Oikos rapport KBO-Brabant 2016 'Een eigen huis'

Page 1

Een eigen huis Onderzoek naar het maatschappelijk rendement en Wmo-besparingen van KBO-Afdelingen met een eigen accommodatie

het kan anders


Een eigen huis Onderzoek naar het maatschappelijk rendement en Wmo-besparingen van KBO-Afdelingen met een eigen accommodatie

Jaap van der Sar Mei 2016, Stichting Oikos

1


COLOFON Tekst en eindredactie: Foto’s cover: Foto’s Afdelingen: Opmaak: Uitgave:

Jaap van der Sar, Oikos Remco Bohle en Lode Greven via leden van verschillende KBO-Afdelingen of via hun website Rogier van der Weijden, Oikos Stichting Oikos, Utrecht en KBO-Brabant, ’s-Hertogenbosch, mei 2016

2


Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 5 Samenvatting........................................................................................................................................... 7 1.

Introductie ..................................................................................................................................... 11

2.

KBO-Afdelingen en hun accommodaties....................................................................................... 13 2.1. De vragen............................................................................................................................... 13 2.2. Onderzoeksopzet................................................................................................................... 13

3.

Maatschappelijk rendement van KBO-Afdelingen ........................................................................ 15

4.

Resultaten van de internet-enquête over accommodaties .......................................................... 19 4.1. Reacties en vragen rond specifieke antwoorden .................................................................. 19

5.

Resultaten ..................................................................................................................................... 21 5.1. Eigen accommodatie ............................................................................................................ 21 5.2. Uren en leden ........................................................................................................................ 22 5.3. Inzet, omgerekend in waarde van de arbeid ........................................................................ 25 5.4. Inzet, omgerekend in maatschappelijk rendement ............................................................. 26 5.5. Het effect op de besparing voor de Wmo............................................................................. 28 5.6. Inzet, verdeeld over de verschillende salarisschalen............................................................ 29 5.7. Hoe brengen de Afdelingen de kosten op? .......................................................................... 29

6.

Discussie over de resultaten.......................................................................................................... 33 6.1. Inzet in uren........................................................................................................................... 33 6.2. Accommodatie die ‘eigen’ is ................................................................................................. 34 6.3. Waarde van het vrijwilligerswerk in euro's ........................................................................... 35 6.4. Het maatschappelijk rendement ........................................................................................... 35 6.5. De besparing op de Wmo ...................................................................................................... 36 6.6. Wat zeggen deze uitkomsten over de invloed van de accommodatie? ............................... 37 6.7. Conclusies uit dit onderzoek ................................................................................................. 37

Algemene introductie op de bijlagen .................................................................................................... 41 Bijlage A

Gesprekspartners in het kader van het onderzoek ........................................................... 43

Bijlage B

Geraadpleegde bronnen en literatuur .............................................................................. 45

Bijlage C

Bepalen van maatschappelijk rendement – de methodiek............................................... 47

Bijlage D

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 ......................................................... 55

Bijlage E

Enkele andere uitkomsten uit de internet-enquête.......................................................... 57

De onderzoeker ..................................................................................................................................... 59

3


4


Voorwoord Buiten de doelgroep vaak onzichtbaar, maar voor de samenleving als geheel onmisbaar: het vrijwilligerswerk van lokale KBO-seniorenverenigingen in Noord-Brabant. In geen enkel deel van Nederland hebben senioren zich zo sterk georganiseerd als in onze provincie. Met 130.000 leden is KBO-Brabant de grootste vereniging van de provincie en een van de grootste seniorenverenigingen van Nederland. Onze kracht zit vooral in de decentrale focus en structuur, met 294 KBO-Afdelingen zijn we gevestigd in nagenoeg alle Brabantse wijken en dorpen. Een gecalculeerde schatting is dat zo’n 10.000 senioren zich als vrijwilliger binnen KBO-Brabant inspannen voor andere senioren, of het nu gaat om een luisterend oor, vrijetijdsbesteding, cursussen, advisering, ziekenbezoek, belastinghulp of cliëntondersteuning bij Wmo-aanvragen. Maar ook als behartiger van de belangen van senioren richting de overheid en andere relevante organisaties. De vrijwilligers in de lokale KBOAfdelingen vormen daarmee het hart van onze vereniging. Uit onderzoek, dat Stichting Oikos in 2013 in opdracht van KBO-Brabant naar lokale seniorenverenigingen in Noord-Brabant verrichtte, blijkt dat de vrijwilligers daarvan zich in 2012 minimaal 1.357.800 uren voor de samenleving inspanden met een totale waarde van tenminste 48 miljoen euro. Een aanzienlijk deel van deze activiteiten bevordert de sociale samenhang en leefbaarheid, draagt bij aan deelname aan de samenleving door mensen met een beperking, of is gericht op het geven van informatie en/of advies. Activiteiten derhalve die onder de prestatievelden van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vallen, voor de uitvoering waarvan gemeenten verantwoordelijk zijn. Gemeenten bespaarden daardoor tenminste 20,5 miljoen euro op hun Wmouitgaven, hetgeen betekent dat elke euro die Brabantse gemeenten investeren in het werk van seniorenverenigingen, gemiddeld 12 euro aan uitgespaarde Wmo-kosten oplevert. Het maatschappelijk rendement in zijn totaliteit, dus ook voor de niet Wmo-gerelateerde activiteiten, ligt hoger met een gemiddeld rendement per geïnvesteerde euro van 17 euro. Het onderzoek was enerzijds bedoeld om lokale seniorenverenigingen bewust te maken van hun maatschappelijke waarde. Te vaak vinden zij hun inzet vanzelfsprekend, nemen zij genoegen met een afbouw of stopzetting van gemeentelijke subsidie voor hun activiteiten en moeten zij een groter deel van hun (contributie)inkomsten besteden aan stijgende accommodatie- en consumptieprijzen. KBOBrabant beoogde met het onderzoek ook bestuurders en ambtenaren bewust te maken van de enorme maatschappelijke waarde van de seniorenverenigingen in hun gemeenten. De waarneming dat Afdelingen in eigen accommodaties zeer veel activiteiten organiseren die druk bezocht worden door senioren, vormde de aanleiding tot dit vervolgonderzoek. De vraag is gesteld in hoeverre ‘eigen’ accommodatie de voorwaarde bij uitstek is om een levendige KBO-Afdeling mogelijk te maken. Tijdens dit onderzoek bleek opnieuw dat de KBO-Afdelingen krachtige stimulansen zijn voor onderlinge zorg en betrokkenheid, tegen vereenzaming en isolatie. Concluderend kan gesteld worden dat als een Afdeling een eigen accommodatie met voldoende vrijwilligers kan bemensen, het voor een overheid een bijzonder goede investering is om die Afdeling daartoe een ondersteunende subsidie te verstrekken. Er zijn weinig subsidies die effectiever zijn dan deze, vooral als gemeenten over budgethokjes heen kijken naar de totale maatschappelijke impact. Die eigen locatie komt er niet vanzelf. Uit het onderzoek blijkt dat de goedlopende accommodaties bijna altijd tot stand zijn gekomen door slim in te spelen op toevallige omstandigheden. Voor KBOAfdelingen én gemeenten geldt dan ook in hoge mate: smeed het ijzer als het heet is! Een unieke kans is doorgaans inderdaad uniek en gemeenten en Afdelingen zouden zich daar veel meer van bewust kunnen zijn. Frans Slangen, voorzitter KBO-Brabant

5


6


Samenvatting Onderzoek naar het maatschappelijk rendement en de Wmo-besparingen van KBO-Afdelingen met een eigen accommodatie Als de KBO-Afdeling in staat is de eigen accommodatie vijf dagen open te houden en te bemensen met gastvrouwen en gastheren, dan is die Afdeling een krachtig centrum van activiteiten voor senioren. Zo'n Afdeling is dan een uiterst effectief middel voor gemeenschapsopbouw en tegen vereenzaming. En dat dan ook nog eens op een koopje voor de gemeentelijke overheid, die met zo'n KBO-Afdeling enorme besparingen kan inboeken voor de Wmo. Dat blijkt uit het onderzoek dat in opdracht van KBO-Brabant is uitgevoerd onder dertien KBOAfdelingen. Aanleiding tot het onderzoek was de waarneming dat Afdelingen in eigen accommodaties zeer veel activiteiten organiseren die druk bezocht worden door senioren. De vraag is gesteld in hoeverre die accommodatie de voorwaarde bij uitstek is om een levendige KBO-Afdeling mogelijk te maken. Tijdens dit onderzoek bleek opnieuw dat de KBO-Afdelingen krachtige stimulansen zijn voor onderlinge zorg en betrokkenheid, tegen vereenzaming en isolatie.

Internet-enquête KBO-Brabant heeft eerst een internet-enquête uitgevoerd om in kaart te brengen welke Afdelingen beschikken over een eigen accommodatie. In feite is er steeds sprake van huur van de accommodatie, tegen voorwaarden die heel sterk verschillen. Uit de enquête blijkt verder dat de Afdelingen vooral overdag actief zijn, minder in de avonden. In het weekend bieden de Afdelingen ook minder activiteiten met bovendien gemiddeld minder bezoekers dan op de gewone weekdagen. De Afdelingen zien hun ruimte als 'eigen' als zij daar bijna al hun binnenactiviteiten organiseren. Dan plegen zij zelf het onderhoud, leveren de gastvrouwen en gastheren en zorgen ook voor de veiligheid door deze vrijwilligers te trainen voor een goede uitoefening van hun vak. In vervolg op deze internet-enquête is onderzoek gedaan naar het maatschappelijk rendement en de gerealiseerde besparing op gemeentelijke uitgaven voor de Wmo bij dertien Afdelingen. De onderzoeksmethode sluit aan bij het onderzoek over het jaar 2012 naar het maatschappelijk rendement van seniorenorganisaties in Noord-Brabant.1 Uit dat onderzoek bleken alle seniorenorganisaties samen voor minimaal 840 fte aan werk te verzetten om activiteiten te organiseren. Die arbeid had in dat jaar een waarde van ruim 48 miljoen euro. Het maatschappelijk rendement bedroeg 28 miljoen euro over 2012, terwijl dit werk een besparing op de Wmo-uitgaven betekende van 20,5 miljoen euro.

Opzet onderzoek over 2015 Nu is het onderzoek over 2012 herhaald voor het jaar 2015. Daarbij zijn opnieuw alle zeven Afdelingen in de gemeente Sint Anthonis onderzocht, zodat een vergelijking in de tijd mogelijk is. Daarnaast zijn zes andere Afdelingen betrokken. Per Afdeling is nagegaan hoeveel werk de 1

Jaap van der Sar e.a. Van toegevoegde waarde. Onderzoek naar het maatschappelijk rendement en de Wmobesparing van seniorenorganisaties in Noord-Brabant, Stichting Oikos, Utrecht en KBO-Brabant, ‘s-Hertogenbosch, 2013, 56 bladzijden. Het rapport is te downloaden via de website van KBO-Brabant onder het tabblad 'Over KBO-Brabant'.

7


vrijwilligers steken in alle activiteiten om deze mogelijk te maken en om de Afdeling goed te laten draaien. Vervolgens is gekeken naar de aard en naar de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met die werkzaamheden. Dat bood de mogelijkheid om aan die gewerkte uren een tarief te koppelen dat enkele jaren geleden gebruikelijk was in de Thuiszorg. Per activiteit is vervolgens onderzocht in hoeverre daarmee werk werd verricht dat ook elders in de samenleving (beroepshalve) wordt gedaan. Was dit het geval, dan is met dat werk een maatschappelijk rendement gerealiseerd. Tot slot is onderzocht in hoeverre het uitgevoerde werk is te zien als passend in het kader van de Wmo. Een beperkt aantal werkvelden van de Wmo komt hiervoor in aanmerking. De berekeningen die daarmee mogelijk zijn, geven dan de besparing op de Wmo-uitgaven van de gemeenten aan. In een bijlage van het rapport is de gebruikte methodiek uitvoerig beschreven.

Resultaten Uit de gesprekken met bestuurders van de dertien onderzochte Afdelingen blijkt dat deze mensen zich met hart en ziel inzetten voor het goed functioneren van de KBO-Afdeling ter plaatse. Meer dan eens investeren zij meer dan een halve baan aan tijd in deze vorm van vrijwilligerswerk, waarbij hun partners vaak melden dat die schatting echt een minimum is. De KBO-Afdelingen in Sint Anthonis hadden samen per eind 2015 1.692 leden, gemiddeld 242 per Afdeling. De zes andere Afdelingen kwamen op 6.899 leden, gemiddeld 1.150 leden. Het gemiddelde voor heel KBO-Brabant per eind 2015 bedroeg 447 leden per Afdeling. Dit betekent dat in de gemeente Sint Anthonis relatief kleine Afdelingen te vinden zijn, terwijl de andere onderzochte Afdelingen gemiddeld meer dan dubbel zo groot zijn als in heel Noord-Brabant en meer dan vier keer zo groot als in Sint Anthonis. Algemene conclusies zijn daarom niet eenvoudig te formuleren. In totaal zijn bij de dertien onderzochte Afdelingen in 2015 bijna 126.500 uur geregistreerd – gemiddeld per Afdeling ruim 9.700 uur. Voor de gemeente Sint Anthonis gaat het om ruim 41.000 uur – gemiddeld ruim 5.900 uur (3,8 fte). Voor de zes andere Afdelingen is het gemiddelde daarmee 13.250 uur (ruim 9 fte). Kijken we naar het aantal geïnvesteerde vrijwilligersuren per lid, dan kantelt het beeld. In de kleinste Afdeling komt dit op ruim 53 uur per lid, in de grootste op 8,2 uur. Daar zijn goede redenen voor te vinden: kleine Afdelingen moeten het hebben van de inzet van een relatief groot aantal leden om alle noodzakelijke werkzaamheden uit te kunnen voeren. En voor een grote Afdeling geldt dat er elk jaar maar één jaarvergadering georganiseerd moet worden – net zoveel als bij de kleine Afdeling. Dat geldt voor veel meer activiteiten waarbij bovendien de efficiency vaak sterk stijgt als processen voor grote groepen doorlopen worden. In sommige kleine Afdelingen – steeds in kleine dorpen – kan niemand gemist worden om het dorp leefbaar te houden. Lid worden betekent dan direct ook meedoen en meedragen aan de gezamenlijke taak. Aan al het uitgevoerde werk is een tarief toegekend. Daarbij is het van belang te weten dat deelname aan een activiteit 'niet telt' in dit onderzoek. Het gaat alleen om het werk dat mensen uitvoeren om een activiteit mogelijk te maken. De onderstaande tabel biedt een overzicht. Weergave van een aantal resultaten van de onderzochte dertien KBO-Afdelingen voor het jaar 2015

Totaal Gemiddeld Range Gemiddeld per lid Range per lid

Leden 8.591 661 95 – 2.356

Uren 126.400 9.730 1.020 – 25.141 14,7 6,9 – 53,6

Arbeid in € 4.744.000 364.900 40.305 – 936.112 552 318 – 2.149

Maatschappelijk rendement in € 3.250.000 250.000 20.042 – 534.402 378 117 – 1.755

Wmo in € 2.201.000 169.300 18.735 – 529.254 256 88 – 1.702

8


Het onderzoek richtte zich ook op de Wmo-besparing, die aan dit werk van de KBO-Afdelingen is gekoppeld. De uitkomsten zijn vooral van belang voor instanties die met de uitvoering van de Wmo bezig zijn, veelal gemeenten. Het blijkt dat de Afdelingen grote besparingen weten te realiseren. Wmo-besparingen, zoals gerealiseerd in de dertien onderzochte KBO-Afdelingen Onderwerp Gemiddeld per Afdeling Gemiddeld in Sint Anthonis Gemiddeld bij de zes andere Afdelingen Totaal alle Afdelingen

Leden 661 242 1.150 8.591

Waarde gerealiseerde Wmo-besparing in € 169.300 117.000 230.000 2.201.000

Wmo-besparing in € per lid 256 484 104 256

Interessant is de grote variatie die tussen verschillende Afdelingen is waargenomen. Zo rapporteert één Afdeling een besparing op de Wmo van ruim 1.700 euro per lid. Het betreft een heel kleine Afdeling waar min of meer bij toeval alle werk rond Tafeltje Dekje wordt gecoördineerd. In deze gemeente hebben de andere Afdelingen – op één na – geen weet van dit werk en zij rapporteren dat dan ook niet in de gesprekken. Toch blijft dit trouwe werk van groot belang en is het in dit onderzoek getoond. Dat vindt dan plaats waar de coördinator is gevestigd. En ondertussen realiseert de gemeente Sint Anthonis met de inzet van de zeven KBO-Afdelingen een besparing op de Wmo van ruim 820.000 euro. Ook andere bijzondere omstandigheden bieden een verklaring voor uitschieters naar boven. Zo nam één Afdeling het initiatief tot een kringloopwinkel die helemaal door KBO-leden wordt gerund – een activiteit met een hoog maatschappelijk rendement. Dit wordt gecombineerd met een inloop die min of meer permanent bezet is. Daardoor is deze winkel meer dan een winkel; het is ook de plaats waar senioren elkaar ontmoeten, waar allerlei activiteiten worden georganiseerd, waar men zich 'thuis' voelt. Voor enkele Afdelingen is duidelijk wat de bijdrage van de gemeentelijke overheid is aan dit werk. Meer dan eens zijn relatief gunstige afspraken gemaakt over de huur van de gebruikte panden. Soms is deze symbolisch, een enkele keer is er sprake van een huurperiode voor jaren met specifieke afspraken over de kosten voor onderhoud en gebruik. Een enkele keer is de huur in feite gebaseerd op oude afspraken dat binnen de gemeente alle verenigingen in staat moeten zijn een ruimte binnen het dorp te gebruiken tegen een heel lage vergoeding. De vraag of een Afdeling 'eigenaar' is van de meest gebruikte ruimte, blijkt vooral van belang voor de wat grotere Afdelingen. Zij zijn in staat die ruimte op te knappen en te onderhouden. En belangrijker nog: zij zijn in staat die ruimte te bemensen met voldoende vrijwilligers uit eigen kring waardoor de ruimte min of meer permanent beschikbaar is voor de Afdeling. Onder die condities wordt de accommodatie van de KBO-Afdeling een 'krachthonk' voor de realisatie van een hoog rendement en ook voor een hoge besparing op de Wmo-uitgaven. Heel behulpzaam voor de realisatie van zo'n 'krachthonk' is een actief bestuur dat in staat blijkt bijzondere omstandigheden te onderkennen en daar dan doeltreffend gebruik van te maken. Voorbeelden zijn te vinden rond de kringloopwinkel, het gebruik van een oud schoolgebouw door de Afdeling die gelijktijdig mensen met een beperking wekelijks een opvang biedt, een nieuwbouwproject waarbij de belangen van de KBO-Afdeling goed te combineren waren met die van de gemeente of van een woningbouwcorporatie. Dit soort mogelijkheden kunnen aangrijpen – het scheelt een slok op een borrel voor de betreffende Afdeling. Dit soort mogelijkheden aanbieden – het scheelt een slok op een borrel voor de betreffende gemeente die hiermee relatief eenvoudig grote uitgaven voor de Wmo weet te besparen.

9


10


1. Introductie Wat is het maatschappelijk rendement van KBO-Afdelingen in Noord-Brabant? Hoeveel uur besteden alle vrijwilligers aan het werk van hun verschillende KBO-Afdelingen? Draagt een 'eigen' accommodatie bij aan het plezier en de inzet van senioren om allerlei activiteiten daarin te ontplooien? En realiseert de Afdeling daarmee een groot maatschappelijk rendement en een forse besparing op de Wmo-uitgaven voor de gemeente? Het zijn vragen van belang, zeker in tijden waarin meer en meer de nadruk wordt gelegd op participatie van burgers. Het is duidelijk: burgers participeren. Meer specifiek, ook in verband met dit onderzoek: senioren participeren en dragen sterk bij aan de kwaliteit van de samenleving. Dat doen zij in grote maatschappelijke verbanden, nationaal en internationaal. En dat doen zij in de regio, het dorp of de wijk. Vaak doen ze dat zonder daarvoor complimenten te ontvangen; vrijwilligerswerk is meer dan eens onzichtbaar. Behalve voor hen die het doen en voor de mensen die vlak om hen heen staan. Die situatie is niet gunstig. Immers: wat je niet ziet bestaat niet en vaak is iets wat niet waargenomen wordt ook weinig gewaardeerd. Het is als met een preventieve injectie: het nuttig effect zal je nooit helemaal kennen, want je gaat er achteloos aan voorbij dat je een ziekte als de mazelen eigenlijk niet krijgt in Nederland. Zo is het ook met burgerparticipatie die onder meer tot uiting komt in het werk van KBO-Afdelingen. We merken pas echt hoe belangrijk dat is als het wegvalt. En dat laten de betrokken burgers nu juist niet gebeuren. In 2013 is een onderzoek uitgevoerd naar het maatschappelijk rendement en de Wmo-besparing van seniorenorganisaties in Noord-Brabant. Daartoe zijn destijds in een viertal gemeenten gesprekken gevoerd met alle lokale seniorenverenigingen en een organisatie voor oudere migranten. Op grond daarvan is het verslag opgesteld (‘Van toegevoegde waarde’)2. De resultaten van dat onderzoek waren indrukwekkend: alle vrijwilligers in de Brabantse seniorenorganisaties samen hebben in 2012 voor meer dan 1.357.000 uur aan werk uitgevoerd met een totale waarde van minimaal 48 miljoen euro. Het maatschappelijk rendement daarvan is berekend op minimaal 28 miljoen euro, terwijl de besparing op de Wmo destijds is bepaald op minimaal 20,5 miljoen euro. In één jaar. Het onderzoek naar de situatie in 2012 bood daarmee een overweldigend algemeen inzicht. Meer en meer kwam daarbij de vraag op in hoeverre een 'eigen' accommodatie van belang is om een groot maatschappelijk rendement te realiseren. Daaraan gekoppeld is de vraag of die 'eigen' accommodatie ook van invloed is op de berekende Wmo-besparingen. Het blijkt dat bijna elke succesvolle Afdeling een 'eigen huis' heeft, een plek waar senioren elkaar spreken, waar plannen worden gemaakt, reizen voorbereid en onderlinge steun geboden. Die vragen hebben geleid tot een opdracht aan – opnieuw – de Stichting Oikos. In nauwe samenwerking met het KBO-bureau is het onderzoek uitgevoerd, in dit geval onder dertien KBOAfdelingen. Daarbij is er voor gekozen deels dezelfde Afdelingen te betrekken als in het vorige onderzoek, zodat wellicht meer factoren in beeld komen die leiden tot een succesvolle Afdeling. Ook is een vergelijking in de tijd mogelijk. Wat is er anders? Wijken uitkomsten sterk af? Zijn daar algemene trends uit af te leiden? Daarnaast is gekeken naar Afdelingen die hebben aangegeven te beschikken over een eigen accommodatie. Soms betreft het relatief kleine Afdelingen, soms gaat het om heel grote. Wat zijn daarbij succesfactoren die in het oog springen? Wat is te leren van de uitkomsten, zowel voor elk van de Afdelingen afzonderlijk alsook voor andere Afdelingen die niet in het onderzoek zijn betrokken? Wat betekenen de uitkomsten voor het werk dat KBO-Brabant uitvoert ten behoeve van al zijn Afdelingen?

2

Jaap van der Sar e.a. Van toegevoegde waarde. Onderzoek naar het maatschappelijk rendement en de Wmobesparing van seniorenorganisaties in Noord-Brabant, Stichting Oikos, Utrecht en KBO-Brabant, 's-Hertogenbosch, 2013, 56 blz. Zie www.kbo-brabant.nl onder het tabblad 'Over KBO-Brabant'.

11


En tot slot: is het mogelijk aan te geven wat alle KBO-Afdelingen bij elkaar betekenen voor de provincie Noord-Brabant? Voldoende redenen om opnieuw een onderzoek te doen zodat met de resultaten in de hand het werk in de toekomst nog beter gedaan kan worden. En ondertussen biedt dit onderzoek de KBOAfdelingen ook zicht op de manier waarop zij zelf het werk organiseren. In dit rapport vindt u de resultaten en conclusies van het onderzoek.

12


2. KBO-Afdelingen en hun accommodaties een eigen huis een plek onder de zon en altijd iemand in de buurt die van me houden kon

2.1. De vragen René Froger werd bekend met dit liedje3, ook bij veel KBO-Afdelingen. De plek onder de zon is gekoppeld aan de vraag waar mensen gelukkig van worden. Volgens psychologische theorieën is het een basisbehoefte om een veilig huis te hebben, onderdak waar je je goed voelt. Nu kan een KBOAfdeling dat niet verzorgen, daarvoor zijn voorzieningen nodig die 24/7 beschikbaar zijn en die zijn er eigenlijk niet via het reguliere vrijwilligerswerk. KBO-Afdelingen bieden echter wel een plek waar mensen zich op z'n minst tijdelijk thuis voelen, waar zij leeftijdsgenoten ontmoeten, waar zij hun favoriete spelletje kunnen doen en waar zij mensen tegenkomen die hen af en toe tot troost en steun zijn. Bovendien biedt de KBO-Afdeling een plek waar je op gezette tijden binnen kunt lopen. Als het goed is. Niet elke Afdeling heeft de beschikking over een eigen min of meer permanente ruimte, over een 'honk'. Sommige Afdelingen komen voor een deel samen in huiskamers van leden, ze ontmoeten elkaar bij het biljart van een café of in een vergaderzaaltje van een restaurant. De benodigde ruimte wordt op verschillende manieren gevonden, waarbij er al dan niet een prijs aan hangt, hetzij via de prijs van consumpties, hetzij direct in de vorm van zaalhuur. Dit leidde tot de vraag in hoeverre een eigen accommodatie de leden van een Afdeling helpt om zaken goed te regelen, om makkelijk bijeenkomsten te beleggen. Meer beleidsmatig geformuleerd: Heeft een eigen accommodatie een positief effect op het aantal activiteiten van de Afdeling en op het maatschappelijk rendement van die Afdeling? Maakt het uit of een Afdeling activiteiten organiseert 'alsof je de klok er op gelijk kunt zetten'? Dat zou dan betekenen dat mensen in een eigen en vertrouwde omgeving elkaar ontmoeten, soms hun dag besteden met spelletjes, wandelingen of een bakje koffie, terwijl zij op andere momenten nieuwe informatie opdoen tijdens speciaal belegde bijeenkomsten. En als het uitmaakt dat mensen die vertrouwde omgeving op prijs stellen (waardoor zij tot meer activiteiten komen), is dan inzichtelijk te maken dat de eigen accommodatie erg belangrijk is? Voor overheden in het algemeen en gemeenten in het bijzonder zou moeten blijken dat voor een groot maatschappelijk rendement en voor een aanzienlijke kostenreductie van de Wmo die eigen accommodatie een belangrijke voorwaarde is. De vraag die hieruit naar voren kwam is in hoeverre een 'eigen' accommodatie leidt tot een groot maatschappelijk rendement.

2.2. Onderzoeksopzet Bij de onderzoeksopzet is eerst gewerkt aan een oriënterend overzicht, gebaseerd op een enquête onder alle KBO-Afdelingen. Deze is vanuit KBO-Brabant per e-mail verstuurd aan contactadressen van alle Afdelingen. In een apart hoofdstuk in dit rapport is hiervan verslag gedaan. De veronderstelling is dat Afdelingen die een eigen accommodatie hebben, makkelijker en meer activiteiten zullen ontplooien. Om dat te toetsen is gekozen voor een onderzoek bij enkele Afdelingen die al eerder hebben deelgenomen – de Afdelingen in de gemeente Sint Anthonis. De reden is dat hiermee een ontwikkeling in de tijd in beeld komt, die wellicht van invloed is op de resultaten. Ook is zo gebruik te maken van resultaten van eerder onderzoek. Aan deze groep van 3

Geschreven door Henk Westbroek met muziek van Henk Temmink van Het Goede Doel. Het liedje verscheen in 1988 onder de titel 'Alles kan een mens gelukkig maken' maar is vooral bekend onder de titel 'Een eigen huis'.

13


zeven Afdelingen is een zestal toegevoegd, die alle de beschikking hebben over een eigen accommodatie. Alle dertien Afdelingen ontvingen via het bureau van KBO-Brabant het verzoek mee te werken aan dit meer intensieve deel van het onderzoek. Alle hebben positief gereageerd, soms zelfs op zeer korte termijn. Met vertegenwoordigers van de Afdelingen is vervolgens gesproken, in het algemeen tussen de 1,5 en 3 uur. Tijdens enkele gesprekken bleek de tijd onvoldoende en werd de ontbrekende informatie nog op een andere manier boven tafel gehaald. In de gesprekken is eerst informatie gevraagd over de Afdeling: het aantal leden, het verloop daarin en over de mogelijkheden nieuwe leden te werven voor de Afdeling en voor het bestuur en over de sfeer van de wijk of het dorp. De ontwikkelingen in de afgelopen jaren waren bijna altijd een belangrijk onderdeel van het gesprek. Het gesprek was half open van structuur waarbij het gebruik van de accommodatie in eerste instantie niet aan de orde is gesteld. De reden hiervan was dat we wilden uitzoeken in hoeverre de accommodatie een rol speelt in de overwegingen bij de organisatie van activiteiten, bij de uitdagingen waar de Afdeling voor staat en bij de successen. Kwam de accommodatie niet prominent naar voren in dit algemene introductiedeel, dan is daar vervolgens gericht naar gevraagd. Tot slot is uitvoerig besproken welke activiteiten de Afdeling in 2015 heeft gerealiseerd. Daarbij werd gevraagd naar het aantal vrijwilligers dat de afzonderlijke activiteiten mogelijk maakt, hoeveel tijd zij daaraan gemiddeld besteden en hoe vaak die activiteiten jaarlijks plaatsvinden.4 Van elk gesprek zijn twee verslagen gemaakt; één over de algemene aspecten van de Afdeling en een tweede over de activiteiten met de registratie van de tijdbelasting. Beide verslagen zijn aan de gesprekpartners gestuurd ter controle. Dat leidde bijna steeds tot correcties en aanvullingen. Na goedkeuring van de verslagen was daarmee het basismateriaal beschikbaar om de verschillende berekeningen uit te voeren. Voor zover de tijd het toeliet is ook gesproken over het algemeen klimaat waarin de Afdeling haar werk verricht. Daarbij kwam de werkverdeling binnen de Afdeling en binnen het bestuur aan de orde. Ook kwam meer dan eens aan bod waaraan op dat moment veel tijd en energie besteed werd door de bestuurders. Vaak ging dat over de condities waarmee de Afdeling te maken heeft; het concentreerde zich eigenlijk steeds op het lokaal politieke klimaat. Hier speelde de accommodatie vaak een rol. Ondertussen waren resultaten bekend van de enquête die via internet is gehouden. Daaruit bleek onder andere dat geen enkele onderzochte Afdeling eigenaar was van de gebruikte accommodatie. Steeds was er sprake van een gebruik-relatie, meer dan eens van huur van de gebruikte ruimtes. Bij de uitwerking van de gesprekken moet het 'eigen' van de accommodatie daarom vooral gelezen worden als 'hier voel ik me thuis'. De accommodaties waren een ‘thuis’ als de Afdeling er naar eigen inzicht en voorkeur over kan beschikken, er bijeenkomsten kan organiseren, er groepen kan uitnodigen of nieuwe activiteiten starten. De uitkomst van deze internet-enquête heeft de interpretatie van de uitkomsten beïnvloed. In dit verslag komt dit terug. Tot slot is in overleg met het bureau van KBO-Brabant de opzet van dit verslag vastgesteld. Daarbij is besloten elk van de onderzochte Afdelingen kort te presenteren, in de vorm van tekstblokjes die her en der verspreid zijn over de pagina’s die nu volgen.

4

Zie voor een uitvoeriger beschrijving bijlage C.

14


3. Maatschappelijk rendement van KBO-Afdelingen

KBO-Afdelingen zijn er in vele dorpen en wijken; in Noord-Brabant bijna 300 per begin 2016. Al die Afdelingen hebben een eigen karakteristiek, een eigen historie van successen, groei en bloei, van uitdagingen en teleurstellingen. En zij hebben alle ook een programma dat aansluit bij de behoeften van op z'n minst een deel van de leden. We kunnen verwachten dat elk van die Afdelingen goed voeling houdt met de leden, zodat daarmee al een belangrijke reden is gegeven om dat werk voort te zetten: de leden hebben er behoefte aan. Dat wil niet zeggen dat alle leden hetzelfde willen, maar blijkbaar is er voldoende aanbod om lid te blijven en min of meer regelmatig deel te nemen. Daarmee is een belangrijk effect van de KBO-Afdelingen in beeld: ze doen iets waar de leden behoefte aan hebben en waar die leden voor terugkomen. Effecten van de KBO-Afdelingen zijn er echter meer. Als eerste een wat bijzondere benadering: als de leden deelnemen aan activiteiten van de Afdeling, dan doen ze in die tijd geen andere, maatschappelijk minder gewenste dingen. Deze preventieve werking is nooit in beeld en bovendien niet te berekenen. Dat is het gemeenschappelijke van preventief werk: het effect is niet op individueel niveau, op kleine schaal te meten. Je hebt er statistische analyses voor nodig voordat preventie 'bewezen effectief' is. Voordat we naar specifieke effecten van het werk van de Afdelingen gaan, is het goed dit algemeen vergeten principe even in beeld te brengen.5 Het feit dat KBOAfdelingen voor hun leden goede zaken regelen en daarmee bijdragen aan een geluksgevoel, aan tevredenheid van die leden – dat maakt hen tot mensen die op een positieve manier kunnen bijdragen aan een goede samenleving. KBO-Afdeling Landhorst http://www.kbobrabant.nl/grouppage.php?action=view&Groep_Id=372 Aantal leden: 132 met zeven bestuursleden. In 2015 was er sprake van een netto-aanwas van leden (circa 20). De Afdeling maakt vooral gebruik van twee ruimtes, namelijk De Kievitshof en De Stek. Daarnaast is af en toe een gymzaal in gebruik. Steeds wordt voor het gebruik betaald; de kosten worden grotendeels opgebracht door een opslag op consumpties. Soms ontvangt de Afdeling subsidie voor activiteiten die dan open moeten zijn voor alle senioren in het dorp. De Afdeling vindt het van belang om verschillende vormen van ontspanning te bieden en om beleidsbeïnvloeding te realiseren. De beleidswijzigingen van de gemeente hebben veel energie gevraagd van bestuurders van de Afdeling. Bijzondere activiteiten van de Afdeling zijn de verzorging van het groen rond scholen en de speelweide. Daarnaast regelt de Afdeling vrijwilligers om dienst te doen als chauffeurs voor de Buurtbus.

r

Er is echter veel meer te melden over het werk van KBO-Afdelingen. Als aanwijzing daarvoor: ook in de Tweede Kamer wordt gesproken over meer dan alleen het Bruto Nationaal Product6 als maat van succes voor een land, voor een regering. Stichting Oikos heeft een methode ontwikkeld om het maatschappelijk rendement van vrijwilligerswerk in beeld te brengen. Vrijwilligerswerk heeft in het algemeen een positief imago in ons land. Het biedt vaak een heel flexibele manier van reageren op acute situaties, via een bankoverschrijving of een actiegroep tot gewoon een helpende hand in de buurt door een losse tegel weer terug te leggen 5

Zie ook: Prof dr. Johan P. Mackenbach (eindred.) Successen van preventie 1970 – 2010, Uitg. Erasmus Publishing / Erasmus MC, Afd. Maatschappelijke Gezondheidszorg, Rotterdam, tweede gewijzigde druk, 2011, 81 blz. 6 Geluksgevoel op Kameragenda, Trouw, 21 april 2016, blz. 12.

15


waar die hoort. Het is ook de trouwe aandacht binnen organisaties die naast de betaalde beroepsarbeid bijdraagt aan de kwaliteit van de samenleving. Daar komt ook het werk van de KBOAfdelingen in beeld. Dit werk is niet automatisch positief en goed omdat het vrijwilligerswerk is. Vrijwilligerswerk kan ook onzinnig zijn in de ogen van anderen. Dat betekent dat het van belang is ook vrijwilligerswerk kritisch te bekijken. Doen vrijwilligers de goede dingen? En doen zij dat op een goede manier? Vooral organisaties die al hun werk uitvoeren via een mix van beroeps- en vrijwillige krachten zullen bedrijfsmatige overwegingen hebben rond het werk van beroepskrachten. Hun werk moet verantwoord worden naar subsidiegevers of investeerders. Er bestaan echter ook andere redenen om vrijwilligerswerk beter in beeld te brengen. Eerder onderzoek naar het maatschappelijk rendement van vrijwilligersorganisaties maakt duidelijk dat vrijwilligers het doorgaans zeer waarderen als duidelijk is wat hun bijdrage aan de samenleving is. Meten als een vorm van waardering, zeker in relatie tot betaald werk. Zichtbaarheid voedt het zelfvertrouwen van vrijwilligers. De methode ter bepaling van het maatschappelijk rendement, zoals die door Oikos is ontwikkeld, bepaalt in feite vooral de vervangende waarde van het vrijwillig uitgevoerde werk. Het belangrijkste argument daarbij is geweest dat vrijwilligerswerk vaak wel met de mond wordt ondersteund, maar dat het daar meer dan eens bij blijft. De heersende cultuur is dat harde euro's tellen en dat andere waarderingsvormen ‘soft’ zijn. Bonussen tellen vaak meer dan lintjes. Die houding leidt ertoe dat vrijwilligerswerk, evenals huishoudelijk werk, ondergewaardeerd wordt omdat het relatief onzichtbaar is en blijft. Tegelijk is duidelijk dat deze ‘schaduwarbeid’ essentieel is voor het goed functioneren van een samenleving. Zonder huishoudelijk werk komen er geen boodschappen in huis, zonder vrijwilligerswerk is er geen burenhulp, noch zijn er deurcollectes voor Amnesty International of zijn er chauffeurs die voetballertjes van het D-team naar hun wedstrijd drie dorpen verder brengen. KBO-Afdeling Klein Zundert http://www.kbo-kl-zundert.nl/ Aantal leden: circa 350 leden met zeven bestuursleden. De Afdeling heeft steeds oog voor beleidsbeïnvloeding, waarbij dat werk vooral op de lokale gemeente is gericht. De Afdeling heeft een mooie ruimte in gebruik, waarbij de gemeente zorgt voor onderhoud van het gebouw aan de buitenkant en voor de technische staat van het gebouw. De Afdeling draagt alle kosten voor inrichting en gebruik. De accommodatie is gehuisvest in een voormalig schoolgebouw. In feite is de overeenkomst met de gemeente een anti-kraak-regeling, wat ook een aantal stevige uitdagingen oplevert. De Afdeling onderhoudt een huiskamer waar wekelijks één keer gedurende een aantal uren mensen met een beperking worden opgevangen. De gasten ontvangen dan een maaltijd. De begeleiding is geheel verzorgd door vrijwilligers. Naast de contributie is er een inkomensstroom doordat KBO-leden vrijwillig werk verrichten als verkeersregelaar bij enkele evenementen. Dat geeft extra armslag, ook om wat grotere reizen te organiseren en daar dan financieel enig risico te lopen. De Afdeling is zich er zeer van bewust dat het beleidsmatige werk alleen goed verloopt als het kader voldoende in omvang en kracht is en blijft.

In bijlage C is beschreven hoe de toegepaste methode technisch gezien in elkaar steekt. Belangrijk bij deze methodiek is dat alleen maatschappelijk rendement wordt toegekend als er sprake is van concreet uitgevoerd werk. ‘Praten over het werk’ is weliswaar heel belangrijk, maar telt niet mee. Daarmee is voorkomen dat ingebouwde inefficiënties leiden tot een enorme stijging van de uitkomsten, voor zover gemeten in euro's. De vrijwilligers besteden zeker tijd aan vergaderingen – voor sommigen een prettige vorm van tijdsbesteding waarmee bovendien iets goeds tot stand komt.

16


Vergaderwerk is daarmee niet negatief gekarakteriseerd, maar de hoeveelheid tijd die daaraan is besteed heeft geen invloed op de hoogte van het maatschappelijk rendement of de Wmobesparingen. Vergadertijd en overhead zijn zaken waarnaar vrijwilligersorganisaties goed kunnen kijken. Er zijn er echter meer. Als vrijwilliger met een taak bezig zijn is wellicht positief, maar het hoeft niet te betekenen dat het werk van die vrijwilliger ook nodig is. Die vraag is essentieel voor organisaties omdat teveel aandacht voor overbodig werk uiteindelijk organisaties ruïneert. Een regelmatige beoordeling van de prioriteiten binnen een vrijwilligersorganisatie is daarom even hard nodig als binnen organisaties die uitsluitend met beroepskrachten werken. Bestuurlijke kwaliteiten zijn ook bij vrijwilligersorganisaties essentieel. Nadenken over het nut en de kracht van vrijwilligerswerk is van groot belang, juist ook om niet alleen vanuit traditie of sleur aan het werk te zijn. Essentieel is dat in beeld komt hoezeer de samenstelling van de mix ‘betaalde arbeid – vrijwilligerswerk – huishoudelijke arbeid’ per cultuur en wellicht per groep varieert. Er is veel nodig om die cultuur te veranderen. Startpunt is in ieder geval dat ook besturen van vrijwilligersorganisaties zich bewust zijn van deze mix en van het belang van elk van die componenten daarin. De bepaling van het maatschappelijk rendement kan daarbij helpen. KBO-Afdeling Sint Anthonis http://www.kbobrabant.nl/grouppage.php?action=view&Groep_I d=48 Aantal leden: circa 580 leden met acht bestuursleden. Het aantal leden is de laatste jaren steeds met circa 20 afgenomen; 50+-ers blijken relatief moeilijk te bewegen om lid te worden van de Afdeling. Zij lijken het erg druk te hebben en ook (nog) weinig tijd en energie te willen besteden aan werk binnen lokaal opererende seniorenverenigingen. De Afdeling richt zich sterk op de ontspannende programmaonderdelen. De meeste activiteiten vinden plaats in de multifunctionele accommodatie van het dorp waar steeds de ruimte geboekt moet worden. Relatief veel tijd en energie vraagt de organisatie van themabijeenkomsten. Die bijeenkomsten worden ook gezien als een kans om nieuwe leden te werven.

KBO-Afdeling Westerbeek http://www.kbobrabant.nl/grouppage.php?action=view&Groep_Id= 384 Aantal leden: 103 met daarnaast enkele gastleden uit andere Afdelingen. Het bestuur bestaat uit zeven leden. De Afdeling is ondernemend. Het bestuur erkent dat er veel gebeurt in het dorp waarbij de invloed van enkele energieke en visionaire mensen erg belangrijk is, zoals ook bleek bij de oprichting van de zorgcoöperatie in het dorp. ‘Bij ons mag niemand uit de boot vallen’ was daarbij de leidende gedachte. Het kleine dorp trekt nog steeds nieuwe bewoners aan die zich ook inzetten voor de gemeenschap als geheel. Wat de accommodatie betreft maakt de Afdeling gebruik van het gemeenschapshuis. Die voorziening is er in elk kerkdorp van de gemeente. Lopende kosten daarvan worden versleuteld in de prijs van koffie en thee of in een deelnemersbijdrage. Voor bijzondere bijeenkomsten maakt de Afdeling gebruik van commerciële aanbieders van ruimte. De bijdrage aan de gemeenschapszin in het dorp lijkt belangrijker te zijn dan de vraag onder welke vlag die bijdrage wordt geleverd.

17


18


4. Resultaten van de internet-enquête over accommodaties Ter voorbereiding op het onderzoek bij specifiek daartoe aangezochte Afdelingen is een vragenlijst samengesteld met behulp van het CheckMarket online-enquêtesysteem. De vragen cirkelen allemaal rond bezit en gebruik van accommodaties door de Afdelingen. De enquête is uitgezet op 2 november 2015 en afgesloten op 8 februari 2016. Alle KBO-Afdelingen zijn uitgenodigd de vragen te beantwoorden. Van de 294 Afdelingen hebben 231 de enquête geheel ingevuld waarmee de respons op ruim 78% komt. Een fantastisch resultaat. Daar bovenop gaven nog eens 25 Afdelingen antwoord op de vraag of zij beschikken over een eigen accommodatie volgens de definitie van de enquête. Van die 256 Afdelingen geven 103 Afdelingen aan een ‘eigen’ accommodatie te hebben (ruim 40%), 146 Afdelingen (ruim 57%) hebben geen eigen plek en 7 Afdelingen zijn er niet duidelijk over. Door sommige Afdelingen is de enquête meermalen (waarschijnlijk door verschillende bestuursleden) ingevuld. Bij die Afdelingen worden dan verschillende antwoorden genoteerd op de vraag naar het al dan niet hebben van een eigen accommodatie. De vraag en de eigen situatie waarin de Afdeling zich bevindt, kan blijkbaar verschillend geïnterpreteerd worden. Hier is de vraag van belang of de Afdelingen die niet hebben gereageerd, speciale karakteristieken hebben. De opzet van het onderzoek en de anonimiteit van de reacties maken dat een scherp antwoord op die vraag niet te geven is. Dat betekent dat we – ook vanwege de grote respons in algemene zin – uitgaan van de gedachte dat er geen bijzondere redenen zijn voor Afdelingen om niet op de uitnodiging in te gaan. We zien de uitkomsten daarmee als representatief voor alle Afdelingen.

4.1. Reacties en vragen rond specifieke antwoorden De eerste vraag is of de Afdeling een eigen accommodatie heeft. Daarbij is in de enquête de volgende omschrijving gebruikt: “Met een eigen onderkomen wordt een accommodatie bedoeld waar de Afdeling ten minste meer dagen per week over kan beschikken, en waar zonder problemen nieuwe activiteiten of eenmalige bijeenkomsten georganiseerd kunnen worden. In de ruimte/ruimtes wordt het grootste deel van de activiteiten georganiseerd en de accommodatie wordt door de leden gezien als ‘eigen’. Ruim 40% van de Afdelingen geeft aan dat dit voor hen het geval is. Geen enkele Afdeling antwoordt dat zij de accommodatie in bezit heeft. In ruim 20% van de gevallen is de Afdeling de hoofdgebruiker van een bepaalde ruimte. In bijna een derde van de gevallen is de gemeente de eigenaar terwijl bij ruim een derde van de Afdelingen een niet-commerciële organisatie eigenaar is. Ruim 15% van de Afdelingen maakt gebruik van ruimtes die van een commerciële organisatie zijn. Sommige respondenten geven aan dat de situatie toch iets anders is dan in de voorgegeven antwoorden is aangegeven. Soms is een ruimte van de gemeente die de gehele exploitatie overdraagt aan een stichting, soms is de KBO-Afdeling in het bestuur van die stichting vertegenwoordigd, een enkele keer is de KBO-Afdeling in feite de meest invloedrijke partner in dat bestuur. In feite komt het er op neer dat er mengvormen bestaan van de voorgegeven antwoorden. Nooit echter is – bij de respondenten – sprake van volstrekt juridisch eigendom. 35% van de Afdelingen maakt als enige gebruik van een bepaalde ruimte. Dat betekent dat die ruimte als ‘eigen’ is te interpreteren – ‘eigen’ in de zin zoals ook een huurhuis als eigen huis wordt ervaren. In iets meer dan de helft van de gevallen is er sprake van een Afdeling die de ruimtebehoefte oplost door verschillende ruimtes te huren. Hier blijkt interpretatieruimte te bestaan. Voor jaarvergaderingen huren Afdelingen bijna steeds een andere ruimte dan die waar zij bijna dagelijks activiteiten organiseren. Sommige Afdelingen antwoorden dan dat zij niet een 'eigen' ruimte hebben

19


maar verschillende ruimtes huren. Andere Afdelingen echter beschrijven in die situatie de ruimte nog steeds als 'eigen'. Eén op de 12 Afdelingen heeft geen vaste ruimte en huurt wat nodig en mogelijk is om van daaruit activiteiten te organiseren. Daarnaast geeft ook één op de 12 Afdelingen aan de ruimtebehoefte anders op te lossen. Veelal gaat het om een combinatie van ruimtes, afhankelijk van de verwachte omvang van de groep aanwezigen. In een aantal gevallen is er geen sprake van huur maar van een goede samenwerking met een verpleeghuis, een multifunctionele accommodatie, een dorpshuis waar ruimtes ‘om niet’ gebruikt wordt. Daarbij lijkt het dan logisch dat de koffie en thee iets duurder zijn dan gebruikelijk. Ook geven Afdelingen aan dat zij bij bestuursleden thuis samenkomen, bijvoorbeeld voor bestuursvergaderingen. De enquête gaf verder inzicht in de manier waarop de voorziening van koffie en thee, het onderhoud en beheer worden geregeld door de Afdelingen. Ook werden vragen gesteld naar de frequentie, inhoud en bezoekersaantallen van activiteiten. In bijlage E is een uitgebreide samenvatting van de resultaten opgenomen.

KBO-Afdeling Oploo http://www.kbobrabant.nl/grouppage.php?action=view&Groep_Id=67 Aantal leden: 222 met zeven bestuursleden. De zoektocht naar nieuwe bestuursleden blijkt een uitdaging. Daarbij komt dat het aantal leden geleidelijk iets afneemt. Voor bestuurlijk werk is het moeilijker mensen te vinden dan voor ad-hoc vrijwilligerswerk. De Afdeling maakt gebruik van een ‘eigen’ ruimte – Kroondomein – die zich bevindt binnen een verzorgingshuis. Daar brengt de Afdeling huur voor op, die versleuteld wordt in de deelnemersprijs voor alle soorten van activiteiten. Daarmee moet jaarlijks circa 6.000 euro worden opgebracht – wat lukt. De veranderingen hierbij vonden zonder grote problemen plaats, ook omdat uitvoerig is gesproken met de leden over de uitdagingen daarbij. Voor grotere activiteiten maakt de Afdeling gebruik van het gemeenschapshuis.

20


5. Resultaten In dit hoofdstuk is de aandacht gericht op de uitkomsten van de berekeningen. Wat is waargenomen en tot welke uitkomst leidt dit voor het totaal aantal uren van de onderzochte Afdelingen. Hoeveel is al die tijd waard als we het omrekenen in euro's en wat is daarvan het maatschappelijk rendement? Tot slot is berekend wat de besparing in Wmo-bijdragen voor de gemeente is van al dit werk van de onderzochte Afdelingen. Ter vergelijking zijn, voor zover mogelijk, gegevens uit het onderzoek over 2012 toegevoegd7. Daarmee is dit hoofdstuk het uitgangspunt voor de verdere interpretatie van de cijfers. Getallen in euro's zijn omgerekend in euro's van 2016. Dat is ook de reden waarom getallen uit het rapport van 2013 niet precies overeenkomen.

5.1. Eigen accommodatie Bij het onderzoek is de keus gemaakt om bij het onderzoek Afdelingen te betrekken die verschillend hebben geantwoord op de vraag of zij zelf een eigen accommodatie hebben. De bron hiervoor was het antwoord zoals gegeven in de internet-enquête. Dat leverde vooraf het volgende beeld op voor de dertien onderzochte Afdelingen: Tabel 1: KBO-Afdelingen en het al dan niet beschikken over een eigen accommodatie KBO-Afdeling Bladel HEVO Rosmalen Klein Zundert Landhorst* Ledeacker* Oirschot Oploo* Prinsenbeek Sint Anthonis* Stevensbeek* Tilburg ‘t Heike Wanroij* Westerbeek*

Eigen accommodatie Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Nee Nee Ja Ja 8 Geen antwoord

Van bovengenoemde Afdelingen komen de Afdelingen met een * uit de gemeente Sint Anthonis. Deze namen alle ook deel aan het onderzoek naar de situatie in 2012.

Het beeld is heel divers. Uit de gesprekken bleek vervolgens dat geen enkele Afdeling formeel gezien een accommodatie in bezit heeft (eigenaar is). Er zijn zeer verschillende vormen waargenomen. Het gaat om: • anti-kraak gebruik zonder huur waarbij de Afdeling alle kosten draagt voor gebruik en onderhoud voor de Afdeling; • huurperiode van 40 jaar waarin rente en aflossing voor gedane investeringen worden betaald; 7

Nauwkeurige bestudering van de cijfers uit 2012 maakte duidelijk dat de gepubliceerde cijfers voor twee Afdelingen iets hoger waren dan gerapporteerd. De correctie houdt in dat nog steeds geldt dat de uitkomst van de berekening minimaal het weergegeven getal omvat. De correctie heeft betrekking op twee Afdelingen en gaat over circa 400 uur op een totaal van ruim 35.000 uur; een foutje van iets meer dan 1%. Voor de berekeningen van het maatschappelijk rendement en de Wmo-besparing is de fout geringer omdat de niet meeberekende waarnemingen bijna allemaal bestuurswerk betroffen – met een Wmo-besparing van 0 euro. 8 Tijdens het gesprek met enkele bestuurders bleek dat ook voor Westerbeek geldt dat de algemene beleidslijn van de gemeente Sint Anthonis van toepassing is: de gemeente stelt een ruimte beschikbaar tegen een vergoeding.

21


• • • • •

symbolische jaarlijkse huur, waarbij alle kosten voor onderhoud binnen en buiten het pand, alsook de gebruikskosten voor rekening zijn van de Afdeling; lage huur omdat het een vereniging in een dorp betreft waarvoor de gemeente de plicht heeft vergaderfaciliteiten beschikbaar te stellen; lage huur voor eigen gebruik met beperkingen rond gebruik van de accommodatie voor bijeenkomsten met ook anderen dan ‘eigen’ KBO-leden; vrij gebruik van de ruimte waarbij er een opslag is op de prijs voor koffie en thee, zodat daarmee de exploitatie van het gehele gebouw gesteund wordt; gebruik van de ruimte die tegelijk ook ontmoetingsruimte is (inloopmogelijkheden biedt) voor senioren die in de buurt wonen. KBO-Afdeling Bladel http://www.kbo-bladel.nl/ Aantal leden: 1.227 met circa 60 gastleden. Het bestuur bestaat uit tien leden. De Afdeling heeft de laatste jaren een netto-ledenaanwas. Relatief recent zijn vele nieuwe activiteiten opgezet, zoals ook zomeractiviteiten. “Daar sparen de mensen voor om er aan deel te nemen.” Op het programma staan activiteiten als grote reizen, cursussen rond de omgang met een IPad, cursussen Engels of Frans. De Afdeling onderhoudt zorgvuldig het contact met de gemeente. Dat komt ook voort uit het feit dat de fusiegemeente van één van de oorspronkelijke gemeenten de beleidslijn heeft overgenomen dat in elk kerkdorp een accommodatie voor lokale verenigingen beschikbaar gesteld moet worden. De KBO-Afdelingen vallen ook onder die regeling. Neveneffect is dat een aantal activiteiten opengesteld moet worden voor alle senioren in de gemeente. Het beleid rond de prijzen van consumpties wordt hier dan op aangepast. De Afdeling heeft een streekfunctie, hetgeen ook blijkt uit het feit dat er nogal wat gastleden zijn. Voor met name biljarters is er een andere locatie gevonden, een voormalig schoollokaal. Gunstig voor de biljarters, een beetje ongunstig voor de inloopfunctie. Als alles onder één dak zou zijn, dan was het mogelijk min of meer de hele dag te werken met een gastvrouw of gastheer. Dan was er echt sprake van een continue inloopmogelijkheid.

Enkele interviews voor dit onderzoek vonden plaats bij bestuursleden thuis; de meeste afspraken waren echter in de accommodatie gepland. Dat geldt ook voor eigenlijk alle binnenactiviteiten van de Afdelingen. En ook al vindt een aantal activiteiten niet in een gebouw plaats (fietsen, wandelen, jeu de boules, reizen), dan was het startpunt vaak toch de eigen accommodatie. Het blijkt dat elke Afdeling – los van de gegevens uit bovenstaande tabel – het grootste deel van de activiteiten steeds in hetzelfde gebouw organiseert. Er is steeds een permanent gebruiksrecht, waarbij de ene Afdeling de ruimte moet bespreken bij een externe instantie of persoon, terwijl de meeste Afdelingen de ruimte in feite in eigen beheer hebben. Opvallend is dat in de gemeente Sint Anthonis, met zeven van de onderzochte Afdelingen, als beleidslijn geldt dat in elk kerkdorp een accommodatie voor de lokale verenigingen beschikbaar moet zijn. Het principe is daarmee algemeen maar de uitwerking blijkt verschillend, ook wat prijsstelling betreft. Zie daartoe de teksten over de verschillende Afdelingen. Ook voor één van de andere Afdelingen geldt zo’n beleidslijn. Daar is de beleidslijn meegekomen uit één van de vroegere gemeenten, die bij de gemeentelijke herindeling in een groter geheel is opgegaan. Tot slot: voor bijzondere activiteiten, zoals bijvoorbeeld bepaalde vormen van gymnastiek en zwemmen, maken Afdelingen gebruik van andere faciliteiten. Zo blijkt elke Afdeling een heel eigen geschiedenis te hebben.

5.2. Uren en leden Tijdens de interviews is gevraagd naar het aantal leden. Dat aantal was niet steeds tot in detail bekend. De gegeven aantallen komen uit de gesprekken en worden gekoppeld aan de gewerkte uren. Dat levert het overzicht zoals gepresenteerd in tabel 2. Het aantal leden per Afdeling is volgens de informatie min of meer stabiel – met een heel licht dalende tendens. Men heeft daar veel verklaringen voor. Zo neemt bijna iedereen waar dat 50+-ers

22


minder de neiging hebben lid te worden dan vroeger. Zij zijn nog niet oud, voelen zich minder oud ten opzichte van de rest van de samenleving dan mensen die een kwart eeuw geleden 50+ waren. Tabel 2: Aantal leden en aantal uren per Afdeling Afdeling

Leden eind 2015 Uren 2012 Uren 2015 Uren/lid 2015 % (2015/2012)

Bladel

1.227

11.181

HEVO Rosmalen

2.356

19.376

Klein Zundert

350

5.436

15,5

Landhorst

132

5.777

6.745

51,1

117

Ledeacker

95

1.749

5.096

53,6

291

25.141

19,5

5.009

22,6

Oirschot

1.287

Oploo

222

Prinsenbeek

4.085

1.259

9,1

123

19.121

15,2

Sint Anthonis

580

5.430

4.017

6,9

74

Stevensbeek

98

1.715

1.020

10,4

59

4.853

11,6

Tilburg ’t Heike

420

Wanroij

462

12.318

16.180

35,0

131

Westerbeek

103

4.153

3.324

32,3

80

Totaal

8.591

35.226

126.497

14,7

Totaal gemeente Sint Anthonis

1.692

35.226

41.390

24,5

Gemiddeld per Afdeling

661

Gemiddeld per Afdeling Sint Anthonis

242

117

9.731 5.032

5.913

117

KBO-Afdeling Tilburg ’t Heike http://www.kbo-t-heike-tilburg.nl/ Aantal leden: circa 420. Het bestuur bestaat uit zeven leden. Er was een gestage teruggang wat het ledenaantal betreft. Het bestuur werft nu actief nieuwe leden, bijvoorbeeld als een seniorenflat wordt opgeleverd in de buurt. De accommodatie van de Afdeling is gerealiseerd op de bovenste verdieping van een seniorenflat. De eigenaar (een coöperatie) heeft de ruimte beschikbaar gesteld, ook als voorziening voor de bewoners. De KBO-Afdeling heeft hierbij goed onderhandeld met de gemeente die de oorspronkelijke ruimte nodig had voor de realisatie van eigen plannen. Dat levert ook een bijdrage in de exploitatie op. De Afdeling heeft nu in feite een permanente inloop beschikbaar met vele recreatieve activiteiten. Behalve de activiteiten in de buitenlucht vindt al het andere werk van de Afdeling in deze ‘eigen’ accommodatie plaats. Beleidsbeïnvloeding is geen prioriteit voor het bestuur want “dat doet het KBO-bureau in Den Bosch heel goed”.

De aanwas van leden is er vooral bij mensen die de pensioengerechtigde leeftijd naderen. En die grens wijkt meer en meer naar boven. Het wordt daarom lastiger leden te werven, terwijl tegelijk mensen gemiddeld langer lid zijn, ouder worden. Kleine gemeenschappen hebben te maken met een beperking in het aantal voorzieningen dat voor senioren beschikbaar en geschikt is. In een beperkt aantal Afdelingen – variërend van heel klein tot heel groot – is het initiatief genomen om te komen tot een organisatie van zorgvoorzieningen waardoor “bij ons in het dorp niemand uit de boot valt als er zorg nodig is”. In één dorp, Westerbeek, was dat initiatief al in de pen medio 2013. In andere kernen is volop aandacht voor een actief en breed zorgnetwerk, dat ook de leefbaarheid voor senioren in de (dorps)gemeenschap in stand houdt. Met een dergelijke voorziening is lidmaatschap van de KBO-Afdeling min of meer logisch. Enkele Afdelingen gaan actief op pad om nieuwe leden te werven, bijvoorbeeld door een welkomstpakket

23


aan te bieden aan alle nieuwe bewoners van seniorenwoningen of complexen in het dorp of de stadswijk. Jaarmarkten blijken ook geschikte momenten om nieuwe leden te werven. Grotere Afdelingen hebben ook met het oog op de ledenwerving een actieve benadering van de lokale pers. “We zorgen er voor dat we regelmatig in beeld zijn, ook bij nieuwjaarsrecepties” zei één van de bestuurders. Enkele Afdelingen gaven aan dat zij ook gastleden hadden – tot wel 5% van het bestand. Deze gastleden betalen bij elk van de Afdelingen de lokale contributie en daarnaast betalen zij één keer (in hun ‘thuis’-Afdeling) de bijdrage voor KBO-Brabant. Binnen dit onderzoek zijn – voor zover bekend – de gastleden niet meegerekend om daarmee dubbeltellingen te voorkomen. Het totaal aantal vrijwilligersuren in 2015 van de onderzochte Afdelingen bedraagt 126.497 uur. Als we uitgaan van een voltijdsbaan (fte) in de welzijnssector met 36 uur per week, 5% ziekte, 8 feestdagen per jaar en 22 vakantiedagen, dan komen we op circa 1.560 uur, inclusief vergaderingen, enzovoort. Die vergaderuren zijn in de registratie meegenomen maar ziekte en vakantie niet. Daarmee is het getal van 1.560 uur te zien als een voltijdsbaan. Dit betekent dat de onderzochte Afdelingen in totaal 81 banen vrijwilligerswerk realiseren. Gemiddeld per Afdeling is dit 6,2 fte. Voor de relatief kleine Afdelingen in de gemeente Sint Anthonis gaat het om gemiddeld bijna 3,8 fte; voor de andere zes (veelal groot tot heel groot) is dit ruim 9 fte. Kijken we naar het aantal uren per Afdeling, dan zijn er grote verschillen te zien: van ruim 1.000 tot meer dan 25.000. Eén van de kleinste Afdelingen leverde echter de grootste prestatie per lid – gemiddeld meer dan 50 uur. Hoewel correct berekend, is het tegelijk een technische vertekening. De verklaring is dat de coördinatie van Tafeltje Dekje vanuit deze KBO-Afdeling plaatsvindt. De uren van hen die daaraan meewerken zijn slechts bij enkele andere Afdelingen in deze gemeente geregistreerd. In dat geval zijn die uren aan die Afdelingen toegerekend. Om de uren voor de andere Afdelingen ook zichtbaar te maken, is gekozen voor een toewijzing aan de Afdeling waar de coördinatie plaatsvindt – met de vertekening tot gevolg. Dit werkt ook door in de waarde van de arbeid, het maatschappelijk rendement en de uitgespaarde Wmo-gelden omdat de voorziening op alle terreinen positief scoort. Als bij een volgend onderzoek de coördinatie overgaat naar een andere Afdeling, dan zorgt dat bij zo’n kleine Afdeling voor een enorme verschuiving. Het toont aan dat de kwetsbaarheid voor veranderingen groter is naarmate de Afdeling kleiner is. Een zelfde effect, maar dan de andere kant op, is te zien bij de grote Afdelingen. Die zijn te karakteriseren als grote ‘krachthonken’ – voor zowel de leden als voor de samenleving als geheel. Daar zijn zeer veel mensen lid, komen veel mensen regelmatig langs en is er ook een erg grote diversiteit aan kwaliteiten en achtergronden. Daardoor zijn specifieke taken vrij makkelijk toe te wijzen. Bij een aantal Afdelingen wordt een functieprofiel gemaakt voor nieuwe bestuursleden terwijl bij andere de opvolgingsvraag zo precair is, dat eigenlijk iedereen die bereid is lid te worden van het bestuur meteen een grote verantwoordelijkheid krijgt om de organisatie te leiden. KBO-Afdeling Stevensbeek http://www.kbo-brabant.nl/grouppage.php?action=view&Groep_Id=383 – in opbouw. Aantal leden: 98. Het bestuur bestaat nu uit vijf leden nadat het enige tijd op één heeft gestaan. De opvolging van bestuursleden was tussen het vorige en huidige onderzoek naar het maatschappelijk rendement een zeer grote uitdaging. Nu kan er aan de verdere opbouw gewerkt worden. Groei is mogelijk in dit relatief hechte dorp. Vroeger zijn de bewoners wel eens neergezet als mensen die geen vluchtelingen zouden verwelkomen. Feit was echter dat het protest zich toen richtte tegen de relatief slechte leef- en slaapomstandigheden van de toenmalige vluchtelingen. Nu heeft de Afdeling zelf het initiatief genomen om in contact te treden met asielzoekers, voordat zij massaal in het dorp zouden komen wonen. Dat is van beide kanten zeer gewaardeerd.

24


5.3. Inzet, omgerekend in waarde van de arbeid Wat is de waarde van alle verrichte arbeid door de vrijwilligers in de onderzochte Afdelingen. Zoals beschreven in bijlage C vindt een berekening plaats die is gekoppeld aan historische tarieven in de Thuiszorg. Na toepassing van de inflatiecorrect ie levert dat het beeld op zoals gepresenteerd in Tabel 3. Tabel 3: Waarde van de arbeid, zoals uitgevoerd in de verschillende Afdelingen

Afdeling

Leden

Waarde arbeid in € 2012

Waarde arbeid in € 2015

% (2015/2012)

Waarde arbeid per lid in € 2015

Bladel

1.227

433.445

353

HEVO Rosmalen

2.356

749.770

318

Klein Zundert

350

194.992

557

Landhorst

132

170.319

248.531

146

1.882

Ledeacker

95

60.165

204.233

339

2.149

Oirschot Oploo Prinsenbeek

1.287 222

936.112 159.511

1.259

209.288

727 131

703.781

942 559

Sint Anthonis

580

194.612

149.648

77

258

Stevensbeek

98

67.044

40.305

60

411

Tilburg ’t Heike

420

Wanroij

462

447.379

552.288

123

1.195

Westerbeek

103

156.046

142.521

91

1.383

Totaal

8.591

1.255.077

4.744.945

Totaal gemeente Sint Anthonis

1.692

1.255.077

1.546.812

Gemiddeld per Afdeling

661

Gemiddeld per Afdeling Sint Anthonis

241

180.032

428

552 123

914

364.996 179.296

220.973

Opnieuw een divers beeld met dezelfde trend per Afdeling. Duidelijk is dat per onderzochte Afdeling gemiddeld voor minimaal zo’n 364.000 euro aan werk is verricht. Voor de zes Afdelingen in de gemeente Sint Anthonis is dit gemiddeld ruim 220.000 euro; de grotere zes Afdelingen komen op gemiddeld ruim 533.000 euro, meer dan een half miljoen euro per Afdeling. Het valt ook op dat de waarde van de arbeid per lid bij de kleine Afdelingen gemiddeld hoger is dan bij de grote. Logische verklaringen zijn makkelijk beschikbaar: voor zowel een kleine als een grote Afdeling is steeds één bestuur nodig. Wellicht vergaderen besturen van grote organisaties wat meer en is hun ‘span of control’ noodzakelijkerwijs groter, maar tegelijk is nog steeds maar één bestuur nodig. Hetzelfde geldt voor vele andere zaken: een nieuwsbrief maken kost tijd, of nu veel of weinig mensen die brief lezen. Bij de tariefstelling voor al het bestuurswerk is de keus gemaakt steeds hetzelfde tarief te kiezen voor besturen (tarief 3) of voor individuele bestuursleden met extra werk (in principe een schaal hoger, zie ook bijlage C). Dat levert echter een vertekening op. De grote Afdelingen zijn veelal te zien als complexe organisaties waar vele processen tegelijk lopen. Daar zicht op houden en op kritische momenten kritische stappen zetten, vraagt kennis en ervaring die maatschappelijk gezien aanzienlijk hoger wordt ingeschaald dan tijdens dit onderzoek gebeurt. Hiervoor is toch gekozen op grond van het principe dat overschatting niet moet plaatsvinden en omdat voor de vergelijkbaarheid het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ is toegepast. Slechts als bestuurders heel specifiek aangegeven hebben op welke manier zij bezig zijn met beleidsvoorbereiding voor de eigen

25


organisatie en met beleidsbeïnvloeding ten dienste van de KBO-Afdeling, is voor die uren een hogere schaal toegepast. KBO-Afdeling Ledeacker Nog geen website beschikbaar. Aantal leden: 95. Het bestuur omvat zes leden. Alle activiteiten – voor zover het binnenactiviteiten betreft – vinden plaats in het dorpshuis dat eigendom is van de gemeente. Er wordt geen huur betaald door verenigingen binnen het dorp. Het dorp is agrarisch van aard, katholiek van oorsprong en wordt niet als ‘hecht’ gekarakteriseerd. Er is zeker wel sprake van onderlinge zorg en betrokkenheid. Al is het dorp relatief oud wat leeftijd betreft, enkele nieuwbouwwoningen leiden tot instroom van jongere mensen en nu ook van kinderen. Vanuit deze KBO-Afdeling wordt het gemeentelijk project Tafeltje Dekje gecoördineerd. Bij enkele Afdelingen in de gemeente staat dit niet te boek als KBOactiviteit. Dat betekent dat het maatschappelijk rendement voor die dorpen nu toevalt – om het zichtbaar te maken – aan een ander dorp, in dit geval Ledeacker.

Juist over beleidsvorming en -beïnvloeding is vaak doorgesproken tijdens de interviews. Bestuursleden ervaren het vaak als een stevige emotionele belasting. “Je denkt er over na als je gewoon aan het werk bent of een rondje gaat fietsen. Je raakt er nooit los van”, meldde één van de voorzitters. Die belasting komt niet tot uitdrukking in uren of tarieven. Wellicht is niet alleen de ‘span of control’ van belang, maar minstens ook de tijdshorizon die bestuursleden in beeld hebben als zij aan het werk zijn. Het is een belangrijke relativering van de uren en het daaraan verbonden geld.

5.4. Inzet, omgerekend in maatschappelijk rendement Voor de bepaling van het maatschappelijk rendement (MR) is gebruik gemaakt van de werkwijze zoals beschreven in bijlage C. Dat levert het beeld op zoals gepresenteerd in tabel 4. Tabel 4: Maatschappelijk rendement (MR) van de arbeid zoals uitgevoerd in de verschillende Afdelingen Afdeling

Leden MR in € 2012 MR in € 2015 % (2015/2012) MR in € per lid

Bladel

1.227

277.013

225

HEVO Rosmalen

2.356

534.402

226

Klein Zundert

350

Landhorst

132

113.504

171.176

151

1.296

Ledeacker

95

34.793

166.786

479

1.755

Oirschot Oploo Prinsenbeek

155.729

444

1.287 222

528 60.487

1.259

59.205

98

266

529.254

420

Sint Anthonis

580

77.400

68.361

88

117

Stevensbeek

98

37.474

20.042

53

204

Tilburg ’t Heike

420

105.007

Wanroij

462

305.280

402.095

132

870

Westerbeek

103

77.337

80.622

104

782

Totaal

8.591

706.275

3.250.388

Totaal gemeente Sint Anthonis

1.692

706.275

968.288

Gemiddeld per Afdeling

661

250.030

Gemiddeld per Afdeling Sint Anthonis

242

138.327

250

378 137

572

26


Het is aardig in beeld te krijgen waarom sommige Afdelingen zo hoog scoren. Daar is allereerst Tafeltje Dekje – zoals eerder gemeld. Maar er zijn meer bijzondere werkzaamheden die tot een forse opbrengst leiden, zoals: • chauffeurs die binnen de betreffende gemeente vrijwillig mensen vervoeren die anders geen mogelijkheden hebben om aan bijeenkomsten of activiteiten deel te nemen. Het betreft activiteiten binnen de gemeente Sint Anthonis – een vrij uitgestrekte en niet dichtbevolkte gemeente. De chauffeurs dragen er aan bij dat mensen niet te zeer geïsoleerd raken; • vrijwilligers treden soms op als verkeersregelaars bij allerlei evenementen in de gemeente. De betreffende KBO-Afdeling regelt die vrijwilligers en ontvangt daarvoor een vergoeding – ten gunste van de Afdelingskas. De Afdeling zorgt ook voor de opleiding en examens voor deze regelaars. Maatschappelijk nuttig, met zeker wel een maatschappelijk rendement, maar zeker geen uitgespaarde kosten voor de Wmo; • in overleg met de gemeente zorgt een aantal vrijwilligers voor onderhoud van het openbaar groen rond scholen en bij speelweides in het dorp. Het levert geen vergoeding op, maar wel een plezierig gebruik van dat groen. Maatschappelijke participatie ten top, zeer nuttig, maar ook geen Wmo-besparing; • de KBO-Afdeling te Oirschot is een aantal jaren geleden begonnen met de kringloopwinkel. Het is werk waar tot voor kort nauwelijks droog brood in te verdienen was. Nu komt meer en meer het belang daarvan in beeld, bijvoorbeeld omdat grondstoffen langer meegaan, milieuvervuiling uitgesteld wordt of mensen met een smalle beurs toch allerlei goederen kunnen aanschaffen. De winkel is nu een inkomstenbron voor de Afdeling, vooral ook omdat dorpsgenoten weten dat de opbrengst ten goede komt aan het eigen dorp. Vrijwilligers runnen de winkel en bieden en passant de gelegenheid aan mensen om elke dag bij ‘hun’ accommodatie en winkel langs te komen en zo anderen te ontmoeten, deel te nemen aan activiteiten, (h)erkend en gezien te worden. De berekende opbrengsten zijn fors, zowel per lid als per Afdeling. De Afdelingen binnen de gemeente Sint Anthonis komen gemiddeld uit op ruim 138.000 euro, de overige zes Afdelingen komen gemiddeld uit op ruim 380.000 euro – bijna het drievoudige.

KBO-Afdeling Wanroij http://www.kbobrabant.nl/grouppage.php?action=view&Groep_Id=62 Aantal leden: 462. Het bestuur bestaat uit vijf leden met daar bovenop twee vacatures. Het dorp krijgt de karakteristieken ‘katholiek, agrarisch, hecht, veel verenigingen (meer dan 40)’. De Afdeling heeft vroeger een eigen accommodatie in gebruik gehad. Op grond van gemeentelijk beleid is die ruimte opgeknapt en opgenomen in een groter gemeenschapshuis. Daar betaalt de Afdeling een stevige prijs voor. Die prijs lijkt steeds hoger te worden, omdat meer en meer ‘eigen tijd en energie’ in de ruimte geïnvesteerd moet worden bovenop de circa 12.000 euro die jaarlijks aan huur opgebracht moet worden. Dat gaat boven de acceptabele grens uitkomen en geeft het gevoel dat de Afdeling een melkkoetje geworden is om de exploitatie van het huis rond te krijgen. Binnen het dorp is enige tijd geleden een zorgcollectief opgericht, vooral gericht op dagopvang. Ook hier is een gemeenschappelijk doel verwoord: “Iedereen moet in het dorp kunnen blijven wonen, ook als iemand ouder wordt en in de loop van de tijd met enige beperkingen rekening moet houden.”

27


5.5. Het effect op de besparing voor de Wmo Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de 'maatschappelijke ondersteuning' van hun inwoners. Daartoe is begin 2015 de Wet maatschappelijke ondersteuning aangepast. Nog meer dan in het verleden moeten gemeenten zorgen voor participatie en de randvoorwaarden scheppen waardoor mensen langer thuis kunnen wonen. De gemeente is verplicht zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning. Waarbij maatschappelijke ondersteuning wettelijk wordt gedefinieerd als: • bevorderen van sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; • ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving; • bieden van beschermd wonen en opvang. Een aantal van de genoemde taken van en opdrachten aan de gemeente wordt uitgevoerd door de onderzochte KBO-Afdelingen. Het levert het volgende beeld op zoals gepresenteerd in tabel 5. Tabel 5: Wmo-besparingen door elk van de onderzochte Afdelingen

Afdeling

Totaal Wmo- Totaal Wmobesparing in € besparing in € % Wmo-besparing Leden 2012 2015 2015/2012 in € per lid

Bladel

1.227

108.071

88

HEVO Rosmalen

2.356

408.177

173

Klein Zundert

350

75.717

216

Landhorst

132

76.738

114.095

149

864

Ledeacker

95

33.129

161.772

488

1.702

Oirschot Oploo Prinsenbeek

1.287 222

268.814 29.480

1.259

56.721

208 192

255

529.254

377

Sint Anthonis

580

60.235

62.009

103

106

Stevensbeek

98

30.044

18.735

62

191

Tilburg ’t Heike

420

Wanroij

462

295.774

356.840

121

772

Westerbeek

103

47.882

50.258

105

487

Totaal

8.591

573.282

2.201.374

Totaal gemeente Sint Anthonis

1.692

573.282

820.431

Gemiddeld per Afdeling

660

Gemiddeld per Afdeling Sint Anthonis

241

44.912

106

256 143

484

169.336 81.897

117.204

Zoals eerder gemeld, zijn er verschillende verklaringen per Afdeling voor de soms hoge waarden. Duidelijk is dat bijvoorbeeld de besparing voor de Wmo-kosten niet gerealiseerd wordt door groenonderhoud, verkeersregelaars of door veel tijd en energie te besteden in de kringloopwinkel. Voor die Afdeling telt wel de continue bezetting van de inloopruimte, waardoor er altijd een plaats is voor een kop koffie of thee, gecombineerd met aanspraak. Opnieuw zijn er grote verschillen per Afdeling en ook per lid van de Afdelingen. In de gemeente Sint Anthonis bespaart elke Afdeling gemiddeld ruim 117.000 euro aan Wmo-kosten. De andere zes Afdelingen komen gemiddeld uit op ruim 230.000 euro – ongeveer het dubbele. Per lid geldt voor de

28


Afdelingen in de gemeente Sint Anthonis de aangegeven 484 euro. Voor de overige zes Afdelingen is dit aanzienlijk lager: 200 euro per lid. Een tendens die al vaker in beeld was en hier dezelfde verklaring heeft. KBO-Afdeling HEVO Rosmalen http://hevorosmalen.nl/ De Afdeling heeft 2.356 leden; het bestuur bestaat uit acht leden. HEVO is de grootste vereniging van Rosmalen en maakt gebruik van een eigen accommodatie die is ingebouwd in een nieuwbouwproject. De accommodatie kon worden gerealiseerd nadat de vorige accommodatie te klein werd en al te oud was. Doordat verschillende belangen bij elkaar kwamen, kon de Afdeling een nieuwe accommodatie realiseren tegen heel acceptabele kosten. De accommodatie biedt plaats aan vele groepen en activiteiten, wat het tot een bruisend geheel maakt. De Afdeling organiseert veel zaken via commissies die de verantwoordelijkheid hebben om activiteiten zelfvoorzienend te laten zijn, ook financieel. Voor grote investeringsuitgaven rond activiteiten zijn soms middelen van de Afdeling als geheel beschikbaar. De accommodatie is door de week overdag min of meer permanent open, en gedurende twee avonden. In de zomermaanden en tijdens vakanties is de accommodatie veelal gesloten. De grootte van de Afdeling is ook een uitdaging: hoe is te realiseren dat de mensen nog herkend en gekend zijn?

5.6. Inzet, verdeeld over de verschillende salarisschalen Het is van belang te controleren in hoeverre hogere uitkomsten voortkomen uit een systematisch hogere inschaling van de werkzaamheden volgens de gehanteerde salarisschalen. Daarom is het volgende overzicht gemaakt. Tabel 6: Overzicht van de werkzaamheden, verdeeld over de salarisschalen Nr. 1 2 3 4 5 6

Werksoort 2012 Verdeling in % 2012 2015 Verdeling in % 2015 Alpha-hulp 76 7,3 27 3,4 Huishoudelijke verzorging 420 40,6 304 38,3 Verzorging 390 37,7 245 30,9 Gespecialiseerde verzorging 138 13,3 212 26,7 Verpleging 10 0,9 4 0,5 HBO/WO in deze sector 0 0,0 0 0 Totaal 1.034 100 792 100

De tabel laat zien dat een verschuiving heeft plaatsgevonden van tariefgroep 3 naar tariefgroep 4. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat vooral voor bestuursleden met specifieke taken nu explicieter de urenbelasting daarvan is gemeld. Dat leidt volgens de gevolgde werkwijze tot een iets hogere inschaling van het werk (zie bijlage C). Een tweede oorzaak is dat – veel meer dan in 2012 – nu veel cursussen zijn aangeboden waar specifieke kennis voor nodig is, bijvoorbeeld conversatie Frans en verschillende cursussen voor het gebruik van tablets (communicatie met officiÍle instanties, contact met vrienden, kinderen en kleinkinderen via Skype, veilig downloaden, enzovoort). Daar staat een wat hogere inschaling tegenover.

5.7. Hoe brengen de Afdelingen de kosten op? Tijdens de gesprekken is gevraagd naar een globaal beeld van de inkomsten en uitgaven van de verschillende Afdelingen. Enkele keren is het financieel jaarverslag over 2015 beschikbaar gesteld,

29


dat vaak net beschikbaar was ten behoeve van de jaarvergaderingen. Daaruit blijkt dat de eerste inkomstenbron voor elke Afdeling de contributie van de leden is. De contributie varieert en is gemiddeld 25 euro per lid per jaar, inclusief de contributie van KBO-Brabant. Voor gastleden wordt een lager tarief berekend. Naast de contributie is een bijdrage van de gemeentelijke overheid steeds van belang. Soms is die zichtbaar in de jaarrekening, maar niet altijd. De reden is dat (een deel van) de kosten van de accommodatie meer dan eens (mede) door de gemeente worden gedragen. Dat gebeurt door een bijdrage in natura (onderhoud van het gebouw of van het casco, maar ook doordat de gemeente een deel van de exploitatie van het gemeenschappelijk gebruikte pand in het dorp draagt) of door een subsidie. Aan subsidies verstrekt voor de uitvoering van bepaalde gespecificeerde activiteiten, verbindt de subsidiegever bijna steeds de eis dat de activiteit ook voor niet-leden toegankelijk moet zijn. Voor Afdelingen is dit vaak een mogelijkheid zelf enige extra inkomsten te werven (toegangsprijs hoger voor niet-leden dan voor leden) en voor ledenwerving. De bijdrage in nature werkt binnen de gemeente Sint Anthonis overigens verschillend uit voor Afdelingen. Dat komt ook door de gekozen beheersvorm van het gemeenschapshuis of dorpshuis. Een enkele keer is daar iemand voor aangesteld en betalen gebruikers huur voor de accommodatie, de geboden service en voor de consumpties – inclusief een marge om exploitatiekosten te drukken. Bij één Afdeling wordt een huur in rekening gebracht die als te hoog wordt ervaren, vooral met het oog op de service die er (al dan niet) tegenover staat. Een andere Afdeling draagt de lasten van de huur door een opslag te berekenen voor elke gebruiker van de ruimte. Daarmee kost, bij wijze van spreken, de deurknop aanraken een euro waarna de rest van het gebruik van koffie en thee en andere faciliteiten tegen kostprijs plaatsvindt. Ook is er een pand beschikbaar tegen gebruikskosten – de situatie in Klein Zundert. Daarnaast zijn er donaties van fondsen, lokaal of provinciaal. Deze worden vaak geworven voor investeringen in de accommodatie, voor de aanschaf van computers of ander materiaal dat voor activiteiten nodig is. Een enkele keer krijgt de Afdeling een grootverbruikerskorting van de bierleverancier. En zoals aangegeven zijn activiteiten van vrijwilligers meer dan eens goed voor de kas van de Afdeling. KBO-Afdeling Oirschot http://www.kbo-oirschot.nl/ De Afdeling heeft 1.287 leden; het bestuur bestaat uit zeven leden waarvan één vrouw. De Afdeling is sterk verbonden met de kringloopwinkel, een eigen initiatief. Die kringloopwinkel leidde er toe dat vroegere ruimtes minder geschikt – want te klein – werden. Voordat de Afdeling in het huidige gebouw – een voormalige landbouwschool – terecht kwam, zijn verschillende andere panden gebruikt en weer verlaten. De kringloopwinkel wordt binnen het dorp als ‘eigen’ ervaren, wat er toe leidt dat mensen dit pand, deze activiteit als passend bij het dorp en de KBOAfdeling ervaren. De grote bezetting van vrijwilligers, nodig om al het werk te regelen, maakt dat er steeds mensen aanwezig zijn. Daarmee is de accommodatie een welkom huis voor een kop koffie, een praatje, ontmoeting met mensen, voor activiteiten. Dit vraagt veel tijd en energie van vrijwilligers, zowel in de winkel als in het bestuur.

Bijna steeds was het voor bestuurders duidelijk dat zij wat hun omzet aan de bar betreft – als die in eigen beheer was – rekening moesten houden met het feit dat de BTW-grens nauwkeurig in beeld moest zijn, wil de Afdeling er niet een behoorlijk intensieve BTW-boekhouding op na moeten houden. Daaruit is af te leiden dat de omzet van de bar onder die grens is gebleven. Daarmee is duidelijk dat de bar een inkomstenbron is, maar op geen enkele manier de omvang heeft die met de contributies gemoeid is.

30


Al met al blijken kosten vooral een gesprekspunt te zijn geweest als de prijs-kwaliteit verhouding als onjuist (te hoog) wordt ervaren door de leden wat betreft de contributie, de prijs van de koffie. Een ander punt van gesprek, dat veel energie en inzet vroeg van de betreffende Afdeling, was de mogelijke herhuisvesting naar een ander dorp. Actief inspelen op die plannen kostte veel tijd, maar levert naar verwachting op dat de huidige accommodatie behouden blijft tegen ook nog eens het aantrekkelijke huurtarief. Hoe werkt dit nu uit voor afzonderlijke Afdelingen? Een helder beeld is niet beschikbaar om begrijpelijke redenen. Want wat is de bijdrage van de gemeente aan de Afdeling als een ruimte ‘om niet’ beschikbaar komt? En hoe is te bepalen wat de bijdrage van de gemeente is als tegelijk voor subsidies de eis wordt gesteld dat de activiteit en daarmee de ruimte beschikbaar moet zijn voor elke persoon in de gemeente die 50+ is, ongeacht of hij of zij lid is van de KBO. Die uitsplitsing is niet gemaakt. Om toch een beeld te schetsen bieden we de situatie voor twee Afdelingen, de heel grote KBO-Afdeling HEVO uit Rosmalen, en de heel kleine KBO-Afdeling Ledeacker. Voor HEVO geldt: Totaal inkomsten in 2015 circa 167.000 euro. Daarvan contributies 61.251 euro, barverkopen 51.779 euro. De gemeente heeft, op basis van twee subsidieregelingen, 25.317 euro verstrekt. Ook de opfriscursus ‘verkeer’ is door de gemeente financieel gedragen, voor 3.878 euro. Adverteerders, fondsen, donaties en opbrengsten via verhuur van de ruimte leverden 15.433 euro op. Voor deze Afdeling is vanuit de gemeente daarmee 29.195 euro ontvangen. De waarde van de arbeid was voor deze Afdeling ruim 749.000 euro, het maatschappelijk rendement 534.000 euro en de Wmo-besparing 408.000 euro. Deze grote Afdeling leverde daarmee per euro van de gemeente bijna 14 euro aan bespaarde kosten voor de Wmo. Voor KBO Ledeacker geldt dat de ruimte beschikbaar is gesteld door de gemeente – tegen zeer gereduceerd tarief. De waarde van de arbeid is berekend op 204.000 euro met een maatschappelijk rendement van 166.000 euro, terwijl de besparing op de Wmo is berekend op 161.000 euro. Stel dat de waarde van de beschikbaarstelling van de ontmoetingsruimte is te stellen op 4.000 euro – een hoge inschatting –, dan geldt dat er voor elke euro van de burgerlijke gemeente 40 euro bespaard wordt. Op de beurs zou dit een lieveling van beleggers zijn. KBO-Afdeling Prinsenbeek http://www.kboprinsenbeek.nl/ De Afdeling heeft 1.259 leden en behoort daarmee tot de grote Afdelingen. De Afdeling heeft acht bestuursleden en maakt gebruik van een accommodatie, De Zilverberk, die in feite volledig in eigen beheer is, al is dit technisch gezien geregeld via een aparte Stichting. De Afdeling is sterk ingebed in het dorp – dat als hecht beschreven wordt. Dat blijkt ook uit de manier waarop enige tijd geleden is omgegaan met een voorgenomen besluit van de gemeente Breda om de Afdeling naar een ander pand te laten verhuizen – wat in de ogen van de Afdeling volstrekt onjuist was. Door grote investeringen van geld, tijd en moeite is het gelukt het pand voor de Afdeling te behouden. Vrijwilligers met specifieke deskundigheden, al dan niet lid van de KBO-Afdeling, hebben zich vervolgens ingezet om de accommodatie up to date te maken, geheel geschikt voor de Afdeling. Gastvrouwen en gastheren maken het mogelijk dat leden min of meer permanent hun activiteiten binnen het pand kunnen organiseren. En de accommodatie is een goede plek voor de ouderenadviseurs die beschikbaar zijn voor de leden. De Afdeling draait goed binnen een actief dorp dat ‘burgerparticipatie’ hoog in het vaandel voert – en realiseert.

31


32


6. Discussie over de resultaten De onderzochte KBO-Afdelingen zijn allemaal krachtige uitingen van onderlinge betrokkenheid, van zorg voor elkaar en voor de gemeenschap als geheel. Zij zijn, met andere woorden, uitdrukkingen van de participatiemaatschappij. Dat waren ze al ver voordat dit woord politiek gebruikt werd. Hun bijdragen zijn van groot belang, ook al omdat enkele van de onderzochte Afdelingen het initiatief hebben genomen voor vormen van zorgcoöperaties of –organisaties. Dat initiatief was soms al genomen ten tijde van het vorige onderzoek, begin 2013. In dit hoofdstuk richten we de aandacht op de betekenis van de uitkomsten van het onderzoek in 2015 voor de onderzochte KBO-Afdelingen. Welke algemene conclusies zijn te trekken? En wat is de invloed van een eigen accommodatie op het maatschappelijk rendement? Hoe zit het met de besparing voor de Wmo? Is hierbij iets te zeggen over de ontwikkeling in de afgelopen drie jaar, omdat voor zeven Afdelingen ook uitkomsten uit 2012 beschikbaar zijn?

6.1. Inzet in uren Allereerst blijkt – opnieuw – dat velen zich heel sterk inzetten voor het werk van de Afdelingen. Meer dan eens kwamen mensen tot de schatting dat zij aan het KBO-werk een halftime baan hadden. En sommigen bijna het dubbele – ongeveer een full time baan waarbij alleen de vakanties wat langer waren dan voor ‘normale’ banen geldt. Bij deze mensen met grote tijdinzet – bijna allemaal bestuurders – gaf eigenlijk iedereen toe dat hun partner de belasting nog hoger inschatte dan zij zelf. Mensen doen het niet voor de betaling, noch voor de eer. Ze doen het omdat het een beroep doet op hun mogelijkheden en vaardigheden – en omdat zij het nuttig werk vinden. Het maatschappelijk rendement of de besparing op de Wmo-uitgaven voor de gemeenten – het zijn geen overwegingen die er toe doen als het gaat om de eigen motivatie. Mensen doen het vrijwilligerswerk omdat anderen het effect van het werk als nuttig en plezierig ervaren: de leden van de KBO-Afdeling hebben door het werk van die bestuurders en andere vrijwilligers een aanloopadres, een ontmoetingsplek, een ritme in de week met allerlei vormen van inspanning en ontspanning. De vrijwilligers doen vaak meer dan dat: zij denken na over de toekomst van hun Afdeling en van hun lokale gemeenschap. Die gemeenschap is dan vaak het dorp of de wijk – in ieder geval een geografische eenheid. Wordt die eenheid minder sterk ervaren, dan wordt de inzet meer gericht op de voorziening zelf: onze eigen accommodatie moet goed lopen, onderhouden worden, aantrekkelijk zijn. In de dertien Afdelingen is voor ruim 126.000 uur werk verricht, gemiddeld ruim 9.600 uur ofwel 6,2 fte per Afdeling. Daarbij varieert dit van ongeveer 0,65 fte tot ruim 16 fte: rond de 1 : 25. Geheel vrijwillig, absoluut niet vrijblijvend. Opvallend is dat gemiddeld per lid in de kleine Afdelingen aanzienlijk meer tijd wordt besteed aan het KBO-werk dan in de grote Afdelingen. Het varieert van 6,9 uur per lid tot ruim 53 uur per lid – een zevenvoudig verschil. Overigens is zowel het minimum als het maximum te vinden in de gemeente Sint Anthonis. Het is hierbij goed verklaarbaar dat het gemiddelde per lid rond alle indicatoren bij grote Afdelingen bijna steeds lager is dan bij kleine. In de kleine Afdelingen is er een grotere noodzaak en wellicht ook een grotere sociale controle op deelname. Leden in het dorp weten dat het lidmaatschap verplichtingen met zich meebrengt. Als ze dan lid geworden zijn, dan mag er een beroep op hen gedaan worden: “Zo doen we dat hier”. Hier doet zich een uitdaging voor. Bij kleine dorpen, met bijvoorbeeld 800 inwoners, is de Afdeling ook klein, ook al is meer dan 10% van de bevolking lid. Dan is het niet makkelijk een voorziening in stand te houden waar maar af en toe mensen binnenlopen. Erg kleine Afdelingen runnen niet full time een accommodatie – temeer daar in die dorpen mensen vaak lid zijn van (veel) meer dan één vereniging. Mensen zijn lid van veel verenigingen om ook op die manier bij te dragen aan de sociale cohesie van het dorp. De eventuele accommodatie van de KBO-Afdeling wordt dan af en toe gebruikt

33


– niet voldoende om deze permanent open te hebben. Gevolg: de plaats van samenkomst, bijvoorbeeld het dorpshuis, is ‘eigen’ voor het dorp als geheel, niet voor de KBO-Afdeling. Bij één van de grote Afdelingen was iets tegengestelds waargenomen. De eigen accommodatie wordt intensief gebruikt gedurende ruim 40 weken per jaar. De Afdeling functioneert in een geografische eenheid met meer dan 10.000 inwoners. En de Afdeling floreert. Veel zaken worden georganiseerd, de ruimte is nagenoeg permanent in gebruik, mensen van buiten het eigen gebied zijn gastlid vanwege het grote en goede aanbod aan activiteiten en financieel draait het ook goed. Het bestuur ziet echter ook dat de accommodatie vooral een functie heeft voor de gebruikers, voor mensen die actief willen deelnemen aan een activiteit – en dat zijn er vele. De functie van onderlinge ontmoeting buiten de eigen groep of club, waarmee sociaal isolement voorkomen of doorbroken wordt, komt minder tot zijn recht omdat eigenlijk niemand meer in staat is alle leden te kennen. De accommodatie wordt een activiteitencentrum van groot belang, niet een ontmoetingsplek voor veel leden in het algemeen of voor senioren in het algemeen. Beide redeneringen samengevoegd doet vermoeden dat er een optimale grootte voor een Afdeling is waarbij er ruimte is voor vele activiteiten en tegelijk ook tijd en gelegenheid is om ‘zomaar’ binnen te lopen omdat je je er thuis voelt. Overigens onderkenden de gesprekspartners bij de bedoelde grote Afdeling dit dilemma en ook daarom hebben zij het werk vooral in commissies en kleine groepen georganiseerd. Tegelijk instrueren zij gastvrouwen en gastheren actief op de rol mensen welkom te heten, juist als zij voor het eerst binnenkomen.

6.2. Accommodatie die ‘eigen’ is Accommodaties zijn de sterke motoren van inzet voor stad en land en leden. Uit het onderzoek onder de dertien Afdelingen blijkt dat Afdelingen, die een accommodatie als ‘eigen’ ervaren, daar vele activiteiten organiseren. Vier van de zes Afdelingen die meer dan 100.000 euro aan uitgespaarde Wmo realiseren, bereiken dat hoofdzakelijk via het beschikbaar stellen van de accommodatie voor activiteiten, primair van leden. Daarmee is de (eigen) accommodatie een onmisbare schakel bij de realisatie van een hoog maatschappelijk rendement en een forse besparing op de Wmo-uitgaven. De twee andere Afdelingen met een hogere besparing dan 100.000 euro doen dat vooral doordat zij veel tijd en aandacht investeren in Tafeltje Dekje. Voor één Afdeling is dit ruim 60% van de Wmoopbrengst, gerealiseerd via het werk van één persoon. De andere Afdeling met een grote Wmobesparing buiten de accommodatie, realiseert dat ook door Tafeltje Dekje én door als KBO-leden heel actief te zijn in het plaatselijke verzorgingshuis. De KBO-Afdeling blijkt zo door de inzet van enkele leden een motor voor onderlinge betrokkenheid en zorg binnen de gemeenschap. De overige accommodaties zijn de belangrijkste spil van het maatschappelijk rendement en van de Wmo-besparing. De gelegenheid trekt de gebruiker aan – vooral vanwege de verschillende activiteiten. Zonder de plek geen activiteit. Het eigen huis is de bepalende randvoorwaarde voor activiteiten, de plaats waar je met elkaar afspreekt om iets te doen of om elkaar te ontmoeten. Opvallend is daarbij overigens dat de functie van ‘inloophuis’ vooral gepresenteerd is in combinatie met andere activiteiten. Mensen lopen binnen voor koffie en een praatje omdat anderen er al zijn en deelnemen aan een activiteit. Daarmee is de accommodatie een soort zekerheid voor menigeen: “er is altijd iets te doen” en daaraan gekoppeld “ik kan daar steeds terecht om iemand te ontmoeten”. Wellicht niet alleen een zekerheid, misschien ook een veiligheidsgordel. Tijdens de interviews is vaak verteld op welke manier de grotere accommodaties in eigen beheer zijn gekomen. Het is samen te vatten met de volgende zin: systematisch gebruik maken van toevallige omstandigheden. Daarbij is het van belang die toevallige omstandigheden wel te zien en dan de gelegenheid aan te grijpen. Want er zijn zoveel leegstaande schoollokalen, er zijn allerlei mogelijkheden om aan hergebruik van goederen te werken, er zijn vele vormen van steun voor andere dorpsbewoners mogelijk. Het is ook nodig dat mensen die gelegenheden aangrijpen. En dat vraagt ook om slagvaardig bestuur met een helder doel voor ogen.

34


Op dat punt blijkt dat een voldoende groot aantal leden, zowel in de gemeenschap (het dorp, de wijk) als in de KBO-Afdeling, er toe doet. Het is goed mogelijk dat er een minimale omvang van én de gemeenschap én de Afdeling is. Bij een kleine bevolking is het lastig om voldoende mensen in een bestuur te vinden die echt de kar trekken. Eén of twee briljante mensen met grote capaciteiten en bereidheid in een klein dorp – het is een zegen. Tegelijk kunnen die mensen niet alles realiseren. Er is steun nodig van een groep mensen die ook gelooft in en werkt aan de missie van – in dit geval – de KBO-Afdeling. Bij minder dan een kritische ondergrens wat aantal mensen betreft, is de geluksfactor te groot. De KBO-Afdeling die Tafeltje Dekje regelt, is wat het maatschappelijk rendement betreft zeer afhankelijk van die éne man. Verhuist die, wordt de taak in een ander dorp uitgevoerd zonder dat andere Afdelingen zich er aan verbinden, dan is het maatschappelijk rendement en de Wmobesparing in dat dorp zeer veel lager – tot normale proporties teruggebracht. De kwetsbaarheid op het maatschappelijk rendement en daarmee ook op de Wmo-besparing is bij kleine Afdelingen erg groot – los van het feit dat het bestuurlijk kader in een kleine vijver van beschikbare mensen gevonden moet worden. Een redelijke omvang van een Afdeling vergroot de noodzakelijke buffercapaciteit. Dat betekent ook dat de grotere Afdelingen in staat zijn de ‘eigen’ accommodatie zo op te zetten en in te richten, ook wat bemensing betreft, dat die sociale cohesie gevoed wordt, dat het maatschappelijk rendement en de Wmo-besparing beide groot zijn. En blijven.

6.3. Waarde van het vrijwilligerswerk in euro's De berekening van de euro's die het uitgevoerde werk waard zijn, leidt tot grote getallen. Per Afdeling was dit afgerond gemiddeld ruim 360.000 euro. Voor de Afdelingen in de gemeente Sint Anthonis was dit gemiddeld ruim 220.000 euro. In 2012 gold voor die zeven Afdelingen nog een gemiddelde van ruim 175.000 euro. De registratie van het werk voor Tafeltje Dekje vond in 2012 niet plaats – wat de forse verhoging verklaart9. Per lid varieert dit van 258 tot 2.150 euro – een verhouding van minimaal 1 : 8. Opnieuw zitten de grote Afdelingen in de lagere regionen van de ranglijst per lid. Wat de waarde per Afdeling betreft varieert het totaal van ruim 40.000 tot ruim 930.000 euro – een verhouding van meer dan 1 op 23. De top wordt gehaald door de Afdeling met de kringloopwinkel in een redelijk grote plaats. Enkele andere Afdelingen halen ook een grote opbrengst. Meer dan tijdens het vorige onderzoek wordt dat gerealiseerd doordat leden cursussen geven op het gebied van computergebruik. Die cursussen maken het beter mogelijk in contact te blijven met vrienden en familie, met instanties en ook met de eigen KBO-Afdeling omdat meer en meer communicatie verloopt via computers. Eén van de Afdelingen nam enkele jaren geleden het initiatief om cursussen aan te bieden en dat is uitgegroeid tot een zelfstandige dienstverlening. Daarmee is de waarde van die arbeid – en ook het maatschappelijk rendement en de Wmo-besparing – niet meer aan deze Afdeling toegerekend. Desondanks is het van groot belang deze spin off in beeld te brengen en houden. Hetzelfde geldt voor de eerder genoemde oprichting van zorgcoöperaties of initiatieven die zijn gericht op een zorgzame wijk, een zorgzaam dorp. De bepaling van het maatschappelijk rendement brengt dit niet in beeld – het is immers een momentopname. Toch is dit gekoppeld aan KBO-Afdelingen.

6.4. Het maatschappelijk rendement Het maatschappelijk rendement van de onderzochte Afdelingen varieert opnieuw sterk – in een zelfde patroon als eerder genoemd in dit hoofdstuk. De opbrengsten variëren van 20.000 euro per jaar tot ruim 680.000 euro – een verhouding van 1 : 34. Per lid varieert de opbrengst van ruim 115 euro tot ruim 1.750 euro – een verhouding van ruim 1 : 15. De Afdelingen met veel leden spannen

9

Hiermee is opnieuw geïllustreerd dat de weergegeven getallen en waarden echt als ‘minimum’ moet worden gelezen.

35


hier opnieuw de kroon. De Afdelingen in de top 3 hebben alle meer dan een half miljoen euro aan rendement gehaald. Wat opbrengst per lid betreft is de lijn opnieuw min of meer tegengesteld. De Afdelingen met het laagste totaalrendement leveren – op één na – de hoogste opbrengsten per lid.

6.5. De besparing op de Wmo Bij de resultaten rond de Wmo-besparing treedt een verandering op in het beeld. Eén van de Afdelingen haalt een hoog maatschappelijk rendement, maar naar verhouding veel minder besparing op de Wmo. De oorzaak is dat een kringloopwinkel niet onder de Wmo-termen valt. Desondanks is dat een heel belangrijk initiatief, zeker ook als voorloper op nieuwe maatschappelijke initiatieven. Het gevolg is echter dat deze Afdeling relatief veel minder hoog scoort wat de Wmo-besparing betreft. Een andere Afdeling scoort hier hoog, juist omdat de Afdeling zich meer dan gemiddeld inzet voor mensen met een beperking binnen de dorpscontext. Dat betekent dat op vrijwillige basis een voorziening in stand gehouden wordt om een zinvolle dagbesteding aan te bieden – op z’n minst gedurende een groot deel van een dag per week. Ook levert een Afdeling vrijwilligers die de dagbesteding in een verzorgingshuis grotendeels uitvoeren of ondersteunen. Een ander element is ook van belang. Enkele Afdelingen hebben een volledige dagbezetting wat hun accommodatie betreft. Dat betekent dat steeds iemand aanwezig is voor aanspraak, koffie of thee maar ook in geval van een calamiteit. Dan moet 112 gebeld worden. Bij bijna alle Afdelingen met een regelmatige openstelling is er systematisch aandacht voor deze preventieve functie van de gastvrouwen en gastheren. Er zijn ‘vergaderingen voor sleuteldragers’, trainingen voor BedrijfsHulpVerlening (BHV), EHBO-trainingen en ook cursussen voor de gastvrouwen en gastheren hoe om te gaan met alcohol en mogelijk misbruik daar van. Tegelijk is er uitdrukkelijk ook aandacht voor het feit dat de gastvrouwen en gastheren optreden als eerste contactpunt voor toevallige gasten. Hoe benader je die nieuwe gasten zodat zij zich op hun gemak voelen? Wat is een goede benadering zonder opdringerig te zijn? Hoe ‘lees’ je signalen van eenzaamheid? De aandacht voor deze taken en functies geeft aan dat de onderzochte Afdelingen heel serieus een breed palet van zorg bieden, mits ze groot genoeg zijn voor een min of meer constante openstelling. Deze functie is bij de grotere Afdelingen aan de gastvrouwen en gastheren toegedeeld en heeft een effect op de Wmo-besparing. Als in het algemeen geregeld is wie de bedoelde verantwoordelijkheid op zich neemt, dan hoeft dat niet meer per activiteit geregeld te worden. Gevolg is dat deze verantwoordelijkheid goed belegd is op een voor ieder bekende plaats. Daarmee verdwijnt tegelijk de noodzaak om dit per activiteit te regelen. In totaal zijn er dan minder mensen met die verantwoordelijkheid. Het geheel wordt efficiënter geregeld terwijl het tegelijk net zo effectief is. Goed bedrijfsmatig werk, wat zich echter ook vertaalt in een lagere besparing op de Wmo. De berekende opbrengsten per Afdeling komen gemiddeld uit op ruim 169.000 euro – voor de Afdelingen in de gemeente Sint Anthonis gemiddeld ruim 117.000 euro. Voor de zes andere Afdelingen komt dit neer op gemiddeld 230.000 euro. Uitsplitsing van die getallen laat zien dat veruit het grootste deel van de besparing is gerealiseerd bij het aandachtsgebied van de Wmo met betrekking tot ‘het bevorderen van de sociale samenhang en leefbaarheid’. Het betreft bijna drie kwart van de Wmo-besparingen. We vinden grotendeels hetzelfde patroon per Afdeling en per lid. Eén Afdeling geeft aan dat de activiteiten in de accommodatie veruit de hoofdzaak zijn voor het bestuur; beleidsbeïnvloeding is geen prioriteit. Een verklaring voor deze houding ligt in ieder geval voor een deel in het feit dat de accommodatie voor langere tijd goed gehuurd kan worden, mede op basis van een overeenkomst met de gemeente. Daarmee is er weinig reden tot discussie met de gemeente. Aanvullend daarbij is dat volgens het bestuur van deze Afdeling de beleidsbeïnvloeding uitstekend uitgevoerd wordt door KBO-Brabant. Informatieve bijeenkomsten voor senioren worden bovendien binnen deze – grotere – gemeente door andere instanties georganiseerd. Daarmee vult de KBO-Afdeling een niche in die zij voor zichzelf als passend ziet. Tot tevredenheid van de leden die komen.

36


6.6. Wat zeggen deze uitkomsten over de invloed van de accommodatie? KBO-Afdelingen met eigen accommodaties blijken de motoren voor een groot aantal activiteiten waaraan de leden deelnemen. Zij voelen zich er thuis, ontmoeten er andere senioren, nemen deel aan activiteiten en organiseren meer dan eens ook activiteiten ten behoeve van zichzelf en van anderen. Dat leidt tot de forse opbrengsten, zowel rond het maatschappelijk rendement als rond de Wmo-besparingen. De accommodatie als aanjager. Daarbij lijkt de inzet en het resultaat per lid omgekeerd evenredig met het ledental van de Afdeling. Tegelijk is er een soort van ondergrens hierbij. Een te gering aantal leden leidt er toe dat relatief erg veel tijd moet worden besteed aan de continuïteit van de Afdeling zelf. Vergadertijd inspireert echter niet – zodat het ook daarom lastiger wordt nieuwe bestuursleden te vinden in kleine gemeenschappen. Afdelingen die in staat zijn een accommodatie met grote regelmaat open te stellen voor de leden zijn daarbij goed af. Dat betekent dat er voldoende leden moeten zijn die de deur open doen, gastvrouw of gastheer zijn, onderhoud regelen en het algemeen overzicht kunnen houden. Dat is de situatie waar vele activiteiten van de grond kunnen komen met zicht op een bevredigend aantal deelnemers. Daarbij past een relativering, die vooral in kleine gemeenschappen van belang is. Welke organisatie of vereniging ook – er moet een beperkt aantal kristallisatiepunten zijn van activiteiten, van schwung om effectief te kunnen zijn, om voldoende kritische massa te genereren. En dan nog zijn er grote verschillen die ook te herleiden zijn tot persoonlijkheden en beschikbare capaciteiten. Dat doet niets af aan de grote inzet en betrokkenheid van de vele vrijwilligers binnen de verschillende Afdelingen. Het is duidelijk dat niet alles overal geregeld kan worden. Afdelingen die in staat waren bijzondere omstandigheden voor een deel naar hun hand te zetten hebben een voorsprong. Zo is een te oud en klein pand ingeruild voor een nieuwe accommodatie waar relatief geringe investeringen tegenover staan. Een leeg schoollokaal wordt nu beschermd door een anti-kraakregeling. De bouw van een seniorencomplex is aanleiding geweest om - mede door slim onderhandelen over een oud pand van de KBO-Afdeling - een nieuwe en heel goede accommodatie te realiseren. Een niet zo goede inschatting van een wethouder leidde tot een sterke onderhandelingspositie voor het bestuur van de KBO-Afdeling die vervolgens effectief is uitgespeeld. Het zijn voorbeelden waarbij besturen van Afdelingen beslissende stappen zetten om te komen tot een goede ‘eigen’ accommodatie. Van daaruit wordt dan ook weer met inzicht verder gewerkt aan de realisatie van de missie van de KBOAfdeling. Het blijft echter ook duidelijk dat grotere Afdelingen meer mogelijkheden hebben om specifiek werk uit te voeren. De ‘voorraad’ van benodigde kwaliteiten is in grotere Afdelingen simpelweg groter, zodat eerder succesvol mensen voor specifieke taken te vinden zijn.

6.7. Conclusies uit dit onderzoek Wat is de invloed van een ‘eigen’ accommodatie op al het werk dat binnen KBO-Afdelingen wordt gedaan? De internet-enquête gaf aan dat in feite geen enkele KBO-Afdeling een accommodatie in eigendom heeft. Vaak is er sprake van een langdurige gebruiksrelatie. In enkele gemeenten komt dat voort uit de lokale geschiedenis met verenigingen. Die geschiedenis is dat elke vereniging een plek geboden moet worden om samen te kunnen komen: een dorpshuis of een gemeenschapshuis. In dit onderzoek zijn dertien KBO-Afdelingen onderzocht waarvan zeven ook onderzocht zijn tijdens het onderzoek naar het maatschappelijk rendement van de activiteiten in 2012. Het gemiddelde aantal leden per Afdeling voor alle KBO-Afdelingen is 447 leden, voor de Afdelingen in de gemeente Sint Anthonis bedraagt dit 242 leden. Het gemiddelde van de zes andere Afdelingen bedraagt 1.149. We hebben daarmee relatief kleine én relatief grote Afdelingen onderzocht.

37


Kijken we naar de inzet van vrijwilligers, dan zijn in dit onderzoek 126.497 uur geregistreerd. Gemiddeld per Afdeling was dit 9.731 uur ofwel ruim 6,2 fte. Grote Afdelingen kwamen gemiddeld uit op ruim 9 fte, de Afdelingen in Sint Anthonis op 3,8 fte. Als we deze tijdsinzet omrekenen in euro's tegen het relatief lage tarief dat geldt voor de Thuiszorg, dan varieert die waarde van 40.000 tot 936.000 euro. Gemiddeld komen de Afdelingen uit op fictieve arbeidskosten van 364.000 euro – gemiddeld per fte 58.000 euro wat zeer laag is voor welke sector dan ook. De opbrengsten per lid zijn het hoogst bij de kleine Afdelingen en variëren bij de onderzochte Afdelingen van 258 tot 2.150 euro. Het maatschappelijk rendement – de waarde van de arbeid die anders door andere organisaties uitgevoerd wordt en ten dele moet worden, bedraagt gemiddeld per Afdeling ruim 250.000 euro – een kwart miljoen. Voor de Afdelingen in Sint Anthonis komt het neer op 138.000 euro. Voor de andere Afdelingen is dit 380.000 euro. Per lid varieert deze opbrengst van 117 tot 1.755 euro met een gemiddelde van 572 euro. De uitsparing van kosten voor de Wmo varieert per lid van 88 tot 1.703 euro. Per Afdeling is de range van ruim 18.000 euro tot ruim 475.000 euro, waarbij het gemiddelde in Sint Anthonis 117.000 euro is en bij de zes andere Afdelingen 230.000 euro. Voor de dertien onderzochte Afdelingen komt het totaal op 2.200.000 euro – een aanzienlijk bedrag waar gemeenten dankbaar hun hoed voor zouden kunnen en wellicht moeten afnemen. Het wordt hen min of meer in de schoot geworpen. Bij kleine Afdelingen (wat ledental betreft) is de opbrengst per lid bijna steeds veel hoger dan bij de grote Afdelingen. Dat heeft verklaringen: per Afdeling is steeds maar één bestuur nodig, één keer moet de nieuwsbrief gemaakt worden en er is steeds maar één jaarvergadering, hoeveel of weinig leden er ook zijn. Doet de accommodatie er toe? Het beeld is net niet glashelder. Dat komt ten dele omdat bestuurders onder dezelfde condities soms de accommodatie als eigen ervaren – soms niet. Duidelijk is dat die Afdelingen die creatieve moeite hebben geïnvesteerd in hun accommodatie, deze bijna automatisch ook als ‘eigen’ ervaren. Het is de ruimte die ze huren, waar ze trots op zijn, waar ze kunnen doen wat ze goed vinden voor de Afdeling. Het blijkt dat de permanente openstelling van een accommodatie sterk afhangt van de grootte van de Afdeling. De bemensing is daarbij kritisch. Als er voldoende gastheren en gastvrouwen zijn, dan zijn er vele activiteiten te organiseren met vele gasten. De combinatie van de KBO-Afdeling met als één van de activiteiten een kringloopwinkel is daarbij uiterst krachtig: grote betrokkenheid van leden, sterke inzet wat uren betreft, permanente openstelling met een groot maatschappelijk rendement: wat wil je nog meer? Ook al is duidelijk dat de besparing voor de Wmo hier niet zo groot kan zijn, omdat voor de Wmo een kringloopwinkel niet telt. Aan de andere kant van het spectrum vinden we een heel kleine Afdeling waar de activiteiten rond Tafeltje Dekje worden gecoördineerd. Dat heeft een groot effect op veel mensen die van deze dienst gebruik maken: zij zijn minder geïsoleerd, maken een praatje, blijven betrokken en blijven in beeld. Alle elementen die voor de Wmo van belang zijn. Uit het onderzoek blijkt dat voor de hoogte van het maatschappelijk rendement en van de Wmobesparing de accommodatie niet de enige verklarende factor is voor een hoge opbrengst. Heel belangrijk zijn ook factoren als de grootte van de gemeenschap (dorp, wijk) waarbinnen de Afdeling functioneert en daarnaast het bestuurlijk potentieel waarop een beroep gedaan kan worden. Hoe groter de vijver waarin een Afdeling kan vissen naar nieuwe bestuurders en bijzondere kwaliteiten, hoe groter ook de kans op een krachtige KBO-Afdeling met een hoog maatschappelijk rendement en een grote Wmo-besparing. In meer dan gemiddeld grote KBO-Afdelingen blijkt de Afdeling een krachtige motor voor veel activiteiten waarvoor de leden naar de accommodatie komen. In harde euro's is hiervan ook een beeld te geven. Bij de grootste Afdeling (HEVO Rosmalen) heeft de burgerlijke gemeente in 2015 in totaal ruim 29.000 euro geïnvesteerd in het werk van die Afdeling. Bij de opbrengst van ruim 408.000 euro komt dit neer op één euro van de gemeente die leidt tot een

38


maatschappelijke opbrengst van 14 euro. Petje af. En dat wordt nog groter bij de kleinste Afdeling (Ledeacker) in het onderzoek – waarbij overigens toevallige factoren een grote rol spelen. Daar is de verhouding 1 euro als investering van de gemeente tegenover een maatschappelijke opbrengst van ruim 40 euro. De volgende conclusie is daarom gerechtvaardigd: Als een Afdeling een eigen accommodatie met voldoende vrijwilligers kan bemensen, dan is het een bijzonder goede investering van een overheid om die Afdeling daartoe een ondersteunende subsidie te verstrekken. Er zijn weinig subsidies die effectiever zijn dan deze – vooral als gemeenten over budgethokjes heen kijken naar de totale maatschappelijke impact.

39


40


Algemene introductie op de bijlagen Het huidige onderzoek is een vervolg op een eerder onderzoek naar het maatschappelijk rendement van seniorenorganisaties in de provincie Noord-Brabant, dat in 2013 is uitgevoerd. Van dat onderzoek is een verslag gemaakt, dat beschikbaar is via https://issuu.com/stichtingoikos/docs/onderzoeksrapport_oikos_-_van_toege Het betreffende verslag bevat – in de bijlagen – veel informatie over de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd en over de gebruikte literatuur. De bijlagen zijn nog steeds relevant. Daarom is in dit rapport de nadruk gelegd op die delen uit het verslag waar een update noodzakelijk is. Het betreft bijlage A, waar het gaat over de mensen met wie voor het onderzoek gesprekken zijn gevoerd. Bijlage B bevatte relevante literatuur over de verschillende Afdelingen en over de onderzoeksmethodiek die is gebruikt. De nu gepresenteerde bijlage B geeft een beperkte aanvulling. Bijlage C bevatte de gevolgde werkwijze. Deze bijlage is in dit rapport grotendeels overgenomen en op enkele punten specifieker beschreven. Ook is informatie beschikbaar over de inflatiecorrectie, die is toegepast. Overige bijlagen en informatie zijn geactualiseerd.

41


42


Bijlage A

Gesprekspartners in het kader van het onderzoek

Tijdens het onderzoek is gesproken met vertegenwoordigers van de aangezochte KBO-Afdelingen. Bijgaande lijst geeft weer wanneer die gesprekken plaatsvonden. De weergave is in de volgorde waarin de gesprekken hebben plaatsgevonden. 1. 14 maart, KBO Landhorst, de heren A.M. Overvliet, P.J. Janssen en G.H.G.J. Dekkers. 2. 14 maart, KBO Sint Anthonis, de heren P.C.M van Sambeek en H.A.J. Verbeek. 3. 16 maart, KBO Oploo, de heren J.P.J.M. Peeters en M.J.J. van den Heuvel. 4. 17 maart, KBO Ledeacker, de heren G.W.H.B. van den Dobbelsteen, L.P.C. Blom en P.A.G. van Duijnhoven. 5. 18 maart, KBO Wanroij, de heren J.G.J.C. Remmen en A.H.M. Derks. 6. 30 maart, KBO Tilburg ’t Heike, de heer J.A.C.G. Lamers. 7. 30 maart, KBO Bladel, de heer A.P. Goossens. 8. 31 maart, KBO Westerbeek, de heren M.A. van de Zande en T.M.H.G. Beckers. 9. 31 maart, KBO Stevensbeek, de heer W.J.M. de Kleijnen. 10. 1 april, KBO Klein Zundert, de heer J.H.C. Hereijgers. 11. 28 april, KBO Prinsenbeek, de heren W. de Beet en M.J. Huijbregts. 12. 29 april, KBO Oirschot, de heer J.H.M. van de Schoot en mevrouw G.M. Erven-Verhagen. 13. 2 mei, KBO Rosmalen HEVO, de heren J.Th.A.M. Jansen, H.C. Wijn en J.H.M. van der Bruggen. Daarnaast is regelmatig overleg gevoerd met KBO-Brabant te 's-Hertogenbosch. Dit betrof met name beleidsmedewerkster M. Pette, die fungeerde als eerste aanspreekpunt rond dit onderzoek.

43


44


Bijlage B

Geraadpleegde bronnen en literatuur

Verschillende KBO-Afdelingen waarmee gesprekken zijn gevoerd, hebben eigen materiaal beschikbaar gesteld. Dit is gebruikt om enige achtergrondkennis op te doen over het werk van de bezochte Afdeling. Daarnaast is gebruik gemaakt van andere bronnen. Een uitvoerige lijst is weergegeven in bijlage B van het rapport Van toegevoegde waarde – Onderzoek naar het maatschappelijk rendement en de Wmo-besparing van seniorenorganisaties in Noord-Brabant10 - zie ook de algemene introductie op de bijlagen in dit rapport. Tot slot is gebruik gemaakt van enige andere literatuur. Het betreft: a. Voor de berekening van de inflatiecorrectie: http://nl.inflation.eu/inflatiecijfers/nederland/historische-inflatie/cpi-inflatie-nederland2004.aspx, geraadpleegd 4 februari 2016. b. Christian Schober, Volker Then Praxishandbuch Social Return on Investment - Wirkung sozialer Investitionen messen. Stuttgart, 2015, Schäffer-Poeschel Verlag, 246 blz. c. Informatie over de Wmo 2015: https://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_maatschappelijke_ondersteuning_2015 en http://www.zorgwijzer.nl/faq/wmo, geraadpleegd op 19 april 2016. d. Prof. Dr. M.J.M. Kardol Behoefteonderzoek senioren Sint Anthonis, Vrije Universiteit Brussel, 2013, 45 blz.

10

Van toegevoegde waarde – Onderzoek naar het maatschappelijk rendement en de Wmo-besparing van seniorenorganisaties in Noord-Brabant, 2013, Utrecht, Stichting Oikos, 56 blz. https://issuu.com/stichtingoikos/docs/onderzoeksrapport_oikos_-_van_toege

45


46


Bijlage C

Bepalen van maatschappelijk rendement – de methodiek

Bij de bepaling van het maatschappelijk rendement van een organisatie is steeds een aantal stappen gevolgd. Deze bijlage biedt informatie over deze stappen. Gesprekken Per deelnemende Afdeling is contact gezocht met een contactpersoon, die is voorgesteld door het bureau van KBO-Brabant. Met deze persoon, bijna steeds een bestuurslid, is een afspraak gemaakt voor een interview. De betreffende persoon heeft zelf besloten of aan het gesprek nog andere mensen zouden deelnemen. De drie ‘hoofdstukken’ uit het gesprek waren een algemene karakteristiek van de Afdeling, alle activiteiten uit het jaar 2015 van de Afdeling en – verweven in het geheel – de accommodatie waarvan voor die activiteiten gebruik is gemaakt. Bij de algemene karakteristieken is gesproken over het aantal leden, het aantal bestuursleden en de werkverdeling daarbij, de aard van het dorp of de wijk waar de Afdeling actief is en over de vraag hoe het ledental zich ontwikkelt. Het tweede deel van de interviews bestond uit de inventarisatie van alle activiteiten. Dit onderdeel nam steeds veruit de meeste tijd in beslag. Bij elke activiteit is besproken hoeveel mensen er bij betrokken zijn, hoeveel uur die mensen gemiddeld per week aan de activiteit hebben besteed en gedurende hoeveel weken per jaar die activiteit heeft plaats gevonden. In het gesprek is ook gezocht naar een beeld van de zwaarte en verantwoordelijkheden die aan deze vrijwilligerstaak gekoppeld zijn. Later in het proces is deze informatie gekoppeld aan de inschaling van het werk en daarmee aan de toegepaste tariefstelling. Tot slot is aandacht besteed aan de accommodatie: Waar vinden de activiteiten plaats? Van wie is die accommodatie? Hoe is de gebruiksrelatie en hoe werkt dat financieel uit? Vaak is dit deel gekoppeld aan de vraag wat de hoogte van de contributie is, hoe allerlei kosten worden gedragen en wat extra mogelijkheden zijn om inkomen te werven voor de Afdeling – subsidies maken daar deel van uit maar ook een relatief bijzondere vorm als het leveren van vrijwilligers als verkeersregelaar bij grote manifestaties. Daar staat een vergoeding voor de Afdeling tegenover. Een enkele keer was de beschikbare tijd onvoldoende om alle informatie te presenteren. Daarop is dan een afspraak gemaakt over de manier waarop die informatie naderhand op tafel zou komen. Bijna steeds gebeurde dit doordat de gesprekspartners zelf de extra gegevens hebben opgezocht en ingevoegd in de gepresenteerde voorlopige overzichten. Na afloop van elk gesprek maakte de onderzoeker een verslag en een activiteitenoverzicht en legde die ter correctie en aanvulling aan (één van) de gesprekspartner(s) voor. Na de controle op juistheid en volledigheid, zijn de verslagen weer terug gestuurd naar Oikos. Dit proces verliep steeds per email. Soms is aanvullend nog extra informatie verstrekt over een thema dat naar aanleiding van andere gesprekken opgekomen is. Verwerking van de gegevens De verzamelde informatie over de algemene karakteristiek en de eventueel beschikbare financiële gegevens van de verschillende Afdelingen zijn zonder een verdere bewerking gebruikt voor de berekeningen. Op grond van de verkregen gegevens is het mogelijk om te bepalen wat het totaal aantal uren is dat per jaar in een activiteit wordt geïnvesteerd. Vervolgens zijn deze uren gekoppeld aan het tarief van de Thuiszorg. Deze werkwijze is gekozen omdat daarmee én een werksoort in beeld is die veel overeenkomsten vertoont met het onderzochte werk, én omdat de inschaling relatief laag is vergeleken met andere sectoren, én omdat de vergelijkbaarheid tussen verschillende onderzoeken van Oikos wordt versterkt – in dit geval vooral het onderzoek uit 2012 naar de seniorenorganisaties in Noord-Brabant. Toen deze methodiek ter bepaling van het maatschappelijk rendement voor het eerst is toegepast (2003), gold voor de Thuiszorg een tariefstelling die was vastgesteld door het College Tariefstelling Gezondheidszorg (CTG). In de volgende tabel staan de uurtarieven die het CTG voor het jaar 2003 hanteerde. Deze tarieven zijn omgerekend tot tarieven in

47


2016, waarbij gebruik is gemaakt van gegevens die voortkomen uit de CPI (Consumenten Prijs Index)11. Deze aanpassing bedraagt voor 2016 21,44%. Met die bedragen is gerekend tijdens dit onderzoek. Tabel C – 1:

Tarieven volgens het CTG

Nr. Werksoort 1 Alpha-hulp

12

Tarief in € 2003 Tarief in € 2016 (berekend) 12,70 15,42

2 Huishoudelijke verzorging

26,70

32,43

3 Verzorging

34,10

41,41

4 Gespecialiseerde verzorging

42,90

52,10

5 Verpleging

58,90

71,53

6 HBO/WO in deze sector

75,00

91,08

Het laatste tarief (nr. 6) is een gemiddelde tussen het voorlaatste tarief en het tarief dat voor een arts staat als deze als consultatiearts werkzaam is. Daarmee is op geen enkel moment in het onderzoek het hoogste tarief uit de toenmalige Thuiszorg toegepast. Om aan de activiteiten een bepaald tarief toe te kennen, zijn de activiteiten vergeleken met de verschillende werksoorten binnen de zorgsector. Waar werkzaamheden niet direct vergelijkbaar zijn, is een inschatting van het niveau gemaakt. Daarbij is rekening gehouden met de zwaarte van het werk en de verantwoordelijkheid die het werk met zich meebrengt, evenals met de instructie, opleiding of ervaring die het werk vereist. Ook is als algemene lijn toegepast dat een lager tarief is berekend voor een algemeen type werk, bijvoorbeeld bestuursvergaderingen. Daaraan nemen relatief veel mensen deel. Als alleen het aanvullende werk van een penningmeester rond de jaarrekening is beschreven, dan is vaak een hoger tarief toegepast. Samengevat gold de regel: hoe specifieker, hoe groter de kans op een hoog tarief. En ook: hoe meer mensen aan een taak werken, hoe eerder een lager tarief is toegepast. Nu de tarieven bepaald zijn, is de volgende vraag wat het maatschappelijk rendement van een activiteit is. Welke toerekening wordt aan het werk gekoppeld? Binnen de gehanteerde methodiek drukken we het maatschappelijk rendement van werkzaamheden uit in een percentage. Aan de hand van een aantal criteria bekijken we of en in welke mate een activiteit maatschappelijk rendement genereert. Daarbij worden de volgende vragen gesteld: • Is er door het werk sprake van besparingen voor andere organisaties in de samenleving? • Bestaat er van dit werk een vergelijkbare variant in het officiële beroepscircuit? • Heeft de activiteit alleen een functie binnen de onderzochte organisatie of ook voor de rest van de samenleving? Een relativerende opmerking hierbij is dat seniorenverenigingen als de KBO zelf ook tot de samenleving behoren – en daarmee in zichzelf al een legitimatie zijn om een positief rendement toe te kennen. Deze relativering is overigens niet toegepast. • Wat is de maatschappelijke waardering van het werk? Van sommige activiteiten is het maatschappelijk rendementspercentage eenvoudig te bepalen, bijvoorbeeld bij overhead werkzaamheden. Standaard is toegepast, dat praten over het werk niet het werk zelf is, zodat hier met een maatschappelijk rendement van 0% is gerekend. Overhead kan 11

Berekend op basis van http://nl.inflation.eu/inflatiecijfers/nederland/historische-inflatie/cpi-inflatie-nederland2004.aspx, waargenomen 4 februari 2016. 12 De inflatiecorrectie van 2016 ten opzichte van 2013 bedraagt 1,389%. Dit percentage is toegepast op alle uitkomsten van het onderzoek dat in 2013 is uitgevoerd naar de activiteiten van seniorenorganisaties in Noord-Brabant in het jaar 2012 (Van toegevoegde waarde – Onderzoek naar het maatschappelijk rendement en de Wmo-besparing van seniorenorganisaties in Noord-Brabant, 2013, Utrecht, Stichting Oikos, 56 blz.)

48


van groot belang zijn. Overhead is echter al verdisconteerd in de gehanteerde tarieven; hiermee is voorkomen dat overmatig vergaderen automatisch leidt tot hogere uitkomsten wat betreft het maatschappelijk rendement. De methodiek is zo ontwikkeld, dat het niet mogelijk is dat mensen zich ‘rijk’ vergaderen. Aan een deel van de activiteiten is een rendement van 100% toegekend. Het betreft werkzaamheden die helemaal samenvallen met werk dat in bijvoorbeeld de zorg- en hulpverleningssector wordt verricht. Enkele voorbeelden: de begeleiding van busreizen als een groep senioren een dagtocht of een meerdaagse vakantiereis maakt, EHBO'ers bij evenementen, mensen die het verkeer regelen rond evenementen, maar ook het werk van mensen die belastingformulieren invullen of van schuldhulpverleningsconsulenten. Van hen zijn zowel beroepskrachten als vrijwilligers actief. Inschattingen in het gebied tussen 0 en 100% vragen om een aantal afwegingen. We hebben daarbij de volgende schaal gebruikt: 0% De activiteit betreft een puur interne activiteit met geen directe effecten op de samenleving als geheel. Eveneens is dit percentage toegekend als er sprake is van ‘pure’ overheadactiviteiten. 25% De activiteit vervangt op enige wijze een activiteit die ook elders in de samenleving wordt uitgevoerd. Het voornaamste doel van dit werk ligt echter binnen de eigen kring en op het interne functioneren daarvan. Leden hebben er enig profijt van, maar dat is niet de overheersende karakteristiek. 50% De activiteit heeft evenzeer een functie binnen de eigen organisatie als naar de samenleving als geheel. Een maatschappelijke bijdrage leveren is misschien niet het hoofddoel van de activiteit, maar is er wel een belangrijk effect van. 75% De activiteit is in vele opzichten vergelijkbaar met (betaald) werk dat ook elders in de maatschappij gedaan en gewaardeerd wordt. Impliciet of expliciet wordt ook een eigen doel gediend. Het is mogelijk dat in de activiteit nog een zeker overhead-aspect is te zien, waardoor een toekenning van 100% niet gerechtvaardigd is. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld de activerende rol die allerlei mensen vervullen voor deelnemers van de betreffende activiteit. 100% Voor dit werk is direct een equivalent in de samenleving aanwijsbaar. De waarde van het uitgevoerde werk, uitgedrukt in euro's, kan nu worden berekend door per activiteit het aantal uren te vermenigvuldigen met het toegekende tarief. Het maatschappelijk rendement is te bepalen door de uitkomst van de vorige vermenigvuldiging nog eens te vermenigvuldigen, nu met het percentage zoals hierboven is bedoeld. Bij de verwerking van de gegevens en de daaraan gekoppelde berekeningen zijn nog de volgende regels toegepast: • Systematisch is een lage variant gekozen als meer varianten mogelijk zouden zijn. Dat is het geval geweest als binnen de groep van respondenten enige onduidelijkheid bestond over de totale belasting in tijd. • Steeds zijn geregistreerde uren of berekeningen naar beneden afgerond. • Het vereiste niveau van kennis en ervaring dat gekoppeld wordt aan het betreffende werk, is voorzichtig (dat wil zeggen aan de lage kant) geschat. • Niet overschatten van het percentage van het werk dat wordt toegerekend aan het maatschappelijk rendement. Samengevat komt dit neer op de volgende beleidslijn: een onderzoeker moet nooit de realistische kans lopen dat de uitkomsten een te rooskleurig beeld geven. Daarom moet bij twijfel steeds de lage variant worden toegepast bij de berekeningen.

49


Wat de uitkomsten betreft is er uiteindelijk sprake van een globale aanduiding. Specificaties achter de komma – of vlak daarvoor – zijn niet van belang en hebben hier geen zin. De bepaling van het maatschappelijk rendement is een indicator van de kosten die bijvoorbeeld overheden niet hoeven te maken of te vergoeden – niet een precieze berekening. In het verslag zijn de getallen steeds afgerond gepresenteerd. Karakteristieken van de activiteiten van de seniorenorganisaties Al het werk van de seniorenorganisaties is ingedeeld in een zevental verschillende werksoorten. Het betreft dezelfde indeling als is toegepast bij het onderzoek in Veldhoven. De naamgeving is iets gewijzigd en is nu als volgt: a. Sociaal-cultureel aanbod in binnenruimte. Het gaat hierbij vooral om al die activiteiten van de organisaties die regelmatig, veelal wekelijks, worden aangeboden en er primair op gericht zijn een gezellige tijd met de deelnemers door te brengen, terwijl ondertussen een spelletje gedaan wordt. De organisatie van kaarten en kienen, biljarten en darten, handwerken en bloemschikken, een modeshow en een boekenruil en ook de conversatie Frans staan allemaal hier geregistreerd. b. Sociaal-cultureel aanbod in buitenlucht. In feite gaat het om dezelfde soort van activiteiten als onder a. genoemd – alleen is er hier sprake van activiteiten die niet gebonden zijn aan een zaal. Het gaat hier over wandelen, over fietsen, over processies en bedevaarten, over vaandeldragers, gymnastiek voor 55+ (overigens niet altijd in de buitenlucht), natuurwandeltochten en jeu de boules. Ook de organisatie van deelname aan een theatervoorstelling valt hieronder. c. Werk gericht op de planning en organisatie en uitvoering van reizen. Het werk heeft betrekking op reizen van groepen van senioren – variërend van een middag tot meer dan een week, van een tocht binnen een straal van 25 km tot reizen die meer dan 1.000 km omvatten. Regelmatige wandel- of fietstochten vallen hier niet onder. d. Bestuurswerk. De werkzaamheden variëren van bestuursvergaderingen, functioneren als afgevaardigde van een KBO-Afdeling in een vergadering van de KBO-Kring, deelname aan de Wmo-raad, een Ouderenplatform, enzovoort. Het feitelijke vergaderwerk binnen de eigen structuur kreeg – per definitie – een maatschappelijk rendement van 0% toegedeeld. Als het ging om vertegenwoordiging naar buiten, dan zijn deze werkzaamheden opgenomen in de categorie ‘Uitvoerend werk ten dienste van de organisatie’ – zie daar. Voor een deel van het werk van bestuurders is wel een maatschappelijk rendement toegekend; dat komt voort uit het feit dat de bestuurders voor een deel van de tijd hun aandacht besteden aan individuele leden, aan het algemene reilen en zeilen van de organisatie, aan beleidsontwikkeling van bijvoorbeeld een gemeenteraad. Dat is van belang, los van vergaderingen. e. Directe uitingen van sociale zorg en betrokkenheid. Het gaat hierbij om werk binnen de eigen organisatie waarbij gewerkt wordt aan de onderlinge band. Die wordt ook versterkt door samen iets te doen (wandelen, kienen – zie categorie a.), maar zeker ook door rechtstreeks op die band in te zetten. Aanleidingen zijn jubilea (verjaardagen, huwelijksjubilea), maar ook het verlies van mensen door overlijden. Als er sprake is van bezoek aan recepties en dergelijke, dan is een laag tarief toegerekend, temeer daar dan vaak twee mensen de vertegenwoordiging op zich nemen. Als mensen bij ziekte bezocht worden of na een overlijden, dan is te zien in eigenlijk alle organisaties dat hiervoor bepaalde mensen worden aangezocht: mensen die met enige wijsheid kunnen luisteren, nabij zijn, troosten. In deze categorie vallen ook de bijeenkomsten rond Sinterklaas en Kerst, de nieuwjaarsbijeenkomsten en de jaarvergaderingen van de organisaties. En als meer gespecialiseerde vorm van hulp het werk dat mensen doen om belastingformulieren (of andere formulier) te helpen invullen. f. Uitvoerend werk ten dienste van de organisatie. Bijna alle Afdelingen hebben, naast het KBOBrabant-ledenmagazine Ons, een eigen nieuwsbrief of op zijn minst een contactblad waarin eigen pagina’s gevuld worden. En die bladen worden vermenigvuldigd, geniet en bezorgd. Van belang om de onderlinge band te ondersteunen, tegelijk geen werk dat een langdurige opleiding of instructie vraagt.

50


g. Restcategorie, vooral diverse muziekactiviteiten, koor en orkest alsook de inzet van musici en dirigenten zijn hier gemeld. Grenzen en beperkingen van de methodiek De motivatie van mensen om bepaald werk te verrichten varieert sterk, niet alleen tussen mensen maar ook voor één mens door de tijd. Betaald werk wordt zelden alleen maar verricht omdat er een betaling tegenover staat. Plezier in het werk, contact met andere mensen, het idee iets bij te dragen aan een groter geheel, zijn vaak ook van belang. Datzelfde geldt ook voor vrijwilligerswerk, zij het dat vrijwilligers – per definitie – geen betaling voor het werk ontvangen, op zijn hoogst een onkostenvergoeding. De motieven om dat vrijwilligerswerk te doen variëren eveneens sterk en kunnen overeenkomen met die voor het betaalde werk. Binnen dit onderzoek is niet gekeken naar de motieven die vele vrijwilligers van seniorenorganisaties hebben. De motivatie is als een gegeven beschouwd. Wat de vrijwilligers gemeen hebben met elkaar is dat zij het werk niet doen om op te vallen, maar omdat zij het belangrijk, nuttig, plezierig of aansluitend op hun vaardigheden vinden. De aard en kracht van de motivatie blijven daarmee onbesproken. Bij de uitvoering van dit onderzoek geldt nog een aantal andere beperkingen – zoals die ook gelden bij de bepaling van de waarde van transacties, van beloningen in wat we als het ‘normale’ economische verkeer zijn gaan beschouwen. Het onderzoek naar het maatschappelijk rendement van de onderzochte KBO-Afdelingen is niet gericht op het starten van een discussie hierover, maar in politieke en financiële kringen is het bekend dat de financiële maatvoering onvoldoende aangeeft wat belangrijk is of blijft. De discussie komt tot uiting in gesprekken over de kosten van milieugebruik, over het Bruto Nationaal Geluk en over tal van andere zaken. Wat zijn beperkingen bij deze methodiek in de ogen van Oikos? Het gaat om: a. Nauwkeurige registratie is geen gewoonte. Een nauwkeurige registratie van het werk, van de duur zowel als de zwaarte – zoals bij betaalde arbeid wel vaak plaatsvindt – , is niet gebruikelijk bij vrijwilligerswerk. Als gevolg daarvan gaat het bij metingen (uren, aantal vrijwilligers, aantal deelnemers) van vrijwilligerswerk vaak om schattingen en extrapolaties. Dit onderzoek ontkomt daaraan niet. Normaliter vindt bij de ervaren zwaarte zowel een over- als een onderschatting plaats. Bij dit onderzoek is de regel toegepast dat overschatting een grotere fout is dan onderschatting. Bij de bepaling van het maatschappelijk rendement van vrijwilligerswerk gaat het primair om het zichtbaar maken van dit werk. Uitkomsten zijn daarom steeds ‘de minimaal waargenomen uitkomsten’. Opvallend was – opnieuw – dat de vertegenwoordigers van de Afdelingen eigenlijk zonder uitzondering een onderschatting leverden van de totaal bestede tijd. “Dat telden we niet, want dat doen we gewoon” klonk meer dan eens. Overigens waren de ‘recidivisten’ in het onderzoek zich hiervan meer bewust dan zij die voor het eerst meededen. b. Bescheiden en vanzelfsprekend. Gekoppeld aan de eerste beperking is het feit dat mensen bij het vrijwilligerswerk in beeld moeten hebben dat een nauwkeurige registratie vaak tegen de natuur van de vrijwilliger ingaat; er is sprake van een grote bescheidenheid en vanzelfsprekendheid waarmee veel vrijwilligers zich inzetten. Het werk is nodig, de vrijwilliger heeft er veelal plezier in, wordt er af en toe openlijk om gewaardeerd – en dat is vaak al genoeg om het werk te blijven doen. Een registratie van het werk maakt het minder anoniem, focust meer dan soms gewenst is op de persoon die het werk verricht. Vanuit die houding onderschatten vrijwilligers soms hun eigen inzet en de tijd die ze daarin investeren. Dat blijkt vaak uit de wijze waarop de geïnterviewde mensen hun eigen inzet verwoorden. Deze bescheidenheid laat overigens onverlet dat vele vrijwilligers trots zijn op het werk dat ze doen; ze ervaren het zelf als een bijdrage aan de gemeenschap en/of de organisatie waar zij deel van uitmaken. c. Is het beeld van het verleden correct? Een derde beperking ligt in het feit dat er wordt gevraagd naar een situatie die men zich moet herinneren. Er wordt gekeken naar een voorbije periode. Welke activiteiten zijn georganiseerd? Wat was het belang? Hoeveel mensen hebben meegewerkt? Hoeveel tijd was iedereen er bij betrokken? Het zijn vragen die zelden of nooit

51


d.

e.

f.

g.

beantwoord worden – laat staan geregistreerd – tijdens het vrijwilligerswerk zelf. Als iemand zich achteraf een gebeurtenis probeert te herinneren, kan dit leiden tot vertekening van die gebeurtenis. Een aanname hierbij is dat er een vertekening naar twee kanten plaatsvindt (een te rooskleurige herinnering of juist een te beperkte herinnering van het verrichte werk) die compenserende effecten heeft. Ook gaan we er van uit dat mensen meer dan eens werkzaamheden hebben vergeten. Iets extra’s verzinnen – we nemen aan dat dit niet is gebeurd omdat de informatie ook bijna steeds door meer dan één persoon is geleverd of gecontroleerd. De precisie neemt daarmee toe, zowel wat het aantal uren als wat de activiteiten betreft. Gevolg hiervan is opnieuw dat het gerechtvaardigd is te spreken in termen van ‘minimaal deze uitkomst’. Indirecte overlevering levert wellicht ‘ruis’ op. Een vierde beperking betreft het feit dat in dit onderzoek de werkzaamheden zijn opgetekend uit de mond van één of enkele centrale personen binnen elk van de Afdelingen. Aan hen is gevraagd een schatting te maken van het aantal vrijwilligers dat bij een activiteit betrokken is, alsook van het aantal uren dat zij daaraan gemiddeld hebben besteed. Het betreft daarmee vaak een extern oordeel. Opvallend was opnieuw, dat de geïnterviewde personen vaak al heel wat huiswerk hadden gedaan voordat zij informatie gaven over de Afdeling. Ook hier echter kan het resultaat afwijken van de werkelijkheid. Bij twijfel is steeds een lage variant gekozen. Kwaliteit van het werk komt niet in beeld. Van geheel andere aard is de beperking die voortkomt uit de vraag die bij de inzet van vrijwilligers in het algemeen geldt: Hoe goed doen zij hun werk? De vraag gaat over het effect van de inzet. Het antwoord kan eenvoudig zijn als het gaat om bijvoorbeeld vervoer: een vrijwilliger die iemand vervoert, moet zorgen dat iemand van A naar B komt. Gerealiseerd effect is dan bijna altijd gelijk aan gewenst effect. Bij de begeleiding van mensen in crisissituaties is het moeilijker een maat aan te leggen. Heeft de begeleiding een positief effect? En op welke termijn is dat effect gemeten? Een positieve uitkomst op korte termijn kan op lange termijn wel eens heel frustrerend uitpakken. En andersom. Dit staat los van de vraag of oorzaak en gevolg in dit soort situaties wel eenduidig zijn (Waarom is bijvoorbeeld bij de één het effect zo veel anders dan bij de ander?). Hierbij speelt ook mee dat een waardeoordeel over dit soort situaties samenhangt met de waarden die men zwaarwegend vindt. Dit onderzoek gaat niet in op dit type van beoordelingen; de beperking is er echter zeker. Dit heeft ook direct gevolgen voor een andere discussie: die over de effectiviteit en de efficiëntie van de inzet. Zouden professionals van de maatschappelijke dienstverlening of welke instantie ook het beschreven werk niet veel sneller kunnen doen dan de vrijwilligers? Het antwoord zou bevestigend kunnen zijn wat betreft die efficiëntie. Tegelijk komt de vraag op hoe de effectiviteit wordt beoordeeld. Is hierbij een kritisch facet dat een vrijwilliger 10% meer tijd nodig heeft dan een beroepskracht? En duiden we die 10% dan negatief? Of is het juist positief dat een vrijwilliger iets meer tijd heeft om contact met mensen te hebben, echt een praatje te maken en werkzaamheden niet binnen een formeel vastgestelde tijd moet uitvoeren? Ook die discussie is niet opgenomen in de methodiek. Hoe zinnig is het werk? Los van de vragen over effectiviteit en efficiency speelt nog de vraag of het werk in zichzelf wel zinnig is? Ook dat is een lastige vraag, die binnen dit onderzoek niet aan de orde is gesteld. Indirect is er echter wel een algemeen antwoord op deze vraag te geven. De redenering is dat onzinnig werk van een vrijwilliger aan het licht komt als niemand op komt dagen. Al het onderzochte werk betreft immers activiteiten waarbij de vrijwilliger het voor andere mensen mogelijk maakt ergens naar toe te gaan, aan een activiteit deel te nemen. De mensen stemmen met hun voeten – en als mensen over de drempel zijn is het per definitie zinnig. Of anderen dat oordeel delen – dat doet in dit geval niet ter zake. Inschaling van het werk in een tariefstructuur. Een laatste element, dat opnieuw opgelost wordt door een lage variant te kiezen bij de toedeling van uitgespaarde kosten, betreft de inschaling van het verrichte werk. Elke activiteit van vrijwilligers wordt bij dit onderzoek apart beschreven en gekoppeld aan een aantal uren. Het lijkt daarbij alsof elke activiteit door een afzonderlijke vrijwilliger wordt uitgevoerd. Meer dan eens echter neemt één persoon meer taken op zich – zowel koffie schenken als de Afdeling vertegenwoordigen in een ander verband. In ‘normale’

52


banen wordt aan die samenstelling van taken een bepaald salaris gekoppeld. De koppeling heeft te maken met de gemiddelde belasting, meer dan eens echter ook met de zwaarte van de piekbelasting. Koffieschenken valt niet onder de piek en vaak ook niet onder de taakomschrijving. Toch schenken ook directeuren wel koffie voor hun gasten. Binnen ons onderzoek wordt die tijd bijna steeds tegen het ‘koffieschenktarief’ verrekend en niet tegen een ‘directeurstarief’. Slechts in enkele gevallen zal dit niet zijn gebeurd omdat een specificatie van taken niet is geboden. Opnieuw een principe dat er toe leidt dat er nauwelijks of geen kans bestaat op overschatting van de uitgespaarde kosten door de vrijwilligers. Ook was het – opnieuw – opvallend dat de vrijwilligers hun bijdragen in het algemeen als ‘eenvoudig’ karakteriseerden. Bij inschaling van betaalde functies is dat een minder gebruikelijke benadering omdat daar gekeken wordt naar de verantwoordelijkheid die gekoppeld wordt aan de functie. Het gaat niet alleen om bestede tijd maar zeker ook om de vraag wie uiteindelijk verantwoordelijk is (of zoals dat geformuleerd is tijdens de interviews: ‘Wie belt 112?’ en ‘Wie gaat de gevangenis in?’) of wie zich verantwoordelijk toont als zich plotseling bijzondere situaties aandienen. Wie neemt dan de leiding? En hoe gaan de anderen er mee om dat die leiding genomen wordt? Een vorm van ‘natuurlijk’ gedrag dat door de groep wordt aanvaard is dan van belang. Vrijwilligers in het onderzoek hebben zelden die uiteindelijke verantwoordelijkheid genoemd als behorend tot het werk. Een blinde vlek in de perceptie, niet in de realiteit van het werk. Bij de interpretatie van de resultaten is het nog van belang te weten dat aan overhead-activiteiten wel belang wordt gehecht, maar daaraan wordt geen maatschappelijk rendement toegekend. In dit geval: het bestuurswerk binnen de KBO-Afdelingen, het overleggen met ambtenaren van een gemeente of van de provincie Noord-Brabant – het houdt steeds in dat er overhead-activiteiten zijn. Deze regelmatig weerkerende vergaderingen over de gang van zaken leveren wel een tijdbelasting op maar het maatschappelijk rendement is al verrekend in de tarieven voor het concreet uitgevoerde werk – naar analogie van de Thuishulp. Daarmee maakt het niet uit of mensen effectief en snel willen vergaderen of tijdens een gezellige bijeenkomst ook enkele bestuurszaken regelen. Beiden prima, beiden tellen als uren maar leveren geen maatschappelijk rendement. Een laatste opmerking over de methodiek betreft de periode waarvoor de waardebepaling geldt. Steeds is gevraagd naar de activiteiten die hebben plaatsgevonden in het jaar 2015. Gesprekken over actuele vragen, aanleidingen in de lokale politiek in 2016 hebben geen invloed op de gepresenteerde resultaten. De gepresenteerde geldbedragen zijn weergegeven in euro's van 2016 – dat wil zeggen dat een inflatiecorrectie is toegepast voor de tarieven. Met de bovenstaande techniek van bepaling van het maatschappelijk rendement leveren we niet een winstrekening voor de overheid of voor de samenleving als geheel, noch een berekening van de hoogte van de gift in natura van de betreffende groepen aan de samenleving. Het is immers duidelijk dat met de uitvoering van het werk ook fouten gemaakt worden. Deze algemeen menselijke eigenschap kleeft ook aan het werk van KBO-Afdelingen. Dat daarbij sommige werkzaamheden door de ene groep als goed en nuttig worden beoordeeld en door de andere groep of organisatie als nogal onzinnig – het behoort tot de veelkleurigheid van een samenleving die we in dit onderzoek als gegeven hebben beschouwd.

53


54


Bijlage D De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is 1 januari 2015 in werking getreden. Het is de opvolger van de Wmo 2007 waarnaar is verwezen in het vorige onderzoek naar het maatschappelijk rendement van seniorenorganisaties in Noord-Brabant. Binnen het stelsel van Zorg en Welzijn fungeren naast de Wmo 2015 ook de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Omdat in dit onderzoek een vergelijking plaatsvindt met eerder onderzoek uit 2013, is de vergelijking gemaakt met de eerdere versie van de Wmo. Dat is redelijk omdat in dit onderzoek vooral delen uit de Wmo worden toegerekend die ook onder de Wmo 2015 tot het terrein van de gemeente behoren. De Wmo 2015 is meer algemeen van opzet, met meer beleidsvrijheid voor de gemeenten. In 2007 waren nog negen prestatievelden bepaald, te weten: 1. Het bevorderen van de sociale samenhang en leefbaarheid 2. Preventieve voorzieningen voor problemen met opgroeien en problemen met opvoeden 3. Het geven van informatie en advies 4. Ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers 5. Bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of psychisch-sociaal probleem 6. Voorzieningen voor senioren, gehandicapten, chronische psychiatrische patiënten en mensen met psychische of psychologische problemen 7. Maatschappelijke opvang 8. Bieden van openbare geestelijke gezondheidszorg 9. Bieden van ambulante verslavingszorg.13 Deze prestatievelden zijn ook aangehouden voor dit onderzoek. De gemeente heeft immers nog steeds de verantwoordelijkheid om uitvoering te geven aan maatschappelijke ondersteuning. Voor dit onderzoek zijn de volgende overwegingen en conclusies van belang (waarbij de nummers corresponderen met de eerder genoemde velden): 1. Dit is een algemene categorie waar mensen direct mee te maken hebben. Het betreft sociaalcultureel werk, buurt- en belangenverenigingen. Doel daarvan: de gemeente zet zich actief in voor de leefbaarheid om zo de sociale samenhang en leefbaarheid te vergroten. Grote delen van het werk van de KBO-Afdelingen vallen hieronder, vooral als die Afdelingen geografisch gebonden zijn aan een dorp, een wijk. 2. Opvoeden staat hier centraal – en dat is niet aan de orde voor de KBO-Afdelingen. Belangrijk is echter te noteren dat preventie hier positief geduid wordt binnen de Wmo. 3. De taak zoals beschreven voor de gemeente is informatieverstrekking. KBO-Afdelingen doen dit ook – in het algemeen als doorgeefluik via de eigen informatiekanalen. Ook is er inzet op de informatieoverdracht rond bijvoorbeeld belastingen (aangiften, regels en regeltjes), veiligheid. 4. Vrijwilligers hebben een belangrijke rol bij de invulling van de prestatievelden. De onderzochte Afdelingen voeren dit werk meer op impliciete wijze uit. Mantelzorg wordt door KBO-Afdelingen in principe niet verstrekt – dat gebeurt meer op het niveau van individuen als directe familie en buren. Het is te overwegen om de bijdrage van een gemeente aan de huur van accommodaties voor KBO-Afdelingen te zien als (ook) een bijdrage die voortkomt uit dit prestatieveld. Bij de berekeningen voor dit onderzoek is dit echter niet gedaan. 5. Deze categorie speelt bij het onderzochte werk een beperkte rol. Slechts als expliciet verwezen is bij de beschrijving van de activiteit naar zorg voor mensen met een beperking, is een activiteit in deze categorie ingedeeld.

13

Bron, geraadpleegd op 19 april 2016: https://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_maatschappelijke_ondersteuning_2015 en http://www.zorgwijzer.nl/faq/wmo

55


6. De toelichting op dit prestatieveld gaat over zelfstandig functioneren en de fysieke condities die daarvoor nodig zijn. Die spelen geen rol voor het werk van de seniorenverenigingen. Een woningcheck zou hier onder kunnen vallen. 7. Maatschappelijke opvang zoals toegelicht voor dit prestatieveld speelt geen rol voor het werk van de KBO-Afdelingen. 8. CategorieĂŤn als psychische problemen, eenzaamheid, depressie, dementie, rouw worden hier genoemd. Op dat gebied zijn de Afdelingen stellig actief. De toelichting spreekt over lotgenotengroepen, telefonische hulpdiensten. Tijdens de gesprekken bleek dat de Afdelingen hiervoor soms mensen aanzoeken die op dit terrein een specifieke opleiding en betrokkenheid, alsook een goede reputatie hebben. 9. Dit prestatieveld is hoogstens impliciet een aandachtspunt. Bij dit onderzoek is beoordeeld of, en zo ja in welk prestatieveld, een bepaalde activiteit zou vallen. Als dat het geval is, dan is het berekende maatschappelijk rendement tegelijk de berekende besparing voor de Wmo.

56


Bijlage E

Enkele andere uitkomsten uit de internet-enquête

In het rapport is in hoofdstuk 4 informatie gegeven over uitkomsten van de internet-enquête die is gehouden onder de KBO-Afdelingen. De informatie in dat hoofdstuk richtte zich op het al dan niet in gebruik hebben van een 'eigen' accommodatie. In deze bijlage zijn enkele andere resultaten van die enquête opgenomen. Het betreft allereerst de vraag hoe de voorziening van koffie en thee en dergelijke in de accommodaties is geregeld. In 40% van de gevallen zorgt de Afdeling daar zelf voor. Voor een kleine 2/3 deel van de Afdelingen gaat het om vrijwilligers in algemene zin (voor een deel ook vrijwilligers die geen lid zijn van de Afdeling). In een derde van de gevallen zorgen beroepskrachten voor de inwendige mens. In 15% van de gevallen wordt het anders geregeld, waarbij de toelichting ontbreekt. Wie zorgt voor het schoonmaken van de ruimte na het gebruik? Het is logisch te veronderstellen dat bij vergaderingen bij een bestuurslid thuis deze vraag niet opkomt. In 14% van de gevallen is het schoonmaken ‘anders geregeld’. Een precieze blik op de uitkomsten leert dat bij meer dan tweederde van deze gevallen schoonmaken niet door vrijwilligers of beroepskrachten wordt gedaan. Het is wellicht gewoon de eigen taak van de gastheer/gastvrouw. Vrij algemeen is echter dat anderen (vrijwilligers of beroepskrachten) zorgen voor het schoonmaken. Het klein onderhoud vindt voor ongeveer een derde deel plaats door vrijwilligers; voor de helft daarvan betreft dat eigen vrijwilligers. Bij een achtste van de accommodaties is het niet bekend, zodat het waarschijnlijk ‘anderen’ zijn. Het is te verwachten dat ‘alleen-gebruikers’ meer aan het klein onderhoud doen dan mensen die van een commerciële partij de ruimte huren. Enkele Afdelingen hebben een eigen onderhoudsteam; een klusdienst. Het algemeen beheer en de coördinatie rond de accommodatie ligt even sterk bij beroepskrachten als bij vrijwilligers, in beide gevallen een kleine 40%. Daarbij valt op dat Afdelingen die enig gebruiker van een ruimte zijn, bijna steeds ook het algemeen beheer en de coördinatie doen. Naarmate er meer gebruikers zijn neemt dat aandeel af – wat logisch lijkt. Bijna 2/3 van de Afdelingen betaalt huur voor het gebruik, waarbij dit is gerelateerd aan de omvang van dat gebruik. Eén op de acht Afdelingen betaalt een totaalbedrag, ongeacht gebruik. Dat zijn vooral Afdelingen die de ruimte als enige gebruiken. Enkele Afdelingen betalen ‘per gebruik’ en daarnaast hebben zij bijvoorbeeld gratis gebruik. Dit is mogelijk als de Afdeling meer ruimtes gebruikt met per ruimte een verschillend betalingsregime. Waar betaald wordt, moet er geld zijn. Hoe krijgen Afdelingen geld in kas om de kosten voor de accommodaties te betalen? Zoals te verwachten geldt voor een groot deel van de Afdelingen dat contributies daartoe worden ingezet (75%). Er zijn echter meer inkomstenbronnen: verkoop van koffie en thee, subsidie van gemeenten (een kleine 40%), terwijl een achtste deel van de Afdelingen nog een andere inkomensstroom heeft. Een enkele Afdeling verhuurt de accommodatie en krijgt daar dan geld voor. Een belangrijk deel van de vragen heeft betrekking op het gebruik van ruimtes gedurende de week: op welke dagen zijn er veel activiteiten en op welke minder? Ruim 70% van de Afdelingen heeft op zaterdag geen activiteiten; voor zondag geldt dat eveneens. Rond een vijfde van de Afdelingen heeft in het weekend ‘bij uitzondering’ activiteiten. Slechts 14 Afdelingen geven aan dat zij (bijna) wekelijks activiteiten op zaterdag en/of zondag hebben. De

57


conclusie is dat het weekend voor KBO-Afdelingen niet populair is voor activiteiten. Zijn er te veel alternatieven voor leden in de recreatieve, sportieve of familiaire sfeer? Of is die behoefte er wel bij leden, maar zijn de vrijwilligers op die dagen niet beschikbaar? De antwoorden op de vragen in de enquête boden hier geen verdere informatie over. Van de overige vijf dagen biedt de registratie de indruk dat de vrijdag al een beetje vooruit loopt op het weekend. En de maandag sukkelt nog iets na omdat bijna een kwart van de Afdelingen dan geen activiteiten heeft. Overdag zijn er veelal activiteiten bij 60% tot 70% van de Afdelingen – in de avond is er bij een achtste van de Afdelingen bijna wekelijks iets te doen. Het lijkt er op dat in de avonden meer eenmalige activiteiten plaatsvinden – met een geleidelijke toename van de woensdag naar het weekend. Overdag vinden de terugkerende activiteiten plaats. De aantallen mensen die op activiteiten komen variëren in de loop van de week. In het weekend ligt het aantal fors lager dan door de week. Tussen de 1 en 20 is op zaterdag en zondag vaak al de top van het aantal mensen, terwijl dat door de week ligt tussen 21 en 50. ‘Meer dan 100’ is het maximum van de deelnemersaantallen in de enquête. Het maximum daarvoor valt op de vrijdagavond. Het was niet opgenomen in de enquête, maar het is te verwachten dat dit gaat om grootschalige bijeenkomsten als een jaarvergadering. Wat zijn dan enkele van die activiteiten? In andere delen van dit verslag geven we hiervan ook een beeld. In de enquête is één vraag hierover gesteld, namelijk of de Afdeling een inloopochtend, koffieuurtje of iets vergelijkbaars organiseert. Uit het internetonderzoek blijkt dat ruim 60% van de Afdelingen dit soort activiteiten niet heeft. Bij een kleine 30% is dit een aantal keren per week het geval. Het blijkt dat bij een kleine 40% van de Afdelingen dit regelmatig het geval is. Daarbij is de hoogste score te vinden bij Afdelingen die een ruimte huren bij een niet-commerciële organisatie en die deze ruimte als enige gebruiken. Hoe zit het nu met de behoefte aan een eigen accommodatie? Daarover ging aan het slot van de enquête nog een aantal vragen. In totaal 151 respondenten hebben deze vraag beantwoord – van de in totaal 231 compleet ingevulde enquêtes. Van deze 151 gaven 26 Afdelingen aan niet een eigen accommodatie te hebben maar daar wel behoefte aan te hebben en 30 Afdelingen zijn voorzichtig met hun antwoord ‘misschien’. Bij 24 Afdelingen met een concrete wens is er over gesproken, 7 besloten op zoek te gaan en daarvan zijn er 5 al concreet op pad. Voor 2 Afdelingen is een concrete locatie op het oog en gaan de gesprekken over de vraag hoe de financiering te regelen. 4 Afdelingen zijn in onderhandeling met de gemeente en/of eigenaar. Voor 1 Afdeling geldt dat wel afspraken zijn gemaakt maar dat de accommodatie nog niet in gebruik is. 12 Afdelingen geven aan de huidige accommodatie te willen blijven gebruiken maar ook het gesprek te zoeken met de verhuurder/eigenaar om de huur en/of gebruiksvoorwaarden aan te passen. Al met al blijkt slechts een beperkt aantal Afdelingen actief met de vraag over aanschaf of gebruik van een eigen accommodatie bezig te zijn. Nadere beschouwing van de antwoorden laat zien dat er sprake is van een soort opklimmende reeks: praten over de vraag – conclusie trekken – bij een positieve conclusie gaan zoeken – als er iets gevonden is, kijken naar de voorwaarden – biedt dat perspectief, dan zoeken naar financieringsmogelijkheden – zijn die er, dan overgaan tot aanschaf – als het gelukt is, dan het pand betrekken. Afgaande op de ingevulde enquête is 1 Afdeling op dat laatste punt aanbeland.

58


De onderzoeker Ir. Jaap van der Sar (1952) studeerde aan de toenmalige Landbouw Hogeschool, studierichting Milieuhygiëne, en was vervolgens werkzaam bij verschillende organisaties op het terrein van kerk en samenleving. Daar ontwikkelde hij, vooral in samenwerking met collega’s uit Noord Ierland, een methode om constructief met conflicten om te gaan (Dialogue for Peaceful Change – DPC) die inmiddels wereldwijd wordt toegepast. Tegelijkertijd ontwikkelde hij de methode om het maatschappelijk rendement van vrijwilligerswerk in beeld te brengen, zoals toegepast in dit onderzoek. Bij de Stichting Oikos is hij betrokken bij diverse projecten en activiteiten. Hij is op dit moment ook president van Oikosnet Europa, een Europees netwerk van veelal conferentiecentra die zich vanuit een levensbeschouwelijke entree bezighouden met maatschappelijke vraagstukken.

59


Stichting Oikos – uitvoerder van dit onderzoek Een wereld waarin eerlijkheid en duurzaamheid voorop staan, dat is ons ideaal. Oikos zet zich in om in Nederland de omslag richting een duurzame samenleving te realiseren. Daarin wordt niet alleen rekening gehouden met de eigen belangen, maar ook gekeken naar de effecten van onze levensstijl voor mensen elders in de wereld én de generatie die na ons komt. Oikos werkt aan dit doel door middel van concrete projecten en programma’s. Waar mogelijk worden de krachten gebundeld met andere organisaties. In verschillende netwerken vervult Oikos een centrale rol. Oikos zoekt naar de verbinding tussen lokale en (inter)nationale initiatieven die streven naar duurzame ontwikkeling. Oikos gelooft in internationale samenwerking. Niet omdat mensen in ontwikkelingslanden niet zonder onze hulp zouden kunnen. Niet omdat we er zelf direct of indirect belang bij zouden hebben. Wel omdat internationale handelsverhoudingen en belastingverdragen structurele ontwikkeling in de weg kunnen zitten. Daarom bepleit Oikos veranderingen in het internationale financiële systeem met het oog op rechtvaardige en duurzame ontwikkeling wereldwijd. Oikos doet niet aan voorlichting, maar onderzoekt en werpt licht op complexe vragen. Oikos werkt samen met andere organisaties aan het vormgeven van een veerkrachtige toekomst. Daarnaast zet Oikos in diverse samenwerkingsverbanden haar ruime ervaring, kennis en methoden in bij het ondersteunen van mensen die vanuit hun eigen leefomgeving een bijdrage willen leveren aan de transitie naar een eerlijke, duurzame wereld. KBO-Brabant – opdrachtgever voor dit onderzoek KBO-Brabant is een actieve vereniging voor senioren vanaf 50 jaar met ongeveer 130.000 leden, die tevens lid zijn van bijna 300 lokale KBO-Afdelingen. Die Afdelingen vormen het hart van de vereniging. Daar ontmoeten senioren elkaar, doen ze samen aan ontspanning en sport, nemen zij deel aan culturele- en zingevingsactiviteiten en worden hun individuele en collectieve belangen behartigd. Deze activiteiten worden vooral mogelijk gemaakt door de vrijwillige inzet van een grote groep actieve leden. Het lidmaatschap van een Afdeling betekent tegelijkertijd het lidmaatschap van KBO-Brabant. Het grote ledental van KBO-Brabant maakt de KBO tot een serieuze gesprekspartner zowel voor de landelijke, de provinciale als de gemeentelijke overheid. Het stelt KBO-Brabant en zijn Afdelingen in staat de belangen van senioren op alle niveaus adequaat te behartigen.


Stichting Oikos Postbus 19170 3501 DD UTRECHT 030 236 15 00

het kan anders

oikos@stichtingoikos.nl www.stichtingoikos.nl

KBO-Brabant Postbus 3240 5203 DE ‘s-HERTOGENBOSCH 073 644 40 66 info@kbo-brabant.nl www.kbo-brabant.nl


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.