4 minute read

Meer-Historie: jubileum; ploegen met oldtimers

Flora en fauna in Lisserbroek: torenvalk

Toch bijzonder om bij thuiskomst een jonge torenvalk aan te treffen op je terras. Het jonge beestje is tijdens een van de eerste vlieglessen waarschijnlijk tegen de gevel aangevlogen vanuit de boom bij het huis. De dierenambulance heeft hem opgehaald, hoe het verder is gegaan is helaas niet meer te achterhalen. In Nederland broeden 5.000-6.000 paren. Dertig jaar geleden ging het in Nederland nog om 8.000-10.000 paren. De laatste twintig jaar is in Nederland de stand met meer dan een derde gezakt. Torenvalken zoeken vooral biddend naar voedsel. Om te kunnen bidden is wind nodig. Omdat het in open gebieden meer waait dan in gesloten gebieden leven torenvalken vooral in open gebieden. Als het niet waait, jagen torenvalken ook vanaf een uitkijkpost, bijvoorbeeld een boom of lantaarnpaal. Torenvalken zoeken naar voedsel op plaatsen met korte begroeiing, zoals dijken, akkerranden, weilanden, slootkanten en wegbermen. In de nazomer zodra de oogst van het veld is, wordt ook boven akkers gejaagd. Torenvalken bouwen zelf geen nest. Torenvalken broeden in nestkasten, de rest maakt gebruik van wildnesten of broedt in een nis van een gebouw of een boomholte. Wildnesten zijn oude nesten, meestal van een zwarte kraai of een buizerd. De meeste nestkasten bevinden zich in boomgaarden, maar er zijn er ook heel wat op en nabij woonerven. De bezettingsgraad van nestkasten varieert tussen de 50-70%. Een torenvalk die in een nestkast broedt, heeft een aanzienlijk grotere kans dat de jongen uitvliegen dan een Torenvalk die gebruik maakt van een wildnest. Wildnesten kunnen van alle kanten door predatoren worden benaderd. Bij nestkasten moet een predator, bijvoorbeeld een zwarte kraai of een ekster, de voordeur nemen en krijgt dan te maken met de venijnig scherpe klauwen van de torenvalk. Torenvalken zijn echte muizeneters. Tijdens het broedseizoen vullen torenvalken het menu aan met jonge vogels. Vooral jonge spreeuwen maar ook jonge huismussen, merels en zanglijsters zijn de klos. In een jaar met weinig muizen, zo’n jaar wordt een muizendaljaar genoemd, moeten de torenvalken zich behelpen met andere prooien. De ouders slepen dan voor de jongen de meest onwaarschijnlijke prooien aan, zoals bruine rat, mol, waterhoen en holenduif. Vanaf eind februari vindt de paarvorming plaats en wordt het broedgebied oftewel het territorium afgebakend. Het overgrote deel legt de eieren in de periode vanaf de tweede week van april tot in de eerste week van mei. Er wordt om de andere dag een ei gelegd. In slechte voedseljaren bestaat een volledig legsel uit 3-5 eieren en in goede voedseljaren uit 4-6 eieren. De broedduur bedraagt 31-35 dagen. Na 27-32 dagen vliegen de jongen uit. In een muizendaljaar gaat er in de jongenfase heel wat mis. Omdat torenvalken vanaf het eerste ei beginnen met broeden, komen de jongen na elkaar uit waardoor ze verschillen in leeftijd. Bij voedselgebrek sterven de kleinste jongen. Ze worden vervolgens vaak door hun broers en zussen opgegeten. In een goed muizenjaar vliegen per geslaagd nest 3-6 jongen uit en een slecht muizenjaar 2-5 jongen. Bovendien zijn in een slecht muizenjaar de uitvlieggewichten van de jongen zo’n 20% lager dan in normale jaren! Door een laag uitvlieggewicht neemt de kans dat een jong de eerste winter levend doorkomt af. Torenvalken zijn het gehele jaar aanwezig. Na het uitvliegen blijven de jongen twee tot drie weken in de nabijheid van het nest rondhangen. Ze krijgen dan nog voedsel toegestopt. Na die tijd moeten ze het zelf uitzoeken. Ze trekken dan naar plaatsen met voldoende voedsel. Er is dan nog geen sprake van een vaste trekrichting. In de herfst is de trekrichting zuidwest: België en (Noord) Frankrijk, enkele vogels bereiken Spanje en incidenteel eens een vogel Noord Afrika. Het zijn vooral de jongen die wegtrekken, als de voedselsituatie slecht is (weinig woelmuizen) volgen de vrouwtjes. Indien de voedselsituatie het maar enigszins toelaat, blijven de mannetjes in het broedgebied achter. Dat doen ze om te voorkomen dat het territorium door een ander wordt ingenomen. In Nederland overwinteren behalve lokale broedvogels ook broedvogels uit Noordoost Europa. Het Europees leeftijdsrecord staat op 16 jaar en 5 maanden. Nog geen 10% van de torenvalken haalt echter het vijfde levensjaar. Zowat 60% sterft zelfs binnen één jaar na de geboorte, meestal in de eerste winter, maar ook nogal eens kort na het uitvliegen. Jongen met een laag uitvlieggewicht en jongen die laat in het seizoen worden geboren hebben minder kans om de winter door te komen dan vroeg in het seizoen geboren jongen met een normaal uitvlieggewicht. Belangrijke doodsoorzaken zijn uitputting (’s winters) en verkeer (gehele jaar). Omdat torenvalken muizen eten en in boomgaarden door hun aanwezigheid het leven van spreeuwen minder aangenaam maken, heeft bijna niemand een hekel aan ze. De honderden speciaal voor deze soort geplaatste nestkasten zijn daarvoor het beste bewijs. Bij nestkastcontroles blijkt telkens weer dat heel wat mensen veel plezier aan "hun" torenvalk beleven en er honderduit over kunnen vertellen.

Advertisement