18 minute read

Mia Van Gestel

Mantelzorger voor het leven...

Op de koffie bij Mia van Gestel en Frans Snyers in ‘t Gastenhuys

HOOGSTRATEN - Bij het binnenkomen in hun nieuwe assistentiewoning van ’t Gastenhuys vertelt Mia honderduit over de vele spullen die bij de verhuis in de container zijn beland. “Een mens is rijk aan rommel,’ gaat ze verder. “Maar hier zitten we goed. Alles dicht bij de hand en een schoon zicht op onze gerestaureerde toren.” Meer moet dat niet zijn. De doos met kerstversieringen staat al klaar. “December is echt mijn favoriete maand, ik hou heel erg van die warme sfeer, de versieringen, lichtjes, de straten en winkels die extra verlichting krijgen. En cadeautjes natuurlijk.” Al weet Mia heel goed dat het leven niet altijd bestaat uit cadeautjes krijgen. Het is voor haar heel veel ‘geven’ geweest. Zorgen voor anderen, waarbij je snel de indruk krijgt dat Mia al mantelzorger was toen dat woord nog moest uitgevonden worden.

“Ik ben geboren in 1943 in het kermisstraatje, de Gelmelstraat. Mijn ouders, Jef van Gestel en Liza Pinxteren, begonnen daar in 1936 een kruidenierszaak in het pand waar nu Marc Vindevogel woont.” Ze kregen vier kinderen Louis, Madeleine, Jos en Mia. Mia was de jongste. Grootvader Lowieke Van Gestel kocht de eerste vrachtwagen in Hoogstraten en begon een transportbedrijf.

Vonken en vuur

“Mijn vader heeft daar enige tijd gewerkt maar is later op de Loenhoutsebaan op z’n eigen begonnen. Dat heeft echter niet lang geduurd want spoedig is hij chauffeur geworden bij Sooi Tilburghs in Meer. Vader was niet zo goed in het commerce doen, dat ging hem niet zo goed af, dat kon mijn moeder veel beter. In 1948 begon mijn vader bij garage Hendrickx, waar nu de carwash is op de Lodewijk de Konincklaan. Daar kreeg hij een zwaar ongeluk. Mijn vader stond in de smeerput en was een vrachtwagen aan het onderhouden van de Friswit.

Hij is nog op eigen houtje uit de put gekropen

Naft en olie werden afgetapt en er hingen heel wat gassen in die put. Sommige gassen zijn zwaarder dan de lucht en die blijven dan in de put hangen. Op een gegeven ogenblik heeft hij een ijzeren tang uit de put willen werpen en dat ketste af op de rand van de smeerput. Dat gaf een vonk. De gassen in die put zijn dan ontploft en zo werd mijn vader helemaal verbrand. Hij is nog op eigen houtje uit de put gekropen. Vooral de handen, armen en hoofd waren in de derde graad verbrand. Dokter Bremans werd erbij gehaald en die kwam mijn vader 3 maal per dag thuis verzorgen tot hij weer op de been was. Ik zal die gele tube zalf Inotyol nooit nog vergeten, trouwens nog altijd een goede zalf vandaag de dag.”

Frans en Mia met de kinderen Jef, Karen en Katrien.

Frans en Mia met de kinderen Jef, Karen en Katrien.

Paardenvet

“Mijn vader herstelde goed van zijn brandwonden, enkel aan zijn oor was er nog blijvend letsel, dat was precies gebakken spek. Na zijn herstel is hij terug gaan werken, dat moest ook wel want er moest brood op de plank komen. In 1957 kreeg hij echter veel pijn in zijn schouder en hij vermagerde nogal fel. Er werd longkanker vastgesteld. Hij wou niet naar het ziekenhuis, mijn moeder heeft hem thuis verzorgd. Ik weet niet of het daar iets mee te maken heeft, maar mijn moeder heeft in die periode haar winkel stopgezet. Vader is gestorven na een ziekbed van twee jaar op de leeftijd van 52 jaar. Het was 1959, Hoogstraten vierde volop feest omdat toren en kerk helemaal heropgebouwd waren. Ik was toen 15 jaar. Het was het einde van een rimpelloze jeugd. Door zijn overlijden kom ik er zowat alleen voor te staan. Ik kreeg een flink aandeel in het huishouden en sloeg bij wijze van spreken mijn pubertijd over en werd meteen volwassen.

Hij deed de eerste frituur open in Hoogstraten

Ik had een goede band met mijn vader. Op zijn ziekbed heeft hij me vaak het verhaal verteld van zijn frituur. Op het eind van de oorlog, na het vallen van de toren, deed hij, in de poort naast de winkel, de eerste frituur open in Hoogstraten. Hij had een kennis uit Meer waar hij patatten kon krijgen en paardenvet. Bij ons thuis waren er twee Engelse sergeanten ingekwartierd en rechtover de deur, in de meisjesschool, lag een heel regiment Engelse soldaten en nadien Canadezen. Die lagen daar te wachten om naar het noorden te trekken, want Nederland moest nog bevrijd worden. Mijn vader heeft daar toen dagelijks friet voor gebakken, hij heeft daar toen goei zaken gedaan maar is er niet rijk van geworden. Maar fier was hij wel op zijn eerste frituur van Hoogstraten. En met de dochter van die Engelse sergeant heb ik tot vandaag de dag nog contact. Ook haar vader is nog hier geweest en die wist nog goed zijn weg hier in de buurt”

Op internaat

“Bij het overlijden van mijn vader zat ik in het vierde leerjaar in het Spijker. Wij woonden 100 meter van de school maar toch was ik op internaat. Maar dat heeft niet lang geduurd, elke speeltijd muisde ik eruit en ging naar huis. Ik wilde zo veel mogelijk bij mijn vader zijn die graag wat compagnie had aan zijn ziekbed. Ten einde raad heeft ons moeder toen gezegd dat ik maar weg moest gaan van het internaat. Révérende Mère Ursule was toen de overste.

De latere directrice zuster Elisabeth was toen postulante, een soort proeftijd voor je non werd. Zij kwam binnen met een witte kap, en na het afleggen van haar belofte mocht ze een zwarte kap dragen. Ik heb van haar het vak geschiedenis gekregen. Van haar heb ik de liefde voor geschiedenis meegekregen. De zus van Elisabeth was leerkracht en gaf turnles. Ik schat dat er toen nog wel een vijftigtal nonnen waren. Blanche Van Eechaute, dochter van de plaatselijke adjudant van de gendarmerie, was toen leerkracht maar moest hiermee stoppen omdat ze ging trouwen. Ja zo ging dat toen. Vrouwelijke leerkrachten die in het huwelijk traden moesten eruit. Later is Blanche terug les gaan geven in Hoogstraten in de gemeenteschool. Daar mocht je wel getrouwd zijn.”

... omdat ze ging trouwen. Ja zo ging dat toen

Rouwen

“Op het einde van dat schooljaar ben ik gestopt in het Spijker. Ik was heel wat weken thuis geweest voor de verzorging van mijn vader, na zijn dood had ik echt geen zin meer om nog verder te studeren. Er was ook geen opvang, je werd echt aan je lot overgelaten. Nergens een luisterend oor voor een opgroeiende tiener zoals ik. En ik zat met zoveel vragen.

Het gezin Van Gestel met de trouw van Louis in november 1952. Louis in legeruniform), Jos, Mia en Madeleine.

Het gezin Van Gestel met de trouw van Louis in november 1952. Louis in legeruniform), Jos, Mia en Madeleine.

Mijn vader stierf van woensdag op donderdag, en lag thuis opgebaard. ’s Zaterdags werd hij begraven. Die maandag moest ik terug naar school. Ik had geen tijd om te rouwen, alles moest maar vooruitgaan. Het klein beetje aandacht dat er was, ging helemaal naar mijn moeder die als weduwe achterbleef. Aan de kinderen werd helemaal niet gedacht. Alsof wij niet begrepen wat dat kon betekenen om een vader te verliezen… Ik moet daar nog veel aan denken. Op dat ogenblik begon voor de kinderen, maar vooral voor mij, niet alleen de zorg over ons moeder maar ook over Jos.”

Telefoneren was toen nog een heel avontuur

Griezelig

“Mijn zus Madeleine werkte toen bij ‘den telefoon’ in het oude postgebouw van de Gelmelstraat. Telefoneren was toen nog een heel avontuur. Als je binnenging stond daar links in de hoek een zwaar geïsoleerde telefooncel. Dan moest je aan het loket uw nummer aanvragen en dan kon je in die cel telefoneren. Die telefoonnummers waren toen zo lang niet als vandaag de dag. Zo had Louis Bruurs nummer 1 en het Spijker nummer 11. Als je dan die zware deur dicht trok zat je echt in een isoleercel. Best griezelig.

Onze Louis was getrouwd en was bij het leger. Hij had Latijn-Grieks gedaan op het Seminarie. Ook al woonde hij in de nabijheid van de school, hij zat toch op internaat zoals wel meer gebeurde in die tijd. Na zijn middelbaar deed hij zijn legerdienst. Dat moet hem goed bevallen zijn want hij tekende bij. Maar met zijn capaciteiten had hij het zeker verder kunnen schoppen.

Mijn broer Jos werkte op het Seminarie als klusjesman. Jos had vanaf de geboorte een mentale beperking en is tot aan het overlijden van mijn moeder bij haar blijven wonen.”

Onze Jos

“Onze Jos zijn mentale beperking had zeker te maken met het ongeval voor zijn geboorte. Mijn moeder viel enkele weken voor de uitgerekende bevallingsdatum van de trap. Ze was haar kamer ‘bevallingsklaar’ aan het maken toen ze door een openstaand luik naar beneden viel. Hierdoor kreeg ze een ‘voorvloed’. Dokter Bremans werd erbij gehaald en constateerde dat de baby dood was. Zij is dan bevallen van een zogezegd dood kind. Bij de geboorte zag het zo blauw als een schalie. Het was een jongen, Jos. Er werd nog warm en koud water gesprenkeld over de voetjes en vervolgens werden er heel wat kletsen op de poep geven. Op den duur begon de baby toch te ademen. Waarschijnlijk heeft hij een ernstig zuurstofgebrek opgelopen. Ook heeft hij een ernstig letsel overgehouden aan zijn been want daar mankte hij wat mee.

Met haar broer Jos die stierf in juli van dit jaar.

Met haar broer Jos die stierf in juli van dit jaar.

Jos kon wat schrijven en wat lezen, zij het heel beperkt. Schrijven ging alleen in drukletters. Na zijn lagere school is hij naar de vakschool gegaan maar na één jaar opleiding als timmerman stopte hij. Opvallend was ook dat hij heel angstig was. Hij was van alles bang.

Hij ging wat klussen bij de kolenboer Aerts die naast ons woonden. Of bij de maalderij, daar waar nu de pizzeria Da Vinci is, op de Vrijheid. Dat was het geboortehuis van mijn vader. Daar heeft hij wat gewerkt en is daar ook een paar keer bijna verongelukt. Gelukkig heeft hij in 1954 werk gevonden op het Klein Seminarie als klusjesman. Dat heeft hij gedaan tot aan zijn pensioen in 1980. Zijn specialiteit was keren en vegen. Dat is hij blijven doen tot hij stierf in juli van dit jaar.”

Romance à Bootjesven

“In mei 1964 ben ik getrouwd met Frans Snyers uit Wortel. Ik leerde hem kennen tijdens een uitstap met vriendinnen aan Bootjesven. Nadien zag ik hem terug op een Vlaamse kermis bij de nonnen op het Spijker. Daar kwamen de Hoogstraatse en Wortelse jeugd toen geregeld samen. En van het één kwam het ander.

Frans zijn vader was aannemer in Wortel, Miel Snyers. Vlak voor onze trouw werd hij zwaar ziek, hij kreeg hartproblemen en twee maanden na onze trouw is hij gestopt met zijn zaak. Dan is Frans bij Coertjens-Wendrickx gaan werken. In 1968 is hij begonnen aan de vakschool als leerkracht. Elke zaterdagnamiddag en zondagvoormiddag is hij twee jaar lang naar Geel gemoeten voor zijn D-diploma.

Na onze trouw zijn we boven café de Patria gaan wonen. Dat was een klein, knus appartementje maar daar was geen waterleiding en geen wc. Wij moesten altijd naar de wc’s waar het cafévolk naartoe ging. Ondanks het gebrek aan comfort hebben we het daar toch twee jaar volgehouden. We kregen er ook ons eerste kind Jef.”

Cabardouche

“Nadien trokken we naar het huis waar nu dokter Jean Marc Vermander woont. Dat was gewoon de baan oversteken. Het grote huis was eigendom van Louis van Calster, een broer van Sia die toen de uitbating deed van ‘den Tram’. Sia was de moeder van Frans en Flor. Frans Schellekens en zijn vrouw Ria zouden in ‘den Tram’ hun intrek nemen. Maar heel dat plan ging niet door omdat Frans en Ria het restaurant gingen verbouwen en achteraan een appartement bouwden om er te wonen.

Zo konden wij in het grote huis gaan wonen. Waar nu de spreekkamer van dokter Vermander was, was toen onze living. Wij hebben daar 6 jaar gewoond en ik heb er geen seconde graag gewoond. Groot, pompeus en plafonds van 4 m hoog en één klein, oud stoveke. Onze dochters Katrien en Karen zijn daar geboren. Het huis was toen overigens in twee gedeeld. Het was een ingewikkeld huis, vooral boven, maar het was gelukkig volkomen gescheiden van het gedeelte waar Louis Van Calster woonde.

Frans deed het metselwerk en ik was diender

De familie ter gelegenheid van de gouden bruiloft, een jaar geleden.

De familie ter gelegenheid van de gouden bruiloft, een jaar geleden.

Maar Louis had heimwee naar Antwerpen, hij had daar in ’t stad ook een winkel. Dus verkocht hij het huis aan dokter Vermander. Die begon aan de restauratiewerken en wij zijn er dan holderdebolder vertrokken. Ondertussen hadden wij een stuk grond gevonden en bouwden een huis in de Jan Van Cuyckstraat. Frans deed het metselwerk en ik was diender. In het voorjaar van 1971 zijn we verhuisd, het vroor dat het kraakte. De dag voor de verhuis waren ze nog aan het vloeren. Binnendeuren hadden we nog niet. In de plaats daarvan had ik daar oude draperieën gehangen met nagels vastgespijkerd. ‘Dat is hier precies een cabardouche,’ lachte dokter Fransen toen hij op huisbezoek kwam.

Dat is hier precies een cabardouche

In die tijd bezochten we elke zondag mijn grootmoeder Moe Pinxteren. Zij woonde in het hoekhuis van de Heilig Bloedstraat, waar nu Domino Pizza is en voordien restaurant Marie. Onze tante Marie deed daar toen café, mijn grootmoeder woonde daarbij in. Achter aan was er een schutterij en de mannen gingen daar elke zondag met de handboog schieten. Elke zondag vielen wij bij moe Pinxteren ‘op de klep’. Ken jij die uitdrukking niet: ‘op de klep vallen’?, zoals de duiven…”

Paxmoeders

“In mei 1978 werd de Pax geopend. Ik ben samen met Liesbeth Hofkens, Marie Adriaensens, Julia Van Den Heuvel en Tinne Dockx alle uitvaarten en het onderhoud van de parochiezaal gaan doen. Wij waren de Paxmoeders. Ik heb dat heel wat jaren gedaan. Ook ben ik catechese gaan geven aan de lichting communicanten. Het was de tijd van deken Hannes en onderpastoor Wouters. Deken Hannes was de opvolger van deken Janssens, die uit Minderhout kwam, geloof ik. Die hield van pracht en praal, bij zijn aanstelling moesten er nieuwe gewaden komen, het kon allemaal niet op. Maar hij kon de parochiale taken die van hem verwacht werden, niet aan. Bovendien was het geen sinecure om deken Lauwerys op te volgen. Hij leek dus snel uitgeblust en werd door het bisdom vervangen.

Met deken Piet Hannes veranderde dat allemaal, hij was echt een volksmens. Hij had twee meiden in de dekenij: zijn zussen Mie en Trees. Toen ze nog maar net hier waren, hoorde ik ze nog roepen over ‘onze Pier, woar is onzen Pier’. Madame van Dongen, die een beetje verderop een winkeltje had in gleiwerk (porselein, kommen en glaswerk, nvdr) corrigeerde hen dan altijd: ‘Ge moet hier in Hoogstraten ‘Onze’ Mijnheer Den Deken zeggen,’ zei ze dan… Deken stond hier bijna op hetzelfde niveau als ‘Onze’-Lieve-Vrouw en ‘Onze’-Lieve Heer. En steggelen dat die twee konden. Als Mie de rolluiken optrok, dan deed Trees ze weer naar beneden. Broer Pier heeft dikwijls scheidsrechter moeten spelen tussen die twee in de dekenij. Ik denk dat Trees al ziek was toen ze hier in Hoogstraten aankwam, ze had maagkanker. En Mie was heel sterk bijziend.

Maar de parochie floreerde, dat was echt een gouden tijd voor Hoogstraten. Midden 1985 nam deken Hannes afscheid van zijn parochie. Hij had hartklachten en werd benoemd als rector in het klooster van Arendonk. De mensen uit Hoogstraten ‘gaven’ hem niet graag af.”

Met broers en zus voor het geboortehuis in de Gelmelstraat.

Met broers en zus voor het geboortehuis in de Gelmelstraat.

Ons Karen

“Kort na mijn trouw was ik gaan werken bij de Kela in het magazijn en was er verantwoordelijk voor de verzending. Dat heb ik gedaan tot ik zwanger werd van onze Jef. Na vier jaar volgde Katrien, na 11 maanden volgde Karen. Dat waren er twee op één jaar, maar wel van een verschillend schooljaar. Voor mij was dat een droom die uitkwam: twee meisjes kort na elkaar. Ik zag hen al samen in uniform naar school gaan.

Ik zag hen al samen in uniform naar school gaan

Die droom spatte uiteen toen bleek dat Karen het syndroom van Down had. Na de geboorte heeft het overigens nog maanden geduurd voor ik wist dat Karen Down had. Ik zag niets abnormaals in haar ontwikkeling. Tot ik die mededeling kreeg bij een visite in Turnhout.

Ik heb daar dagen van liggen wenen. Toen heb ik haar boven de wieg beloofd dat ik nooit nog zou wenen omwille van haar beperking. Eerlijk gezegd heb ik me daar niet altijd aan gehouden. Je hebt zo van die dagen dat alles tegenzit.

Maar och, het is zo gegaan en moeilijk gaat ook. Maar het blijft natuurlijk wel ons zorgenkind. En alweer een zorg erbij. Van het moment dat zij is geboren denk je steeds ‘en wat later als wij er niet meer zijn?’ En het is niet altijd zo leuk als het wordt voorgesteld op tv bij ‘Down the road’. Bij momenten heb ik dat moeten afzetten, eerlijk gezegd.”

HoogMark

“Een grote opluchting is de oprichting van HoogMark geweest, een woonhuis waar men sen met een beperking zelfstandig kunnen leven. Frans heeft er zich jaren mee bezig ge houden om die plannen gerealiseerd te krijgen. Hij heeft al die ministers van Welzijn persoonlijk afgelopen, van Inge Vervotte, tot Van Ackere en Van Deurzen. Maar dat werd altijd maar op de lange baan geschoven. Ook wisten we niet van tevoren of Karen daar een plaats zou krijgen.

Dan is hij naar de gemeente gegaan met de vraag voor een stuk grond om dit sociaal project gerealiseerd te krijgen. Arnold van Aperen heeft hem daar goed bij geholpen, er werd een stuk grond ter beschikking gesteld aan de Loenhoutsebaan. Van dan af kwam alles in een stroomversnelling en kon de bouw beginnen.

Frans heeft in dit project enorm veel tijd en moeite gestoken. Niets was hem te veel. Hij zag dit als zijn levenswerk. Maar bij de verhuis van ons Karen naar HoogMark begon ik toch dingen te zien bij Frans die ik liever niet zag. Het was februari 2016. Iedereen genoot van een zachte winter. Maar ik kreeg het koud van hetgeen komen zou.”

De helft thuis

“Voor ons stond er een verschrikkelijk jaar voor de deur. Bij Frans werd eerst prostaatkanker vastgesteld. Langzamerhand begon hij ook last te krijgen van reuma. Op zeker ogenblik moest hij een deur van een kastje repareren, iets dat hij altijd in een handomdraai kon. Maar dit keer kreeg hij het niet voor elkaar. Ook een technische tekening kon hij niet meer getekend krijgen. ‘Ik weet niet hoe ik eraan moet beginnen,’ zei hij dan al peinzend. Bovendien kreeg hij last van bibberende handen en loopstoornissen. Na een onderzoek luidde de diagnose: Alzheimer met Lewy body dementie. Een verschrikkelijk vonnis. Het is een langzame, psychische én fysische aftakeling.

We verhuisden naar deze nieuwe locatie op ’t Gastenhuys. Ik voelde me hier direct thuis. Toen de verhuiswagen vertrok in de Van Cuyckstraat heb ik niet meer om gekeken. Voor Frans is deze assistentiewoning ook de beste oplossing. Al heeft hij wat problemen met oriëntatie.

Maar Frans gaat zienderogen achteruit. Hij slaapt veel, en als hij wakker is kan hij zijn slechte momenten hebben. Wandelen gaat niet meer, enkel met een rollator kan hij zich nog een beetje verplaatsen. Hij heeft geen interesses meer, in niets. Zelfs een cross, waar hij vroeger zo graag naartoe ging, interesseert hem niet meer. Hij staart de ganse dag voor zich uit. Emotieloos. Alsof hij zit te wachten op iets dat niet komt.

Het is een groot verschil met mijn Frans van vroeger. Sociaal bewogen, bij zoveel verenigingen, altijd wel onderweg. Hij was overal behalve thuis. Toen we onze gouden huwelijksverjaardag vierden, heb ik hem nog toegefluisterd dat het eigenlijk maar 25 jaren waren, want hij was maar de helft thuis geweest…”

Elvis

“Zelf voel ik me de laatste tijd ook wel moe, wat lusteloos. De tijd van het jaar misschien. Of de leeftijd? Dubben en denken, slecht slapen. Veel regelen en organiseren. Maar ik hou wat reserve voor Kerstmis. Want zoals ik al zei, Kerstmis is voor mij een heel schone tijd. Lichtjes, versiering, warmte en gezelligheid. Ik heb dan graag volk over de vloer. Met veel koffie en gebak. Een leven lang kerstmis…”

Ik neem afscheid van Mia en Frans. In de lift, driehoog naar beneden, betrap ik me erop dat ik een lied neurie: “Sterren komen, sterren gaan, alleen Elvis blijft bestaan, Mia heeft het licht gezien, Ze zegt, niemand gaat verloren”… (PM)