1 minute read

DE OUDE MIJNWERKERSCITÉ, UIT HAAR AS HERREZEN

Als in 1939 de eerste Houthalense steenkool wordt bovengehaald is het geloof in de jongste steenkoolmijn uitermate groot. Het komt er dan op aan om snel veel personeel te rekruteren en te huisvesten. Meer dan 10 jaar eerder waren langs de Grote Baan 30 mijnwerkerswoningen gebouwd. Nu waren zoveel meer woningen nodig. Daarom voorzag de koolmijn, de bouw van een nieuwe cité op de uitgestrekte heidegrond, waarvan de koolmijn sinds 1919 eigenaar was. Ooit was daar, op De Molenberg, immers de mijnzetel gepland. Vanaf eind jaren 1930 bouwde de koolmijn de eerste bedienden- en arbeiderswoningen langs de Kerklaan, de Wildrozenstraat, de Bremstraat, de Elzenstraat en de Varenstraat. Om de toevloed van mijnwerkers te kunnen huisvesten was de koolmijn genoodzaakt om gedurende 15 jaar woningen te blijven bouwen. Gaandeweg zorgden de gastarbeiders uit verschillende landen voor een sociale en culturele diversiteit in de cité. Vandaag weerspiegelt zich deze diversiteit in diverse aspecten, o.a. in hun taal, hun leefgewoonten, in opvallende gebedshuizen en in kleurrijke handelszaken die exotische voedingswaren aanbieden.

Deze houten noodwoningen (in de volksmond barakken genoemd) werden in 1947 in zeer hoog tempo gebouwd en waren toen vooral bestemd voor Oost-Europese en Italiaanse mijnwerkers.

Advertisement

De 222 witte noodwoningen vormden een dorp op zich. Ze waren zeker niet bedoeld om 25 lange jaren stand te houden, met alle gevolgen van dien!

Een van de oudste zichten op de mijncité. Wegen en plantsoenen konden maar na WO II worden aangelegd.

100

Het eerste zusterklooster met een aangebouwd kleuterschooltje werd vanaf het voorjaar 1944 in een huis in de Varenstraat ondergebracht. Grotere kinderen konden voorlopig met de vrachtwagen van de koolmijn naar de scholen in ‘t centrum van Houthalen vervoerd worden.

Van uniforme, betonnen prefabwoningen in de Acaciastraat en de Gagelstraat, die gebouwd werden vanaf 1948, is sinds lange tijd geen sprake meer. Om het vocht in deze huizen te bestrijden werden de gevels opgeknapt met degelijk en verzorgd, maar gevarieerd schilderwerk.

De laatste arbeiderswoningen voor grotere gezinnen werden in het begin van de jaren 1950 in opdracht van de koolmijn gebouwd in de Haagdoornstraat, de Ahornstraat en de Dennenstraat.

Alle barakken werden door de burgemeester op 2 februari 1971 officieel onbewoonbaar verklaard en in de jaren 1972-1973 afgebroken. Het sloopwerk vorderde maar moeizaam omdat de bewoners een nieuw onderkomen moesten vinden.

Het Kempisch Tehuis kocht in 1969 welgeteld 184 citéwoningen over van de huisvestingsmaatschappij van KS. Gaandeweg konden de meeste woningen door de oorspronkelijke of door nieuwe bewoners aangekocht worden.

Op 19 juli 1973 werd de publieke ruimte van de mijncité officieel overgedragen aan de gemeente. Voortaan was het aan het gemeentebestuur om wegen, riolering, waterleiding en plantsoenen te onderhouden en te beheren.

Een kleurrijke en kunstige interpretatie van de mijncité. Dit kunstwerk kreeg Jean De Schutter aangeboden vanwege de kunstacademie Meylandt voor zijn inzet als beheerder en animator van het vroegere mijnmuseum.