palmaerts stelt dat dat het verschil kan maken voor een keten die internationaal opereert: “Het lokale aspect is heel belangrijk, maar ik geloof wel dat alles staat of valt met een goed concept. Ace Hotel is een goed concept dat je

GASTVRIJHEID TOT IN DE DETAILS

kunt uitrollen, maar in iedere stad moet het wel zijn eigen vibe krijgen. Op het eerste gezicht mis ik dat een beetje bij Mama Shelter.” De Amerikaanse Ace Hotel-groep vult haar kenmerkende ‘lofi’ huisstijl op elke locatie anders in, en elk hotel heeft een sterk plaatselijk netwerk waarop het een beroep doet voor alles van interieurinrichting tot de invulling van aanpalende retail- of horecaruimtes. Mama Shelter liet een hotel ontwerpen door Philippe Starck dat vernieuwend, verrassend en bijzonder was, maar liet zich daarna verleiden tot het klakkeloos kopiëren van dat sjabloon in cultureel en geografisch zeer verschillende gebieden. Welke formule het langste leven beschoren is volgens Tom Palmaerts, is duidelijk: een sterk concept is het fundament, de leuke inrichting moet daarvan afhankelijk zijn.

Ervaringsgerichte concepten Een sterk concept, daar zit de Amsterdamse B&B Stout & Co. alvast niet om verlegen. De Belgische landschapsarchitect Steven Delva en Nederlandse interieurarchitect Stefan Bennebroek vestigden hun bedrijven, respectievelijk Delva Landscape Architects en Puur Plus, onder één gezamenlijk dak in Amsterdam, op de grondvesten van een oude brouwerij. Op de benedenverdieping werken hun medewerkers aan lange gemeenschappelijke tafels, op de bovenste verdieping werken de bedrijfsleiders aan hun nieuwe woonst: een duplexappartement met een dakterras. De verdieping ertussen richtte het koppel in als de bed and breakfast Stout & Co. “Wij willen de gasten meenemen in een omgeving waar de creativiteit overal voelbaar is en waar er geen barrière is tussen onze ontwerp- studio's en Stout & Co.”, legt Steven


Delva uit. “Gasten lopen met evenveel gemak de ontwerpstudio in en pakken een boek uit de bibliotheek of medewerkers gaan op het dakterras zitten werken.” Een bed and breakfast ingesloten tussen de woning van de architecten enerzijds, en de studio's anderzijds: het biedt een aparte ervaring aan de gasten, die verder gaat dan enkel een mooie slaapplek. “Je ziet dat de hospitalitysector ernstig op zoek is naar unieke concepten, zoals slapen in een oude hijskraan, in brugwachtershuisjes, in oude pakhuizen, enzovoort”, vertelt Steven Delva. “De koele, minimalistische en van lichtkleur veranderende hotelkamers met loungebanken verdwijnen gelukkig en moeten plaatsmaken voor plekken met karakter. We merken dat er een tendens is bij de gasten waarbij ze niet meer op zoek zijn naar megahotels in de drukke toeristische gebieden, maar op zoek zijn naar persoonlijke plaatsen met een ziel.”

Stout & Co.

Dat vertaalde het duo ook naar de inrichting van Stout & Co.: “Alles wat er in de kamers staat, is speciaal ontworpen, waarbij we heel zorgvuldig hebben gekeken naar de kwaliteiten van het gebouw. Alle details hebben we ontworpen in eerlijke materialen zoals massief hout, beton, staal, en handgebakken tegels, waardoor er een basis ontstaat van rust en herkenbaarheid.” Daarnaast worden de kamers ook opgeleukt door design van jonge ontwerpers: iedere kamer ziet er op die manier anders uit, en het werk is voor de gasten ook te koop. Een groot deel van de ontwerpers is verbonden aan het Belgische platform voor creatief talent De Invasie. “We bieden hen de mogelijkheid om hun werk in Amsterdam te promoten”, zegt Steven Delva. “Mijn roots liggen in België, en er is niets leukers dan connecties te kunnen maken tussen de verschillende ontwerpdisciplines. We merken dat dat weer leidt tot nieuwe creatieve samenwerkingen en ideeën. Een illustratrice die de wand in de ontbijtruimte met onze persoonlijke tips voor hotspots in Amsterdam heeft gecreëerd, hebben we ook aan een van onze andere projecten kunnen koppelen, en zo zijn we continu bezig met samenwerkingen.”

GASTVRIJHEID TOT IN DE DETAILS

Stout & Co.


De comeback van de hostels Nog in Nederland valt ook het King Kong Hostel op, een nieuw adres dat geïnspireerd design koppelt aan een rijke ervaring en betaalbare prijzen voor een overnachting in Rotterdam. Joël Ferdinandus verdiende zijn sporen in de mode- retail, maar schaart zich nu dus mee achter het hospitalityconcept King Kong: “Er is een steeds grotere vraag naar betaalbare luxe en specifiek naar affordable luxury hostels. Het laagdrempelige karakter van een hostel in combinatie met een unieke belevenis, met name de gemeenschappelijke ruimtes waar reizigers en locals elkaar kunnen ontmoeten, maken hiervan de nieuwe hotspots in een stad.”

Ook de Duitse keten MEININGER toont aan dat goedkoop niet omgekeerd evenredig hoeft te zijn met comfortabel en inspirerend. In Brussel opende de groep een hotel in de oude Belle-Vue-brouwerij aan het Brusselse kanaal. De mooie, minimalistische stijl van de kamers werd er aangevuld met het karakter van streetart-kunstwerken gemaakt door twintig Europese artiesten. En in het King Kong Hostel, waar oude legerbedden werden omgevormd tot hedendaagse slaapplekken, voorzien van persoonlijke bedlampen en kluizen met oplaadpunten voor elektronica, zijn de lakens volgens Joël Ferdinandus ‘van vijfsterren-niveau’.

Hostels werden nooit eerder zo erg beschouwd als broedplaatsen voor creativiteit én als een comfortabele of zelfs luxueuze optie voor de veeleisende reiziger. “We leven in de 21ste eeuw, dus de accommodatie en de faciliteiten dienen wel modern en zelfs hightech te zijn”, verklaart Joël Ferdinandus. “Het King Kong Hostel is gebaseerd op de ouderwetse gezelligheid van een hostel, vertaald naar de moderne eisen qua comfort en veiligheid en dit alles voor een budgetprijs.” Van onpersoonlijke slaapzalen en ongeïnspireerde interieurs is dus geen sprake bij de nieuwe gene- ratie hostels. De Generator Hostels die de deuren recent openden in onder andere Barcelona, Berlijn en Venetië werden ontworpen door The Design Agency uit Toronto, en in de lobby en kamers pronken verlichting en meubilair van ontwerpers als Tom Dixon en Marcel Wanders voor Moooi, in de mix met vintage vondsten en objecten die een lokale toets geven aan elk filiaal. In de badkamer vinden gasten bovendien de producten van kwaliteitslabel L'Occitane terug.

GASTVRIJHEID TOT IN DE DETAILS

King Kong Hostel


Smart urban living

citizenM Londen

Vroeger was in luxereizen het aantal sterren belangrijk, nu het design. We hoeven geen zwembad, als we maar goede wifi hebben.” Tom Palmaerts

De moderne reiziger is echter slim genoeg om te beseffen dat er geen concept bestaat dat een totaalpakket kan aanbieden tegen een lage prijs. Wie de beste locatie wil, de beste service, ruime kamers én alle moderne voorzieningen, zal daar nog steeds een premiumprijs voor moeten – en willen – betalen. Maar de meeste reizigers stellen prioriteiten, en hebben geen nood aan een alles-in-éénformule. Tom Palmaerts stelt: “Ik denk dat onze parameters aan het veranderen zijn. Vroeger was in luxereizen het aantal sterren belangrijk, nu het design. We hoeven geen zwembad, als we maar goede wifi hebben. We hoeven geen gigantische badkamer, zolang het maar mooi en slim ontworpen is.” Geen bedrijf is er tot op vandaag al zo goed in geslaagd om op de prioriteiten van de moderne stadsreiziger in te spelen als citizenM. De van oorsprong Nederlandse groep is bezig aan een indrukwekkende expansie, met hotels die de deuren openen op toplocaties in Londen, New York en Parijs. Aan de basis van het ontwerp ligt de overtuiging dat ruimte een overbodige luxe is in een hotelkamer. Elke kamer is een container die identiek werd ingericht, op een manier die gebruikmaakt van elke vierkante centimeter: innovatief design op het scherpst van de snede, binnen een efficiënt constructiemodel dat leidt tot een lagere prijscategorie. Tegelijkertijd zorgt citizenM voor een unieke ervaring, van de hightech entertainmentsystemen en grote bedden in de kamers en een bruisende lobby, tot de marketing- strategie die sterk inspeelt op de lokale omgeving van elk hotel. Ook dichter bij huis kennen ze de waarde van een goede marketingcampagne om het ervaringsaspect van hospitality in de verf te zetten. Zo nomineerde Toerisme Vlaanderen vorig jaar de stunt ‘Pay what you like’ van Different Hotels voor een award. De Limburgse hotelgroep bood tijdens de zomer van 2013 haar gasten de kans om zelf te bepalen wat ze voor een ‘Different’- weekendverblijf betaalden. De actie bracht een 300-tal overnachtingen op, maar zette de hotels vooral ook op de kaart als vernieuwers, en dat is misschien nog het belangrijkste in de ogen van de hedendaagse reiziger. - Stephanie Duval

GASTVRIJHEID TOT IN DE DETAILS


EEN PLATFORM VOOR HUMANE GEVANGENISARCHITECTUUR

PRISON GEAR Prison Gear combineert humanistische waarden met architecturaal onderzoek en houdt zo een pleidooi voor de integratie van een humanere strafuitvoering in het ontwerpproces van gevangenissen.

Fie Vandamme

PRISON GEAR


Een interview met Gideon Boie, initiator van Prison Gear.

onderzoek kwam telkens weer de situatie van de psychiatrische patiënt in de gevangenis ter sprake. Het vormt een enorm probleemstuk in België – waarvoor onze staat al vele malen veroordeeld is. Op deze manier ontstond eigenlijk heel toevallig het onderzoek naar gevangenissen. Het kwam op mijn pad en ik kon het niet laten liggen. Ik moest het bijna doen, niet alleen moreel gezien, maar ook professioneel: deze kennis mocht ik niet voor mezelf houden, ik voelde me geroepen om met deze problematiek aan de slag te gaan. In welke zin mist het moderniseringstraject van de Belgische gevangenissen een humane visie?

Prison Gear wordt beschreven als een platform voor humane gevangenisarchitectuur, wat houdt dat precies in? _Gideon Boie: Prison Gear is gebaseerd op verschillende onderzoeken: een combinatie van interviews met de betrokken partijen en literatuuronderzoek. Het doel is om te komen tot visieontwerpen voor een humanere manier van strafuitvoering, vanuit een herformulering van de gevangenisarchitectuur. We vertrekken hierbij altijd vanuit de Basiswet – een wet die de mensenrechten van de gedetineerde vastlegt. Het is geen traditioneel onderzoek in de zin dat ik eerst mijn onderzoek afrond, het publiceer en het vervolgens op allerlei manieren probeer wereldkundig te maken. Het is een actie-onderzoek, waarbij inzichten onmiddellijk worden verspreid. Sommige zaken zijn dan waarschijnlijk onaf en niet helemaal beargumenteerd, maar dat maakt niet uit. Het stelt ons juist in staat om snel nieuwe feedback te creëren door mensen te provoceren en te laten meedenken. Het huidige moderniseringstraject van de Belgische gevangenissen mist de humane visie die de Basiswet vereist. Dus richten wij ons met artikelen en pamfletten tot de bevoegde overheden en andere betrokken partijen. Ons doel is om vroeg in het ontwerpproces van een nieuwe gevangenis kleine momenten van reflectie te creëren en aan te zetten tot discussie. Hoe is Prison Gear ontstaan? Het project liep al een tijdje voordat ik het echt begon te organiseren als een onderzoek. Ik was bezig met de architectuur van de psychiatrie, waar zich vandaag interessante vernieuwingen voltrekken. Tijdens dat

In 2005 werd de Basiswet ingevoerd. Die formuleerde voor het eerst in de Belgische geschiedenis de mensenrechten van de gevangene. Ze stelt onder andere dat de vrijheidsberoving zo min mogelijk afbreuk mag doen aan de normale ontwikkelingskansen en het sociale contact van de gevangene. De ontwerpen van de nieuwe gevangenissen in Beveren en Dendermonde zijn symptomatisch voor het gebrek aan een humane visie op detentie. Die zijn nog steeds gebaseerd op de achterhaalde visie van de 19de-eeuwse gevangenishervormer Edouard Ducpétiaux. In die tijd richtte men zich enkel op individuele afzondering en werd er geen rekening gehouden met de toekomst van de gevangene. Resocialisatie was met andere woorden geen punt. Ook maakt het ontwerp voor Beveren geen verschil tussen ‘soorten’ gedetineerden. In dat geval spreekt men van ongedifferentieerde detentie, waarbij het niet uitmaakt of iemand een psychiatrisch patiënt, drugsdelinquent, moordenaar of wat dan ook is. Waarom is de situatie van de psychiatrische patiënt in de gevangenis problematisch? In de afgelopen jaren is de Belgische staat een tiental keren veroordeeld door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, voor de opvang van psychiatrische patiënten in de gevangenis. Hierbij gaat het natuurlijk over psychiatrische patiënten met een crimineel verleden. Je komt hier bij een fundamenteel, juridisch onderscheid in de discussie omdat een psychiatrische patiënt met een criminele achtergrond niet strafbaar is. Hij heeft een misdaad begaan, niet uit vrije wil, maar vanuit een drift of waanbeeld waarvoor hij geen verantwoording kan afleggen. Hij is ontoerekeningsvatbaar, en mag niet worden gestraft, maar moet worden verzorgd in een psychiatrische kliniek. Zijn situatie is uitermate problematisch. Patiënten met gewelddadige karaktertrekken worden door een psychiatrisch ziekenhuis geweigerd. Die mensen komen dan in de gevangenis terecht, want in België bestaat voor hen geen aangepaste structuur,

PRISON GEAR


zoals de tbs-klinieken in Nederland. Dit is dus de problematiek: ze worden geweigerd in een psychiatrische kliniek omdat ze te gevaarlijk en onhandelbaar zijn, maar belanden in de gevangenis waar geen psychiatrische verzorging gebeurt. Op de koop toe komen zij door een ongedifferentieerde detentie in aanraking met gedetineerden met wie ze beter niet in contact komen. Wat is het probleem van ongedifferentieerde detentie?

Detentie

is

geen industrie Beveren, Beel-Jaspers-Eyers, 2012, België

Nood aan ontwerp intelligentie Beveren-Ducpétiaux, 2006, Brussel

PRISON GEAR

In België is er sprake van ongedifferentieerde detentie: er is geen onderscheid tussen de verschillende gedetineerden, of toch niet vergaand. Mannen en vrouwen worden natuurlijk gescheiden, jong en oud meestal ook, en per gevangenisvleugel houdt men wel rekening met bepaalde verschillen, maar uiteindelijk komt iedereen in contact met elkaar, al is het maar tijdens de zogenoemde ‘wandeling’, het bezoek aan de gevangenisbibliotheek of een religieuze viering. Het is een groot probleem in het Belgische gevangenissysteem, dat losstaat van het probleem van de psychiatrische patiënt, maar in zijn geval alleen maar urgenter wordt. Welke stappen neemt de Belgische staat om deze problemen op te lossen? De Belgische staat heeft een masterplan opgesteld voor de modernisering van het gevangeniswezen. Oorspronkelijk heette dat ‘Masterplan 2008-2012’, daarna werd dat ‘Masterplan 2008-2012-2016’. Het einde is dus al binnen twee jaar gepland, maar het ziet er naar uit dat ze dat niet halen. Het plan was om circa zestien nieuwe gevangenissen te realiseren. Daarvan is Beveren de eerste aan de Vlaamse zijde – aan de Waalse zijde zijn er twee realisaties. De tweede in Vlaanderen, in Dendermonde, is blijven

hangen in procedures van de Raad van State. Een ander deel van het plan was de bouw van twee nieuwe Forensische Psychiatrische Centra, het equivalent van een tbs-kliniek in Nederland. Die zijn nu onder constructie (Gent en Antwerpen). Maar hiermee is alles gezegd, want er zijn nog geen exploitanten om de gebouwen in werking te stellen. Ze zijn dus ontworpen en gebouwd zonder te weten wie er moet werken. Cipiers of verplegers? Als het cipiers zijn, praten we over het ministerie van Justitie. Spreken we over ver- plegers, dan gaat het over het ministerie van Volksgezondheid. Dat conflict moeten we eerst oplossen. Pas begin april 2014 is een exploitant aangeduid voor het FPC Gent – na de voltooiing van de bouwwerkzaamheden. De vraag is dus in hoeverre het gebouw is aangepast aan de zorg die zal worden aangeboden. In welke mate is de stedelijke omgeving belangrijk voor een gevangenis? De Basiswet stelt dat de gevangene alle rechten moet krijgen die jij en ik hebben als burger, “in de mate van het mogelijke” – voor zover het past in een detentietraject. Een gedetineerde moet dus in staat worden gesteld om te werken, een opleiding te volgen, te sporten, cultuur op te snuiven, enz. In die context wordt de nabijheid van de gevangenis in het stedelijke gebied bijzonder belangrijk. Familiaal en sociaal contact spelen hierbij een centrale rol. Voor vrienden en familie is het sowieso een grote stap om goed contact te onderhouden met iemand in de gevangenis, zeker voor een langere periode. Als de afstand en locatie zo groot worden dat men omwegen moet maken om tot daar te komen, en dan ook nog eens op vaste uren, dan wordt dat steeds moeilijker. De gevangenis als systeem creëert dan een bijkomende vernedering, terwijl ze het bij wet moet voorkomen. Stedelijke inbedding is dus


Maarten Moonens

een soort basisrecht, terwijl paradoxaal genoeg het omgekeerde gebeurt bij de bouw van de nieuwe gevangenissen. Die van Beveren en Haren liggen net ver buiten de stedelijke agglomeratie. Vandaar de oefening in verschillende visieontwerpen om de gevangenis onderdeel te maken van het maatschappelijke gebeuren. Het visieontwerp van Fie Vandamme toont niet alleen een nieuwe interne organisatie van de gevangenis, maar leunt ook aan tegen een nieuwe stedelijke structuur. Vanuit gesprekken met gevangenispersoneel en gedetineerden brengt ze de noodzakelijke stedelijke randvoorwaarden aan het licht voor het doorlopen van een zinvol, humaan detentietraject. Het ontwerp dat een gevangenis in een rijwoning organiseert, gaat daarin heel ver.

Kun je het ontwerp van een rijwoning als gevangenis nader toelichten? ‘Het rijhuis als gevangenis’ is een onderzoek van Maarten Moonens. Hij bekeek de mogelijkheid om een gedetineerde zijn vrijheidsstraf in een huiselijke context te laten uitvoeren. Hiervoor wordt ook weer vertrokken vanuit de deten- tievisie zoals die is geformuleerd door vzw De Huizen en de Liga voor Mensenrechten in 2011. Die beschrijft een nieuw toekomstmodel voor detentie, die bestaat uit verschillende kleinschalige detentiehuizen die differentiatie toelaten op het vlak van beveiliging, detentie- invulling en begeleiding. Maarten Moonens werkt aan de hand hiervan een alternatief detentietype

uit in een standaardburgerwoning binnen een stad. De rijwoning wordt als prototype voorgesteld van genormaliseerde strafuitvoering, uitgevoerd in de gebruikelijke leefomgeving van de gedetineerde. Het complex situeert zich idealiter binnen een netwerk van gedifferentieerde detentiehuizen in de detentiezone Brussel. De gedetineerde wordt dan geplaatst in een detentiezone die aansluit op zijn woonplaats of voorkeur, waardoor het contact met vrienden en familie niet onnodig wordt ontwricht. Het ontwerp situeert zich in een traditionele woonblok op het Flageyplein in Elsene. De nabijheid van de Europese wijk, Louisalaan, Matongé-wijk en de universiteitscampus VUB/ULB maakt van het Flageyplein een plek van rijke sociale diversiteit.

PRISON GEAR


Het detentiehuis koppelt een drietal woningen en vormt ze om tot een bijzondere groepswoning voor tien tot vijftien gedetineerden. Samen vormen zij een leefgroep die onderdelen in de woning delen. Keuken en zitkamer hebben een katalyserende functie: daar ontmoeten de gedetineerden elkaar en ondernemen ze samen activiteiten. Het ontwerp zorgt voor een persoonlijke aanpak in een gemoedelijke atmosfeer. Het detentiehuis valt niet op in het straatbeeld, want de gevel blijft ongewijzigd, uitgezonderd een kleine verandering aan de raamprofielen.

De gebruikelijke zichtbare aanwezigheid van een gevangenis doet juist afbreuk aan de precaire positie van gedetineerden in het normale stedelijke gebeuren.”

De gebruikelijke zichtbare aanwezigheid van een gevangenis doet juist afbreuk aan de precaire positie van gedetineerden in het normale stedelijke gebeuren. Gevangenissen worden vandaag gezien als een onwenselijk programma voor stedelijke centra, omdat we denken aan de massale gevangeniscomplexen zoals we die nu kennen, met zo’n 300 gedetineerden per locatie. Maar dat wil niet zeggen dat detentie geen plaats heeft in de stad. Een schakeling van rijhuizen biedt hiervoor een oplossing. De rijhuizen geven detentie opnieuw een plaats in het hart van het stedelijke en maatschappelijke gebeuren. In de beperkte omvang van het rijhuis wordt samenwerking met de buitenwereld vereenvoudigd en vanzelfsprekend. Op die manier kan de gedetineerde stelselmatig en gecontroleerd deelnemen in de samenleving en wordt de kans op recidivisme kleiner. Een gevoel van relatieve autonomie draagt bij aan de re-integratie. Daarnaast wordt ook de drempel voor bezoekers verlaagd.

Gideon Boie

Het rijhuis als gevangenis Over

woondetentie ontwerpend onderzoek gedif ferentieerde strafuit voering Liga voor Mensenrechten vermaatschappelijking

26

PRISON GEAR

| Kennisplat form | D. Hedendaagse prak tijk voorbeelden en studies | Het rijhuis als gevangenis

D. Hedendaagse praktijk voorbeelden en studies

De kleinschaligheid en de stedelijke locatie bieden een unieke mogelijkheid om met een gedifferentieerd regime een zinvolle invulling te geven aan de vrijheidsstraf en zo de vrijheidsstraf daadwerkelijk te humaniseren. Belangrijk hierbij is dat beide ontwerpen een nieuwe visie tonen op architecturaal ontwerp: de architect ontwerpt geen eindproduct als dienstverlenend antwoord op de vraag van een opdrachtgever. Hij zet integendeel architectuur in om een nieuw proces van kennis- en visieontwikkeling op gang te trekken. Niets of niemand heeft ons hierom gevraagd of hiervoor opdracht gegeven – behalve de noodzaak vanuit de urgente maatschappelijke problematiek. Als ontwerpers weten wij ons gesteund door de Wet. - Anne van Oppen www.bavo.biz


Volkstuin Ganshoren

Foto: Hannes De Geest

DE OPMARS VAN HET STEDELIJKE TUINIEREN

GROEI EN BLOEI IN EEN ASFALTCULTUUR Steeds meer stadsbewoners voelen hun groene vingers kriebelen. Ze starten hun eigen moestuintje, op hun terras of in een collectieve tuin, of gaan hun groenten zelf oogsten op de boerderij. Vooral in Brussel loopt deze trend, die een vijftal jaar geleden begon, intussen op kruissnelheid. Naast de ecologische kant valt vooral het sterk sociale karakter van veel initiatieven op.

GROEI EN BLOEI IN EEN ASFALTCULTUUR


technologie beweegt. Al is natuurlijk ook de opbrengst, die kadert binnen het slow-foodprincipe, niet onbelangrijk. Ook kenmerkend voor deze tendens is het feit dat AVEVE de voorbije jaren verschillende winkels in het centrum van grote steden als Antwerpen en Gent opende. Ze verkopen er niet alleen bakken om groenten in te kweken, maar ook zaadjes voor plantjes die gemakkelijk te oogsten zijn. En Leefmilieu Brussel springt mee op de kar met zijn gratis startkit voor particulieren, die heerlijke groenten binnen handbereik belooft. Een stapje verder gaan de collectieve moestuinen in bakken op verloren ruimtes in de stad. Zo zijn er intussen in Brussel minstens een vijftigtal, en hun aantal groeit nog voortdurend. Zo startte Wouter De Raeve een vijftal jaar geleden Mr. and Mrs. Potager op aan station Congres. De moestuin was meteen een sociaal project voor de wijk Meiboom, en de eerste twee jaar begeleidde Wouter De Raeve de mensen bij het onderhoud. Intussen houden ze de moestuin zelfstandig draaiende, en zitten ze tussen het werken door samen op de Bank for all, een houten zitmeubel dat Wouter De Raeve bij de moestuin ontwierp. Een ander mooi voorbeeld is de moestuin op het dak van de Albertina-bibliotheek. Met zijn 350 vierkante meter en oriëntatie naar het zuiden leent het terras van de Koninklijke Bibliotheek zich uitstekend voor Potage-Toit. Het project werd in goede banen geleid door Filippo Dattola van de Brusselse vzw Le Début des Haricots, en intussen wordt de oogst gretig gebruikt door de keukenploeg van de bib zelf. Urban Farm, d&mdepot

Hoewel de verschillende moestuintjes los van elkaar niet echt opvallen, is het ongelooflijk wat er allemaal beweegt eens je wat dieper graaft. Want ook stadsbewoners zijn steeds meer met hun voeding en gezondheid bezig, en willen weten vanwaar hun voedsel komt. Daarnaast draagt ons toenemende bewustzijn voor de natuur wellicht bij tot deze evolutie. We zijn ons bewust van de vervuiling, en proberen door het eten van voedsel uit de buurt een tegenwicht te bieden aan de grootproductie en het industriële systeem. Tegelijk met de globalisering is er dus een tendens om zich opnieuw meer op de eigen omgeving toe te leggen.

Soms start de overheid deze projecten op, maar vaak komen ze ook vanuit de bewoners zelf of vanuit actiegroepen. Zo richtte een groepje natuur- en stadsliefhebbers de vereniging CanalPARK op, waarmee ze de buurt rond de Ninoofsepoort nieuw leven in willen blazen. “Toen we hoorden dat de gemeente Molenbeek plantenbakken had aangekocht om in dit ietwat verloren parkje te zetten, zijn we op de kar gesprongen. Intussen hebben we fruitbomen in de bakken geplant, en ruimen we het afval op telkens we hier komen. Op korte termijn willen we hier ook een weide met wilde bloemen maken, en het park uitbreiden tot de overkant van de straat. Op lange termijn zouden we het liefst van al de gigantische, leegstaande loods afbreken om er moestuinen te installeren, maar omwille van asbestproblemen kunnen we dat helaas niet zelf doen. Met onze aanwezigheid willen we wegen op de toekomst van deze site die – met de mogelijke bouw van een museum voor moderne kunst – op dit moment enorm veel aandacht krijgt”, vertelt Raf Knops.

Om die redenen schoten de moestuintjes in steden als New York, Berlijn, Londen en Amsterdam de voorbije jaren als paddenstoelen uit de grond. Heel wat mensen plaatsten enkele bakken op hun terras, en gingen zelf aan de slag met sla, pepers en kruiden. Ook in ons land kweken intussen heel wat liefhebbers zelf groenten op hun terras. Een mooi voorbeeld hiervan is de daktuin van kunstenares Annemie Maes die op zo’n 750 vierkante meter het kweken van mediterrane kruiden combineert met het kweken van groenten en fruit in bakken van de appelveiling van Haspengouw en het kweken van bloemen als voedsel voor haar bijen. In deze OpenGreenFarm haalt Annemie Maes inspiratie voor haar artistieke werk, dat zich op de grens tussen ecologie, kunst en

GROEI EN BLOEI IN EEN ASFALTCULTUUR

De laatste tijd merken we een toenemende belangstelling bij jonge gezinnen voor de tuintjes.” Hannes De Geest


Volkstuintjes Daarnaast zijn er de volkstuintjes die niet bij de eigen woning liggen en deel uitmaken van een groter geheel. Deze tuintjes genieten eigenlijk al een lange traditie, maar kennen door de hele hype rond tuinieren in de stad een hernieuwde belangstelling. In 1861 legde Pieter Bortier de eerste volkstuinen aan in Gistel. Die trend hing toen samen met het opkomen van een arbeidersklasse, en werd vooral door de vereniging het Werk van den Akker en den Haard – intussen uitgegroeid tot Tuinhier – gestimuleerd. Rond de Eerste Wereldoorlog zagen de eerste tuinverenigingen het levenslicht. Intussen zijn er naar schatting nog zo’n 4 500 echte volkstuinders actief in Vlaanderen en 1 500 in Brussel, en bestaan er heel wat verenigingen. “Zelf ben ik ondervoorzitter van VBVT, een vzw die aangesloten is bij Tuinhier”, vertelt Hannes De Geest. “De laatste tijd merken we inderdaad een toenemende belangstelling bij jonge gezinnen voor de tuintjes. Wellicht zit de precaire economische situatie van veel gezinnen in Brussel daar voor iets tussen. Andere tuiniers doen het meer vanuit hun ecologische bewustzijn. Met onze vereniging willen we de kennisoverdracht tussen jong en oud stimuleren, maar

we organiseren ook wedstrijden en acties. Zo konden we de terreinen aan de Schapenweg achter het UZ Brussel in Jette, waar ik ook zelf een tuintje heb, vrijwaren van de bouw van een stadion. Ons erfpacht is intussen zelfs verlengd, en in de boomgaard zijn zopas 20 extra appelbomen geplant. Daarnaast heeft onze Ukkelse afdeling Carpe Diem een terrein aan de Horzelstraat nieuw leven ingeblazen door de beplanting opnieuw te verzorgen en een petanquebaan aan te leggen. Eén keer per maand organiseren ze er ook een brunch of aperitief”, vertelt Hannes De Geest. Naast de economische meerwaarde is het vooral dat sociale contact dat de volkstuintjes zo belangrijk maakt. “Aan de Schapenweg zijn er 130 tuintjes, dus je komt altijd wel iemand tegen. Vooral voor oudere mensen is dat heel belangrijk, maar persoonlijk vind ik het ook fijn om mijn kinderen te laten kennismaken met de oorsprong van ons voedsel. Om de kennisoverdracht tussen jong en oud te maximaliseren, zullen we in de toekomst met VBVT en partnerorganisaties nog structureler te werk gaan. Want dat menselijke kapitaal vormt een enorme troef voor Brussel als duurzame stad in

spe”, stelt Hannes De Geest. “En als ik helemaal mag dromen, dan zou ik ervoor opteren om een deel van het koninklijke domein in Laken om te vormen tot volkstuintjes. Op die manier zouden de verenigingen in Brussel hun expertise verder kunnen inzetten voor de gemeenschap, en zou de koninklijke familie iets kunnen terugdoen voor de Brusselse bevolking.”

Natuur als guerrilla Net als in andere wereldsteden zijn in Brussel verschillende zogenaamde guerrillaverenigingen actief zoals Brussels Farmer en Brussels Guerilla Gardeners. Een van hun meest gekende acties is het collectief aanplanten van zonnebloemen in de stad. Rond 1 mei delen ze zaadbommen uit, zodat tegen eind augustus de hele stad in een zonnige, gele kleur baadt. Daarnaast ruimt Brussels Guerilla Gardeners in de loop van het jaar regelmatig stukjes openbare ruimte op, en plant ze er wilde bloemen of robuuste plantjes zoals tijm of laurier. Onder meer aan de voormalige Pechère-esplanade en aan een braakliggend stukje grond rechtover het PS-hoofdkwartier ondernam de vereniging al actie. Stapsgewijs evolueren, appreciatie krijgen en dan naar de moestuin. Wie consumeert, maakt niet zoveel uit.

Volkstuin Jette Foto: Hannes De Geest

GROEI EN BLOEI IN EEN ASFALTCULTUUR


Zelfoogst- boerderij Watermaal- Bosvoorde

oprichten, en dan is het de bedoeling dat op termijn 3 voltijdse krachten de boerderij in goede banen zullen leiden. De opbrengst van die 1,5 hectare moet goed zijn voor 300 individuen die zich kunnen abonneren en dan zelf hun voedsel kunnen komen oogsten op deze boerderij. In Vlaanderen bestaan er al zo’n 20 zelfoogstboerderijen, maar in Brussel wordt dit de eerste. Op de rest van het 3 900 vierkante meter grote terrein is onder meer plaats voor een weide voor de schaapjes en een medicinale tuin die in goede banen geleid wordt door Anja Van Geert, een doctor in de biologie die er ook workshops organiseert met haar bedrijfje Herbae.”

Stadsboerderijen Nog een hele stap verder gaan de zogenaamde stadsboerderijen. Terwijl boeren de stad de voorbije decennia verlaten hebben, keren ze nu terug. Deze stadsboerderijen worden doorgaans gerund door professionele landbouwers, en er is vaak ook een sociaal project aan gekoppeld. Zo werkt Nos Pilifs in Neder-Over-Heembeek al sinds 1984, en stelt ze intussen 170 mensen tewerk onder wie 140 personen met een mentale handicap. Intussen leveren ze over de hele stad voedselpakketten af, of kan iedereen er zijn groenten en fruit gaan kopen. Daarnaast zijn er momenteel 2 nieuwe grootschalige projecten in opbouw in Brussel: eentje aan de Kwartellaan in Watermaal-Bosvoorde, en Abattoir op het dak van de slachthuizen van Anderlecht. “Aangezien de omliggende tuinwijken Le Logis en Floréal beschermd zijn, is dit terrein dat ook. Vroeger werden hier kolen gekweekt, maar de laatste 3 jaar lag het terrein er verlaten bij. Samen met 6 vrijwilligers hebben we een vzw opgericht. Opmerkelijk is dat we allemaal universitairen zijn tussen 30 en 40 jaar oud, niet echt het profiel van wie vroeger boer werd”, lacht Maarten Roels. “Vorig jaar bereidden we het terrein voor met groenbemesters en aardappelen. Nu starten we het eerste seizoen op. Enkele collega’s zijn met schaapjes gestart en intussen hebben ze er een dertigtal. Zopas hebben we ook een serre opgezet om tomaten, komkommers en paprika’s te kweken. Volgens de principes van het CSA-model (community-supported agriculture) willen we in november een coöperatieve

GROEI EN BLOEI IN EEN ASFALTCULTUUR

Abattoir in Anderlecht wordt voor Brussel wellicht het paradepaardje, want het project moet uitgroeien tot de grootste dakboerderij van Europa. Symbolisch is vorig jaar de eerste boom geplant, namelijk een kriekenboom, en intussen is ook de bouw begonnen. Eind 2014 moet die klaar zijn, en in maart 2015 moeten de boerderij en het restaurant de deuren openen. Zowel klein fruit, alle soorten groenten en eigenaardigheden als spirulina – een soort bacterie die op een alg lijkt en vaak als voedingssupplement gebruikt wordt – en microplantjes als mosterdzaad en waterkers zullen er gekweekt worden in gigantische bakken. Onder de boerderij komt een hal waar veertig verkopers verse voeding aan de man zullen brengen. Die voedingshal met de stadsboerderij moet het startschot geven voor geleidelijke opwaardering van de moeilijke maar bruisende buurt rond de Anderlechtse slachthuizen, en moet er op termijn voor zorgen dat die aansluiting vindt bij de Brusselse Vijfhoek. - Elien Haentjens


Le Petit Botanique Ook in de Gentse deelgemeente Sint-Amandsberg wordt volop geploegd en gezaaid op een terrein van zo’n 7 000 vierkante meter dat het OCMW van Gent in bruikleen gaf aan de vzw’s Labeur en Compaan. “Uit onze gezamenlijke interesses voor ecologie en sociologie is deze samenwerking ontstaan. We hebben samen een aanvraag ingediend bij het Europees Sociaal Fonds, en krijgen nu achttien maanden de tijd om te bewijzen dat ons project levensvatbaar is. Naast onze stadsboer Martin Rébry willen we op termijn een tiental mensen in dienst nemen, en 20 000 kilo groenten en fruit per jaar oogsten. Zo’n 4 000 kilo zal gebruikt worden in ons eigen restaurant, de rest staat ter beschikking van de Gentenaars die lid worden van onze boerderij. Voor zo’n 300 euro per jaar zullen een 250-tal families hier vanaf 2015 hun groenten kunnen komen oogsten. En zo kunnen wij meteen onze stadsboer betalen”, vertelt Ron Hermans, directeur van vzw Labeur. “Als eerste fase openen we tijdens de zomer samen met kok Joachim Haemers het pop-uprestaurant Le Petit Botanique op de site van Dok Noord. Als het een succes is – en daar ben ik eigenlijk van overtuigd, zullen we daarna een permanent restaurant in het centrum van Gent openen. Daarnaast voeren we ook onderzoek in samenwerking met de universiteiten en hogescholen van Gent. Eind maart is bijvoorbeeld uit een onderzoek gebleken dat in de stad gekweekte groenten zeker niet ongezond zijn, als je ze gewoon goed wast.”

De juiste moestuinbak Het ergste wat een beginnende tuinder kan overkomen, is een mislukte oogst, en dus is ook de keuze van de juiste bakken cruciaal. Zo voert vzw Labeur momenteel samen met de HoGent een onderzoek uit naar de ideale hoogte en materiaalkeuze voor moestuinbakken, zodat ze hun aanbod bakken uit recuperatiemateriaal op basis van die bevindingen kunnen optimaliseren. In designland behoren het Franse BACSAC en het Belgische bedrijf d&mdepot tot de pioniers in de sector. Zo bracht d&mdepot de laatste jaren enkele interessante modellen op de markt, zoals het op een honingraat gebaseerde Hive, ideaal voor kruiden als tijm of rozemarijn. Ook het stapelbare systeem Briq, een ontwerp van Jens Milonton, en het slimme Urban Farm, een ontwerp van Lieve Bergmans, passen binnen dit Garden Corner-gamma. Al blijft vooral Karoo het meest tot de verbeelding spreken: dankzij het modulaire systeem kun je zelf gemakkelijk een verticale tuin met planten, maar ook met kruiden of groenten, installeren. Per module kun je negen plantjes kweken, en samen met DCM ontwikkelde d&mdepot speciale potgrond voor Karoo. Het systeem zelf vormt een mooi object op zich, en wordt volledig in België gemaakt.

Hive, d&mdepot Karoo, d&mdepot

Briq, d&mdepot

De bekendste internationale voorbeelden 1. Brooklyn Grange, New York 2. Prinzessinengarten, Berlijn 3. Uit je eigen stad, Amsterdam

GROEI EN BLOEI IN EEN ASFALTCULTUUR


TEXTIEL EN DE STAD

Animation Vegetation, Transplant Hasselt, Ben Hagenaars voor MOOZ

TIJDELIJKE INGREPEN, ONVERWACHTE MATERIALEN Een deurmat voor de stad, wapperende was in de straten, juten poppen als stadsgraffiti: de combinatie textiel-stad creëert soms onverwachte situaties. En ook als bron van textiel materiaal stimuleert de stad een ongewone verbeelding.

Kussenproject, Tilburg, Mira Albrecht

TIJDELIJKE INGREPEN, ONVERWACHTE MATERIALEN


Crumpled City Maps, Emanuele Pizzolorusso voor Palomar

Een stad die wordt samengevat in een stuk textiel: met de Crumpled City Maps van Palomar, in 2010 ontworpen door de Italiaanse designer Emanuele Pizzolorusso, lijkt het evidenter dan ooit. Waar een stadsplattegrond meestal wordt geassocieerd met een papieren kaart, is de variant in Tyvek een update met veel voordelen. De Crumpled City Maps zijn uiterst licht en bijzonder sterk, zacht, 100 % vochtresistent en kunnen bij het opbergen gewoon verfrommeld worden. Voor de ontwerper is het ook een spel met wat taboe lijkt: een document terugbrengen tot een prop. Het gevoel van vrijheid wordt nog groter wanneer de kaart niet als stadsplan wordt gebruikt, maar verandert in een picknickdeken. De verkreukelde kaart is bovendien een beeld voor de vrijheid waarmee een stad kan worden beleefd. Boven op het in kaart gebrachte netwerk van straten en gebouwen ontstaat door het samenproppen een willekeurig patroon van nieuwe plooien die een beeld kunnen zijn voor de onverwachte routes en onvoorziene beslissingen die elke stadsgebruiker neemt. Het stadsplan wordt in deze beweging ondergeschikt aan een persoonlijke ervaring waarin toevallige gebeurtenissen, toevallige details en zelfs toevallig textiel een rol spelen.

“De eerste lijnen die je door een stad trekt, zonder plan. Je eerste wandeling. ’s Namiddags aangekomen en nog even voor het avondeten, of ’s ochtends na het ontbijt, je eerste dag. De richting die je kiest, waarom je welke hoek omslaat, het heeft zijn reden. Je registreert het niet altijd zo bewust, maar iets trekt of duwt je. Het is een plein met duiven of een rode muur met overhangend groen. Het ritme van de straatlantaarns. Een man in tweedpak die met een breed gebaar een ander groet en wijst naar een terras diep in de straat. Daar ga ik koffie drinken. Omdat die man dat zei. Omdat zo’n pak en koffie samengaan.” Het is een van de notities van Josse De Pauw in zijn boek Werk (2000).

Een deurmat voor de stad Dat speelse omgaan met conventies kan zich ook in textiele installaties manifesteren. Voor Kortrijk Wandelroute 2013 maakte Mira Albrecht een ruw geweven tapijt voor het brede voetpad aan de ingang van het station. Opgeleid als textielontwerpster koppelt ze het plezier van het maken aan een conceptueel, soms zelfs anarchistisch denken. De uitvergrote deurmat met een boord in de kleuren van de Kortrijkse vlag ligt niet in het stationsgebouw maar in de stad. De mat is een ‘schoonloopzone’ voor reizigers die in Kortrijk aankomen en uit respect hun voeten vegen alvorens ze de stad intrekken, zoals ze dat doen wanneer ze een huis binnengaan. Tegelijkertijd lopen ze over het tapijt, een installatie in een prestigieuze kunstroute. Grootschalige kunstmanifestaties leggen de bezoekers een bepaalde esthetische houding op: onbewust loopt men door de stad met een gevoel van ontzag voor de kunst die men zal tegenkomen op het parcours.

TIJDELIJKE INGREPEN, ONVERWACHTE MATERIALEN


Hier wordt dat op een vriendelijke manier onderuitgehaald. Aan Schoonloopzone mag men zijn voeten vegen. In al de stadsdrukte stofzuigt Mira Albrecht het tapijt zorgvuldig, ook al heeft het te lijden onder het gebruik en de regen en is het na twee maanden niet meer dan een versleten stuk textiel dat bij een telefooncel wordt achtergelaten. Ook dan is nog iets voelbaar van de warme uitnodiging die voordien van het tapijt uitging, maar zoals een afgedankte matras of zetel gedropt in een verwaarloosd stadsgedeelte kan het gerafelde tapijt niet langer weerstand bieden aan de koude en weinig intieme inrichting van de stad. Stad en textiel zijn sowieso begrippen die niet gemakkelijk te combineren zijn. De stad is vooral een omgeving van harde materialen en strakke contouren, terwijl textiel meer bij het lichaam en het interieur van de stadsbewoner hoort. Toch heeft textiel sociale betekenissen die verder reiken dan het lichaam en het private. Naar aanleiding van de tentoonstelling Textiles. Kunst en het sociale weefsel die het M HKA

eind 2009 organiseerde, stelden de organisatoren het als volgt: “Dicht op het lichaam gedragen maar ook naar buiten ontvouwend om architecturale en
politieke ruimte in te palmen, is het medium textiel rijk aan betekenissen:
van textiel als een interface tussen de menselijke subjectieve gevoelens
gekoppeld aan kleding, lichaamstaal en gebaren, tot de directe uitdrukking
van ideeën op politieke spandoeken; van het gebruik van textiel als een middel
om de architectuurervaring te transformeren, waar het een flexibel element
vormt om openbare en private ruimten te bepalen, tot zijn rol als inhoudstafel
van de ontstaansgeschiedenis van de kunst en de kunstgeschiedenis, waar het
zich op de zijlijn bevindt – textiel verwoordt de nuance en vervormingen van
de sociale betekenis en manifesteert dat in diverse materiaalvormen.” Die diversiteit zit ook in het werk van Mira Albrecht. Ze laat zich inspireren door plaatsen in de stad waar mensen wachten en zich verplaatsen en schenkt aan die publieke ruimte democratische, kwetsbare beelden.

In samenwerking met de Portugese (straat)kunstenaar André Lopes, die vooral onder de naam Anônimo werkt, wordt een vervallen bushokje omwikkeld met gouden folie zodat het opnieuw beschutting biedt. Slechts na maanden rukt de wind de folie los. Met een karretje vol zelfgebreide kussens wandelt ze een jaar lang rond, om de kussens in Tilburg, Gent en Antwerpen op zitbanken van bus-, tram- en treinhaltes te installeren. “Het zijn uitnodigingen voor het publiek. Onze openbare ruimte kan ook door ons worden vormgegeven. Door de kussens krijgt de architectuur van een bushalte de associatie van een klein huisje en ontstaat er een vorm van intimiteit, ook tussen de mensen die er wachten. Antwerpen-Centraal is echter zo groot dat zelfs met duizend kussens de architectuur niet van karakter verandert. Dan ontstaat er meer interactie tussen de reizigers onderling. En ze spelen ook met de kussens: ze veranderen de volgorde, leggen ze op de grond, stapelen ze, houden er een kussengevecht mee, … Zelf bouwde ik met het project een fictieve identiteit op. In de stad was ik het ‘kussenmeisje’.”

Schoonloopzone, Kortrijk, Mira Albrecht

TIJDELIJKE INGREPEN, ONVERWACHTE MATERIALEN


Borduren op stadsrasters Op andere ogenblikken borduurt Mira Albrecht op schaal van de stad: afsluitingen vormen de rasters voor kleurrijk gespannen draden. Hekwerk, een bijdrage aan het kunstparcours KRASJ 2012 in de stad Ninove, combineert een textiele handeling met een strakke afrastering en is letterlijk hek-werk. Maar Hekwerk is ook een subtiele commentaar op de publieke ruimte. De afgesloten ruimte wordt opengegooid: de ladder, ogenschijnlijk onbeklimbaar want horizontaal, slingert naar ingebeelde plekken. Die beweging zit ook in Level-Up (2012), een roze gebreide ladder, (on)bereikbaar bengelend vanuit een zolderraam tegen de gevel van het historische gebouw De Witte Moor in hartje Gent. Mira Albrecht tekent met textiel in de ruimte, laat zich inspireren door wat ze in situ aantreft. En ze nodigt uit. Met touw dat zich flexibel laat manipuleren borduurt ze urenlang op rasters van afsluitingen en creëert ze zo door de stad Gent heen een Invitation to a walk (2012). Maar ze hangt ook maagdelijk gaas tegen de muren van Londen (2010), waarop graffitikunstenaars stiekem hun tekeningen spuiten. Daarna verknipt ze dat gaas tot kussens en borduurt geduldig de graffitipatronen. Op schaal van de straat – het formaat van een graffitimuurschildering – experimenteert ze nu hoe ze met draad kan ‘tekenen’ door met een tuftpistool wol te schieten door een doek dat ze in een monumentaal metalen kader heeft opgespannen.

Hekwerk, Ninove, Mira Albrecht

Juten stadspoppen Textiel dat de stad in het interieur haalt, textiel dat de stad verovert. Met de wisselwerking tussen het persoonlijke en het publieke speelt ook ontwerper Ben Hagenaars in Animation Vegetation (2010) voor TransPlant Hasselt, een project rond leefbaarheid en beleving in de stad. In dat interactieve designproject – Ben Hagenaars doctoreert in een onderzoek rond Cultivating Communities – veroveren met de hand genaaide, biodegradeerbare juten poppen via een guerrillatechniek de stad. Het is een textiele en vriendelijke vorm van sporen achterlaten, sporen die bovendien meer groen introduceren. Het project, beschreven op http://cultivatingcommunities. wordpress.com, werd uitgevoerd door Stefan Vanbergen en Inge Vanluyd van MOOZ, die toelichten: “Hoe kunnen kunst, design, vormgeving, ... het leven in een stad aangenamer maken? Geïnteresseerde inwoners produceerden en adopteerden een eigen stukje groen. Ze ontvingen graszaad, instructies en toebehoren. Hiermee werd een boeiend guerrilla-gardening-project uitgewerkt. Het doel was om stadsbewoners te engageren om zelf groen in de publieke ruimte te creëren via guerrilla-interventies. Het idee ontstond uit de kritiek dat groen vaak ontbreekt in steden en openbare ruimten. Dat is jammer, want

Het zijn uitnodigingen voor het publiek. Onze openbare ruimte kan ook door ons worden vormgegeven.” Mira Albrecht

TIJDELIJKE INGREPEN, ONVERWACHTE MATERIALEN


planten en bomen ogen niet enkel mooi in een publieke omgeving, ze filteren ook de vervuilde lucht en zetten die om in zuivere zuurstof. Om dat probleem aan te pakken vond Ben Hagenaars inspiratie in de graffitibeweging. Wereldwijd zijn graffitikunstwerken manifest aanwezig op elke ietwat verlaten muur in de publieke ruimte van een stad. Die overdaad of veelvuldigheid en spontaniteit inspireerden hem in de opzet van zijn Animation Vegetation-project. Het project gebruikt dezelfde guerrillatechnieken om groen te verspreiden in een stedelijke omgeving. POA, een leuk 3D-figuurtje in jute, werd hiervoor uitgewerkt. Via workshops en online-instructies konden de inwoners zelf een POA naaien. De POA diende dan gevuld te worden met een mix van aarde en zaden. Via een goede verzorging en regelmatig gieten, groeide het figuurtje uit tot een mooie, groene, ecologische equivalent van graffiti die het best tot zijn recht komt in de openbare ruimte. De bewoners gaven de POA’s uiteindelijk terug aan de stad en plaatsten ze op een zelfgekozen plekje in de openbare ruimte. Het project was een groot succes. De stad werd overspoeld met de groene grasmannetjes.”

Wapperende was MOOZ heeft in de loop der jaren heel wat projecten in de openbare ruimte gerealiseerd. Zo werkten ze voor het Festival van de Creativiteit (Flanders DC) 2012 in Turnhout rond het concept ‘nieuwe lente’ als beeld voor nieuwe ontwerpen/ontwerpers. In samenwerking met textielontwerpster Sofie Hermans werd dat vertaald in vrolijk wapperende was tussen de veertien festivallocaties in de stad. Massa’s T-shirts – wit of geverfd in magenta (de kleur van de huisstijl van Flanders DC) en pastelversies van magenta –

hingen als kleurrijke patronen aan de wasdraden die over de straten van het parcours waren gespannen. De installatie was een ‘frisse’ variant (fris wasgoed) van de vlaggen die dit soort manifestaties feestelijk inkleden. Maar het textiel was ook een trigger. “Door de was letterlijk buiten te hangen werd het een communicatiemiddel op straat. De communicatie en verbondenheid tussen de mensen vonden we belangrijk, omdat het om een festival in de stad ging. Iedereen die bij de stad hoorde, moest op de hoogte zijn, niet enkel de bezoekers die er speciaal de stad voor introkken. Om dat gevoel te versterken werden ook een aantal acteurs ingehuurd die op straat stonden te strijken en voor interactie tussen de bewoners en bezoekers zorgden.” Daarnaast streek het Festival van de Creativiteit ook letterlijk neer in de stad, onder meer met de tijdelijke installatie van duizenden papieren kraanvogels op het marktplein.

Festival van de creativiteit 2012, Turnhout, MOOZ voor Flanders DC

TIJDELIJKE INGREPEN, ONVERWACHTE MATERIALEN


Monumentale sluier De installaties zijn tijdelijke ingrepen, ook al omdat textiel fragiel is. Wil textiel de stad voor een langere periode inpalmen, dan moet ze een beroep doen op andere materialen. Zo is Cirbuats (2012-2013) van Nick Ervinck een blobsculptuur in geschilderde polyester die zich in New Zebra Gent plooit als een gigantisch stuk textiel. Op de nieuw ontstane binnenplaats aan de achterkant van de woonblokken lijkt Cirbuats een indrukwekkende, gele sluier. De sculptuur vormt een counterbeweging tegen de strakke architectuur en vergroot tegelijkertijd uit wat aan de achterkant van dat wonen gebeurt. Het lijkt wel alsof een gordijn in sublieme proporties uit een van de ramen wappert en in dat gebaar een ontmoetingsplek (letterlijk een bar onder in de sculptuur) installeert. In de korte tekst ‘Kinderen op de straatweg’, opgenomen in Een hongerkunstenaar en andere verhalen, evoceert Franz Kafka een soortgelijk poëtisch beeld: “De opengewerkte gordijnen bolden in de warme wind en af en toe hield iemand, die buiten voorbijging, ze met zijn handen vast, als hij me beter wilde zien en met mij wilde praten.”

CIRBUATS, Nick Ervinck voor Foundation Liedts-Meessens, Gent

Ongewone textiele materialen De stad is ook een bron van experimentele textiele materialen. In Gent zijn ze er bijvoorbeeld naar op zoek binnen de context van Atelier De Stad (zie p. 16). De oproep, eind 2013 gelanceerd en in het voorjaar van 2014 in uitvoering, is uitdagend: “Atelier De Stad Gent:
Niets is verloren. Hoe zou stedelijk oogsten er in de toekomst kunnen uitzien? Kunnen we creatieve toepassingen ontwerpen met zaken in de stad die vandaag als overlast worden beschouwd?
Bijvoorbeeld: kan overtollige warmte geoogst worden in plaats van verspild? Kunnen invasieve planten en dieren die woekeren in de stad, als bron worden bekeken in plaats van als probleem? Stel dat we ontwerpers, denkers, activisten, experts en bricoleurs uitnodigen om samen te oogsten in de stad. En stel dat we daarbij nieuwe wetenschappelijke methodes combineren met de kennis van ambachtelijke technieken. Tot welke kritische, utopische of werkelijke projecten kunnen we dan komen? Met Pigeon d´Or manipuleert het kunstenaarsduo Cohen & Van Balen ongewenste stadsduiven. Via biotechnologische ingrepen worden hun uitwerpselen zeep. Zo reinigen ze de stad in plaats van ze te vervuilen. Speculatief designer Lisa Ma werkte eerder al rond invasieve dier- en plantensoorten in Gent. Kunnen we kleurstoffen onttrekken uit Aziatische lieveheersbeestjes? Textiel maken van Japanse duizendknoop? Bioplastic maken van de poten van Canadese ganzen om te 3D-printen?”

Zelfs zonder een beroep te doen op synthetische biologie of andere hoogtechnologische wetenschap duiken er in een stad materialen op waarmee textiele producten kunnen worden gemaakt. Oude vlaggen en wimpels van de stad Hasselt worden in een sociaal tewerkstellingsproject van de Hasseltse kringwinkel Okazi verwerkt tot unieke handtassen en andere nieuwe producten. Het concept – bags from flags – is op vraag van Okazi in 2010 uitgedacht door Jo Klaps. Karen Wuytens en Jan Kuppers recycleren voor hun Design it Yourself-tassen (2012-lopend) onder meer zeilen van vrachtwagens en reclamebanners. De stad biedt ook meer onverwachte materialen. Oude fietsbanden worden bij fietsherstellers opgehaald en geweven tot het tapijt Cyclo (2010-2011) in de Papilio-collectie van Prado Rugs, naar een ontwerp van Christophe Vervaeke. Fanbelt, door Papilio gepresenteerd op Domotex 2014, is een handge-

weven tapijt van aandrijfriemen gerecycleerd uit auto’s. Enkele kapperszaken in Gent voorzagen textielontwerpster Veerle Tytgat van het nodige materiaal voor haar (H)Garen-tapijt (2011) dat bestaat uit 50 % wol en 50 % mensenhaar. Gebruikte kartonnen dozen die in een stad als afval op het trottoir worden geplaatst, bewerkte Diane Steverlynck dan weer tot soepele dekens (Cardboard Covering, 20012007). Voor creatieve ontwerpers is het materiaalaanbod van een stad bijna per definitie onbeperkt. - Lut Pil

TIJDELIJKE INGREPEN, ONVERWACHTE MATERIALEN


BUITENGEWONE AMBITIES VOOR DE LEUVENSE BROUWERSWIJK

DUURZAME EN HOLISTISCHE ONTWIKKELING VAN TWEEWATERS Foto’s © Ertzberg

Van over de hele wereld komen mensen inspiratie opdoen in Leuven. Het holistische vernieuwingsproject Tweewaters zet de stad op de internationale innovatiekaart. Op wandelafstand van het historische centrum vind je de voormalige productiesite van Stella Artois aan de Vaartkom: het Leuvense brouwersverleden. Het decor ademt geschiedenis en biedt vandaag ruimte aan een groot architecturaal en innovatief project. De vormentaal van de gebouwen spreekt tot de verbeelding en de komende tien jaar ondergaat de wijk een metamorfose die in ons land zijns gelijke niet kent.

DUURZAME EN HOLISTISCHE ONTWIKKELING VAN TWEEWATERS


Urban development ‘Tweewaters’ verwijst naar het water dat de wijk omringt: de Leuvense vaart aan de noordzijde en de Dijle rondom de drie andere zijdes. Deze stadsenclave ontpopt zich tot de eerste CO2-negatieve wijk van het land. Er komen 1 200 energiezuinige woningen, winkels, een onlineserviceplatform, een web van slimme kasten en 3,5 hectare groene ruimte. Dat alles zo goed als autovrij. Want waar begint het ‘anders leven’? Bij het ‘anders wonen’ natuurlijk! Chief enabling officer Jo Vandebergh, een mooie titel voor deze holistische denker, doet het verhaal. Hij beschouwt zichzelf niet als iemand die beslissingen laat uitvoeren, maar als iemand die dingen mogelijk maakt, ook het schijnbaar onmogelijke. Hij leidt stadsontwikkelaar Ertzberg, de motor achter dit project, die het begrip urban development naar een ongezien hoog niveau tilt. De nieuwe stadswijk zal in 2025 volledig klaar

zijn. Een voorrecht: zo noemt hij deze realisatie waarbij duurzaamheid geen toekomstmuziek blijft. De stadsontwikkelaar zet de toon qua architectuur, maar ook qua duurzaamheid en ontwerpinnovatie. Het nam daarvoor toparchitecten Stéphane Beel en Xaveer De Geyter in de arm en hanteert een lange lijst slimme innovaties. “Ertzberg werkt niet met een klassieke insteek, waarbij je in het beste geval een aantal mooie gebouwen krijgt. Vanuit de holistische gedachte bekijken we alle facetten van een

moderne samenleving. We kiezen bewust om 70 % van het voormalige bedrijfsterrein onbebouwd te laten en in te richten als een versterkte publieke ruimte. Tweewaters zal in haar eigen groene energie voorzien en zelfs energie leveren aan de omgeving. Architecturale kwaliteit, esthetiek en duurzame innovaties gaan hand in hand. Wij willen aantonen dat duurzaamheid niet synoniem is met minder goede architectuur, minder esthetiek of minder comfort, maar dat het gelijkstaat aan creativiteit en intelligente oplossingen.”

DUURZAME EN HOLISTISCHE ONTWIKKELING VAN TWEEWATERS


Stadsweefsel verstevigen Investeren in stadsontwikkeling is de toekomst in de ogen kijken, want de stad zal nog aan aantrekkingskracht winnen. Tweewaters breekt met het standaardstadsweefsel van straten en pleinen door haar sterke hedendaagse architectuur van afwisselende hoog- en laagbouw. Vanzelfsprekend was het nochtans niet, bij de start in 2006. “We stonden te boek als utopische denkers. Het was dus bewonderenswaardig dat burgemeester Tobback zich engageerde. Door de jaren heen groeide een vertrouwensband. De stad ziet dat we knowhow hebben die we binnen de Leuvense gemeenschap kunnen uitrollen. En dat past mooi in de stedelijke ambitie van Leuven om tegen 2030 klimaatneutraal te zijn. ‘Hoe moeten mensen gaan wonen?’, is de vraag die we ons blijven stellen. Toekomst- en mensgericht, is het antwoord. Vanuit deze benadering verleggen wij de grens van het mogelijke. Idealiter staan de gebouwen er in functie van de mensen die er gaan wonen. Onze visie vertrekt vanuit de aantrekkingskracht van de stad, gestoeld op de sociale betrokkenheid en haar convenience-gehalte, het gemak, de nabijheid en de dienstverlening.” “We willen die sociale betrokkenheid en cohesie, de natuurlijke verbintenissen die ontstaan binnen een stedelijk weefsel, zoveel mogelijk waarborgen. Dat vraagt de nodige aandacht, omdat passief wonen dikwijls leidt tot gesloten dozen, wat haaks staat op de sociale verbintenissen die je beoogt. We willen alle facetten met invloed op de ecologi-

sche voetafdruk controleren. Ook na de ingebruikname van de woningen. Door het kader dat we creëren, loopt die visie gewoon door. Wij bieden groene oplossingen met een verhoogd comfort. Ik ga ervan uit dat als je het leefcomfort van de mensen optimaliseert, ze er automatisch gebruik van maken en zich dus onbewust duurzaam gedragen. Zo zag ook ons wijkbeheer het levenslicht. Als bewoner van Tweewaters stap je eerst in het wijkgeheel, dan in het gebouw. Dat creëert verantwoordelijkheid tegenover de buurt.”

The Internet of Things De vraag naar energie verminder je niet alleen door gebouwen dicht te timmeren, maar ook en vooral door innovatieve oplossingen die zelf een reductie in zich dragen. En zo kom je bij het ontwerpen van dergelijke concepten. “Men noemde ons wel eens visionair, dromerig zelfs, maar vandaag staat er een gebouw, de Balk van Beel, dat goed vertaalt wat we al jaren beogen. Het zet veel van onze ingrediënten in de praktijk om. Het is met voorsprong het duurzaamste residentiële gebouw in Europa: het behaalde onder andere het ‘outstanding’ certificaat van BREEAM. De toekomstgerichte weg is geplaveid. Ik wil anderen duidelijk maken dat ze naar fictieve grenzen kijken en dat ze ambitieuzer moeten zijn in de ontwikkelingen. Daarnaar streven we trouwens binnen elke discipline: we laten iedereen rond de tafel boven zijn kunnen uitstijgen. Wij zijn nogal perfectionistisch. Goed is niet goed genoeg. De betrokkenheid van ons bedrijf is groot.

Dat gaat van materiaalgebruik tot ruimtelijke beleving. Slimme ideeën ontstaan ook tijdens het proces. Elke discipline wordt uitgedaagd, van bouwfysica tot speciale technieken.” “The Internet of Things laat ons antwoorden op de uitdagingen van morgen met slimme digitale meters, die communiceren met het elektriciteitsnet en het gebouwbeheerssysteem. De opvolging wordt gecentraliseerd, de kosten beheerst en het management geoptimaliseerd. En dat monitoren we allemaal via een wijkbeheerder. We geloven in ons concept als de toekomstige norm. Willen we de milieudruk verlagen, dan moeten we daarvoor betalen. Driedubbel glas heeft een andere prijs dan enkel glas, net zoals een gevel met 40 centimeter isolatie. Ter compensatie van die kosten zullen we dus compacter moeten bouwen en efficiënter inrichten. Een tuintje in de stad om gezinnen aan te trekken, is voorbijgestreefd. De kinderen spelen in de open ruimte. We hebben geen plaats meer om iedereen zijn individuele tuin te geven.”

We willen die sociale betrokkenheid en cohesie, de natuurlijke verbintenissen die ontstaan binnen een stedelijk weefsel, zoveel mogelijk waarborgen.” Jo Vandebergh

DUURZAME EN HOLISTISCHE ONTWIKKELING VAN TWEEWATERS


Balk van Beel

Balk van Beel Met de Balk van Beel is het eerste gebouw van de nieuwe wijk opgeleverd. Het is 180 meter lang en is ontworpen door Stéphane Beel. Het bestaat uit 5 geschrankte lagen, met op de begane grond een cluster van gezinsondersteunende diensten zoals een kapsalon, schoonheidsinstituut en ‘medi- shop’. Op de bovenste 4 verdiepingen bevinden zich woongelegenheden. Die worden trapsgewijs geïntegreerd in de parkruimte. “Vooral de individuele thuisleveringskasten van de bewoners springen in het oog. Boodschappen en pakketjes die via het internet zijn gekocht, worden hierin geleverd. Het is een antwoord op de schaduwzijde van internetaankopen, die vereist dat je thuis bent bij de levering. Die slimme kasten zijn verbonden met een online service community die ervoor zorgt dat je alles kunt laten brengen of ophalen, ook als je er niet bent. Want het netwerk verbindt leveranciers, diensten, webshops en koeriers met de bewoners.” Dat concept wordt weldra uitgebreid binnen de stad. We treden dus buiten Tweewaters en betrekken de stad bij de ontwikkeling. Dat is deels een mobiliteitsoplossing want het internetshoppen vervuilt meer dan je denkt.

“Mensen kopen via internet voor de efficiëntie, maar de aankopen leggen een enorme mobiliteitsdruk op het stedelijke weefsel. Iedereen is onderweg, pakjes aan het brengen of aan het ophalen. We willen onze technologie inzetten en koppelen aan een natuurlijke flow. Zo kunnen pakketjes bijvoorbeeld ook op het werk worden geleverd. Het is veel interessanter dat één koerier in een bedrijf aan 500 medewerkers bezorgt, dan dat ze allemaal rondrijden. Hetzelfde beogen we met het energieconcept van Tweewaters, dat we open source maken, zodat ook anderen zich kunnen aansluiten.”

DUURZAME EN HOLISTISCHE ONTWIKKELING VAN TWEEWATERS


Thuisleveringskasten

Holistisch denken

Efficiëntie en artistieke ambitie staan niet per definitie haaks op elkaar.” Jo Vandebergh

De volgende bouwfasen zijn volop in ontwikkeling. Zo is er de Twist, een woontoren van 17 verdiepingen. Simultaan worden erkende assistentiewoningen gebouwd. Die opvolgers van de seniorenflat zijn bijzonder ambitieus en participeren echt in de wijk. “Het is niet omdat je ouder wordt, dat je besloten moet wonen. Een van de grote problemen van het ouder worden is net de vereenzaming. Seniorenflats aan de rand van de stad en ver van alles, zijn dus ontoereikend. In Tweewaters beleven 65-plussers de wijk, dat is echte convenience. Een woonassistent maakt deel uit van de beheersovereenkomst van de assistentiewoning. Alles is zo geregeld opdat mensen langer zelfstandig kunnen wonen. We werken ook aan een woontoren van 19 verdiepingen, de Dallas, een indrukwekkend driehoekig gebouw dat snijdt in het zuiden. Echt een prachtig ontwerp. Zo heb je in elk appartement de middagzon. Aan de oostelijke kant heb je ook nog de ochtendzon en westelijk de avondzon.” “De samenwerking tussen projectontwikkelaars en de fine fleur van de architectuur is vaak niet zo vanzelfsprekend. Maar efficiëntie en artistieke ambitie staan niet per definitie haaks op elkaar. Wij maken ook geen projecten vanuit een Excel-sheet. We stelden een multidisciplinair team samen. Onze rol is om dat team te managen vanuit onze visie. Er zitten veel onderdelen in het project waarop niemand een pasklaar antwoord heeft. Wij verleggen de natuurlijke grens van het gangbare, en hopen dat zo de impact veel groter is dan de druppel op de hete plaat die we uiteindelijk toch maar zijn. Er gaan 5 000 mensen wonen en werken in Tweewaters. Dat is veel voor Leuven, maar niet op grote schaal. Willen we echt overgaan naar een duurzame samenleving, dan hebben we duizenden Tweewaters nodig.” - Koen Van der Schaeghe www.tweewaters.be www.ertzberg.be

DUURZAME EN HOLISTISCHE ONTWIKKELING VAN TWEEWATERS


Chaja Birdsong

DE (MODE)STATUS VAN EEN STAD

FASHION AND THE CITY

Toen het Amerikaanse onderzoeksbureau The Global Language Monitor tijdens de voorbije modeweken in februari bekendmaakte dat New York zich opnieuw de modehoofdstad van de wereld mag noemen, was dat groot nieuws. Ook hier te lande ging deze hitparade der modesteden niet onopgemerkt voorbij. Antwerpen staat immers op nummer 9, wat 3 plaatsen hoger is dan Milaan. Over het modegehalte van steden is heel wat te doen. Perceptie en meningen in overvloed, de economische realiteit is eenduidiger.

FASHION AND THE CITY


De vanzelfsprekende Parijse chic, de Milanese flair, de Londense excentriciteit, de gedurfde mix and match van modemeisjes en -jongens in Tokio, de Antwerpse avantgarde, de New Yorkse draagbare mode, de relaxte Los Angeles-garderobe, … De associatie tussen steden en mode behoort tot ons culturele onderbewustzijn.

De vier leidende modesteden moeten elkaar niet als concurrenten zien, maar als onderdeel van één samenhangend modeseizoen.” Diane Von Fürstenberg

In deze lijstjestijden is het modegehalte van steden trouwens geen puur giswerk meer. Al tien jaar brengt het Amerikaanse onderzoeksbureau The Global Language Monitor (GLM) jaarlijks een lijst uit met de belangrijkste modesteden. Voor 2013 – het recentste cijfer – werd New York uitgeroepen tot ‘Top Global Fashion Capital’, met nauwelijks een zucht voorsprong op Parijs. Londen, de belangrijkste modestad in 2011 en 2012, werd derde. De cijfers van The Global Language Monitor zijn gebaseerd op een wereldwijde screening van het (Engelse) taalgebruik in onlinenieuwsmedia, blogs, internet en social media. Er wordt bekeken welke buzzwords gelinkt worden aan begrippen als mode, haute couture en ready to wear. Rekening houdend met de context en met de frequentie, wordt dan bekeken welke steden het meest geassocieerd worden met begrippen als ‘fashion’, ‘best designers’, enz. Dat Londen zich in 2011 en 2012 modehoofdstad mocht noemen, heeft onder meer ook te maken met Kate Middleton, die uitgroeide tot een mode-icoon.

Lijstjesmanie Maar het begrip ‘modestad’ bestond natuurlijk al lang voor de lijstjesmanie. In de geschiedenis waren de zogenoemde modesteden altijd al verweven met de politiek en economisch belangrijkste centra. In de oudheid kwamen ‘modetrends’ uit Alexandria, Rome en Athene. De afgelopen jaren echter zijn ’s werelds leidende modeen designsteden (zoals die op de lijst van de Global Language Monitor), de steden met “een disproportionele impact op wat geproduceerd, bewonderd en verkocht wordt”, aldus Richard Florida in zijn analyse ‘The World’s Leading Cities for Fashion’ (The Atlantic, 7 september 2012). Hij stelt daarbij vast dat de snelle opkomst van steden als New York en Londen een verschuiving inhoudt van historische mode- en designcentra als Milaan en Parijs naar economische wereldmachten (hoewel het aan de top vaak een nek-aan-nekrace is, met bijna elk jaar een door elkaar geschudde top 3).

De status van een stad Mode hangt steeds meer samen met de status van een stad. De competitie tussen wereldsteden draait zowel om

FASHION AND THE CITY


mode en design als om het financiële en commerciële gewicht van die steden. Richard Florida verwijst hierbij naar het boek Fashion’s World Cities van Christopher Breward en David Gilbert. Die auteurs omschrijven het idee van ‘modesteden’ – en bij uitbreiding de verzamelde creatieve industrieën – als een strategisch element van stedelijk ‘boosterism’ in de globale wedloop tussen steden. Ze wijzen erop dat ook merken vaak de stad ‘gebruiken’: high fashion labels verwijzen vaak zeer bewust in advertenties of op hun winkelramen naar hun stad. Met als ultieme voorbeeld DKNY (Donna Karan New York): de stad zit in de merknaam.

Stadseconomie

Dat New York modehoofdstad zou worden, daar had geen Europese modejournalist 15 jaar geleden ook maar 1 cent op ingezet. Parijs, Milaan en een beetje Londen, dat was de pikorde. New York had de stempel alleen commercieel te zijn en niet zo boeiend als het op modetrends aankwam. Wat natuurlijk een Europees standpunt was. Overzees keken ze daar anders tegen aan. In een artikel in The New York Times van 29 maart 1983 –‘Fashion Tale of 4 Cities: vive la différence’ – beschrijft Bernadine Morris de eigenheden van de modesteden. In Parijs vond ze vooral avondkledij en de rest van de collecties was ‘reasonably classic’, Milaan werd dat seizoen extremer bevonden en de Britten plooiden zich terug op hun roots (met veel wol en Harris Tweed). En in Parijs was er trouwens nog de komst van de Japanners “with their sometimes bizarre and always arresting designs”. Conclusie van Bernadine Morris: “voor comfortable sanity kijken de aankopers uit naar de Amerikaanse ontwerpers die relaxte en comfortabele kleren uitbrengen, in de best sportswear-traditie die geschrapt lijkt van het Europese repertorium.”

Een van de eerste initiatieven was het NYC Fashion Production Fund, een fonds dat startende ontwerpers helpt bij de financiering van hun productie en bij het leggen van contacten met lokale producenten. Andere mode-initiatieven van de stad betreffen ook een investeringsfonds om de plaatselijke kledingfabrieken te steunen, programma’s voor studenten, netwerkactiviteiten en een mentorprogramma voor veelbelovende starters. In Vlaanderen organiseert Flanders Fashion Institute tal van netwerk- en mentoractiviteiten en is er recent een pilotproject gelanceerd voor financiële en zakelijke begeleiding. Op pagina 74 leest u hierover meer. Ook Londen doet heel wat om startende mode- ontwerpers te begeleiden en daar te houden (onder meer met het Designer Fashion Fund van The British Fashion Council).

Anno 2014 is het voor modejournalisten en aankopers en andere professionals trouwens een hele klus geworden om elk seizoen de defilés te volgen in de Big Four van het catwalkcircuit: New York, Londen, Milaan en Parijs. Je moet er haast een maand voor uittrekken. Overlappende defilékalenders zorgen op tijd en stond voor wat heibel tussen deze machtige modesteden.

Dat New York nu ’s werelds modehoofdstad is, heeft te maken met de positie van de stad als een economische wereldmacht, maar ook met concrete initiatieven om de New Yorkse modesector te steunen. Op basis van een strategische studie over de uitdagingen van New York als modestad (Fashion.NYC.2020) legde toenmalig burgemeester Michael R. Bloomberg in 2010 een plan op tafel. Hij had daarvoor een aantal goede redenen: zowat 180 000 mensen werken in deze sector, die jaarlijks bijna 2 miljard dollar aan belastingen oplevert.

In Milaan, dat in de jaren 70 van de vorige eeuw als Italiaanse modehoofdstad de fakkel overnam van Firenze, wordt momenteel koortsachtig gewerkt om het enigszins bestofte imago op te poetsen. Modeveteraan en journalist Suzy Menkes signaleert verschillende grote en kleine initiatieven om de Milanese modeweek en de hele mode-industrie weer meer schwung te geven (‘In Italy, hoping for a youthquake’, The New York Times, 19 februari 2014). Zo maakte de Ermenegildo Zegna Group bekend een fonds van studiebeurzen op te richten om talentvolle Italiaanse modestudenten naar het buitenland te sturen en dan met hun expertise naar Italië te laten terugkeren.

Ondertussen worden zowat overal ter wereld modeweken georganiseerd. Van Moskou tot New Delhi, van Berlijn tot Seoul. Diane Von Fürstenberg, de ontwerpster die president is van The Council of Fashion Designers of America (CFDA), sprak in 2011 verzoenende taal in een ruzie tussen Milaan en New York over de modekalender. “De vier leidende modesteden moeten elkaar niet als concurrenten zien, maar als onderdeel van één samenhangend modeseizoen”, vertelde ze in The New York Times (‘One Month, Too Much Fashion’, 19 oktober 2011). “Trouwens, we moeten de industrie beschermen”, besloot ze. “Onze gezamenlijke verantwoordelijkheid is jobs vrijwaren.”

FASHION AND THE CITY


Focus op de steden in groeilanden Om het over het modegehalte van steden te hebben, is het ook nodig eens nader naar de economische cijfers te kijken. De FashionScope van marktonderzoeksbureau McKinsey is op dat vlak uitermate boeiend (Unleashing fashion growth city by city, 2013). In het rapport wordt onderzocht welke repercussies de economie van het komende decennium, met een zeer snelle verschuiving van West naar Oost (volgens McKinsey de belangrijkste economische transformatie ooit), zal hebben op de mode-industrie. Het rapport voorspelt een aardverschuiving in de kledingmarkt, met de snelle verstedelijking van China als motor. Waar de groei van het middensegment in de sector net iets meer dan 3 % bedraagt, zal dat 50 % zijn in de nieuwe, opkomende markten. Ook de luxelabels zullen daar groeien, maar in een trager tempo. Nog belangrijker is de groeiende economisch macht van de steden (zowel megasteden als middelgrote) in de BRIC-landen. Het rapport raadt modemerken zelfs aan om niet langer met een strategie voor landen of regio’s te werken, maar met een stedelijke aanpak. De vraag is niet langer welke landen exportmogelijkheden bieden, maar: in welke tien sleutelsteden moeten we als merk absoluut aanwezig zijn? De snelle groei van de nieuwe stedelijke spelers in de opkomende markten betekent echter niet dat de ‘mature’ markten irrelevant zullen worden in het komende decennium. McKinsey maakte een top tien van de snelst groeiende modesteden (gebaseerd op de groei tussen 2010 en 2025), zowel voor het luxesegment als voor het middensegment. In het eerste geval is dat op drie steden na, een lijst uit de oude wereld: Parijs op één gevolgd door Moskou (opkomende markt), Londen, Milaan, Seoul, New York, Los Angeles, Singapore (opkomende markt), Rome en Sint-Petersburg (opkomende markt). De lijst voor het middensegment is (op Londen en Hongkong na) een zaak van de nieuwe modesteden: Beijing, Sjanghai, São Paulo, Moskou, Londen, Hongkong, Tianjin, Chongqing, Guangzhou en Shenzhen. Voor de modewereld die zichzelf elke zes maanden wil heruitvinden, staan er uitdagende tijden voor de deur. Met misschien meer verandering dan gevraagd ... - Trui Moerkerke

FASHION AND THE CITY


SHOOT

GESCHETSTE MODE

Juni is traditioneel de maand van de eindejaarsdefilĂŠs van de Belgische modescholen. Ook dit jaar tonen modestudenten in Brussel, Sint-Niklaas, Antwerpen en Gent hun creaties: La Cambre: 6 en 7 juni Stedelijke Academie voor Schone Kunsten Sint-Niklaas: 7 juni Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, AP Hogeschool Antwerpen: 12, 13 en 14 juni KASK School of Arts Gent: 20 en 21 juni

Andy Imbrechts

Academie voor Schone Kunsten Sint-Niklaas imbrechtsandy@hotmail.com

GESCHETSTE MODE


Clara Jungman Malmquist

Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, AP Hogeschool Antwerpen clarajungman@gmail.com

GESCHETSTE MODE


Flora Seierl

Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, AP Hogeschool Antwerpen floraseierl@hotmail.com

GESCHETSTE MODE


Nele Berckmans

KASK School of Arts Gent

nele.berckmans@hotmail.com

GESCHETSTE MODE


Virginia Burlina

Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, AP Hogeschool Antwerpen virgi.b86@hotmail.it

GESCHETSTE MODE


Julie Vanelderen

KASK School of Arts Gent

julie_vanelderen@hotmail.com


Ine De Haes

Academie voor Schone Kunsten Sint-Niklaas info@inedehaes.com

GESCHETSTE MODE


CASES

GERD COUCKHUYT, DE TOEGEVOEGDE WAARDE VOOR IMAGILIGHTS In februari nodigde Designregio Kortrijk Gerd Couckhuyt en Imagilights uit voor een presentatie in de kiosk aan de Grote Markt en de vitrines aan de Broelkaai van Kortrijk. Centraal stonden de Barelo en Might-e, twee producten met tot de verbeelding sprekende namen die bewijzen veel meer te zijn dan een lichtgevende poef en lumineuze ijskoeler met indrukwekkende afmetingen. Een aanleiding om het te hebben over hun samenwerking en de eerste projecten van een jong bedrijf in de designwereld.

Might-e, Gerd Couckhuyt voor Imagilights

De objecten van Gerd Couckhuyt lijken op het eerste gezicht vooral gecreĂŤerd vanuit een sterk visueel esthetisch beeld. Maar achter elk object schuilt ook een grondige technische kennis, opgedaan in zijn vele opleidingen. Hij volgde eerst een technisch-industriĂŤle richting, en pas nadien studeerde hij kunst, beeldhouwkunst en verlichting. Hij rondde ook een Syntra-opleiding interieurdesign af. Als interieurontwerper hanteert hij een uitgesproken stijl, nog het meest aanleunend bij Zaha Hadid, die hij sterk bewondert. In Knokke zijn de Zuri-bar en de Vip-bar van het Casino bekende interieurs van zijn hand. Hij voelt zich in zijn nopjes in de sfeer van futuristische clubs. Genieten, chillen, relaxen en loungen vormen de leidraad in zijn oeuvre. De ronde vormen, een koele sfeer en een lineaire zuiverheid kenmerken zijn designs. Gerd Couckhuyt ontwerpt interieurs, tafels, stoelen, zetels en lampen voor bedrijven als Modular Lighting Instruments, Manutti, Forest Avenue en Wildspirit. Imagilights brengt verlichtingsobjecten op de markt voor het interieur of de tuin. Dankzij de ledtechnologie zijn die schok- en waterbestendig, en dus uiterst geschikt voor binnen en buiten. De verlichting wordt gevoed door een herlaadbare batterij op inductie en is voorzien van de nieuwste en zuinigste leds met een levensduur van 50 000 uur. Het is een draadloze verlichting die extreem warme en koude temperaturen trotseert. De combinatie van spuit- en rotatiegieten garandeert een waterdicht product, en een ruime keuze aan vormen. De eerste modellen uit 2011 waren eenvoudige tafellampjes, meestal zonder andere functie dan sfeerver- lichting. Maar Imagilights gaat steeds op zoek naar een hogere kwaliteit. In een eerste fase vooral in de technische aspecten, zoals de jongste generaties leds of de hoogste normen voor de inductie-oplaadpunten. Zo laad je de objecten op door ze gewoon op een laadschijf te plaatsen. In een tweede fase willen ze ook vormelijk upgraden.

CASES


Barelo, Gerd Couckhuyt voor Imagilights

Zo kwamen ze in contact met Gerd Couckhuyt. Hij tekende een champagne-emmer, die onmiddellijk een commercieel succes bleek. Er volgden nog andere champagne-emmers, dienschalen en een poef. Die poef, de Barelo, had oorspronkelijk een hoes van neopreen, die vooral voor duikerspakken wordt gebruikt, en dus zacht en elastisch is, en snel droogt. Recent ontwikkelden ze ook versies in jeans, of met een langharige bekleding. Een kussen is in de hoes ingewerkt. Zonder hoes functio- neert de basisvorm als bijzettafel. Alle ontwerpen van Gerd Couckhuyt voor Imagilights hebben een extra functie, wat het verschil maakt met hun andere producten. Gerd Couckhuyt doet meer dan alleen producten ontwerpen. Hij heeft een plaats in het Imagilights-team, zowel in sales als in design. Zo ontwierp hij onder andere het nieuwe logo: de vlinder staat voor outdoor, kleur en vrijheid. Hij bezocht ook de fabrieken in China waar de producten worden geproduceerd, om ter plaatse nieuwe mogelijkheden te bekijken. De producten van Imagilights variëren in prijs van 65 tot 900 euro. De Barelo kost zo’n 350 euro. In het volledige gamma heeft de verlichting 24 voorgeprogrammeerde kleuren en 2 kaarslichteffecten. De verlichting kan autonoom, afhankelijk van het product en de dimstand, meestal een 60-tal uren branden. Internationaal is Imagilights ook goed bezig, via overwegend horeca-beurzen, maar ze staan bijvoorbeeld ook op de beurs Maison & Objet. Hun producten zijn te koop in tuinzaken, verlichtingswinkels of winkels voor zwembaden, en te huur bij de betere leverancier voor evenementen. De omzet stijgt elk jaar. In 2013 produceerden ze een 30-tal containers, in 2014 mikken ze op 50. Wat het bedrijf nog flexibeler maakt, is dat ze meer doen dan lichtarmaturen ontwerpen. Naast het merk Imagilights bieden ze ook gepersonaliseerde gietvormen, eigen

labels en een secundaire service als OEM (original equipment manufacturer). Op dit ogenblik exporteren ze meer dan 150 gietvormen naar meer dan 70 landen. In 2013 huldigden ze een nieuwe showroom in, samen met het nieuwe distributiecentrum. Het resultaat daarvan is dat steeds meer bedrijven een beroep doen op de kwaliteit, service en ervaring van hun team. Maar dat betekent niet dat Gerd Couckhuyt geen tijd meer heeft voor andere projecten. Het eiland uit zijn vroegere eigen Moon-label werd dit jaar door Manutti gepresenteerd in Milaan. Op de vakbeurs Ambiente gingen twee ontwerpen voor MiaCara, een producent van hondenaccessoires, in wereldpremière: een hondenmand in gelamineerd aluminium en een rek voor hondenlessen. In september brengt Gerd Couckhuyt een servies op de markt bij Serax. Dat was oorspronkelijk ontworpen voor een groots horecaproject, waarvoor hij alles tot in de kleinste details moest uitdenken, maar uiteindelijk kon het project niet doorgaan door problemen met de opdrachtgever. Gelukkig komen elementen daaruit nu op deze manier toch nog op de markt. - Christian Oosterlinck www.interior-gc.be www.imagilights.com

CASES


FLANDERS FASHION FUEL: EEN DUWTJE IN DE RUG VOOR BELOFTEVOL MODETALENT Met het pilootproject Flanders Fashion Fuel geeft Flanders Fashion Institute 4 Vlaamse beloftevolle ontwerpers met commercieel potentieel een structureel duwtje in de rug. Dit in de vorm van intensieve zakelijke begeleiding én een financiële ondersteuning van 50 000 euro verspreid over 4 seizoenen. FFI-projectmanager Ann Claes is verantwoordelijk voor het project.

CASES


Tijdens het begeleidingstraject wordt ingezet op het versterken en optimaliseren van de structuur en de salesstrategie van de ondernemingen.” Ann Claes

Wat was de drijfveer voor Flanders Fashion Fuel? _Ann Claes: In de mode-industrie gaan creativiteit en business hand in hand. Die verwevenheid is een van de sterktes maar tegelijk ook de achilleshiel van de sector. Creatief sterke profielen mét zakelijke achtergrond zijn namelijk zeldzaam. Het is dan ook nodig om ondernemerschap te stimuleren en te ondersteunen bij startende en groeiende modeondernemingen. Flanders Fashion Fuel zet hierop in. Je spreekt over ‘modeondernemers’ in plaats van ‘-ontwerpers’, bewust? Zeker en vast. FFI richt zich op de verschillende segmenten van de modesector, zowel onafhankelijke ontwerpers als labels, in de verschillende prijscategorieën. De focus ligt niet enkel op vrouwen- en mannenkleding, maar ook op accessoire- en kindermerken. In het kader van Flanders Fashion Fuel gaan we op zoek naar cases met internationaal commercieel potentieel. Behalve het creatieve DNA speelt ook het businessplan een cruciale rol in de selectie. Richt het project zich enkel op modeondernemers met een eigen label? De vier geselecteerden brengen inderdaad een eigen collectie op

de markt maar het is wel de bedoeling om een meerwaarde te genereren voor de volledige modewaarde- keten in Vlaanderen, onder andere door samenwerking met lokale fabrikanten te stimuleren. De vier geselecteerden krijgen een intensieve zakelijke begeleiding, wat houdt dat concreet in? Voor alle vier wordt een begeleidingspakket op maat opgesteld, afhankelijk van hun noden. In eerste instantie zullen we inhouse een traject uitwerken, in een latere fase kunnen eveneens externe consultants aangetrokken worden om concrete uitdagingen aan te pakken. De bedoeling is om wekelijks minstens vier uur samen te zitten met de geselecteerden om de verschillende onderdelen van het businessplan verder uit te werken. Is er ook financiële ondersteuning? Door ook in te zetten op een aangepaste financiële ondersteuning voor startende ondernemingen kunnen de zware financiële lasten opgevangen worden. Die lasten ontstaan door de typische kenmerken van de modesector, namelijk het seizoensritme met twee collecties per jaar en de grote mate van prefinanciering die gevraagd wordt van de ontwerpers. Een goede financiële ondersteuning bij de start zorgt ervoor dat de zware investeringen die een modebedrijf eist in de beginjaren,

niet jaren meegedragen worden in de boekhouding. Want hierdoor kan het zelfs na enkele jaren nog altijd moeilijk blijven om financiering te vinden via de reguliere kanalen. Zou dat dan makkelijker moeten worden voor de vier geselecteerden van Flanders Fashion Fuel? Dat is wel degelijk de bedoeling. Tijdens het begeleidingstraject wordt ingezet op het versterken en optimaliseren van de structuur en de salesstrategie van de ondernemingen. Ze worden klaargestoomd voor een eventuele samenwerking met een partner zoals CultuurInvest na het afronden van het Flanders Fashion Fuel-project. Komt er een vervolg op Flanders Fashion Fuel of is het een eenmalig verhaal? FFI heeft vandaag een vierledige missie: informeren, adviseren, coachen en promoten van zowel starters, als doorgroeiers als meer mature modebedrijven. Dankzij het pilootproject Flanders Fashion Fuel kunnen we de huidige werking intensifiëren en uitbreiden, in aanloop naar een huis van de mode waarin alle actoren in de modewaardeketen een plaats zullen krijgen.

- Jasmijn Verlinden

CASES


HET BRUSSELSE DESIGN CENTRE (1964-1986): 22 JAAR BELGISCH DESIGNBELEID

De initiële opzet van het nieuwe centrum was het stimuleren van de nationale economie, maar langzamerhand integreerde het Design Centre ook sociale en culturele doelstellingen in zijn beleid. CASES

Een elektrische handmixer van Nova, een industriële zaaimachine van Georges Frennet voor Saint Hubert, een badmintonraket van Donnay, vlaslinnen gordijnstoffen van Jeannine Coppens, een draaibank van Roger Tallon voor La Mondiale en een zetel van Christophe Gevers. Het zijn slechts enkele van de voorwerpen die in 1964 te bezichtigen waren tijdens de opening van het Brusselse Design Centre. Het Design Centre werd opgericht met de hulp van de Belgische Dienst van Buitenlandse Handel (nu het Agentschap voor Buitenlandse Handel) om het Belgische imago te versterken op internationale markten. Wereldwijd waren design centres een fenomeen in de naoorlogse periode: de meeste Europese en Scandinavische landen hadden er reeds één, dus ook België wilde niet achterblijven. In zijn expositieruimte in de Ravensteingalerij in Brussel organiseerde het Design Centre naast permanente en tijdelijke tentoonstellingen ook de driejaarlijkse wedstrijd Het Gouden Kenteken. Terwijl de permanente tentoonstelling een selectie van ‘goede’ Belgische producten presenteerde, belichtten tijdelijke tentoonstellingen uiteenlopende thema’s: van arbeidskleding en souvenirs tot kinderspeelgoed. De initiële opzet van het nieuwe centrum was het stimuleren van de nationale economie, maar langzamerhand integreerde het Design Centre ook sociale en culturele doelstellingen in zijn beleid. De meningen zijn verdeeld als het gaat over de relevantie van dit instituut. Sommigen menen dat het initiatief er te laat kwam of weinig heeft betekend in de ontwikkeling

van Belgisch design. Zo verwijt designcriticus K.N. Elno het Design Centre oude idealen te verwezenlijken aan de vooravond van een nieuw tijdperk. Volgens hem is het een groot fiasco dat het centrum op het laatste nippertje het modernistische gedachtengoed introduceerde terwijl de revolutie van 1968 voor de deur stond. Moniek Bucquoye is dan weer van mening dat een promotieorgaan gesubsidieerd door de overheid onvoldoende is om een degelijke designbasis te leggen. De activiteiten van het Design Centre hebben volgens haar weinig bijgebracht in de evolutie van design in België. Toch is het Design Centre een klinkend begrip in de Belgische designwereld van de jaren 60 tot 80. Ook internationaal was het Brusselse Design Centre niet onbelangrijk. Het is het enige met zo’n lange levensloop van meer dan 20 jaar. Directrice Josine des Cressonnières speelde bovendien een belangrijke rol in internationale designorganisaties en had een invloedrijk netwerk over de hele wereld. Geregeld werden buitenlandse organisaties uitgenodigd om in Brussel te exposeren. Italië, Frankrijk, Japan, de Sovjet-Unie, Noorwegen, Zweden en vele andere landen toonden hun beste producten in de Ravensteingalerij. Wat betekende design in die periode? Het centrum hanteerde een zeer breed begrip van design en omhelsde alle takken van ontwerpen: grafiek, mode, productontwerp, ruimtelijke ordening, enz. Zoals de openingstentoonstelling illustreerde, werd er niet


Openingstentoonstelling 1964 Foto: privéarchief Constantin Brodzki

als het in België geproduceerd werd. De liberalisering van de Europese markt gooide echter roet in het eten en verstoorde dit nationale model. Door fusies, samenwerkingen en akkoorden was de productie niet langer gebonden aan landsgrenzen. Wat was nu nog ‘Belgisch’?

alleen aandacht geschonken aan consumptieproducten, maar ook aan industriële machines, publieke infrastructuur en elektronica. Wel lag de nadruk op industrial design, werden kunstambachten niet in de selecties opgenomen en hanteerde het centrum strenge selectiecriteria gebaseerd op de modernistische erfenis. Technische kwaliteit, functionaliteit, esthetiek, een billijke prijs en creativiteit werden bekeken bij het beoordelen van een product. In de jaren 70 werd vanuit een nieuw milieubewustzijn een zesde criterium toegevoegd: invloed op het leefmilieu.

culturele tendensen die zich binnen de discipline ontwikkelden. Geïnspireerd door humanistische en utopische denkbeelden van onder andere de Argentijn Tomás Maldonado en de Duitser Frederic Vester, ontwikkelde het instituut een eigen designfilosofie. Bij het tien- jarige bestaan keerde de oorspronkelijke doelstelling om: niet langer was design een instrument om de industrie te stimuleren, maar nu stond vooral de industrie in functie van het design. Maatschappelijke en sociale belangen werden steeds belangrijker in het beleid, en design werd ingezet in de strijd voor een betere wereld.

Hoewel het Design Centre design definieerde als een economisch, cultureel en sociaal fenomeen, kwam de financiering vooral uit de economische hoek. Design werd door de staat immers vooral waarde- vol geacht als een instrument om de nationale export te verhogen en werd dus gezien als een economische aangelegenheid. Het was een moeilijke evenwichtsoefening voor het Design Centre om de economische belangen van de overheid te behartigen en zich tegelijk aan te sluiten bij de nieuwe sociale en

Nog voor de Belgische staatshervorming was het vanzelfsprekend dat het centrum aan de hand van design het nationale imago promootte en regionalisme sterk vermeed. België werd echter niet meteen gezien als een designland. Velen stellen het bestaan van Belgisch design dan ook sterk in twijfel. Het is duidelijk dat België nooit een imago heeft kunnen opbouwen zoals Italië, de Scandinavische landen of Nederland. Maar waarvoor stond het Belgische design dan volgens het Design Centre? Een product was Belgisch

Het Design Centre kon als nationaal orgaan strikt gezien geen enkel product tentoonstellen dat in het buitenland werd gefabriceerd. Deze nieuwe marktsituatie in combinatie met de oude nationale inslag zorgde soms voor vreemde toestanden. Zo werden meubels van Artifort, een Nederlands bedrijf met een productie in Lanaken, opgenomen in de overzichtstentoonstelling Meubelen uit België van Henry van de Velde tot heden in 1979. De tentoonstelling Design uit Nederland uit 1981, daarentegen, presenteerde ze als een Nederlands product. Als reactie op die moeilijkheden wilde het Brusselse Design Centre het eerste Europese Design Centre worden, een droom die helaas verstoord werd door nationale belangen. De financiering kwam immers van de Belgische overheid, die nog steeds de Belgische industrie op een voetstuk wilde zetten. Directrice Josine des Cressonnières was zich ervan bewust dat het Design Centre deze positie niet langer kon volhouden en stelde dat de nieuwe rol van het Design Centre de bewaking van de Belgische creativiteit was. In het veranderende België was echter geen plaats meer voor zulke nationale initiatieven. Na Josine des Cressonnières’ dood in 1986 sloot het Brussels Design Centre dan ook de deuren. - Katarina Serulus

CASES


NIEUWE GENERATIE E-COMMERCE: MUSESTYLE Wie 2014 wilde inzetten met het goede voornemen om minder te shoppen, is eraan voor de moeite. Op 8 januari gooide de Brusselse modeontwerpster Cathy Pill haar nieuwste project online. Musestyle is een visueel curatorplatform waar stijliconen als Alexa Chung, Miroslava Duma en onze eigen Tiany Kiriloff niet alleen inkijk geven in hun felbegeerde kleerkast, maar er ook meteen bij vertellen hoe je hun looks kunt samenstellen in slechts enkele muiskliks. Briljant, als je het ons vraagt.

Alleen: zo’n muze kiest verre van de goedkoopste kleding. Is Musestyle er enkel voor de lucky few? _Cathy Pill: Nee, absoluut niet. De muzen op Musestyle dragen natuurlijk vaak kleding en accessoires van high-end brands, maar je zult tijdens het shoppen ook altijd een betaalbaar alternatief krijgen. Cheap and chic. Ik kan me goed inbeelden dat niet iedereen honderden – laat staan duizenden – euro’s wil uitgeven aan een nieuwe trui of handtas. Fashionista of niet. Met welk budget bezoekers ook bij ons komen, ze moeten geprikkeld worden om iets te kopen. Hoe kwam je erop om content te linken met e-commerce? Ik broedde al even op het idee. Ten tijde van mijn modelabel kreeg ik regelmatig e-mails van vrouwen die mijn kleding in een magazine hadden gezien en graag wilden weten waar ze dit of dat stuk konden kopen. En ik dan telkens maar uitzoeken bij welke dichtstbijzijnde winkel ze terechtkonden (lacht). Met de komst van Instagram en Pinterest zat ik vaak zelf met die honger. Begin maar eens uit te pluizen waar je een bepaalde look kunt kopen als je in het donker tast qua merk of seizoen. Toen ik Sarah Levin Weinberg (medeoprichtster en onlinemarketing- expert, red.) tegen het lijf liep, vielen alle puzzelstukken in elkaar: samen werkten we Musestyle uit van concept tot tastbaar click and shop-project.

die je kunt filteren op categorie, kleur, prijs, merk en webshop. Ik vergelijk het weleens met een gigantisch shoppingcenter waar je stijladvies krijgt van de streetstyle it-girls van het moment. Eerlijk: denk je dat zulke websites de manier waarop mensen shoppen revolutionair zullen veranderen? Dat denk ik wel, ja. Mode draait nog veel meer dan vroeger om inspiratie, goede marketing en bijgevolg ook om ambassadrices die de laatste trends in het straatbeeld brengen. Modemuzen zijn er altijd geweest. Denk maar aan Jackie Kennedy of een stuk verder in de tijd nog: Marie Antoinette. Vandaag nemen zij gewoon een andere gedaante aan. Die van blogger, modejour- nalist, model, stylist, noem maar op. Vrouwen als Tiany Kiriloff inspireren ons als nooit tevoren. Zij hebben een heel leger aan social media aan hun kant en zijn zelfs vaak sneller dan het licht. Zulke tools hadden Jackie O of Audrey Hepburn nog niet in de aanslag (lacht). Musestyle werkt ook snel en efficiënt. Dat spreekt de moderne vrouw aan. Geen eindeloze zoektochten meer naar dat ene topje of hét paar schoenen van het seizoen. De kans is groot dat een van onze muzen ermee gespot wordt en dat jij de look vervolgens in slechts enkele muiskliks kunt aankopen. Easy is het codewoord.”

Wat maakt Musestyle anders dan andere webshops?

Easy, maar tegelijk ook top-notch. Musestyle werkt al samen met toonaangevende onlineshops, zoals Farfetch, Harrods en Net-à-Porter.

Ons platform is eigenlijk één grote zoekmachine, volledig gewijd aan mode. In onze ‘boutique’ verzamelen we zo’n 50 online retailers en in totaal meer dan 5 000 producten,

Van bij de start kunnen samenwerken met de grootste onlineretailers en zo een breed publiek bereiken, dat is echt een droom die werkelijkheid wordt. Net-à-Porter

CASES


en Matchesfashion.com waren zo wild van het concept dat ze ons zelf opbelden met het voorstel om hun eigen board op Musestyle aan te vullen met nieuwe producten en lookbooks. Ze beschouwen het zo’n beetje als de nieuwe shoppable Pinterest voor modeliefhebbers. Spannend! Hoe aan- of afwezig zijn jullie bij het eindresultaat? Onze grootste uitdaging bestond er vooral in om een ijzersterk cms (contentmanagement¬systeem) te ontwikkelen. Dat is nodig om producten op te zoeken en ze te filteren volgens bepaalde categorieën. Er is geen magisch algoritme, ons team is verantwoordelijk voor elke keuzemogelijkheid op Musestyle. Concreet: vandaag slagen we er al in om elke foto shoppable te maken in slechts enkele minuten tijd. Op welke markten richten jullie je pijlen? Cathy Pill

Ik vind dat je van bij het begin niet te gelimiteerd mag werken, maar je moet ergens starten. Vandaag focussen we ons op de Benelux, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Wat op zich al een mooie uitdaging is. Je mag niet vergeten dat er heel wat komt kijken bij de opstart van zo’n platform. Vooral op financieel vlak dan. Startkapitaal haalden we bij de 3 F’s, zoals ik ze noem (friends, fools, family). Zij geloofden van bij de start in ons project. Momenteel zijn we nog op zoek naar een eerste ronde Serie A-fondsen om onze businessmodellen te implementeren en Musestyle om te vormen tot een globaal en sociaal platform. In welke mate heeft jouw ervaring als modeontwerpster bijgedragen aan de invulling van Musestyle? De content op Musestyle is van groot belang. De esthetiek, het design, de beelden, de producten, de trends en muzen, alles moet in balans zijn. En om daarin te slagen, moet je de mode echt door en door kennen, voelen en beleven. Dat speelt in mijn voordeel. Tot slot: wie is jouw ultieme muze? Diane Von Fürstenberg.

- Jolien Vanhoof www.musestyle.com

CASES


SPEELS, DISCREET LICHT “Het was fijn om een ontwerp in één ruk werkelijkheid te zien worden, zonder dat de ‘prik’ eruit was”, zegt Luc Ramael. In september zette hij op vraag van Trizo21 de eerste ideeën voor enkele lichtarmaturen op papier. Eén daarvan, de Lipps-serie, werd eind maart al getoond op Light+Building in Frankfurt. Een op het eerste gezicht discrete en tijdloze armatuur die ook mogelijkheden biedt voor een speelse opstelling.

Lipps, Luc Ramael voor Trizo21

Foto’s: Trizo21

Producent van architecturale verlichting Trizo21 uit Nevele presenteerde op de beurs Light+Building in Frankfurt de Lipps-serie, een armatuur getekend door Luc Ramael. Deze Antwerpenaar is interieurarchitect en ontwerper van meubels en verlichting. Zijn creaties werden opgenomen in de collecties van onder meer Prandina, Pallucco Italia, Felicerossi, Steel, Foscarini, FontanaArte, Martilelli Luce (Italië), Leds, Metalarte (Spanje), LampFabriek (Nederland), Surplus, Govaerts- design en Oxygène (België). Diverse van zijn ontwerpen werden nationaal en internationaal bekroond.

_Luc Ramael: Ik bedacht de Lipps-reeks vanuit mijn eigen inspiratie, met de Trizo21-vormentaal in het achterhoofd. Toch kon ik hen verrassen. Het voordeel van een buitenstaander is dat je een frisse wind kunt binnenbrengen. Het werd een heel grafisch ontwerp dat toch goed in de Trizo21-collectie thuishoort: lineair, zwart-wit, modulair en met ledverlichting. Trizo21 evolueert niet bruusk maar erg voorzichtig, geleidelijk.

_Luc Ramael: Trizo21 en ik vonden elkaar via een gemeenschappelijke Nederlandse agent. Trizo21 is van huis uit sterk in strakke architecturale verlichting en legt sinds 2005 een grote nadruk op leds. Bedrijfsleider Bruno Van Meenen vroeg me in juni 2013 om na te denken over een lichtarmatuur met een zuivere belijning die aan zowel het plafond als de muur of als pendel kan functioneren. Ik zette een aantal ideeën op papier die we vervolgens beoordeelden volgens hun esthetische kwaliteiten, prijskaartje, technische haalbaarheid en uitvoeringsperiode. Het was immers de bedoeling om vrij snel een nieuw product te presenteren. Uit mijn voorstellen werden vier ideeën geselecteerd. Lipps is de eerste familie die nu uitkomt. De beurs Architect@Work in Parijs in oktober kwam net iets te vroeg, maar tegen Light+Building eind maart in Frankfurt lukte het wel om de modellen te presenteren.

Het concept van Lipps bestaat uit een reeks leds die zich aan de achterkant van een lip bevinden, zodat het licht zich alleen onrechtstreeks verspreidt via een cirkelvormige reflector, die de hele oppervlakte van de armatuur beslaat. Rondom zit een opstaande rand, een ring die het licht ‘vat’. Lipps bestaat in drie diameters: 20, 30 en 60 cm.

CASES

Dubbele bodem

_Luc Ramael: Om de juiste verhoudingen af te tasten, maakte ik een reeks maquettes op ware grootte. Zo krijg je een goed inzicht in de formaten, het gevoel in de ruimte, de afstand tot de muur, enz. Nadien volgde een technische studie. Van het oorspronkelijke idee om de reflector in geel- of roodkoper of aluminium uit te voeren, evolueerden we naar spuitschilderwerk. Dat is niet alleen minder duur maar biedt ook een meer stabiele lichtreflectie. We behielden wel de focus op sobere, natuurlijke kleuren. De reflectorplaat fungeert


bovendien als een dubbele bodem: eronder zit de bedrading. Die is gemakkelijk toegankelijk doordat de reflectorplaat alleen vastzit met een magneet. Afhankelijk van de kleurcombinaties – wit, zwart, oxide (roestkleur) en kwarts (zandkleur) – kan Lipps discreet of opvallend gebruikt worden. Maar het concept biedt nog meer opties voor frivole toepassingen. _Luc Ramael: De eerste werknaam was Slim vanwege het vrij platte ontwerp, maar gaandeweg hadden we het steeds meer over de typische lip. Die biedt speelse mogelijkheden: een armatuur of een groep armaturen hoeft niet altijd in dezelfde richting te wijzen. Ook kan de pendelversie horizontaal hangen of in diverse hoeken worden gekanteld. Dat gebeurt via een eenvoudig maar ingenieus systeem. Er zijn geen vaste standen, je kunt zelf de hoek bepalen door in een uitsparing de voeding te verschuiven. Lipps kadert hiermee in de tendens om door toevoeging van een speels element het strikt verticale of horizontale te doorbreken. Zo is het resultaat een discrete, sobere armatuur die toch een frivole noot brengt, zowel in privé-interieurs als in projectomgevingen en kantoren. De reflectorplaat kun je gemakkelijk voor een andere kleur wisselen. Of zelf overschilderen of behangen, in harmonie met het omringende interieur.

Wat is nu de volgende stap? _Luc Ramael: De hele sector investeert momenteel op een heel voorzichtig tempo. Dat vraagt veel geduld. Maar voor een ontwerper is het frustrerend als een idee te lang blijft liggen bij de producent. Je hebt er veel tijd aan besteed, het is grotendeels uitgewerkt en dan moet je toezien hoe het soms tot twee jaar in de koelkast blijft liggen. Tegen dan ben je er stilaan op uitgekeken, en dan is simpelweg de ‘prik’ eruit. Bij Trizo21 gaat dat anders. Op basis van de opmerkingen tijdens Light+Building sturen we de prototypes bij. Het is de bedoeling om de getoonde modellen snel in de handel te brengen. De overige drie ideeën die Trizo21 selecteerde, moeten we nog opstarten, hopelijk tegen de beurs Euroluce volgend jaar. Het was leuk dat het proces van ontwerp tot realisatie in één ruk verliep. - Roel Jacobus www.trizo21.com

CASES


GESPOT White shirt/write shirt, Noortje De la Haye

Das Hemd, Linde Hermans

CURIOSITIES Wordt de stropdas een curiositeit? De teloorgang van de das inspireert Het Labo, een Hasselts collectief van ontwerpers in allerlei disciplines, om er een tentoonstelling aan te wijden. “We begeven ons altijd op de grens tussen poëzie en humor, tussen vormgeving en kunst”, zegt curator Hanne Keirse.

Hang tight, Jeff Rutten

Eind vorig jaar voltrok zich een klein drama in dassenland: speciaalzaak Tie Rack sloot zijn resterende 44 filialen. Journalist Tom Heremans van De Standaard maakte dankbaar gebruik van de actualiteit. Hij hield een pleidooi tegen het, naar eigen zeggen, meest onfortuinlijke modeaccessoire van het jaar. Archetypen als deze zijn een geliefd onderwerp voor Het Labo, dat eerder van zich deed spreken met de tentoonstellingen Let’s stick together (over wandelstokken) en Labo strikes again (over strijkplanken). “We willen met eigenzinnige tentoonstellingen de dagelijkse werkelijkheid illustreren, becommentariëren en relativeren”, licht Jo Klaps toe, een van de oprichters van Het Labo.

GESPOT

Nu dus met CuriosiTIES in het Modemuseum Hasselt dat voor de gelegenheid een paar historische dassen uit de eigen collectie heeft opgedoken. Want het verleden van de das reikt ver. Al in de Romeinse tijd droegen senatoren een ‘fascalia’, een soort sjaal, om de nek. Maar de echte opmars van dat stukje stof begon veel later, in de 17de eeuw, tijdens de 30-jarige oorlog. Kroatische huurlingen van het regiment van de Franse koning Lodewijk XVIII droegen een zijden doek om hun nek met een sierlijke knoop aan de voorkant. Lodewijk was enthousiast, en het Franse hof was in die tijd trendsettend. Zo deed de ‘cravate’, afgeleid van de nationaliteit van de dragers, vol overtuiging zijn intrede in de westerse wereld. Met het thema vallen niet alleen veel woordspelingen te maken, ook de inzendingen zijn spitsvondig. Beeldende kunstenaars en vormgevers in alle categorieën en ook schrijvers en muzikanten laten hun creativiteit de vrije loop in objecten, een enkel schilderij, behang en zelfs een wandtapijt. Zowel materiaal,


LentecollecTIE, Bart Lens

vorm, identiteit en functie worden op de korrel genomen. Er is bijvoorbeeld het vogelhuisje in de vorm van een das van Roel Vandebeek. Linde Hermans verknipt hemden tot alleen nog het ene bewuste stuk stof overblijft. Met Annex van de jonge beloftevolle ontwerper James Van Vossel kan de man weer ademhalen: de plastron wordt niet aan de hals maar aan de knoop geknoopt. En Jeff Rutten heeft de klassieke ijzeren kleerhaak omgebogen tot cravate. Open deuren? Ja, maar vooral esthetische hommages in al hun eenvoud. Voor wie het iets abstracter wil, is er Noortje De la haye. Foto’s van gestreepte hemden zijn de bladzijden in het notitieboekje White shirt/write shirt. Een minidas dient als leeslint. De das bleef ook niet onopgemerkt voor de modestudenten van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Samen met Hermès, het Franse modemerk dat de das wereldberoemd maakte, gingen zij aan de slag met To Tie or not to Tie. Zo passend dat het niet mag ontbreken bij CuriosiTIES: een twintigtal creaties vormen een tentoonstelling binnen de tentoonstelling.

M23,960, Studio Stelt

De stropdas is misschien ten dode opgeschreven, de inspiratie is nog lang niet vervlogen. En zoals dat gaat met modeaccessoires, zal de das wel weer uit zijn as verrijzen. Gewoon een kwesTIE van tijd. - Adrienne Peters Sea horse tie, Daniel Von Weinberger. Foto © Chris Wolf

De tentoonstelling CuriosiTIES loopt nog tot 29 juni 2014 in het Modemuseum Hasselt. www.hetlabo.be

TIE-PO Bold, Jo Klaps

Het strikje heeft me de das omgedaan, AtelierNAUWAU

GESPOT


FASHION MANAGEMENT Hoe kan de typisch Belgische, onafhankelijke modeontwerper economisch overleven in de geglobaliseerde mode-industrie? Op die vraag biedt Fashion Management een veelzijdig antwoord. Dit eerste managementboek voor modeontwerpers ontrafelt de mechanismen van het internationale speelveld en geeft vervolgens tips en tricks voor algemene strategie en dagelijks beheer. De link met praktijkverhalen van Belgische ontwerpers is nooit ver weg. Over de creatieve en sociale kant van mode enerzijds en over het managen van grote bedrijven anderzijds, werden al bibliotheken vol geschreven. Maar gek genoeg was er nog geen standaardwerk over hoe je een onafhankelijk, creatief modebedrijf bedrijfseconomisch succesvol beheert. Dat is verwonderlijk aangezien de maar liefst 5,4 miljoen jobs in de Europese kledingen textielindustrie verdeeld zijn over 870 000 doorgaans kleine bedrijfjes in creatie, productie, distributie en verkoop. In Vlaanderen is mode zelfs de belangrijkste van alle creatieve

GESPOT

industrieën. Die leemte wordt nu opgevuld door het boek Fashion Management. Annick Schramme (Universiteit Antwerpen en Antwerp Management School), Francesca Rinaldi (Bocconi Universiteit Milaan) en Karinna Nobbs (GCU Londen) verzamelden hiervoor een groep internationale experts. In het eerste grote deel van Fashion Management, dat ontworpen werd door Lodewijk Joye, worden grote, internationale tendensen in de mode-industrie toegelicht. Bijvoorbeeld de effecten van globalisering, sociale media, duurzaamheid en nieuwe trends in consumenten- benadering zoals flagshipstores en pop-upstores. De markt wordt ingedeeld in vier segmenten: de grootschalige luxemerken, de middelgrote spelers, de retailers en – aan het andere uiteinde van het spectrum – de onafhankelijke, creatieve ontwerpers. Precies dat laatste type is kenmerkend voor het Belgische modelandschap. Daarom focust het tweede grote deel op hun positie in de geglobaliseerde wereldeconomie. Want hoe lokaal je ook wilt produceren en verkopen, de consument krijgt altijd internationale spullen aangeboden. Trui Moerkerke (Flanders DC) belicht de zakelijke realiteit achter de schermen van Christian Wijnants, Edouard Vermeulen, Veronique Branquinho, Tim Van Steenbergen, Elvis Pompilio, Essentiel, JeanPaul Knott en Anne Chapelle. In een historische benadering van de Antwerpse Zes portretteert Veerle Windels twintig jaar economische ups en downs van Ann Demeulemeester, Walter Van Beirendonck, Dries Van Noten, Dirk Van Saene, Dirk Bikkembergs, Marina Yee en zevende musketier Martin

Margiela. Zelfs het fameuze Textielplan van voormalig minister Willy Claes komt ter sprake. Bijzonder praktisch is de bijdrage van Dieter Geernaert, voormalig advocaat van Dirk Bikkembergs. Hij verheldert de wettelijke aspecten van creatief ontwerpen, bijvoorbeeld de bescherming van het intellectuele eigendom. Idem voor de tips van Raf Vermeiren (financieel directeur Sputnik Media) voor financieel beheer en de aanwijzingen van Marie Delbeke (PMV/CultuurInvest) voor het opbouwen van een stevige structuur. Nog een tip: van 25 augustus tot en met 3 september 2014 loopt in Antwerpen en Parijs de internationale summerschool in Fashion Management. Meer info vindt u op www.antwerpmanagementschool.be. - Roel Jacobus Fashion Management is een uitgave van Lannoo en is te koop voor 49,90 euro.


TRANCHES DE VIE Carbonium, Sofie Lachaert en Luc d’Hanis

schets Tout a une fin sauf la saucisse qui en a deux, Sofie Lachaert en Luc d’Hanis

scenografie Tranches de vie, Sofie Lachaert en Luc d’Hanis

De tentoonstelling van het duo Sofie Lachaert en Luc d’Hanis in GrandHornu Images bestaat uit een eenvoudige maar indrukwekkende installatie in de donker gehouden tentoonstellingsruimte ‘Magasin aux Foins’. Een lange huizenrij van identieke kleine woningen verleidt de bezoeker om stiekem binnen te gluren in elk van de verlichte kamers. Alledaagse objecten staan er ogenschijnlijk gewoon zichzelf te zijn, maar creëren in hun details een nieuwe werkelijkheid die ongrijpbaar en toch tastbaar dichtbij is. Zoals de huizenrij naar een arbeiderswijk van Le Grand-Hornu buiten het museum verwijst, en de geschiedenis van de mijnsite en het erbij horende leven en ‘samen werken’ binnenhaalt – Grand-Hornu Images bestaat dertig jaar, waardoor het idee van erfgoed een uitgangspunt van de scenografie werd –, zo spelen ook de objecten in de kamers en de ensceneringen van de interieurs met een gelaagdheid aan betekenissen. Representatief voor die gelaagdheid is het potloodobject Carbonium, een brok grafiet in de vorm van een kostbare diamant. Voor Sofie Lachaert en Luc d’Hanis staat dat object centraal in het totaalconcept van hun tentoonstelling. ‘Carbonium’ is de wetenschappelijke benaming voor het element koolstof en komt in verschillende vormen voor, waaronder grafiet en diamant. De koolstof die in steenkool reeds voor een groot deel is samengedrukt, transformeert bij verdere druk in grafiet en uiteindelijk in diamant, wat pure koolstof is. “Het potloodobject is tijdloos en mooi, impliceert vakmanschap, straalt macht uit, verwijst naar steenkoolmijnen en industrie. En de publicatie bij de tentoonstelling is geen traditionele catalogus, maar een tekenblok. Op een deel van de bladen is reeds getekend. We hebben mensen uit verschillende contexten gevraagd om tekeningen te maken van ons werk, dat de rode draad vormt van de tekenblok. De bedoeling is dat iedereen het kan kopen. En dat ook kinderen het cadeau krijgen om er zelf in te kleuren, tekeningen uit te scheuren, of op de lege bladen hun verbeelding los te laten.” Het bijzondere, ontstaan door de poëtische transformatie van het alledaagse, zoekt zo op een vriendelijke manier zijn plaats in het leven van elke dag. Het toont meteen het speelse, uitnodigende, gastvrije, ‘makende’ en zelfrelativerende waarvoor Sofie Lachaert en Luc d’Hanis evengoed staan. Het maken zit in elk van hun objecten, maar ook in de aankleding van de verschillende kamers. Het behangpapier en het vloertegelpatroon van de kamer met daarin het potloodobject Carbonium en een tekenblok geplaatst op een tafel samengesteld uit 6 850 stukjes eikenhout (Trestle table), zijn volledig met de hand getekend. Ook in een andere kamer is het behangpapier handmatig met pastelkrijt gekleurd. De sporen van het urenlange tekenen ter plekke zijn te zien in het krijtpoeder dat langs de wanden op de vloer is gevallen. De hele tentoonstelling bestaat zo discreet uit lagen op lagen, fysiek en conceptueel. Die gelaagdheid is op paradoxale wijze verrassend en vanzelfsprekend, open en gericht, voluit aanwezig en toch discreet onopvallend. Het vraagt een nieuwsgierige blik die tijd neemt, van het eerste raam met de bezoekersgids tot het laatste rijhuis waarin niet alleen de dingen verdwijnen, maar ook de mensen. Alles is vergankelijk. En de relativiteit van het zijn betrekken Sofie Lachaert en Luc d’Hanis ook op hun creatieve resultaten. Ze dringen niets op. De witte ruimte krijgt dan in de blik van de toeschouwer een mooie pendant in de vele lege zolderruimtes boven de verlichte kamers. - Lut Pil

De tentoonstelling Tranches de vie loopt nog tot 17 augustus 2014 in Grand-Hornu Images in Hornu.

GESPOT


THINK IN COLOUR

Think in Colour geeft inzicht in de wereld en het oeuvre van Hugo Puttaert – gelauwerd grafisch ontwerper, creatief directeur, hoofdredacteur en docent. Hijzelf omschrijft het boek als een politieke oproep voor de erkenning van de complexiteit en de koestering van de nuance, ook in het domein van communicatie en grafisch ontwerp. Dit bijzondere boek vertelt geen lineair verhaal, maar onthult zich in lagen, zoals een matroesjka telkens een nieuw poppetje binnen in het vorige prijsgeeft. Dat uit zich in de ingenieuze vormgeving van Dimitri Jeannottat die samenwerkte met Hugo Puttaert zelf. Binnen in de cover die van kleur verandert als hij opgewarmd wordt, is het boek symmetrisch opgebouwd in drie segmenten: elk nieuw deel bevindt zich binnen in het voorgaande. De buitenste katernen zijn in zwart- wit met een grof raster gedrukt op CyclusPrint 90g. Daarbinnen bevindt zich een luxueuzer segment in vierkleurendruk met stochastisch raster op MultiArt Gloss 150g. De kern van het boek is opnieuw gedrukt in eenvoudig zwart-wit op CyclusPrint.

GESPOT

Ik vermeld specifiek deze structuur omdat ze niet lukraak is, maar de inhoudelijke opbouw van het boek weerspiegelt: inhoud en vorm zijn één. De buitenste katernen zijn gevuld met zwart-witbeelden die de volledige pagina’s beslaan, soms met bijschrift, soms niet-benoemd. Die fungeren zoals de kleurstippen in een impressionistisch schilderij: afzonderlijk bekeken lijken ze abstract, maar als geheel krijgen ze een betekenis. Zo lichten zij een tipje van de sluier op – door associatief beeldgebruik begint de lezer zich een idee te vormen van wat Hugo Puttaert inspireert en beweegt. Het meest omvangrijke segment is een overzicht in kleur van de productie van Hugo Puttaert en visionandfactory, dat wordt voorafgegaan door een inleiding van Rick Poynor. ‘Overzicht’ is misschien het verkeerde woord. Omdat de creaties volgens kleur gerangschikt zijn, geeft Think in Colour een caleidoscopisch beeld van dat werk. Ontwerpen uit verschillende periodes komen zo naast elkaar te staan, wat verrassende verbanden oplevert. Wat op het eerste gezicht frustrerend kan

lijken voor lezers die een systematische aanpak verkiezen, ontpopt zich snel tot een fascinerende ontdekkingsreis met kleur als rode draad. En zo kom je bij het eigenlijke hart van het boek, een verhelderende tekst van Steven Cleeren, gebaseerd op gesprekken met Hugo Puttaert. Hier krijg je een meer chronologisch verhaal van zijn carrière, waarin hij het heel openhartig heeft over zowel zijn aanpak en zijn successen als zijn twijfels. Doordat de auteur vaak letterlijk citeert, krijg je de indruk dat je met Hugo Puttaert in de zetel zit terwijl hij honderduit vertelt over zijn werk en leven. Think in Colour is geen alledaagse monografie die je eenmaal van cover tot cover doorneemt. Het is meer een ontdekkingsreis door de geest en de creativiteit van Hugo Puttaert. Het boek nodigt je uit om het materiaal vanuit diverse oogpunten te bestuderen, om het herhaaldelijk te herbekijken en te herlezen. Het zet je aan tot denken, en spoort je aan om je eigen ideeën te re-evalueren. En ik denk dat dát precies is wat Hugo Puttaert wilde bereiken. Missie volbracht. - Yves Peters

Think in Colour is een uitgave van MER. Paper Kunsthalle en is te koop voor 45 euro. www.thinkincolour.be


JURGI PERSOONS Jurgi Persoons studeerde in 1992 af aan de Antwerpse Modeacademie. Tussen 1996 en 2003 had hij een eigen label dat internationaal veel lof oogstte. Sinds eind 2013 is hij hoofd van de textiel- en modeafdeling van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Tijd om na enkele maanden een korte balans op te maken.

wisselwerking. De ‘vormelijke’ benadering van textiel door modestudenten en hun specifieke stijluniversum is inspirerend voor de textielafdeling. Anderzijds is de ‘materiële’ benadering door textielstudenten een opsteker voor het gebruik en de expressie van het materiaal door modestudenten. Hoe ziet de ideale modeopleiding er volgens u uit?

Hoe zou u de modeopleiding in Den Haag omschrijven?

Foto © Gino Anthonisse / Christa van der Meer

Het accent ligt op creatief experiment, innovatie en de ontwikkeling van relevante statements op het gebied van mode- en textielontwerp. Na een gezamenlijk eerste semester maken studenten in het tweede semester van hun eerste jaar de keuze tussen textiel en mode. Ook al zijn dat twee aparte afdelingen met verschillende programma's en opdrachten, toch is er een intense

Tien jaar geleden kreeg mijn voorganger de opdracht van de toenmalige directeur om het programma te herschrijven naar het voorbeeld van de Antwerpse modeacademie. De constructie van dat programma is relatief eenvoudig maar bijzonder effectief. Na zelf in Antwerpen gestudeerd te hebben, is het fantastisch om nu op mijn beurt studenten met dit programma in contact te brengen. Het is fascinerend om te vast te stellen hoe zij hun creatieve persoonlijkheid ontplooien en reeds vroeg een buitengewoon professionele houding aannemen ten aanzien van hun eigen werk. Tijdens het voorbije academiejaar had ik de mogelijkheid om ook te doceren in Berlijn en Chicago. Ik ben dus van zeer dichtbij betrokken geweest bij andere modeopleidingen, hun accenten en programma's. Mijn persoonlijke voorkeur blijft uitgaan naar het Antwerpse studiemodel. Ook in Den Haag is dat de voorbije jaren zeker doeltreffend gebleken: de modeopleiding van de KABK behoort nu tot de top in Nederland. Wat is uw voornaamste opdracht in Den Haag? Stagneren is geen optie! In tegendeel: ik zie het als mijn verantwoordelijkheid en die van mijn collega's om steeds kritisch te evalueren en bij te schaven waar nodig. Onze permanente focus wordt het stimuleren van studenten om via grondige research te komen tot een innovatief en inhoudelijk ontwerp waarbij ze een authentieke positie durven in te nemen of een alternatieve route durven aan te reiken voor actuele of toekomstgerichte ontwikkelingen. De textiel- en modeafdeling moet nog meer een open afdeling worden die via de creaties van de studenten streeft naar een boeiende interactie met de professio- nele buitenwereld zowel nationaal, als internationaal als domeinoverschrijdend. - Jasmijn Verlinden www.kabk.nl

GESPOT


WHO’S YOUR CITY

Toen Richard Florida in 2002 zijn The Rise of the Creative Class publiceerde, kon hij in Vlaanderen al rekenen op trouwe fans zoals ministers van Economie Patricia Ceysens en Fientje Moerman. Ook minister-president Kris Peeters bleef bij zijn aantreden in 2007 niet achter. Bij een themanummer over de stad kunnen we dan ook niet anders dan die andere bestseller van Richard Florida erbij halen: Who’s Your City?, gepubliceerd in 2008. In dat internationale succesboek gaat het vooral over globalisatie, waarbij landen minder belang krijgen, en steden een belangrijkere rol spelen. Ze zijn de natuurlijke economische eenheden van de wereld. Creatievelingen kennen geen grenzen. En al maakt het internet de fysieke locatie minder belangrijk, toch gaat er van de creatieve steden een enorme aantrekkingskracht uit. Niet zozeer omdat creatieve geesten bij elkaar willen wonen, maar omdat er gewoon meer kansen zijn. Driekwart van de 8 500 ondervraagden verklaart dat ze bewust kozen voor de stad waar ze wonen. En zo worden migrerende bohemiens mensen die veel huur moeten betalen. Richard Florida heeft het altijd over ‘creativiteit’. Maar welke rol speelt ‘design’? Laat dit een geruststelling zijn: tijdens de Business of Design Week in Hongkong, waar ik hem ontmoette, wisselde hij zonder problemen de twee termen af. In zijn publicaties is creativiteit ook altijd gelinkt aan financieel succes. Never trace for money, let the money trace

GESPOT


In Who’s Your City? gaat het vooral over globalisatie, waarbij landen minder belang krijgen, en steden een belangrijkere rol spelen. you! Hij erkent wel dat dat niet de drijfveer is van iedereen – sommigen willen gewoon leuke dingen doen. Op mijn vraag hiernaar haalde hij zijn favoriete voorbeelden aan uit de rockmuziek: Nirvana en Jack White. Maar creatievelingen blijven voor hem vooral ondernemers, zelfs al hebben ze geen hogere managementopleiding, zoals zijn kapper die vroeger in een General Motors- fabriek werkte. Richard Florida situeert in de wereld een aantal megaregio’s. Hij onderscheidt ze met megamapping onder andere door het licht te meten bij nacht en rekening te houden met bevolkingsconcentraties: de streek rond Tokio, van Boston over New York tot Washington, van Chicago tot Pittsburgh, Londen, India, Singapore, China met Hongkong, Peking en Sjanghai, Brazilië, het MiddenOosten van Tel Aviv tot Damascus, enz. De regio’s blijven groeien. Terwijl 2 eeuwen geleden een stad van 100 000 inwoners groot was, zullen tegen 2025 regio’s pas belangrijk zijn vanaf 100 000 000 mensen. Waar situeert hij ons? Brussel ligt dan ook aan de rand van wat hij de megaregio ‘Am-Brus-Twerp’ (Amsterdam, Brussel, Antwerpen) noemt. Dat is de op drie na grootste megaregio in de wereld, waarbij het Duitse Ruhrgebied en Noord-Frankrijk aansluiten, en ze wordt gevoed via de grote Europese havens, waaronder Antwerpen. Die megaregio, waar bijna 60 miljoen Europeanen wonen en werken, is de economische sterkhouder van de Europese Unie,

met een productie hoger dan die van Canada en vergelijkbaar met die van China. Creativity needs old buildings? Creatieve steden hoeven dus niet noodzakelijk nieuwe steden te zijn. Maar laat ons Brugge nu niet onmiddellijk een centrum van creativiteit noemen. Richard Florida heeft het dikwijls over Pittsburgh en Detroit, oude industriesteden. Andy Warhol kwam uit Pittsburgh, maar ontvluchtte het al in de jaren 60 omdat er niets te beleven viel. In Detroit wordt na het sluiten van de autofabrieken opnieuw aan landbouw gedaan in de stad. Maar dat zal 5 jaar geleden, toen het boek werd gepubliceerd, niemand hebben verwacht. Richard Florida linkt geluk aan salaris. Gelukkige mensen detecteert hij in landen met hoge inkomens: Denemarken, Zweden, Noorwegen, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten. Inwoners zijn het gelukkigst in Stockholm en Dublin, op de voet gevolgd door Berlijn, Barcelona, Madrid, Londen, Parijs, … Voor zijn voorbeelden put hij vooral uit Anholts City Brands Index, die steden beoordeelt op hun schoonheid, netheid, gastvrijheid, veiligheid en leefbaarheid. Persoonlijk vind ik de steden die hier hoog scoren niet onmiddellijk goede voorbeelden van een bruisend stadsleven of creativiteit. Noem mij één creatieve geest uit Genève? Oslo is waarschijnlijke de meest desolate hoofdstad van Europa en Helsinki heeft één van de hoogste cijfers in Europa voor

alcoholisme en zelfmoord. Al zijn het wel steden waar veel geïnvesteerd wordt in creativiteit en design. Maar zoals hij zelf aangeeft, is het moeilijk om steden als Pittsburgh, Rotterdam of Manchester op een objectieve manier te vergelijken met San Francisco, Sydney en Barcelona. Jammer dat Brussel, met zijn vele eurocraten, geen aandacht krijgt als stad. In veel van zijn standpunten refereert Richard Florida aan collega-professoren. Hij neemt zelden een eigen standpunt in. Toen hij in Hongkong de vraag kreeg van een Chinese journaliste of creativiteit mogelijk is in steden waar zelfs geen vrij internetgebruik is toegelaten, deed hij daarover liever geen uitspraken. Al is zijn eigen academische trektocht van stad naar stad een belangrijke inspiratiebron voor dit boek. Richard Florida is vooral een begeesterende storyteller. Misschien is de show daarom wel beter dan het boek. Al blijft het een handige gids, met heel wat tips, voor kandidaat-migranten die de grote stap willen wagen. Dat zijn dan vooral jongeren, want ouderen en gezinnen met kinderen voelen zich minder geroepen om te verhuizen. Al is er nog een kans eenmaal de kinderen het huis uit zijn. En onthoud dat voor ieder jong talent dat zich ergens vestigt, er waarschijnlijk een gezin met een lager inkomen zal moeten ophoepelen. - Christian Oosterlinck Meer informatie over Who’s Your City vindt u op www.whosyourcity.com.

GESPOT


MAD ABOUT SCHMUCK Wat Salone del Mobile in Milaan is voor design, is Schmuck in München voor avant-gardesieraden. Een internationaal treffen geënt op een beurs met in de periferie tal van evenementen en een galerie-parcours verspreid over de stad. Anneleen Swillen, An Jonckers, Noana Giambra, Machteld Lambeets en Kenny Appermans – vijf masterstudenten van de Hasseltse MAD- faculty – trokken van 12 tot 18 maart 2014 naar Schmuck in München om er hun masterwerk te presenteren. Eerder dan hun respectievelijke werken te tonen in een of andere white cube van een tentoonstellingsruimte, trokken de vijf zelf de straat op. Onder het motto MAD about Schmuck liepen ze in de kijker met een ‘draagbare tentoonstelling’: ze droegen elk een soort van vitrinebol met daarin hun werk. Op die manier trok het MAD-kwintet met hun eigen werk op de rug de stad in, het publiek tegemoet. Anneleen Swillen droeg een minivitrine op de rug met een staal van haar collectie Containers waarin ze het esthetische potentieel van wegwerpverpakkingen zoals kunststof schalen en doosjes onderzocht. Subtiel vormgegeven verpakkingen die anders achteloos in de vuilnisbak verdwijnen, gebruikt zij als mal. Op die manier maakt ze de negatieve ruimte zichtbaar in gips en hars. An Jonckers op haar beurt liep op Schmuck rond met A Curtsy to the ornament, waarin ze het functionele aspect van de draagbaarheid van het juweel bepaalt door het ornament. Noana Giambra torste haar Design to distinguish: sieraden die de drager zelf in elkaar moet steken. Daarvoor bedacht ze schakels uit twee delen, die een halssieraad vormen zodra meerdere aan elkaar worden gehangen. Multiples als schepsnoep, ontworpen om uniek te zijn. Machteld Lambeets presenteerde A good mourning to everyone, fragiele objecten op de grens tussen zwaarmoedigheid en hoop om zo de rouw dicht bij het lichaam te houden.

GESPOT

Het werk van Kenny Appermans – Pushing my buttons – was gebaseerd op het verlokkende principe van ‘push the button’ met drukknoppen op het lichaam. Het neemt de relatie die ontstaat tussen de drager en toeschouwer onder de loep. De rondwandelende MAD-formule was een succes. Iedereen die de studenten hierover aansprak, werd prompt ‘gelabeld’ of voorzien van een ‘MAD-button’, een soort van gepimpte gouden of zilveren variant op de button van de MAD-faculty. Het verspreidde zich daardoor als een lopend vuurtje door de stad en langs de vele bezoekers. Want steeds meer mensen liepen met zulke buttons rond, wat anderen die nog niet ‘ge-MAD-labeld’ waren, wist te intrigeren. Zo kreeg het masterwerk van Kenny Appermans trouwens een bijzondere laag. Want door de wijdverspreide buttons kreeg zijn project bijna de meta-allure van een mega-button. MAD about Schmuck was tegelijk performance en tentoonstelling en werd verkozen tot een van de tien meest prominent aanwezige presentaties. Kortom: de jonge masters oogstten internationale aandacht én ook de Hasseltse MAD-faculty beschouwt de missie als geslaagd. - Christophe De Schauvre MAD about Schmuck was te zien van 12 tot 18 maart 2014 tijdens Schmuck in München.


SPECIAL

MILAN DESIGN WEEK 2014 Zoals elk jaar was Milaan in april even het centrum van de designwereld. Bij de bezoekers, en ook wel bij de exposanten, valt de steeds groeiende aanwezigheid uit AziĂŤ op. Kwintessens geeft een overzicht van enkele hoogtepunten uit BelgiĂŤ en de wereld. Volledig zijn we zeker niet, want daarvoor moet het bijbelvolume worden overtroffen. We spitsen wel toe op enkele trends. Op de beurs zelf was de Belgische aanwezigheid minder, maar dat was vooral omdat het niet het jaar was van de verlichting (Euroluce), en dus iedereen in die sector op Light & Building in Frankfurt te vinden was. Naast de massa Nederlanders, was er nu ook een Belgen-aanwezigheid op Lambrate. De Zona Tortona en de Superstudio daar speelden enkele grote merken kwijt. Porta Venezia probeerde zich prominenter te manifesteren. Interni gaf een aanzet voor de wereldexpo Milaan 2015, die volgend jaar gelinkt zal zijn aan de Design Week. Alvast iets om naar uit te kijken. - Trui Moerkerke, Christian Oosterlinck en Jasmijn Verlinden

MILAN DESIGN WEEK 2014


ENGAGEMENT Sociale projecten, ecologie, faire werkcondities: engagement in design neemt verschillende vormen aan en is nu al enkele jaren niet meer weg te denken uit de actualiteit. Ook in Milaan waren tal van projecten en collecties te zien die een bijdrage willen leveren aan een betere wereld.

De Britse productdesigner Justin Floyd moest met lede ogen aanzien hoe in zijn geboortestad Buckfastleigh de eens zo bloeiende wolindustrie was verworden tot industrieel erfgoed. Dus ontwikkelde hij een andere en innovatieve manier van werken met wol: hij maakte er een composietmateriaal mee, Solidwool. Zoals glasvezel, maar met wol, een ecologischer alternatief.

SurgeOn zit nog in het prototype-stadium maar is veelbelovend: een rugzak met de nodige felle verlichting om een operatie uit te voeren in afgelegen plekken zonder elektriciteit. Alles is compact en licht, wat gezien de technische vereisten een hele klus is. Vooral de kruisbestuiving is hier opmerkelijk: ingenieurs uit Nantes hebben de hulp ingeroepen van een internationaal gezelschap van productdesigners. Het Egyptische designproject Reform Studio maakt in zijn baseline meteen duidelijk waar het om gaat: create a better quality of life through design. De studio won al prijzen op het Salone Satellite en toonde dit jaar onder meer een kleurrijke collectie sixtiesgeïnspireerde stoelen, The Grammy’s Collection, in een nieuw materiaal: Plastex. Dat is gemaakt van gerecycleerde plastic zakken, wat elke stoel een uniek karakter geeft.

De Nederlandse ontwerper Pepe Heykoop werkt in Mumbai samen met de Tiny Miracles Foundation. Hij heeft een zeer concreet doel voor ogen: een gemeenschap van 700 mensen in Mumbai optillen van zeer arm naar middle class tegen 2020. Hij doet dat door hen high-end design te leren maken. Zoals de Paper Vase Cover, een cover die van een banale fles een designvaas maakt, die hij opnieuw toonde in Milaan. Dat ontwerp uit 2012 werd overigens al bekroond met de Interior Innovation Award in Keulen. Foto: Annemarijne Bax

MILAN DESIGN WEEK 2014

CUCULA is een Berlijns socialdesignproject van een groep ontwerpers, sociaal werkers en West-Afrikaanse vluchtelingen. Door het ontwerpen van high-end designproducten (gemaakt op basis van de legendarische Autoprogettazione-plannen van de onwerper Enzo Mari), wil CUCULA de vluchtelingen een opleiding en een echte job bieden. ‘Cucula’ komt uit de Afrikaanse taal Hausa en betekent: ‘samenbrengen, zorgen voor’.


EEN VLEUGJE POËZIE Omvangrijke meubels, robuuste materialen als marmer en metaal, veel blinkend goud, … toch is er tussen de grootste designtrends door hier en daar een vleugje poëzie te ontwaren, vooral in accessoires.

De Belgische juwelenontwerpster Sofie Boons, met een postgraduaat aan de Royal College of Art in Londen, werkte voor haar collectie NAuNO and NAgNO Beads uit The Alchemy of Gold samen met wetenschapster Jodie Melbourne. Wetenschappelijk onderzoek is een constante in het werk van Sofie Boons. Ook voor deze collectie experimenteerde ze meer dan een jaar met vormen en hoeveelheden van gouden en zilveren nanopartikels verwerkt in unieke kralen. Wetenschap en juwelenkunst met poëtische resultaten.

Design Soil is een projectgroep van de afdeling Productdesign aan de Japanse Kobe Design University. In Milaan stelden ze werk voor rond het thema ‘Free’. Ontwerper Kohdai Iwamoto toonde met Shade-lit een lamp zonder mechanische schakelaar. Het volstaat om een stuk stof te draperen over de lamp om die te doen branden. Bovendien bepaal je zo zelf hoeveel licht je krijgt.

Een robuust, klein object, maar zeker een poëtisch idee: Nocturne van het Belgische Moupila. Een platform met verlichting om je favoriete object van de dag een podium te geven.

De Amsterdamse Roos Gomperts studeerde nog maar twee jaar geleden af aan de Design Academy in Eindhoven. Ze maakt deel uit van het Nederlandse collectief Dutch Invertuals. In Milaan toonde ze haar Foam & Glass-project dat vorig najaar ook te zien was in de expo Revaluate tijdens de Dutch Design Week. De tere maar optimistische kleuren en het ongewone samenbrengen van de materialen glas en schuim, zorgen voor objecten die pure poëzie ademen.

De Nederlandse ontwerpster Nienke Sybrandy is steeds op zoek naar verhalen en symbolen in alledaagse voorwerpen. Die “tilt ze uit de schaduw en plaatst ze in het licht, zodat hun verborgen betekenis zichtbaar wordt”. In het textiel en het tafelservies dat ze in Milaan voorstelde, was bellen blazen (en vooral de fascinatie die kinderen ervoor hebben) het vertrekpunt. Surfactants was het resultaat: met deze poëtische porseleinen kopjes en borden krijgt het samen tafelen en verhalen vertellen een nieuwe dimensie.

MILAN DESIGN WEEK 2014


POSTMODERNISMEREVIVAL Begin jaren tachtig richtte Ettore Sottsass de Memphisbeweging op en brak daarmee radicaal met de form follows function-ideologie van het modernisme. De postmodernistische ontwerpers kopieerden neoklassieke vormen en de populaire, alledaagse cultuur, en stelden speelsheid centraal. Opvallend veel hedendaagse ontwerpers vonden voor hun Milaan 2014-collecties inspiratie in de felgekleurde patronen, kitscherige styling en asymmetrische opbouw die de Memphisbeweging zo typeert. Een reactie op de uitgepuurde Scandinavische stijl die de voorbije jaren bon ton was?

Room Collection, ontworpen door Erik Olofsson en Kyuhyung Cho is een meubelsysteem van 25 stapelbare blokken en een laag tafeltje, elk met geometrische uitsparingen. Gebruikers kunnen een eigen meubel samenstellen en daarin boeken of dierbare objecten tentoonstellen. Net zoals Ettore Sottsass’ Carlton uit 1981 balanceert de Room Collection op de grens tussen meubel en kunstobject. Foto: Gustav Almestål

‘Terrazzo’ is een composietmateriaal van cement gemixt met stukjes glas, marmer, kwarts en graniet dat in de vijftiende eeuw al door Venetiaanse ambachtslui werd gebruikt. Met Terrazzo Project verenigt het Zwitserse designduo Stéphane HalmaïVoisard en Philippe-Albert Lefebvre de 15de-eeuwse terrazzo-technieken met moderne materialen. Het resultaat is een vlekresistente, lichte en veerkrachtige tegel die zowel inals outdoor kan worden gebruikt. Foto: Emilie Barret en Ana Varela

Maria Gustavsson van designstudio Swedish Ninja liet zich voor haar Chaotic Love Collection inspireren door het dagelijkse leven in haar thuisstad Malmö in Zweden. De Little Darlinglamp combineert een basis in groen marmer met een roze stalen frame en details in geperforeerd leder. Tula Blomma is een kleine trolley met drie open schappen en een gesloten kastgedeelte in marmer en mdf.

A Lot of Brasil experimenteert met materialen. Met de K2-sofa brengen ze een nieuwe versie van Mendini’s Kandissi. Die is gemaakt in een eco-plastic met alternatieve polymeren van açaibessen, een vrucht uit het Amazonegebied.

MILAN DESIGN WEEK 2014

In 2013 lanceerde het populaire Deense HAY een tweede lijn, gecureerd door de Londense designer Sebastian Wrong. Nathalie Du Pasquier, een van de grondleggers van de Memphisbeweging, werd door Wrong for HAY gevraagd om enkele van haar originele textielontwerpen te herinterpreteren en te vertalen in een print voor kussens en totebags. Ook American Apparel dook met Du Pasquier in haar printarchieven en bracht recent een capsulecollectie met prints van de Franse ontwerpster.


TEXTIEL: WEVEN EN VLECHTEN Terwijl in de vorige editie van de Milan Design Week de draadstalen meubels hoogtij vierden, zochten deze keer verschillende ontwerpers hun toevlucht in weven en vlechten.

Het verhaal van PET Lamp begon in 2011 in Spanje en is sindsdien wijdverspreid. Toen de Spaanse ontwerper Alvaro Catalán de Ocón werd gevraagd om een innovatieve oplossing te bedenken voor de afvalberg van plastic flessen in Colombia, ontwikkelde hij samen met lokale vakmannen een reeks gevlochten lampenkappen.

Ook de collectie rieten manden en schalen van Donna Wilson voor SCP zijn gelinkt aan een sociaal project. De stukken uit de Blocks & Peaks-collectie worden met de hand geweven volgens lokale technieken door ambachtslui verbonden aan de vzw People of the Sun in Malawi.

Het Nederlandse duo Scholten & Baijings stelde een hele reeks projecten voor in Milaan dit jaar waaronder de Strap Chair voor het Franse Moustache. De stapelbare, lichtgewicht stoel bestaat uit een metalen frame en geweven banden in een vlechtpatroon. Dankzij de sterke polyesterdraad en het ingenieuze vlechtpatroon is schuim of ander vulmateriaal overbodig. Foto: Charles Negre © Scholten & Baijings 2014

Diana Rayyan is de drijvende kracht achter Ateeq, een non-profitorganisatie in Saoedi-Arabië die verschillende soorten objecten maakt van plastic zakjes. De Ateeq-designlijn kreeg de naam Trochet, een samentrekking van ‘trash’ en ‘crochet’. Nadat ze de zakjes hebben verzameld, gewassen en verknipt, transformeert een team van uitsluitend vrouwen het afval in een reeks attractieve nieuwe producten.

MILAN DESIGN WEEK 2014


MARMER Marmer is een van de meest opvallende trends, vooral in ItaliĂŤ, al blijven ook Belgische ontwerpers en bedrijven niet achter. Marmer staat voor duurzaamheid, vakmanschap en een revival van de jaren 80.

Onder de naam Turkish Stones worden al enkele jaren immense projecten gepresenteerd in de Zona Tortona. Dit jaar waren er maar drie projecten, waarvan we jullie zeker Fabio Novembre’s project niet willen onthouden. Het is een vijftal meter lang en twee meter hoog.

Het hoeven niet allemaal projecten in alleen marmer te zijn. Tord Boontje ontwierp voor Moroso de 22nd Floorcollectie. Let op de salontafel.

Het Italiaanse marmerbedrijf Citco gaf Zaha Hadid de vrije hand. Het resulteerde in drie monumentale projecten: een haard, een boekenrek en de tafel Luna, uitgevoerd in wit carraramarmer, en natuurlijk in een beperkte oplage.

Kreon monteerde in zijn Milanese showroom de nieuwste producten die een week eerder op Light & Building in Frankfurt te zien waren. Ook zij zijn weg van marmer: zie hier de Raga-buitenverlichting.

Bij De Invasie vinden we Ben Storms. In Vein, zijn eindproject meubelontwerp is verder ontwikkeld: een tafel met een marmerblad van 4 mm, die aan de kant kan worden geschoven en dienen als spiegel.

MILAN DESIGN WEEK 2014


CRAFTS Natuurlijk weten we dat er al een paar jaar een vernieuwde aandacht is voor ambacht, vakmanschap en traditie. Maar dat kan ons er niet van weerhouden om er ook dit jaar enkele te selecteren. Sommige uit verre landen, die nog trouw zijn aan traditie, maar met hedendaagse interpretaties werken. Andere dichter bij ons, gebed in een oude industrie, maar gecombineerd met een onderzoek naar nieuwe technieken of hoogtechnologisch onderzoek naar materialen.

Het Zuiderzeemuseum en Textielmuseum gaven in 2013 de opdracht aan het ontwerpduo Glithero om een erfgoedproject te creëren. Ze weefden muziek met als basis de ponskaarten die in orgels worden gebruikt.

De techniek van het glasblazen is sinds het ontstaan weinig veranderd. Philipp Weber van de Design Academy Eindhoven voegt in Strange Symphony een aspect toe. Met het trompetachtige element aan de stok wordt niet alleen via drie pijpen het blazen meer gecontroleerd, maar wordt tegelijk muziek gecreëerd.

In de Superstudio toonde Thailand zijn – niet altijd originele – ambachtelijke design. Maar Paperi, een ontwerp van Doonyapol Srichan, trok de aandacht. Voor het kleuren van dit krukje bracht hij een film aan die oorspronkelijk was bedoeld voor de auto-industrie, een product van het Finse 3M. Er zijn geen vervuilende technieken gebruikt, het wordt ambachtelijk vervaardigd, en het is aanpasbaar voor bestellingen op maat.

Indrukwekkend was de presentatie van de Tokyo Designers Week, met hoogtechnologische installaties en veel aandacht voor herinterpretaties van traditionele objecten en technieken. Ook het magazine HUgE was er, dat naast lifestyle ook typisch Japans keukengereedschap promoot.

New Window en ontwerper Lex Pott presenteerden het Diptych-project op Lambrate. Hout wordt gezandstraald tot het zachte deel in de jaarringen weg is. De techniek dient vooral als decoratief element, maar kan ook functioneel zijn.

Ten slotte viel ook de nieuwe collectie van Moroso op: de Mashrabeya van de Egyptische architecte Shahira H. Fahmy. Moroso heeft nog nooit het exotisme geschuwd, en mikt duidelijk op nieuwe markten.

MILAN DESIGN WEEK 2014


REFLECTIES Reflections was het thema van de Belgium is Design-tentoonstelling in de Triennale di Milano. Die werd gepresenteerd in een gouden glinsterende scenografie van Danny Venlet. Sommige objecten waren nieuw, andere waren prototypes die al enkele jaren bestonden. Alles weerspiegelde in elkaar, maar ook de bezoekers ontdekten zich steeds opnieuw. Het was de ideale omgeving voor selfies. Maar reflecties waren niet alleen daar te vinden. Waar vorig jaar koperen objecten de trend waren, werd dat nu uitgebreid naar allerlei materialen, zowel bij jonge ontwerpers als bij grote internationale bedrijven.

Foto: Giulia Iacolutti

Sylvain Willenz maakt gebruik van een innovatieve ecologische technologie. Een eenvoudige tweedimensionale glasplaat verandert in een sterk en opvallend grafisch element met een driedimensionaal gevoel. Shadow verkent reflectie, perceptie en diepte, in een elementair kader.

Susanna Campogrande en Lise Casalegno Marro van aller-retour ontwierpen een kleine serie van reflecterende wandhaken. Astro is zowel verfijnd als speels en een hedendaagse interpretatie van een klassiek materiaal. Het is een spiegel om in te kijken terwijl je je jas ophangt.

In de serie BLANC CASSÉ tast Damien Gernay de grenzen af van wit als kleur. Een eenvoudige schijf in beschilderd inox wordt machinaal gepolijst tot een spiegel. Het beeld verschijnt als een organische doorkijk in de muur. Het ruw gepolijste metaal zorgt voor een pointillistisch beeld, waarbij elke metaalkorrel een penseeltoets lijkt.

MILAN DESIGN WEEK 2014


Van CarusoD’AngeliStudio (Ivo Caruso en Alessandro D’Angeli) zagen we Nio, een nietfunctionele spiegel met een verstoord beeld. Het weerspiegelt niet de mens, maar zijn gemoed, zijn gedachten. Een selectieve weergave van het individu.

Philippe Starck ontwierp voor Magis Big Will. Het is een tafel die lijkt te willen vertrekken van zijn plaats, maar omdat ze maar twee wielen heeft, wordt ze alleen verlengd: waar plaats is voor zes, is er ook voor acht.

Op de Salone Satellite vonden we het Japanse YOY. Leuke, maar ook mooie functionele objecten. Een tapijt die een zitting wordt, een lade tegen de muur of een lamp die in de vorm van een lampenkap het ledlicht reflecteert.

De nieuwste Hollow Ware-collectie van Nedda El-Asmar voor Eternum bestaat uit koffie- en theepotten in verschillende afmetingen, melkkannetjes, een dienschaal en een wijnkoeler met houder. Gespecialiseerde productietechnieken, zoals hydroforming onder hoge druk (tot 70 bar), worden aangewend om tot deze bijzondere vormen te komen.

Sep Verboom werkt mee aan een ecologisch project voor afvalbeheersing in de Filipijnse stad Cebu. Oude ventilatoren worden gerecycleerd en geweven met rotan door lokale ambachtslui. Het resultaat wordt onder de naam Fantasized gecommercialiseerd: poef, tafeltje, verlichting en spiegels. Was te zien bij De BELGEN.

MILAN DESIGN WEEK 2014


BELGISCHE TOPPERS De Belgian Design Map gaf een overzicht van de Belgen op de beurs en elders in de stad. Belgium is Design had zoals altijd de grootste stand op de Salone Satellite. Opmerkelijk was het initiatief van DIFT, de mensen achter De Invasie. Bij De BELGEN vonden we onder andere nog Atelier Belge en Labt. Interieur Kortrijk en Z33 hadden een stek in het Palazzo Clerici. Lensvelt pakte groots uit met Maarten Van Severen, met naast de presentatie op Lambrate ook de première van de film van Moon Blaisse, een harde docu over de mens achter de ontwerper. Ten slotte nieuw in Brera: het jonge label PER/USE.

Foto: Giulia Iacolutti

Alain Gilles ontwierp voor Bonaldo de uitschuifbare tafel Tracks. De parallelle assen verwijzen naar spoorrails. Het is een duidelijk zichtbaar spel van materialen: de houten poten, het gelakte metaal en het glazen blad. Walrus is de nieuwe buitensofa van Extremis. Gesloten is hij bestand tegen een fikse bui, open worden het comfortabele kussens, die je bovendien in meerdere richtingen kunt openklappen. Een ontwerp van Dirk Wynants zelf.

Le Sac is een ontwerp van Studio Segers voor Indera. Het nonchalante, zachte kussen heeft een wasbare hoes en is verkrijgbaar in zowel leder als textiel. Via de roteerbare zitting met verstelbare hoofdsteun en praktische kantelfunctie creĂŤer je je eigen optimale relaxzone.

MILAN DESIGN WEEK 2014


Xavier Lust had een aantal premières bij Italiaanse bedrijven. Ons oog viel op de Confluence-tafelcollectie voor Pianca: rechthoekig, rond of ovaal en verkrijgbaar in diverse afwerkingen.

Tribù deed voor het eerst een beroep op een vrouwelijke designer: Monica Armani, voor een vrouwelijke touch. In Tosca resulteert dat in rondere vormen en een gezellige elegantie.

Kvadrat vroeg 22 internationale designers om een uniek object te maken met als basis ‘Divina’, een viltachtige successtof uit hun collectie. Muller Van Severen bedacht Daybed. De bekleding bestaat uit drie kleuren, elk met een eigen functie.

“Everything is architecture, no matter the scale”, zegt de Braziliaanse architect Marcio Kogan (studio MK27). Hiermee past hij perfect in de visie van het Belgische When Objects Work.

MILAN DESIGN WEEK 2014


NLXL is een jong Nederlands bedrijf dat behangpapier produceert. Studio Job geeft een overzicht van hun werk in Archives: 9 meter lange vellen en 7 verschillende thema’s. Waarom nog schilderijen aan de muur hangen? Foto: Sander de Hooge

Fermetti en OsKar ontwierpen samen voor hun Atelier Belge Loopholes: een eenvoudig rekje met diverse accessoires in een vintagestijl. Bedoeling is dat andere ontwerpers het aanvullen met nieuwe toepassingen.

PER/USE is enkele maanden geleden gelanceerd, in de traditie van De Coene, met aandacht voor ambacht en ziel, en met Belgische en internationale ontwerpers. Lieven Musschoot en Cas Moor ontwierpen Don’t forget me, een haltafeltje.

Twee technische assistenten aan het NHISK ontmoetten twee studenten architectuur. Het resultaat? Vormen, een jong collectief met respect voor ontwerp en ambacht, droom en ritueel, authenticiteit en speelsheid in al zijn realisaties. De 1M-lamp was te zien bij De Invasie.

MILAN DESIGN WEEK 2014


INTERNATIONALE TOPPERS Meer dan ooit vinden we grote merken op de beurs. Het grote nieuws dit jaar was de terugkeer van de Poltrona Frau Group, met onder andere Cassina en Cappellini, van de Zona Tortona naar de Salone del Mobile. Moroso is al jaren koploper in de nieuwe trends. Op de Salone Satellite, normaal gezien de locatie voor het aanstormende talent, was opnieuw weinig storm. Gelukkig waren er nog enkele leuke Japanners. In de stad vinden we vooral speciale presentaties als aandachtstrekkers of de flagshipstores van Italiaanse bedrijven.

De Trestle Bench van John Pawson voor Viccarbe kan bekleed worden met stof of leder, altijd op een onderstel van massieve eik. De bank is in een korte versie geschikt voor de woonkamer, in de lange voor elke publieke wachtkamer.

De Italiaanse designers Giorgia Zanellato en Daniele Bortotto ontwierpen voor Moroso de Serenissima Collection. De Il Doge-sofa is geĂŻnspireerd op de houten loopplanken in VenetiĂŤ. De Alta Marea-tafeltjes zijn voetbank, bijzet- of koffietafel.

Een van de blikvangers op de Salone was de Where Architects Live-tentoonstelling. Acht architecten brachten een visie van de stad waarin ze leven en de rol van hun habitat. We kijken binnen bij Daniel Libeskind. Foto: Alessandro Russotti

Officina is een ode van Magis aan het smeden. Het verwrongen ijzer is duidelijk aanwezig. De geometrische structuur, een ontwerp van Ronan en Erwan Bouroullec, kan drager zijn voor een houten, stalen, marmeren en glazen blad.

MILAN DESIGN WEEK 2014


De Tabu-collectie stoelen en tafeltjes van de hand van Eugeni Quitllet voor Alias weerspiegelt de ambachtelijke traditie en het design van de jaren vijftig. Het project is gerealiseerd door diverse essenhouten elementen samen te voegen, met verschillende combinaties als resultaat.

STUA is een kleine Spaanse producent met frisse producten. De Checkmatecollectie is van de hand van JesĂşs Gasca, eigenaar van het label.

Op de Salone Satellite schaarde iedereen zich rond MOMENTum van het Japanse collectief Kappes. Het is een meubel met een spel van waterdruppels. Iedereen blijft ernaar kijken, net zoals bij een haardvuur en vergeet zo de tijd.

De Duitse designmeubelproducent E15 breidt zijn gamma uit met accessoires en verlichting. Vooral North van Eva Marguerre en Marcel Besau viel in de smaak. Verkrijgbaar als hang-, vloer- of tafellamp.

MILAN DESIGN WEEK 2014


Bij de nieuwe verlichting van glasproducent Lasvit viel Crystal Rock van Arik Levy op. Het is als kryptoniet, met licht en reflectie, transparantie en massa. Het ledlicht accentueert het ambacht van het glasblazen.

In de showroom van Moroso in de Via Pontaccio vinden we de Chair Liftinstallatie, een samenwerking van Peter McDonald, gekend voor het fel kleurgebruik, en Martino Gamper, die voor ambachtelijk design staat. TeamLab is een groep informaticaspecialisten uit Tokio. Tijdens de Tokyo Designers Week toonden ze schitterende interactieve installaties zoals Connecting. Door blokjes te verplaatsen, pas je de route aan van digitale treinen, auto’s en vliegtuigen.

Ontwerpen in karton hebben we al in overvloed gezien, maar nog nooit echt mooi bevonden. Het Italiaanse Staygreen doet een geslaagde poging, zoals bij deze Marilyn-staanlamp, in een samenwerking met ontwerp Roberto Pamio & Partners.

MILAN DESIGN WEEK 2014


De ravissante vrouwentong. De pronte sanseveria trifasciata. Of ook wel de meest geziene plant op de vensterbank van de stadsbewoner. Makkelijker in onderhoud dan een papegaai. Nรณg onderhoudsvriendelijker is deze papieren sanseveria, u geschonken door The Factory Brussels. Vouw uw exemplaar open volgens onze instructies en etaleer hem (of haar) waar u dat wenst*. Opbergen? Volg de instructies, maar dan in omgekeerde volgorde. Water geven is niet aan te raden.

1. Vouw de achterkant van het magazine open.

* kans op kleurvervaging bij blootstelling aan te veel zonlicht 2. Maak de sanseveria los en duw ze naar buiten.

3.

www.thefactorybrussels.be

Fotografie: Geert De Taeye, beeldbewerking: Sieg Minten

Plooi de sanseveria op de plooilijn en plaats de plant recht. Plooi de flapjes onderaan naar binnen.


COLOFON REDACTIE Steven Cleeren Trui Moerkerke Christian Oosterlinck Mies Van Roy Jasmijn Verlinden WERKTEN MEE AAN DIT NUMMER Natasja Admiraal Leen Creve Christophe De Schauvre Stephanie Duval Elien Haentjens Roel Jacobus Adrienne Peters Yves Peters Lut Pil Katarina Serulus Kurt Vanbelleghem Koen Van der Schaeghe Jolien Vanhoof Anne van Oppen Abonnementen kunnen besteld worden op www.kwintessenstijdschrift.be. Losse nummers kunnen besteld worden op www.kwintessenstijdschrift.be/los.

FOTOGRAFIE COVER & SHOOT Fotograaf: Geert De Taeye Beeldbewerking: Sieg Minten TEKSTCORRECTIE Schrijf.be

Adreswijzigingen worden gemeld op het redactieadres.

ONTWERP The Factory Brussels Vincent Knecht & Bas Pattyn

Niets uit deze uitgave mag worden gebruikt zonder toestemming van de uitgever. © Design Vlaanderen

DRUK Sintjoris

Alle adressen van designers, kunstenaars, galeries e.a. kunnen bij Design Vlaanderen verkregen worden.

REDACTIEADRES Design Vlaanderen Kwintessens Koloniënstraat 56 (7de verdieping) 1000 Brussel T +32 (0)2 227 60 60 F +32 (0)2 227 60 69 info@designvlaanderen.be www.designvlaanderen.be www.designvlaanderen.be/kwintessens www.facebook.com/kwintessens www.kwintessenstijdschrift.be

Verantwoordelijke uitgever: Bernard De Potter, Koning Albert II-laan 35 bus 12, 1030 Brussel

Flanders

ISSN 07791534

European Entrepreneurial Region 2014

7425_KWINTESSENS_COVER.indd 4-6

22/05/14 09:53


KWINTESSENS 2014 - 2

7425_KWINTESSENS_COVER.indd 1-3

22/05/14 09:53


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.