Metropool Forum 2018 - programma

Page 1

Metropool Forum 2018 De grote verbouwing van Nederland

1



Metropool Forum 2018 vrijdag 18 mei 2018 Igluu Eindhoven


Metropool Forum 2018

Programma

Deelsessies

12:30-13:00 Inloop

1. Energie met impact Voorzitter: Leen Verbeek | rapporteur: Yvonne Rijpers

13:00 Welkom door: Jaap Modder (Dagelijks Bestuurder) en Leen Verbeek (Voorzitter) van Vereniging Deltametropool)

Jeroen Niemans & Sjors de Vries RUIMTEVOLK Energy Oriented Development als broodnodig perspectief Frits Wattjes Movares De energietransitie: een complex vraagstuk David Evers PBL Implementatie wind op land vanuit de ruimtelijke ordening bekeken Rob Geldhof Over Morgen Iedereen transitiegereed: het perspectief voor de particuliere woningeigenaar Klaasjan Wardenaar SMARTLAND Rietsigaren

Mathijs Kuijken (Bestuurlijk trekker werkplaats strategie ruimte) van Metropoolregio Eindhoven 14:00 Start deelsessies 15:30 Netwerkmoment en showcases 16:30 Plenaire samenvatting deelsessies 16:50 Slotwoord door Paul Gerretsen (Agent Vereniging Deltametropool) 17:00 Borrel 18:00 Einde

2. Stedelijke klimaatadaptatie Voorzitter: Paul Langeweg | rapporteur: Merten Nefs Floris van der zee Marco Broekman Groenblauwe structuren als dragers van gezonde en klimaatrobuuste stedelijke omgevingen Carol Hol Stichting Plezier Rivier de Rotte Metropolitaan Park de Rotte Frank Vonk AM concepts In de huidige tenderuitvragen is het begrip 'klimaatadaptatie' niet meer weg te denken. Albert van Hattum Stichting Plezier Rivier de Rotte Stedelijke Klimaatadaptatie door Compartimentering van Dijkring 14 Mattijs Hehenkamp Movares Slim stedelijke waterkringlopen sluiten

4


Metropool Forum 2018

2. Circulaire regio’s Voorzitter: Paul Gerretsen | rapporteur: David Dooghe Prof. Alex Wandl Horizon 2020:REPAiR, TU Delft Strategic Regional Design for the Spatial Integration of the Circular Economy Transition Bhavya Bathena, Dóra Hegyi, Wouter ter Heijden & Zonghao Wei Urbanism, TU Delft AMA, The Food Connoisseur Ranee Leung, Franka van Marrewijk, Cristian Rodriguez Salcedo, Yixiao Zhou and Charlotte von Meijenfeldt Urbanism, TU Delft Food Island: Creating a Resilient Food System for the AMA Sebastien Reinink, Gayatri Mujumdar, Gabriela Waldherr, Chang Liu and Wanting Meng Urbanism, TU Delft The Agronomic Renaissance Hermen Jansen VenhoevenCS Stedelijk activisme gevraagd Diego Moya, Mae-Ling Stuyt, Anna Klimczak, Leyden Durand, Hu Qiyao Urbanism, TU Delft Float to circularity: connecting human needs with the material flows in the AMA. Fred Sanders Urbanism, TU Delft The Circular Challenge Of ‘Refurbished’ Occupied Housing 4. Werklandschappen als verstedelijkingsopgave Voorzitter: Bert Mooren | rapporteur: Ana Luisa Moura Kees Terlouw Universiteit Utrecht Voorbij De Toplocaties Arjan Harbers PBL Intensiveren van werklocaties Cees-Jan Pen Fontys Hogescholen Vitale steden hebben stuwende bedrijven(terreinen) nodig Christopher de Vries, David Rademacher Rademacher de Vries Architecten CityPorts Zuid-Holland - Schone en multi-functionele Bedrijventerreinen

5

Prof. Han Meyer, Birgit Hausleitner, Victor Munoz Sanz TU Delft Cities of Making Francesco Garofalo, Kai van Hasselt, Marta M Roy Torrecilla, Mauro Parravicini Urban Archipelago think tank Archipelago of knowledge


Metropool Forum 2018

Metropool Forum 2018

6


Metropool Forum 2018

De grote verbouwing van Nederland Paul Gerretsen

Meer dan zeventig jaar na de wederopbouw is Nederland toe aan een verbouwing. Veel van wat we na de oorlog hebben opgebouwd is in zijn functioneren niet meer geschikt voor de uitdagingen van deze tijd. Klimaatverandering en de daaruit voortkomende noodzaak tot energietransitie en een circulaire economie, maar ook andere sociaal economische verhoudingen en voortschrijdende digitale ontwikkelingen, maken dat we op veel fronten tegelijk het bestaande stevig moeten aanpassen.

Energietransitie met impact; Stedelijke klimaatadaptatie; Circulaire regio’s; Werklandschappen als verstedelijkingsopgave. In elke sessie is één van de bestuursleden van de verenigin voorzitter en wordt de inhoudelijke verslaglegging verzorgd door één van de projectleiders. Spreek hen na afloop aan met uw vragen of opmerkingen.

Tijdens het Metropool Forum dagen prominenten en nieuwe spelers u uit om met een frisse blik naar nieuwe mogelijkheden te kijken voor deze moderne uitdagingen. U kunt deelnemen aan één van de volgende vier deelsessies;

Natuurlijk wordt uw lidmaatschap van de vereniging ook dit jaar weer van harte gewaardeerd, als u het nog niet bent: word lid!

7


Metropool Forum 2018

8


Metropool Forum 2018

1. Energietransitie met impact Kunnen we deze transitie multidisciplinair uitwerken tot een integrale aanpak met samenwerking van overheden, particulier initiatief en het bedrijfsleven, zonder dat verstarring en stroperigheid ontstaat? Wat ontbreekt dan aan de huidige plannen voor energietransitie? En hoe kan ruimtelijke ordening eraan bijdragen zodat energietransitie tot de versterking van de Hollandse Metropool kan leiden? Welke inspirerende voorbeelden hebben we? Wat zijn de belangrijkste principes voor een integrale aanpak op lokaal, regionaal en nationaal niveau? En hoe blijft de ambitie voor een mooier Nederland centraal staan?

Minister Wiebes heeft vorig jaar ons hele land uitgedaagd met een ‘nog briljanter’ plan voor de energietransitie te komen. Het nationale perspectief 'Energie & Ruimte' is er zo een. Het laat zien dat we met de energietransitie in ons land een grote eigen verantwoordelijk­heid kunnen nemen. Ook wordt duidelijk dat de energietransitie overal merkbaar zal worden en we aan de vooravond van een grote verbouwing staan. De energietransitie zal leiden tot een metamorfose van ons landschap. Dat legt een zware verantwoordelijkheid bij ons om het tot stand te laten komen zonder dat het landschap onnodig wordt geschaad. Regionaal zijn er op tal van plekken verregaande strategieën in ontwikkeling. Daar is de vraag of de benodigde verduurzamingslag voor heel Nederland gehaald wordt als som der afzonderlijke delen. Ook moeten we voorkomen dat regio’s onevenredig last van deze transitie ondervinden.

9


Metropool Forum 2018

Energy Oriented Development als broodnodig perspectief Jeroen Niemans, Sjors de Vries, RUIMTEVOLK Er zijn weinig aantrekkelijk ruimtelijke scenario’s voorhanden voor de energietransitie. Het ontbreekt op dit moment een wenkend perspectief rondom de energieopgave waarin verduurzaming wordt ingezet als vliegwiel voor ruimtelijke ontwikkelingen. Een dubbele doelstelling zoals ook ten grondslag heeft gelegen aan het succesvolle Ruimte voor de Rivier. Het is tijd voor energiegerichte planologie door de energietransitie centraal te stellen bij ruimtelijke ontwikkeling en in te zetten op Energy Oriented Development. theoretische exercities kan betekenen voor de beeldvorming.

“Willen we dit?” kopt de grootste krant van het land in chocoladeletters op de voorpagina. De Telegraaf van zaterdag 14 april opende met de vraag of we willen wonen in land met een windmolenwoud van 1.277.000 windmolens. Het schetst niet het meest aantrekkelijke scenario voor de grootscheepse verbouwing van Nederland waar de energietransitie om vraagt. Sterker, de krant schetst een scenario dat voor velen een doembeeld zal zijn. En zet daarmee ook meteen neer wat er op dit moment ontbreekt aan de huidige plannen voor energietransitie: een wenkend perspectief rondom de energieopgave Er is in het vakdiscours nog veel sprake van ‘ingenieursoptimisme’: een geloof dat technische oplossingen ons bij deze monsterklus gaan helpen. Als je het maar van de zonnige kant bekijkt en slim puzzelt - en vooral niet teveel tijd en energie verspilt aan gedoe - is deze opgave te klaren. Maar deze optimistische-technische insteek is ook naïef en kan daarmee de energietransitie juist in de wielen rijden. Enerzijds omdat we momenteel grip op de energie-opgave proberen te krijgen door middel van een enorme berg rapporten en studies die ons helpen om die enorme opgave inzichtelijk te maken. Indrukwekkende technische exercities waarbij de petajoules je om de oren vliegen. Maar de voorpagina van de Telegraaf laat duidelijk zien wat selectief bricoleren met informatie in dergelijke

Anderzijds omdat ‘niet te veel tijd en energie verspillen aan gedoe’ vraagt om harde sturing, en daarmee een radicale breuk met het halfzachte beleid van de afgelopen jaren. Bovendien vormt het een trendbreuk met de lijn die is ingezet met met de Omgevingswet die vooral drijft op ruimte voor initiatief. Die ruimte is cruciaal - het zorgt voor broodnodig eigenaarschap en bovendien zijn al die miljoenen grond- en vastgoedeigenaren nodig om de opgave überhaupt te kunnen halen - maar blijkt in theorie én in de praktijk niet voldoende. De opgave en urgentie zijn zo groot dat we een stap verder moeten gaan, en naast het bieden van ruimte voor initiatief de energieopgave centraal moeten stellen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Als we de energietransitie als topprioriteit benoemen dan moeten we alle ruimtelijke ontwikkelingen langs de meetlat van de energietransitie leggen. Zo moeten een miljoen woningen een plek vinden. Die opgave kan een belangrijke aanjager zijn van de energietransitie. Het besluit om die miljoen woningen gasloos te bouwen is een mooie eerste stap. De verkenning die Marco Broekman in 2017 maakte voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) laat zien hoe de energietransitie kan worden 10


1. Energietransitie met impact

infrastructuur, een nieuwe woonwijk of een nieuw bedrijventerrein wordt aangelegd, of wanneer er aanpassingen in het bestaande worden gedaan, ontstaan er kansen voor verduurzaming. Het West-Brabantse voorbeeld bij uitstek is de aanleg van de nieuwe A58, die mogelijkheden biedt voor de opwekking van zonne-energie op de aan te leggen geluidswal: ‘Juist wanneer ergens al gebouwd wordt en de ruimte al verandert, ontstaat de mogelijkheid om nieuwe duurzame energie mee te nemen in het ontwerp.’

verbonden met de voorgenomen bouw van 240.000 extra woningen en een even onstuimige groei van bedrijvigheid. Ook Broekman wijst ons de weg in dezelfde richting: ‘De energietransitie zal de agenda moeten bepalen van andere programma’s.’ Volgens Broekman kan dat alleen als ze in de MRA ook een radicale keuze maken voor een andere manier van planning. Door koppelingen te maken met andere opgaven ontstaan er kansen om de energietransitie een impuls te geven. Wanneer je consequent doorredeneert en de energietransitie echt centraal stelt bij de keuzes in het verstedelijkingsbeleid dan zou de keuze kunnen zijn dat je daar gaat ontwikkelen waar geothermie mogelijk is. Of dat je gaat ontwikkelen op plekken waar restwarmte beschikbaar is. Of dat je innovatiemilieus creëert waar ruimte is voor energiewinning, opslag en experiment. Een nog verdergaande gedachte: moet er dan voor gekozen worden om in het Westland te bouwen waar de kassen enorm veel restwarmte opleveren? Of moeten we juist voorzieningen die veel restwarmte opleveren, zoals kassen en datacentra, verplaatsen naar dichtbebouwde gebieden?

Dit soort vragen leven ook in Overijssel, waar de provincie aan het uitvinden is hoe ze in haar omgevingsverordening kan inzetten op wat ze ‘energie-efficiënte ruimtelijke ordening’ noemt. Daarbij noemt ze onder andere het ‘bij elkaar brengen van vraag en aanbod van (rest)warmte, bijvoorbeeld door locaties voor opwekking van hernieuwbare energie zo te kiezen dat er optimaal gebruik van gemaakt kan worden, en andersom, door locaties van bedrijven, woningen en maatschappelijke functies zo te kiezen dat er optimaal gebruik gemaakt kan worden van aanwezige (rest)energie(bronnen).’ Zo kan de agrosector helpen bij de energietransitie van de kleine kernen door haar transitieopgave te koppelen aan de energievoorziening van dorpen op het platteland.

Bij Energy Oriented Development staat de energietransitie centraal bij het maken van een integrale afweging. Daarbij moeten we niet te veel te praten over abstracte termen, maar de slag maken naar concrete (ruimtelijke) projecten. Visie, hoop en richting geven, daar vraagt de energietransitie. Zowel bottom-up als top down alles uit de kast te halen, dwars door alle lagen heen.

Bij de keuze voor Energy Oriented Development staat de bijdrage aan de energietransitie centraal, en krijgen alle integrale plannen die bijdragen aan de energietransitie voorrang op plannen die een minder grote bijdrage leveren. Door het hele land worden momenteel ideeën uitgewerkt die via gericht beleid een extra impuls kunnen krijgen. Transit Oriented Development zorgde voor een enorme impuls van overheids- en marktinvesteringen rondom openbaarvervoerknooppunten. Nu doemt een nieuw sturend principe op. Met Energy Oriented Development kunnen we het broodnodige perspectief schetsen voor een duurzame (stedelijke) ontwikkeling.

De eerste aanzetten voor ruimtelijk beleid waarbij de energieopgave centraal staat duiken nu op. Onder de titel ‘ONS 2050’ is er in West-Brabant een energiestrategie opgesteld waarvan een van de zeven principes luidt: We koppelen de energietransitie aan overige ruimtelijke ontwikkelingen. Ruimtelijke ontwikkelingen staan nooit op zichzelf, wordt daar gesteld. Wanneer ergens nieuwe

Jeroen Niemans is senior adviseur bij RUIMTEVOLK. Binnen RUIMTEVOLK werkt Jeroen aan opgaven rondom omgevingsvisies, middelgrote steden en energietransitie. Sjors de Vries is directeur van RUIMTEVOLK. Zijn kracht is het vertalen van de vooruitstrevende opgaven van de 21e eeuw naar praktische perspectieven. Sjors organiseert voor opdrachtgevers graag kennis rondom elk mogelijk ruimtelijk vraagstuk 11


Metropool Forum 2018

De energietransitie: een complex vraagstuk Frits Wattjes, Movares Iedereen weet dat het moet, maar toch…. gaat het lukken op de manier zoals we het nu aanpakken? Want zo voortvarend gaat het nu ook weer niet. Maar wat is het eigenlijk, die energietransitie? De energietransitie heeft als hoger doel het reduceren van het uitstoten van schadelijke stoffen, dat is helder. Eén van de oorzaken is te vinden in de energiesector: om onze honger naar energie te stillen steken we fossiele brandstoffen in brand om elektriciteit te maken of ons huis warm te stoken. We dragen hiermee flink bij aan de CO2 uitstoot. De energietransitie gaat over onze pogingen de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen of zelfs te elimineren; de energiesector zal zich op de één of andere manier anders moeten inrichten om dit doel te behalen. Het huidige regime binnen de sector staat dus onder druk. Enerzijds komt die druk vanuit de overheid die ons middels duurzaamheidsambities min of meer verplicht hier een bijdrage aan te leveren, maar anderzijds ook vanuit technische en sociaaleconomische zin worden er allerlei innovatieve ideeën aangedragen die impliceren dat het ook echt anders kan. We kunnen bijvoorbeeld zoeken naar alternatieven voor het verbranden van fossiele brandstoffen door over te stappen naar energieopwekking gebaseerd op duurzame bronnen. Maar dit is slechts een beperkte blik op het probleem en de oplossing. Het is ten eerste maar één mogelijkheid, positief bekeken kunnen we dus meerdere oplossingen verzinnen. Maar, helaas kleven er ook soms nadelen aan oplossingen. Dit manuscript heeft niet als doel een lijst te generen met mogelijke oplossingen, inclusief een opsomming van voor- en nadelen. In dit manifest willen wij graag benoemen wat de belangrijkste drijfveren zijn voor een succesvolle energietransitie.

Het energielandschap; een balans van haalbaarheid en draagvlak. We moeten het systeem dus samen veranderen. Dat begint met het formuleren van de gezamenlijk ambitie waarbij we ook begrip hebben voor ieders individuele positie en belangen. Wanneer duurzaamheidissues worden opgelost met monodisciplinair bedachte oplossingen bestaat het gevaar dat de grotere ambitie uit het oog wordt verloren. Als het begrip voor systeem samenhang er maar een klein beetje is, kan er ook worden nagedacht over de centrale probleemstelling. Vaak is dit wel bekend, maar hoe we dit oplossen kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Kern hierbij is het spel tussen “willen” en “kunnen”. Wie kan er aan een oplossing bijdragen. Dit is vaak een technisch èn economisch punt, wie is er technisch en financieel in staat een bijdrage te leveren. Maar dus ook: wie wil er aan bijdragen? Oplossingen vragen vaak een inspanning…. niet alleen voor jezelf, maar ook voor een ander. Wederzijds begrip en gezamenlijke ambities helder hebben helpt hier flink bij. De eerste drijfveren voor een succesvolle transitie zijn dus: - Begrijp een probleem goed voordat er oplossingen worden aangedragen; - Formuleer gezamenlijk de ambitie; - Stimuleer wederzijds begrip voor elkaar in de uitdagingen rondom de energietransitie; - Neem hiervoor echt even de tijd om: • Te focussen vanaf de start van een project op de hele fysieke keten van de energievoorziening (van monodisciplinair naar 12


1. Energietransitie met impact

interdisciplinair), maar ook • Het perspectief te verbreden op zowel de technische als niettechnische wereld rondom het energievoorzieningensysteem (van interdisciplinair naar multidisciplinair) • Hier kleine stapjes in te nemen waarin zoveel mogelijk stakeholders zijn betrokken - Zoek naar alternatieve oplossingen (de meest optimale voor het geheel hoeft niet de beste te zijn voor een individuele oplossing); - Kies de optimale oplossing en communiceer hierover voordat je verder gaat. Hiermee voorkom je dure mislukkingen.

lokale energiegemeenschappen, die dezelfde structuur hebben als het landelijke energievoorzieningensysteem, echter geografisch afgebakend naar de technische mogelijkheden. Ze kunnen autonoom of parallel aan het bovenliggende energievoorzieningensysteem functioneren. Voorbeeld is de energievoorziening op bedrijfsterreinen waarbij de elektriciteit en warmte-koude voorziening op elkaar zijn afgestemd. Tekorten worden uit het bovenliggende systeem betrokken, surplus van energie gaat “het net op”. Met dit verschil, dat de hele cyclus van ontwerp, realisatie, exploitatie en renovatie/sloop, lokaal is geoptimaliseerd. Dit vraagt nogal wat! Alles komt hier namelijk samen: techniek, business cases, ruimtelijke inpassing, stakeholder management, etc. Maar wel lokaal! Mensen zien en ervaren daadwerkelijk hun bijdrage aan de energietransitie. Het NIMBY effect verdampt voor je ogen als mensen weten waarom die windturbine op dat bedrijventerrein staat en dat zij hier zelf ook baat bij hebben. De bovengenoemde drijfveren voor een succesvolle energietransitie wordt hiermee tevens lokaal opgepakt, waarmee het een overzichtelijke, haalbare en beheersbare uitdaging wordt.

Lokale energiegemeenschappen als schakel tussen lokaal en landelijk. Het leuke van bovenstaande blokkendoos is dat deze op alle schaalgroottes van toepassing kan zijn, van landelijk tot aan huisniveau. De algemene trend in het energielandschap is duurzaam, slimmer samenwerken en lokaal. Energiesystemen zijn echter maatwerk: geen één situatie is hetzelfde. Qua grootte, technische mogelijkheden, stakeholders, etc. De uitdagingen binnen de energietransitie kunnen daarom op twee manieren worden benaderd: top-down (door landelijk te gaan sturen en steeds verfijnder implementeren in verschillende sectoren) of via een bottom-up benadering (door op individueel of met kleine groepjes te gaan experimenteren en dit geleidelijk te integreren in het grotere geheel. Topdown benaderingen worden echter als traag en complex ervaren, met teveel focus op de grotere stakeholders, en hierdoor worden lokale optimalisaties over het hoofd te zien. Bottom-up is echter complex omdat de samenhang met de bovenliggende systemen erg belangrijk is. Denk bijvoorbeeld aan de back-up energievoorziening als de lokale windturbine niet levert omdat er geen wind waait. Een schitterend compromis is de introductie van aan elkaar gekoppelde

Conclusie: weerstand verdwijnt waar lokaal belang verschijnt Energiesystemen zijn meer dan technologische concepten en dienen vanuit een zo breed mogelijk perspectief te worden beschouwd waarbij zoveel mogelijk stakeholders worden betrokken. Houd het zoveel mogelijk lokaal in het begin, uiteraard wel met inachtneming van landelijke aspecten. Dus de overheid steekt tijd en geld in leren en communiceren, en faciliteert zoveel mogelijk lokale initiatieven: een goede keuze waar veel stakeholders blij mee zullen zijn en hun strategie kunnen vormgeven voor de toekomst.

13


Metropool Forum 2018

Implementatie wind op land vanuit de ruimtelijke ordening bekeken David Evers, Planbureau voor de Leefomgeving Door het Energieakkoord is windenergie uitgegroeid tot een belangrijk nationaal belang. De doelstelling van 6.000 MW wind-op-land in 2020 werd verdeeld over de provincies. De Structuurvisie Wind op Land wees concrete zoekgebieden aan en er zijn Rijksinpassingsplannen opgesteld voor projecten die boven de 100 MW uitkwamen. De kwantitatieve nationale doelstelling komt inmiddels (ongeveer) binnen bereik, maar tegen wezenlijke maatschappelijke kosten. Er is bijvoorbeeld veel discussie geweest over de situering van windturbines en de verdeling van lusten en lasten. Het achterliggende doel, zo belangrijk bij de beleidsvorming, is vaak buiten beeld op lokaal niveau. Het doordrukken van plannen voor grote windparken heeft tot sociale en bestuurlijke spanningen geleid. Het is belangrijk om lessen uit deze praktijk te trekken. Immers, de klimaatdoelstellingen worden opnieuw besproken en hoogstwaarschijnlijk komt er hernieuwde nationale druk om ruimte te vinden voor de energietransitie. Dat kan opnieuw gaan om windturbines, maar ook zonneakkers, en biovergisters drukken op het Nederlandse landschap. De praktijkervaring rond de implementatie van windenergie is daarom relevante kennis voor de systematiek van ruimtelijke ordening in sectorale dossiers. Het PBL evalueert momenteel de implementatie van windenergie. In tegenstelling tot andere evaluaties wordt niet de doelstelling van klimaat- en energie centraal gesteld, maar de doelstelling van de ruimtelijke ordening. Die gaat er om, zoveel mogelijk de juiste functie op de juiste plek te krijgen – en wel op een zo democratisch mogelijk manier. Windenergie is in dit perspectief slechts één van de vele belangen die spelen bij een ruimtelijke beslissing. Naast de ervaring op nationaal niveau beschrijven we de ervaringen met de implementatie in vier provincies (Noord-Holland, Zuid-Holland, Friesland en

Drenthe). Hoewel de studie nog in uitvoering is beginnen wat inzichten zich al af te tekenen, waarvan we er hier drie noemen. Ten eerste blijkt er een grote verscheidenheid aan implementatiepraktijken te bestaan. Dat is op zich een positief punt, want het laat zien dat er volop geëxperimenteerd wordt. Er zijn echter geen eenduidige succesverhalen aan te wijzen, die zonder meer van de ene context naar de andere getransplanteerd kunnen worden. Elk geval kent zijn eigen kenmerken, knelpunten en innovaties. Zo lijkt de sterke provinciale betrokkenheid in Zuid-Holland goed te werken, maar lijkt die betrokkenheid in Friesland juist tot conflict te leiden. In Noord-Holland was het Rijksbetrokkenheid relatief onomstreden, in tegenstelling tot Drenthe. Ten tweede blijken de duidelijke nationale spelregels neveneffecten te hebben. De gebiedsbegrenzing suggereerde voor sommigen dat er daarbuiten geen windturbines waren toegestaan of dat er slechts één nationaal project per gebied gerealiseerd mocht worden. Dergelijke 14


1. Energietransitie met impact

dat de ruimtelijke ordening ten onrechte instrumenteel wordt beschouwd als een systeem dat ‘megawatts moeten leveren’, en niet als een arena voor integrale besluitvorming. Meer begrip voor hoe de ruimtelijke ordening in elkaar zit en de heersende principes die daar worden toegepast kan de implementatie van windop-land (maar ook vergelijkbare functies) meer in balans brengen.

misverstanden maakten het moeilijk om voldoende ruimte (letterlijk en bestuurlijk) te vinden na de eerste ronde van projecten. Daarnaast heeft de keuze om windprojecten boven 100 MW onder Rijksverantwoordelijkheid te laten vallen, initiatiefnemers onbedoeld de kans geboden om tussen overheden te ‘shoppen’ door meer of minder turbines in het voorstel op te nemen. In de wetenschap dat het Ministerie EZ met een inpassingsplan doorpakt, was het dus aantrekkelijk om boven 100 MW uit te komen. Dat gedrag leidt wel tot gerealiseerde parken, maar die kunnen suboptimaal zijn in termen van ruimtelijke ordening. Bovendien kunnen ze decentrale overheden in de hoek van de tegenstanders drukken. Ten slotte blijkt er een fundamentele spanning te bestaan tussen de twee beleidsdomeinen. De klimaatafspraken leiden via een top down logica tot ruimtelijke doelstellingen. Het gevolg is

David Evers is planoloog en senior onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving een heeft reeks studies gedaan op uiteenlopende thema’s (recht, Europese Unie, binnensteden, citydeals, etc.). Hij is ESPON contactpersoon in Nederland en NRC spatial planning bij de EEA. Naast zijn PBL werkzaamheden is hij universitair docent planologie aan de Universiteit van Amsterdam. Op dit moment werkt hij aan een evaluatie van de implementatie van windenergie in Nederland. 15


Metropool Forum 2018

Iedereen transitiegereed: het perspectief voor de particuliere Rob Geldhof, Over Morgen Op 18 april jl. was er een hoorzitting in de Tweede Kamer. Op de agenda stond de particuliere woningeigenaar, en hoe hij in hemelsnaam zijn woning aardgasvrij moet maken. Uiteenlopende organisaties mochten daarover hun mening geven, van milieuclub tot gemeentes tot energiekoepels. Opvallend was de eensgezindheid: méér duidelijkheid, méér perspectief, méér geld. Maar hoe? Woningeigenaar Deze voorwaarden, in combinatie met een “einddatum” voor aardgas per wijk, zouden uiteindelijk de woningeigenaar over de streep moeten trekken. Feit is echter dat we nog bijna nergens duidelijkheid, perspectief en geld kunnen geven, zeker niet aan de woningeigenaar. Bovendien beweegt hij niet, omdat hij voortdurend om de oren wordt geslagen met hele en halve waarheden over de nieuwste alternatieven voor aardgas. Zo ziet een van de lastigste knelpunten van de energietransitie er uit.

randvoorwaarden bestaan uit basisisolatie, een moderne ventilatie, en elektrisch koken. Welke duurzame alternatieven voor aardgas er ook komen, ze zullen allemaal die drie randvoorwaarden nodig hebben om je woning comfortabel te verwarmen. Dit heeft ermee te maken dat duurzame energie nu eenmaal schaars is en dat voorlopig ook zal blijven, ongeacht of we het hebben over groene stroom, duurzame warmte, of hernieuwbaar gas. Hoe zuiniger een woning is, hoe minder schaarse, duurzame energie je nodig hebt.

Om dit op te lossen moeten we inderdaad duidelijkheid creëren, ook als we het nog niet helemaal zeker weten. In ongeveer een derde van de wijken is het echter al wel duidelijk waar het naartoe gaat. Een warmtenet is soms veruit de goedkoopste optie, en in een nieuwbouwwijk hoef je vaak alleen de cv-ketel nog door een warmtepomp te vervangen, zonder daarbij extra te isoleren. Deze wijken zijn evenwel in de minderheid. Laten we ons daarom nu richten op die twee derde wijken waar de 'eindoplossing' nog niet voor de hand ligt. Ter illustratie: dat zijn zo’n 2,6 miljoen particuliere woningen die nu nog verwarmen met aardgas. In die wijken kan je nu twee dingen doen: wachten totdat we het wel weten, bijvoorbeeld totdat de kosten genoeg zijn gedaald of totdat er een nieuwe uitvinding is gedaan, of je kunt alvast beginnen met de randvoorwaarden. Die

Basismaatregelen voor iedereen Deze basismaatregelen kosten grofweg tussen de 0 en 30.000 euro, afhankelijk van het bouwjaar, woningtype en eerdere maatregelen. De Rijksoverheid zou dit pakket inzichtelijk moeten maken per woningtype, en met de bouwsector afspraken moeten maken over de uitvoering. Dit heeft als bijkomend effect dat gemeentes erop kunnen rekenen dat alle woningen op termijn minimaal naar een basisisolatieniveau gaan. En aangezien gemeentes de regie krijgen over het aanwijzen van aardgasvrijen wijken, kunnen zij hier hun duurzame bronnenstrategie op aanpassen. Hoe beter woningen zijn geïsoleerd, hoe meer duurzame bronnen je tot je beschikking hebt. Die bronnendiscussie is al moeilijk genoeg, en wordt op deze manier eenvoudiger. Het Rijk helpt zo gemeentes bij het invullen met hun 16


1. Energietransitie met impact

lokale regierol. Woningeigenaren gaan die basismaatregelen echter niet zomaar nemen. Om te beginnen is de investering zelden rendabel. De energiebesparing levert vaak niet genoeg op om de maatregelen terug te verdienen. Daarom is een warmtefonds nodig voor woningeigenaren. Dit fonds keert geld uit aan gebouwen, en niet aan personen. Dit heet objectgebonden financiering en bestaat nog niet, maar we moeten het wel regelen. Wat helpt is dat onderzoek van de Universiteit van Tilburg heeft uitgewezen dat basismaatregelen een positief effect hebben op de woningwaarde, en dit effect wordt mogelijk sterker naarmate aardgas meer uit de gratie raakt. De financiering van het fonds is een politiek vraagstuk: wie betaalt de transitie? Woningeigenaren begrijpen heel goed dat ook zij moeten meebetalen, maar mogelijk kunnen zij de lasten niet in hun eentje dragen. Voer daarom een politiek debat over de kostenverdeling. Een optie is om het fonds te voeden met de jaarlijkse aansluitbijdrage voor aardgas, die dan stapsgewijs moet worden verhoogd.

politieke dossier. De overheid – of wie dan ook – moet om deze redenen terughoudend zijn met het opleggen van bouwkundige maatregelen aan woningeigenaren. Laat dwang daarom de laatste linie zijn. Stel een einddatum aan het aardgas. Die zal misschien per wijk verschillen. En als je die einddatum nog niet weet, zeg dat dan ook. Maar vertel erbij welke basismaatregelen ze sowieso al kunnen nemen. Zo weten alle woningeigenaren dat ze zich moeten voorbereiden op de transitie, en dat kunnen ze dan in eigen tempo regelen. Dat “zelf doen” hoort overigens ook bij een eigen huis. Dus: laat het Rijk op landelijke schaal inzichtelijk maken welke basismaatregelen iedereen sowieso moet nemen, waarvan je geen spijt krijgt, ongeacht het alternatief voor de cv-ketel. Laat het Rijk ook de financiering regelen, maar pas na een politiek debat over de kostenverdeling. De gemeente kan vervolgens buurt voor buurt de duurzame alternatieven voor de cv-ketel zoeken, in de wetenschap dat iedere woning uiteindelijk op een bepaald isolatieniveau zit. “Is uw woning al transitiegereed?”, zo zou een Postbus 51-campagne kunnen heten. Maar ook: eerbiedig het particulier eigendom, erken de emotionele waarde van het eigen huis, en geef de particulier de tijd om het zelf te regelen.

“We weten het nog niet” is ook een antwoord Naast de financiering is er de keuzevrijheid. En die discussie ligt mogelijk nog gevoeliger. Het particulier eigendom is een van de pilaren van onze burgermaatschappij. Niemand mag zomaar bepalen wat jij met je huis doet. Er zit veel geld in huizen, geld van mensen die daar lang voor moeten werken. Nog niet lang geleden was de hypotheekrenteaftrek het gevoeligste

Rob Geldhof werkt bij Over Morgen en adviseert steden en regio's hoe zij hun energievoorziening kunnen verduurzamen. Hij heeft het Warmtetransitiemodel ontwikkeld, een energierekenmodel dat door meer dan 70 gemeentes, woningcorporaties en netbeheerders gebruikt wordt om inzicht te krijgen in een aardgasvrije gebouwde omgeving. Rob is altijd op zoek naar de verbinding tussen techniek, beleid en data. 17


Metropool Forum 2018

Energietransitie met impact: Rietsigaren Klaas Jan Wardenaar, SMARTLAND Bij discussies over de energietransitie en de klimaatopgave wordt veel aandacht gegeven aan wind en zon. Wij stellen dat ook natte landbouw, met name de teelt van lisdodde of rietsigaren, een volwaardig en effectief alternatief is, één die minder impact heeft op de omgeving en de landschappelijke kwaliteit zelfs kan verbeteren. Enkele ruwe cijfers over deze kans: Ca 300.000 ha van Nederland is veenweidegebied. Door ontwatering en daardoor oxidatie produceert dit veenweidegebied ca 10 ton CO2/ha/j. Opzetten van het waterpeil kan deze uitstoot geheel stopzetten, een winst dus van 3 miljoen ton CO2/j. Dat kan met natte landbouw, lisdoddeteelt, waarmee bovendien ca 20 ton CO2/ha/j kan worden vastgelegd, een winst dus van 6 miljoen ton CO2/j. Bovendien wordt van deze lisdodde onbrandbaar isolatiemateriaal geproduceerd. Vermindering van de CO2 uitstoot door betere isolatie woningen van ca 3 ton CO2/woning/j voor de ca 5 miljoen woningen die nog niet goed zijn geïsoleerd, betekent een besparing van ca 15 miljoen ton CO2/j. Totaal betekent dit dus een beperking van CO2 uitstoot van 24 miljoen ton CO2/j. De totale uitstoot van Nederland is ca 160 miljoen ton CO2. Klimaatakkoord van Parijs: CO2-uitstoot 2050 80-95% verminderen, dus met ca 150 miljoen ton. Idealiter kan natte landbouw dus ca 16% van de klimaatopgave invullen.

landschapsarchitecten deze bal in Laag Nederland aan het rollen te krijgen.

Uiteraard is het niet wenselijk al het veenweidegebied te transformeren naar Natte Landbouw, maar een goede mix van bv 30% conventioneel en 70% nat is zeker denkbaar, vooral in het besef dat er ook ontwikkeling van natte voederen voedselgewassen plaatsvindt. Deze transitie naar natte landbouw is voorzichtig gaande. Door energie in publiciteit, productontwikkeling en voorbeeldprojecten te steken helpt SMARTLAND

In het veenweidelandschap van West-Nederland, leveren we als landschapsarchitecten een essentiële bijdrage aan deze actuele ontwikkeling. Hier is een groep agrariërs bezig met voorbereidingen voor deze teelt, wij ontwerpen inrichtingsplannen voor ze en schrijven motivaties en toelichtingen voor vergunningverlening. Met deze bottom-up benadering zetten we een transitie in gang die eenmaal gaande, niet eerder uitdooft

Verdieping ‘Nieuwe Energie voor en vanuit het Landschap’. Veel aandacht is onder dit thema besteed aan windparken en zonnevelden. Wij richten ons op implementatie van Lisdodde-teelt, rietsigaren! Dit als nieuwe, integrale en efficiënte teelt van biomassa voor bio-energie, maar daarnaast ook als basisproduct voor onbrandbaar organisch isolatiemateriaal en als remmer van de voortdurende veenbrand die in westNederland gaande is die leidt tot 1 cm bodemdaling per jaar (met alle kosten van dien) en die leidt tot ca 6% van de Nederlandse CO2 uitstoot. Rietsigaren als subtieler en gebiedseigener antwoord op de veel zichtbaarder claim die wind- en zonneenergie op het landschap leggen. Deze natte landbouw heeft bovendien een zeer goede potentie om bij te dragen aan duurzaam behoud en ontwikkeling van bestaande cultuurhistorische erfgoedstructuren.

18


1. Energietransitie met impact

dan dat al het geschikte en meest kwetsbare Met groot verlies aan de natuurwaarden en veenlandschap hiermee een nieuwe belevingswaarden van dit voor Nederland zo duurzame betekenis heeft gekregen. karakteristieke veenlandschap. Energie uit dit veenlandschap is niet nieuw. Ook in 17e en 19e eeuw is het WestWij zien in de nieuwe energieopgave Nederlandse landschap al grootschalig een kans om de landschappelijke ingezet voor energiewinning. Letterlijk. erfgoedstructuren nader te accentueren Door het af te graven. De zonne-energie en benutten. Recent zijn in Nederland een die eeuwenlang door moerasvegetatie was aantal pilots opgestart met betrekking vastgelegd in biomassa, die vervolgens tot natte landbouw, dus teelt van in de zure veenbodem duurzaam energiegewassen, voedsel, of anderszins werd opgeslagen, is in deze periode bruikbare producten bij hoge waterstanden, aangewend als brandstof voor de zich snel op zeer natte bodem of in ondiep water. ontwikkelende samenleving. In deze zin is In het verre oosten is dit een vanouds de huidige energiebehoefte te vergelijken bekende vorm van landbouw, denk aan met die van 400 en 200 jaar geleden. Ook rijstsawa’s. Maar ook in onze klimaatzone, nu vragen ingrijpende ontwikkelingen in de in Noord Duitsland, is al enige decennia samenleving om nieuwe energiebronnen. ervaring opgedaan met vernatting van venen Ook nu kijken we naar wat de natuur en en verbouwen van geschikte gewassen het landschap ons te bieden heeft. Zonlicht zoals cranberry, lisdodde of veenmos. als directe bron van energie, wind door Paludicultuur wordt dit genoemd, naar temperatuurverschillen als indirecte bron het Latijnse palus wat moeras betekent. van energie, en biomassa als door planten Ook in Nederland begint dit zoals gezegd vastgelegde energie. In de laatste zien wij meer gehoor te vinden. Pilots met kweek voor dit landschap de meeste kansen voor en verwerking van bijvoorbeeld Grote meervoudige synergie, en ontwikkeling als Kroosvaren (Azolla filiculoides) en Grote duurzaam energielandschap. Lisdodde (Typha latifolia) zijn veelbelovend Bovendien schuilt in dit landschap een en laten zien dat ook landbouw bij hoge ontwikkeling die het in haar basis aantast waterstanden mogelijk en economisch en die botst met de opgaven waar we rendabel kan zijn. Op basis van deze pilots als land en internationale gemeenschap raken steeds meer Nederlandse agrariërs op dit moment voor staan. De huidige geïnteresseerd om op een deel van hun land drooglegging namelijk voor gangbaar natte landbouw te gaan bedrijven. landbouwkundig gebruik, met name veeteelt, leidt tot sterke oxidatie van de Goed voorbeeld doet goed volgen veenbodem. Daardoor treden problemen op Over de transitie naar natte landbouw zijn zoals CO2-uitstoot en bodemdaling. CO2we realistisch. Mensen houden niet van uitstoot uit drooggelegd veen wordt steeds verandering en zijn alleen te overtuigen met meer onderkend als belangrijke bijdrage goede voorbeelden. Daarvoor hebben we aan de totale CO2-uitstoot en daarmee één project uitgewerkt 'Waterboeren' . Dit aan de klimaatverandering. Bodemdaling geeft een beeld van de landschappelijke leidt vooral tot veel maatschappelijke kwaliteit die te behalen is met een overgang kosten aan bebouwing en infrastructuur naar natte landbouw. Door deze energie en stelt steeds hogere eisen aan de in nieuwe voorbeeldprojecten te steken waterhuishouding. Bovendien leidt het gaan we de bal aan het rollen krijgen, tot verbrakking van het grondwater en stap voor stap, maar uiteindelijke met de daarmee tot slechtere omstandigheden voor noodzakelijke grote verbouwing van laag de landbouw. Ten slotte leidt de oxidatie, Nederland tot gevolg. daar waar de veenlaag dun is, tot omslag Klaas Jan Wardenaar, van huis uit ecoloog later architectonisch ontwerper en ten slotte landschapsarchitect. Werkte 20 jaar lang aan van veenlandschap naar kleilandschap.

vele projecten in Nederland, veelal in relatie met veenproblematiek, waterhuishouding, natuurontwikkeling. Ben één van de ontwerpers van Marker Wadden, het spraakmakende project van Natuurmonumenten in het Markermeer. Heb daarin mijn integrale achtergrond voor 120% kunnen inzetten. Nu focus op klimaatgerelateerde projecten. Rietsigaren als oplossing voor CO2! 19


Metropool Forum 2018

20


Metropool Forum 2018

2. Stedelijke klimaatadaptie om hevige regen en hittestress op te vangen. Op lokale schaal geven ‘rainproof’ gebouwen en openbare ruimten, zoals het Dakpark Rotterdam, een antwoord. En recente studies zoals Landschapspark Zuid-Holland maken duidelijk dat klimaatadaptatie met groene en blauwe structuren ook noodzakelijk zijn om de toenemende concentratie in de stedelijke gebieden te voorzien van voldoende kwaliteit.

De Deltametropool is een buitengewone watermetropool. We hebben aan onze waterrijke plek in de wereld onze handel en welvaart te danken én onze unieke manier van plannen en ‘polderen’. Door de snelle klimaatverandering staan veel stedelijke regio’s voor een grote uitdaging om snel klimaat-adaptief te worden. Historische structuren en oplossingen helpen ons bij deze toekomstige uitdagingen. Ruimte voor de Rivier heeft laten zien hoe met een uitgekiend programma klimaatadaptatie in het rivierengebied samen heeft kunnen gaan met een prachtig nieuw landschap voor landbouw, wonen en beleving. Op regionaal niveau heeft herstel van de Brabantse beekdalen ingespeeld op verwachte perioden van droogte. Ook in het stedelijke landschap wordt meer ruimte voor groen en blauw cruciaal

Wat zijn vernieuwende strategieën en ontwerpen voor zowel klimaatbestendige als aantrekkelijke steden in Nederland? Welke mogelijkheden zijn er voor het tegelijkertijd versterken van de stadlandschap verbindingen? Hoe kunnen we de kleine en grote schaal verbinden?

21


Metropool Forum 2018

Groenblauwe structuren als dragers van gezonde en klimaatrobuuste stedelijke omgevingen Floris van der Zee, Marco Broekman, Guido Martin, marco.broekman Klimaatverandering heeft invloed op onze steden. Daarmee staan we voor een ruimtelijke uitdaging. Echter, de klimaatopgave mag niet los van andere opgaven in stedelijk gebied worden gezien. In een pleidooi voor een hernieuwde blik op groenblauwe structuren beschrijft Floris van der Zee de kansen om cultuurhistorische structuren in te zetten als ruimtelijke dragers voor een integrale ruimtelijke benadering voor een gezonde leefomgeving. De meesten weten het inmiddels: door klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte toe. In het laaggelegen en waterrijke Nederland betekent dit werk aan de winkel.

die de basis vormen voor een prettige en toekomstbestendige leefomgeving. Een Breder Perspectief Wat nodig is, is het inzicht dat werken aan klimaatadaptatie niet enkel betekent dat een huidig of mogelijk toekomstig watertechnisch probleem opgelost wordt. In plaats van handelen vanuit een reactief ‘moeten’ of ’technisch kunnen oplossen’, is een omslag nodig in ons denken en handelen. Juist als we een proactieve en creatieve houding ontwikkelen ten aanzien van de ruimtelijke klimaatopgave kunnen we daadwerkelijk kansen gaan benutten.

De problematiek staat gelukkig op de agenda. Er is een Deltaplan Ruimtelijke adaptatie, gemeenten stellen beleidsregels op met normen en richtlijnen en bouwplannen worden getoetst op klimaatrobuustheid. Bovendien zijn er inmiddels talloze praktijkvoorbeelden die tonen hoe bijvoorbeeld omgegaan kan worden met het bergen van water in stedelijk gebied, hoe regenwater op te vangen, vast te houden en vertraagd af te voeren en steeds meer verharde oppervlakten worden al getransformeerd tot prettige groene ruimten en schaduwrijke plekken.

Daarom zullen we de klimaatopgave in een breder perspectief moeten plaatsen en inzien dat het een integrale opgave is. Een opgave die onderdeel uitmaakt van het creëren van een gezonde stedelijke leefomgeving.

Het lijkt een goede ontwikkeling, maar het blijft te vaak bij incidentele en opzichzelfstaande oplossingen. Dat is jammer, want het is het essentieel om de klimaatadaptatie-opgave vanuit haar potentie te bezien. Namelijk, als een kans voor het versterken van samenhangende ruimtelijke structuren tot robuuste watersystemen en groenblauwe netwerken

Hierbij moeten we nadrukkelijk ook kijken naar de mogelijkheden om koppelingen te maken met andere actuele ontwikkelingen, zoals stedelijke verdichting, nieuwe mobiliteitsconcepten, de energietransitie en een circulaire economie. Dit vanuit het perspectief dat met deze transformaties ook kansen ontstaan voor ruimtelijke innovaties 22


2. Stedelijke klimaatadaptie

en leefomgevingen met nieuwe verrassende kwaliteiten.

en historische ruimtelijke ontwikkeling maakt iedere situatie specifiek, maar de ruimtelijk structurerende groenblauwe netwerken essentieel in de context van de toekomst van elke stad. Als belangrijke identiteits- en betekenisdragers van de ruimtelijke ontwikkeling vormen zij de lange lijnen door zowel tijd als ruimte. Wanneer we dit beseffen, zullen we de verbindende en vormende rol van watersystemen en groenstructuren ook (her)ontdekken als de ruimtelijke dragers voor nieuwe opgaven.

Hand in Hand met verdichten De huidige verstedelijkingsopgave biedt op dit moment mooie kansen om het verdichten van steden hand in hand te laten gaan met wateropgaven en een vergroeningsoperatie, mits we dit op een slimme manier organiseren. In zekere zin veroorzaakt de combinatie van urgente opgaven extra druk op de ruimte, maar door slimme verbindingen tussen diverse opgaven te maken kan op kwalitatieve wijze een impuls worden gegeven aan de stedelijke omgeving.

Hoewel het, in een periode waarin er hard aan de stad wordt gewerkt, van groot belang is om zorgvuldig om te gaan met het collectieve geheugen dat deze ruimtelijke structuren in zich dragen, hoeven we niet dogmatisch of vanuit een behoudende houding te werk te gaan. Opgaven van vandaag de dag vragen om eigentijdse oplossingen. Als we leren de cultuurhistorische onderlegger te doorgronden, kunnen we de groenblauwe structuren vanuit een hernieuwde blik benaderen.

Dit vergt visie en er is verbeeldingskracht voor nodig. Maar willen we werken aan gezonde en klimaatrobuuste stedelijke omgevingen, dan zullen we veel nadrukkelijker aandacht moeten hebben voor het belang en de potentie van verbindende ruimtelijke systemen in onze steden, specifiek de groenblauwe structuren. Cultuurhistorisch Groenblauw Groenblauwe structuren zijn in veel gevallen van groot cultuurhistorisch belang. Het zijn aaneenschakelingen van groene ruimten en dragende (water)structuren die vaak tot diep in (historische) binnensteden verbindingen vormen tussen de stedelijke omgeving en de landschappelijke omgeving. Denk bijvoorbeeld aan de steden in de IJsseldelta, het netwerk van Zuid-Hollandse waterwegen met ieder hun eigen identiteit of de beekdaalsystemen in Noord-Brabant.

Uiteraard klimaatbestendig en waterrobuust ingericht, maar ook als prettige omgevingen om door te fietsten, in te recreëren en te sporten of te ontspannen en tot rust te komen. Zo kan de groenblauwe structuur een veel belangrijkere rol gaan spelen in het leggen van nieuwe betekenisvolle verbindingen tussen landschappelijke gebieden en bebouwd gebied en het dooraderen van stedelijke regio’s.

De samenhang tussen topografische situatie

Floris van der Zee (1987) is architect en stedenbouwkundige. Sinds november 2015 is hij werkzaam bij bureau marco.broekman, waar hij onlangs in opdracht van de provincie Zuid-Holland de ‘Verkenning voor het stedelijk landschap en groen-blauwe structuren’ afrondde, met daarin het concept Landschapspark Zuidvleugel. Momenteel werkt hij aan een ontwerpend onderzoek naar klimaatadaptatie en erfgoedstructuren in Eindhoven en in de regio Hart van Holland aan een visie op de Natuurlijke Leefomgeving.

23


Metropool Forum 2018

Metropolitaan Park de Rotte Carol Hol, Marja de Bruyn & Damo Holt, Stichting Plezierrivier de Rotte De klimaatverandering brengt vraagstukken mee, die op lokaal niveau niet in samenhang kunnen worden aangepakt. Het zijn vraagstukken, die minstens op metropolitaan schaalniveau bekeken moeten worden. Zo komen kansen in het vizier, die ook lokaal tot oplossingen kunnen leiden. Deze aanpak bepleit de stichting Plezierrivier de Rotte voor de Rotte. De Rotte moet daarom als een Metropool Park op de mental map komen te staan. Naar een metropolitaan park Hoe kan de Rotte, en haar stroomgebied, in dit metropolitane spanningsveld tussen verstedelijking en landschap, tussen behoud en inspelen op de eerder genoemde vraagstukken, tussen de rijkdom aan separate initiatieven op lokaal niveau en het organiseren van samenhang haar “natuurlijke loop” blijven vinden? Wat is haar bestemming? Wij denken dat die ligt in de bewustwording dat de groenblauwe leefomgeving van Rotte en haar stroomgebied eigenlijk een metropolitaan park is dat op een hoger schaalniveau weer deel uitmaakt van de lange groene en blauwe structuren van het Landschapspark van de Zuidvleugel. De Rotte heeft de potentie om die lange structuren van buiten naar binnen, van bron tot dam, tot in de haarvaten van de binnenstad van Rotterdam naar binnen te brengen. De Rotte als metropolitaan park: een park dat zich niet alleen ruimtelijk als een geheel presenteert, maar zich ook programmatisch in de volle breedte (economisch, sociaal, cultureel, ecologisch) manifesteert. Dat concept biedt kansen en kan er voor zorgen dat ondernemende mensen en organisaties met hart voor en belang bij de Rotte gaan beseffen dat zij allen onderdeel zijn van een groter geheel. Het metropolitaan park de Rotte, waar metropolitane vraagstukken, zoals geschetst, ook echt beter kunnen worden aangepakt met zicht op oplossingen, die op lokaal niveau werken en tot nieuwe initiatieven leiden.

De Rotte is een lieflijk veenriviertje. Het slingert zich van bron tot dam door een afwisselend landschap. Het stroomt langs de gemeente Lansingerland en de gemeente Zuidplas en door het Noorden van Rotterdam tot in het Centrum van de stad. Wij willen dat bewoners en toeristen meer gebruik gaan maken van de vele kwaliteiten van het gehele stroomgebied van de Rotte. Daarom richten wij ons met onze partners op het positioneren en branden van de Rotte en haar omgeving als één gebied:. Wat is het geheel? Veel werk is inmiddels verricht. We kijken echter verder, ook al omdat de uitkomst van al dat goede werk nog steeds niet meer is dan de som der delen. Wat is “het geheel”? Die vraag beantwoorden heeft veel weg van een zoektocht. De vraagstukken, die het Metropoolforum op 18 mei 2018 over Nederland na 70 jaar wederopbouw aan de orde stelt, zien wij als een katalysator om over dit geheel na te denken. Het zijn indringende vraagstukken, die ook in kleiner verband, op het schaalniveau van de Rotte en haar stroomgebied, voor het bestaan van de mensen, die daar leven, uitermate relevant zijn: klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, sociaal-economische veranderingen, digitalisering. Daar wordt hier en daar al wat aan gedaan, maar wij denken dat er meer nodig is. M.a.w.: “het geheel” moet bijdragen aan het oplossen van die vraagstukken in het stroomgebied van de Rotte.

De stichting is een particulier initiatief van mensen, die hart hebben voor de Rotte. De stichting werkt nauw samen met ondernemers, particulieren, maatschappelijke organisaties en overheden. Het bestuur en werkteam van de stichting worden gevormd door: Marja de Bruyn, Mariëlle van de Berge, Ewoud Dekker, Carol Hol, Damo Holt en Erik Rovekamp

24


2. Stedelijke klimaatadaptie

In de huidige tenderuitvragen is het begrip 'klimaatadaptatie' niet meer weg te denken. Frank Vonk, AM Concepts

De pitch laat in een 4 tal concrete projecten zien hoe we als AM omgaan met het begrip klimaatadaptatie. Vaak komt het begrip terug in een uitvraag die door gemeenten worden gesteld, soms komt het vanuit de intrinsieke motivatie van het ontwikkelteam en ontwerpteam. De ontwerpbenadering van een project wordt anders als wordt nagedacht over de 'hygiĂŤne' van een ontwikkeling.

Ik ben Frank Vonk, Landschapsarchitect en conceptontwikkelaar bij AM. In het veld van gebiedsontwikkeling probeer ik de duurzame opgaven in de projecten van AM te agenderen en te verwezelijken. Thema's als gezonde verstedelijking, klimaatadaptatie, circulariteit worden steeds meer vertrekpunt bij ontwikkelingen.

25


Metropool Forum 2018

Stedelijke Klimaatadaptatie door Compartimentering van Dijkring 14 Albert van Hattum, lid van Vereniging Deltametropool Door klimaatsverandering wordt de Deltametropool van een aantal kanten bedreigd. Duidelijk is wel dat niet kan worden volstaan met de beleidsuitspraak; blijf thuis want vluchten kan niet meer!

Te noemen valt: • pieken en dalen in regenneerslag wat leidt tot droogte en teveel aan water, en tot hittestress.

en Stichtse Rijnlanden) verantwoordelijk voor de waterveiligheid. Klimaatsverandering en de onvoorspelbaarheid van de effecten daarvan vraagt om een compartimentering van het gebied binnen Dijkring 14. In Dijkring 14 liggen vele doorgaande Rijks- en Provinciale wegen en spoorbanen. En energie tracés (elektriciteitsmasten) met energie centrales. En ICT tracés. Te verwachten valt dat ook warmte pijpleidingen om inpassing vragen. Deze infrastructuur leent zich ook voor de gewenste compartimentering van Dijkring 14. Bij gepland onderhoud door Provincialeen Rijkswaterstaat, door ProRail, door Energiebedrijven en door Waterschappen en gemeenten zal verhoging moeten worden uitgevoerd en zullen onderdoorgangen van sluizen e.d. kunnen worden voorzien. In- en uitgangen van tunnels vragen om speciale maatregelen. Daar waar deze infrastructuur raakt en/of overgaat in stedelijk gebied zijn de steden aanzet om passende maatregelen te ontwikkelen en uit te voeren

• het uitdrogen van veen-weide gebieden met verdere bodemdaling als gevolg • pieken en dalen in de waterstand van Rijn en Maas. • Zeespiegelrijzing waardoor bij riviermondingen waterniveau problemen ontstaan. Door het opheffen van MinVROM en het verleggen van de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening van Rijk naar Provincies en Gemeenten ontstaan er planningsproblemen op het terrein van de Ecologische Hoofdstructuur, de energievoorziening, de ICT infrastructuur. Een groot deel van de Delta metropool ligt binnen Dijkring 14. Het gebied omringt door de Noordzee, Het Noordzeekanaal, het Amsterdam-Rijnkanaal, de Hollandse IJsel en Nieuwe Maas / Nieuwe Waterweg. Binnen dit gebied geldt een overstromingskans van 1:10.000 jaar. In dit gebied zijn 3 provincies, de 4 grote steden en vele middelgrote steden, en 5 waterschappen (Rijnland, Amstel Gooi en Vechtstreek, Delfland, Schieland en K’waart,

Er is nog geen kant en klaar ontwerp voor de compartimentering van Dijkring 14. In het gebied dat door Dijkring 14 wordt omsloten liggen onder meer de steden Haarlem, Amsterdam, Leiden, Den Haag, Delft, Rotterdam, Gouda en Utrecht west. Dit gebied wordt doorsneden door spoorwegen en autowegen en dijklichamen van kanalen en rivieren. 26


2. Stedelijke klimaatadaptie

Dijkring 14 moet worden gecompartimenteerd in ca 5 a 10 kleinere delen volgens natuurlijke begrenzingen van spoorwegen, autowegen en dijklichamen van kanalen en rivieren. Per stad moet worden onderzocht op welke wijze de waterveiligheid kan worden gegarandeerd. Speciale aandacht is nodig voor die locaties waar rijkswegen met tunnels onder andere civieltechnische werken worden doorgeleid. In Dijkring 14 zijn 5 Hoogheemraad/ Waterschappen bestuurlijk actief. Met de gemeenten zullen zij plannen moeten opstellen die uitvoerbaar zijn. De kwaliteit van deze aanpak wijkt niet af van de kwaliteit die vereist wordt bij de aanlag c.q. vergroten van spoorwegen en autowegen en de inpassing in bestaand woongebied. Wellicht dat we in Eindhoven een begin kunnen maken met de compartimentering.

27


Metropool Forum 2018

Slim stedelijke waterkringlopen sluiten Mattijs Hehenkamp, Movares Naar verwachting bestaat de wereldbevolking in 2030 uit 8,5 miljard mensen (UN, 2015) en leeft in 2050 gemiddeld 67% van de wereldbevolking in de steden (UN, 2012). In Europa is dat nu al het geval. De bevolkingsgroei en immigratie vindt voornamelijk plaats in steden (UN, 2012). Dit legt een enorme druk op de inrichting en leefbaarheid van diezelfde steden. De klimaatverandering dwingt ons naast deze demografische trend nog sterker maatregelen te treffen voor de leefbaarheid op de lange termijn. We moeten immers blijven zorgen voor droge voeten, droge straten en droge kelders. Maar klimaatverandering betreft niet alleen wateroverlast of overstromingen, ook droogte en hitte worden extremer. Dit gaat vaak gepaard met verslechtering van waterkwaliteit, toename van exoten, grotere stormschade of arbeidsuitval en zelfs sterfte. Daarmee heeft klimaatverandering ook betrekking op vergrijzing, sociale ongelijkheid, infrastructuur, fijnstof, afvalwaterzuivering, afvalinzameling en ook onze bestuursvormen. Het beleid ten aanzien van Smart Cities van de Europese Commissie is erop gericht oplossingen te integreren en koppelingen te zoeken tussen de sectoren energie, transport, water, afval en ICT (European Commission, 2015). Klimaatadaptatie zou een expliciet onderdeel hiervan uit moeten maken. Dit vraagt om synchronisatie van de agenda’s in projecten en participatie van bewoners. Dit zou kunnen leiden tot bijvoorbeeld het gebruik van informatie over gezonde routes om van a naar b te komen, door fijnstof en hitte op te nemen in routeringssoftware. Of duurzame recreatie in te zetten op nieuwe vaarroutes, snelle fietsverbindingen en een ontmoedigingsbeleid op zwaar transport.

moeten wij zuinig zijn op onze grondstoffen! Het gebruik van drinkwater in de stad is weliswaar een klein aandeel van de water footprint, maar gezond drinkwater is cruciaal voor de leefbaarheid. Technologie is geen belemmering om aan waterkringloopsluiting te doen, vaak is wetgeving en sociale perceptie dat wel. Afvalwater kan worden hergebruikt, maar dat ligt nog gevoelig. De technologie is echter al aanwezig om bijvoorbeeld het afvalwater van een brouwerij weer op te werken tot de kwaliteit van rein water. Deze technologie wordt gebruikt in de ruimtevaart. Het ‘imago’ of de (vermeende) publieke perceptie van de consument, weerhoudt bedrijven vooralsnog hiervan (Brouwer & Frijns, 2015). Bierbrouwer Heineken zet zich onder andere samen met Hoogheemraadschap van Rijnland in voor het sluiten van kringlopen via het platform Groene Cirkels. Binnen dat platform zijn ambities geformuleerd op de thema’s energie, water, grondstoffen, mobiliteit en leefomgeving. Heineken onderzoekt onder andere de mogelijkheid om fosfaat terug te winnen uit het afvalwater en te hergebruiken in de gerstproductie. Bijproducten en restproducten worden afgezet bij lokale ondernemers en agrariërs. Daarnaast zetten de partners van Groene Cirkels zich in voor het verbeteren van de leefomgeving en biodiversiteit. De kennis die wordt gebundeld komt op die manier ten dienste van iedereen, en dit kan ook kleinschalig in de stad.

Samenwerking en hergebruik Belangrijke onderwerpen voor de lange termijn agenda en integrale aanpak zijn drinkwatergebruik en hergebruik van grondstoffen, want ook in Nederland

Ook andere industrieën onderzoeken slimme combinaties. Afvalwater uit bijvoorbeeld papierindustrie of voedingsindustrie wordt 28


2. Stedelijke klimaatadaptie

op sommige plekken succesvol gebruikt om anaeroob te vergisten, eventueel in samenwerking met de zuivering van een waterschap, om vervolgens het geproduceerde biogas te gebruiken in plaats van aardgas. Een mooi voorbeeld is de oprichting van Waterstromen B.V. door waterschap Rijn en IJssel. Waterstromen is met onder andere Aviko een langlopende samenwerking aangegaan voor het verwerken van afvalwater en het produceren van biogas. Ook de herwinning van nutriënten is mogelijk, zodat een verdere sluiting van de kringloop mogelijk wordt. Papierfabriek InnovioPapers in Nijmegen gebruikt bijvoorbeeld nutriënten voor het zuiveringsproces. Samen met het waterschap is geïnvesteerd in een pijpverbinding, waarmee mineraalrijk water van de RWZI naar de papierfabriek wordt gebracht. Zo is ook FrieslandCampina bezig met vergisting van mest van eigen veehouders, zodat de kringloop verder kan worden gesloten.

bevatten, waardoor het halfproduct niet aan de Warenwet voldeed en niet verder mocht worden ontwikkeld. Kennelijk vormen in dat geval politiek en wetgeving blokkades voor verdere ontwikkeling en raffinage. Zou een overheid zich moeten inzetten voor het principe ‘’afval is geen afval”? Iedereen zou in de toekomst breder kunnen kijken en op zoek kunnen gaan naar samenwerking tussen publieke en private instellingen om hergebruik en verwaarding van stoffen te onderzoeken en mogelijk te maken. Ons collectieve DNA is gebaseerd op water en klimaat Samenwerking betreft niet alleen bedrijven, maar ook participatie van bewoners. Voor een integraal ontwerp van onze steden is het noodzakelijk dat water en klimaat weer onderdeel wordt van het DNA van de Nederlander (Hehenkamp & Haan, 2018). Educatie en voorlichting van burgers, bedrijven en overheids- en niet-overheidsinstanties moeten daaraan bijdragen. Initiatieven worden al ontplooit, zo heeft Hoogheemraadschap van Delfland een lespakket gelanceerd voor de basisschool om leerlingen te leren wat ze zelf kunnen doen aan klimaatverandering (www.waterklimaatles.nl). Naast educatie moeten overheden lokale en kleinschalige initiatieven ten aanzien van klimaat en leefbaarheid maximaal ondersteuning verlenen. Koester de initiatieven van burgers, en neem initiatief waar dit ontbreekt. Dit houdt in dat overheden intern goed moeten kijken welke drempels ze zelf kunnen verlagen op het gebied van financiering en projectaansturing. Op deze wijze kan het streven naar een klimaatbestendige watersamenleving wortelen in ons collectieve bewustzijn en zo verzekerd zijn van voldoende aandacht op de lange termijn. Alleen dan kunnen burgers ook echt en optimaal participeren in de ontwikkelingen van hun stad of dorp. Klimaatadaptatie doet een overheid niet alleen, maar samen met burgers. Een omgevingsvisie maken we samen en zo zorgen we ervoor dat Nederland echt leeft met water en met een veranderend klimaat.

Mooi voorbeeld van hergebruik van water is de productie van gietwater afkomstig van de Suikerunie voor het glastuinbouwgebied Nieuw-Prinsenland in Dinteloord (Zuurbier, et al., 2017). De suikerbieten worden in het najaar gewonnen, en het gezuiverde afvalwater van de suikerfabriek wordt omgezet in gietwater en ondergronds opgeslagen in een puttenveld. De 200 tuinders in het kassengebied ernaast kunnen het water gebruiken als aanvulling op de reguliere watervoorziening, vaak als deze door droogte tekort schiet. Uit de businesscase bleek dat dit systeem goedkoper is dan het grootschalig aanleggen van voorraadbassins. Het principe van ondergrondse opslag van overtollig water kan ook worden toegepast als stedelijk waterbuffer in steden die kampen met hittestress en droogte. Een voorbeeld waar wetgeving beperkend is in het sluiten van kringlopen, is het maken van bio-cosmetics (Hehenkamp, et al., 2018). Het is technologisch mogelijk cosmetica te maken van algen. In een pilot met algen uit baggerputten bleek dat die nog teveel afvalstoffen zoals zware metalen 29


Metropool Forum 2018

30


Metropool Forum 2018

3. Circulaire regio’s gebruik een grote CO2footprint kent en we in toenemende mate een tekort aan grondstoffen hebben. De ontwikkeling van hanteerbare en efficiënte grondstofstromen vraagt om een aanpak die een huishouden, maar ook een gemeente overstijgt.

Een circulaire economie streeft ernaar om financieel, arbeids, menselijk, sociaal of natuurlijk kapitaal te hergebruiken. Dit om een continue stroom van goederen en diensten te kunnen garanderen. ‘Wij Maken NL’ Schaduwminister Jeanet van Antwerpen ziet grote kansen voor Nederland in de circulaire economie en pleit voor een holistisch deltaplan. Vooral op het gebied van de kringloop van grondstoffen is in Nederland nog een grote ontwikkeling te maken. Veel van wat we maken en gebruiken is gemaakt om weg te gooien en belandt hooguit als brandstof voor de vuilverbrandingsoven. Dat terwijl we in toenemende mate te maken hebben met vervuiling van onze planeet, eenmalig

Maar wat is voor welke kringloop een goede schaal? Welke vernieuwende concepten en praktijkvoorbeelden passen in zo’n plan en wat kunnen we daaruit leren voor de toekomst? Hoe vertaalt een deltaplan voor circulaire economie zich ruimtelijk? Welke disciplines en (nieuwe) actoren zijn er idealiter bij zo’n plan betrokken?

31


Metropool Forum 2018

Strategic Regional Design for the Spatial Integration of the Circular Economy Transition Alexander Wandl and Verena Balz, TU Delft Department of Urbanism The TU Delft Department of Urbanism has a rich and long tradition in training urbanisms students in strategic regional design and planning. This year’s edition of the Research and Design Studio Spatial Strategies for the Global Metropolis focused on the Amsterdam Metropolitan Area and the development of spatial visions and strategies for a growing region towards a more circular economy (CE). Economic growth and the depletion of natural resources are interrelated developments, because the dominant process underlying growth is a linear one, which converts resources into waste. During this process, that stretches from mining, to producing and consuming, and then disposing, capital is removed from the natural environment and the value of natural resources is reduced. It is only since recently that the negative environmental effects of uninhibited, linear economic growth have caught public attention. Awareness is fostered by emblematic development such as the pollution of oceans by plastic. Awareness is also fostered by the growing recognition that our linear way of producing, consuming and disposing is economically unfeasible.

following and supporting this trend with dedicated strategies. Those strategies tend to focus specifically on the what and who should act. The where and how and specifically the question how the spatial organisation of a circular or regenerative region may look like has not arrived in the public discourse, yet. The 2017 - 2018 edition of Spatial strategies for a Global Metropolis was related to the ongoing Horizon 2020 research project Resource Management in Peri-urban Areas: Going Beyond Urban Metabolism (REPAiR), funded by the European Union under the Horizon 2020 framework. REPAiR, led by the Department of Urbanism, is a collaboration of 18 international partner organisations with the aim to develop tools and methods for decision support for regional decision makers in order to facilitate the transition towards a CE in a spatially integrated way.

Cites with their hunger for resources are driving engines in a linear economy. However, it is also in cities, particularly growing ones, where critique on a linear economy accumulates and where there is experimentation with new, more circular economic models. Civil actors and consumers express their concerns and engage. Companies see in the transition to a circular economy opportunities for innovation, new exportable production techniques and business models, while reducing dependency on imports. City governments and their administrations are

The Department of Urbanism is, through the integration of research projects and education like above described, increasing the societal impact of its activities and relevance for planning an design practice.

32


3. Circulaire regio’s

Student projects:

The studio was coordinated by Dr. Lei Qu and Ir. Verena Balz, both members of the section Spatial Planning & Strategy. The cooperation with REPAiR was coordinated by DI Alexander Wandl, MSc member of the section Environmental Modelling and scientific coordinator of REPAiR.

o AMA, The Food Connoisseur (Wouter ter Heijden, Bhavya Bathena, DĂłra Hegyi, Zonghao Wei) o Food Island: Creating a Resilient Food System for the AMA (Ranee Leung, Franka van Marrewijk, Cristian Rodriguez Salcedo, Yixiao Zhou and Charlotte von Meijenfeldt)

The sessions presents, after a short introduction, four strategic spatial strategies for the spatial development of the Amsterdam Metropolitan Area, developed by urbanism students of the faculty of Architecture and the Built Environment at TU Delft

o The Agronomic Renaissance (Sebastien Reinink, Gayatri Mujumdar, Gabriela Waldherr, Chang Liu and Wanting Meng) o Float to circularity: connecting human needs with the material flows in the AMA (Diego Moya, Mae-Ling Stuyt, Anna Klimczak, Leyden Durand, Hu Qiyao)

33


Metropool Forum 2018

AMA, The Food Connoisseur Bhavya Bathena, DĂłra Hegyi, Wouter ter Heijden & Zonghao Wei, TU Delft With the concept of the centipede and food hubs, this project tackles the land competition of food production and housing development in the AMA region with the expected rise in population and an aim for a circular food cycle. The concept functions as a hybrid transition zone with intermediate nodes focusing on flows of food sector.

AMA is one of the key players in helping Netherlands to be the world’s second highest exporter of food, supported by its ports and food processing industries. Now AMA has intended to develop 250,000 housing in the region and on the other hand it is aiming to be the role model of circular economy by 2040. With the increase in population there is an increase in demand for food. However, consumer trends show that the demand for local food products are on rise. These statistics reflect on the competition for land for both housing and food sector. While the current food system is linear, there is an urgent need to shift into circular food cycle, by reuse and recycle of waste products within the food cycle. These complex challenges are dealt in holistic outlook of cross connecting scales of global, regional, local and interconnecting flows. These three scales have different emphasis on social, economic and spatial aspects. Based on these scenarios, the urban development is relocated on less productive lands, densification and transformation of existing peats landscapes. The productive

lands being utilized for solely agricultural purposes. Translating these land use changes spatially a hybrid transition zone is formed with intermediate nodes focusing on flows of food sector. This zone is interpreted as centipede with hubs across the whole region connected by infrastructure. These hubs are key anchors with selective pilot projects based on the functions and requirements surrounding it. Together they work as a synergy of interlinking different scales and flows of food cycle in the region. The urban expansions in the region however have integrated farming activities for awareness and social purposes. The new food cycle shall hence support the futuristic growth and demand in the region with possible intermediate shifts.

34


3. Circulaire regio’s

overview of the intervention and project of the AMA food connoisseur

The team consists of four international MSc Urbanism student of the TU Delft, Faculty of Architecture and Built Environment. This project has been done for the course R&D Studio: Spatial strategies for the Global Metropolis related to the ongoing Horizon 2020 research project Research Management in Peri urban Areas: Going beyond urban Metabolism (REPAiR); under the guidance of Ir. Alexander Wandl, Ir. Remon Rooij and Ir. Hamed Khosravi. 35


Metropool Forum 2018

Food Island: Creating a Resilient Food System for the AMA Ranee Leung, Franka van Marrewijk, Cristian Rodriguez Salcedo, Yixiao Zhou and Charlotte von Meijenfeldt, TU Delft Food island encourages a thriving circular economy in the AMA that is resilient and sustainable. This project envisions a decentralized system that contains a dense network of diverse and independent stakeholders with localized projects. In addition, through the creation of more transparency through integrated and multi-scaled design solutions, this will increase awareness and promote healthy and sustainable practices within the system. order to be more sustainable, the food system not only needs to become more efficient with resources (circular economy) but also adaptable towards future change (resilience). A resilient food system has the ability to survive, adapt and flourish despite shocks and stresses that it may be exposed to. It is important to note that the current food system in the Amsterdam Metropolitan Area cannot be regarded as resilient based on a multitude of aspects.

The Netherlands is a competitive participant within the global food sector. It is the world’s second largest exporter of agri-food products, a leader in innovative food technology and is renowned for its’ highly productive agricultural sector. The Dutch agrifood sector covers about 65% of country’s land surface and accounts for an important share of the Netherlands’ GDP and about ten percent of overall employment (Vries, 2015). Evidently, the Amsterdam Metropolitan Area (AMA) is also a key player within this sector. It encompasses Schiphol Airport, the fourth largest European airport and the Amsterdam harbour, the largest seaport in Europe. However, the intensive production in the agrofood sector has caused significant degradation to the land and is also the main contributor in the depletion of non-renewable resources (The Stockholm Resilience Centre & CSIRO, 2009).

Our initial starting point was to not only identify centralized physical facilities but also a concentration of powerful organizations in the industry. In the past, agricultural organisations, national government and knowledge institutes jointly determined Dutch agricultural policy. Presently, nonagricultural players (seed companies, the food processing industry, traders and supermarkets), consumers, NGOs and international organisations also play an important role (Vries, 2015). The current Dutch food industry and retail sector are controlled and dominated by a small handful of purchasing companies. This can be seen as a pressing issue due to the fact that these companies manage imported and produced local food which is then sold to the general population at set prices. Second, the retail market is saturated with supermarkets which also limits the range and variety of retail. At the same time, a similar situation is occurring with the treatment of food waste. Within the region, there is a set of homogeneous options to deal with waste, a centralized system of

There is a growing awareness that the global food system faces difficult challenges. One of the most significant global phenomenons that nations are facing is climate change. In order to combat climate change, sustainable goals have been set up by private, public and non-profit organizations to strategize international, regional and local scaled projects. At the same time, the AMA also wants to transition into a circular economy to become more sustainable (Jonkhoff, 2012). In recent years, the region has been implementing initiatives to improve the use of resources and reduce the ecological footprint of agricultural activities. However, in 36


3. Circulaire regio’s

infrastructure and material flows. Key to Food Island’s spatial strategies is the integration of efficient and diverse infrastructure for the sustainable growth of a region while considering environmental, social and economic issues. Our final vision for the food system is integrative and collaborative. Three zoom in areas (Seed Valley, Amsterdam City and Schiphol Area) were chosen within the AMA in order to show spatially how this dense and connective system works on a smaller and more local scale. These ‘zoomins’ highlight the areas that are a key factor within the regional vision and showcase the combination of our strategies, stakeholders and flows the best. A series of policies, phasing strategies and timeline propose these implementations.

waste management facilities and a limited set of connections from waste to production. To elaborate, the organic waste which is produced by different actors throughout the food chain is usually mixed with other types of waste and is then incinerated by either of the two major industries in the region. Due to the lack of separation of waste during the end of life cycle, other sustainable waste management solutions are lacking at the local and regional scale. The vulnerabilities and dependencies highlighted within the food chain (from production to disposal) can have large negative spatial implications. If one of these centralized systems were to collapse or is unable to perform, the entire system is in danger of collapsing. Thus, our proposal is to improve the resiliency of the food system in order to strive towards a more sustainable circular economy.

Societal and Scientific Relevance The main driver of the project is to encourage the region to continue thriving as a key player within the food industry while pursuing this in a more resilient and sustainable way. Our future vision includes options and solutions for all and enable people to advance socially and economically. Within our project, we are exploring, explaining and demonstrating the relevance of resilience in the circular economy and showcase different ways to improve it. Although the basis of our project is highly theoretical, other research can draw upon this foundation and continue to build upon a database with key aspects of resilience, circular economy and sustainability. This helps not only governing bodies, but also private and non-profit organizations in effectively developing sustainable goals. Secondly, our project has a large political message in conveying government regulations and coordination. By implementing scenario planning within our project and by working with tool such as weather mapping, it allowed us to dive into specific problems and opportunities. The structured way of working within our project and therefore large exchangeability factor of researching can be easily adapted and enhanced in order to serve other scientific research.

From establishing our problem statement, we posed the research question: How can the food system become more resilient in the AMA to promote a sustainable circular economy? In our research, scenario planning and weather mapping were used to showcase and locate feasible opportunities for our goals and strategies within the AMA. Through a series of analysis and strategies, we envision a more resilient food cycle by means of a decentralized, diversified and connected system. A significant portion of the AMA region’s prosperity and growth is directly related to the dependency of non-renewable resources to foster the agro-food industry. Consuming large amounts of energy is contributed by the production of goods to the end of life. The AMA is also disproportionately focused on the City of Amsterdam for the reliance of economic generation, employment and global attention. There needs to be a broader focus that requires efficient and planning of the whole region and not just for a single city. The long term sustainability of the whole region requires an analysis of land use, protection of farmland, knowledge of city expansion and population growth,

All the authors listed are master’s students studying Urbanism at TU Delft. Ranee Leung (Toronto, Canada) , Franka van Marrewijk (Delft, Netherlands), Cristian Rodríguez Salcedo (Chile), Yixiao Zhou (Beijing, China) and Charlotte von Meijenfeldt (Netherlands) 37


Metropool Forum 2018

the Agronomic Renaissance Sebastien Reinink & Gayatri Mujumdar, TU Delft The main proposal the project ‘the agronomic renaissance’ makes is a reformation of the Dutch agrifood sector in the Amsterdam Metropolitan Area into a more local and circular form, which ultimately contributes directly to social, environmental and economic sustainability. The project is part of the TU Delft urbanism studio 'spatial strategies for the global metropolis' with this year's main subject 'circular economy' society and their relation is beneficial (Geissdoerfer et al., 2016: 767). Following this reasoning, the circular economy should not be a goal of itself, it should be a tool to reach other societal goals.

The circular economy is the foundation of the project ‘the agronomic renaissance’. Every decision taken is carefully assessed in the context of the circular economy theory. By for example linking the flows of fertilizer production and agricultural land-use in peatlands to paludiculture and azolla production for use as fertilizer, the project makes sure that local potentials get a regional synergy. Other concepts of the circular economy like re-using waste flows and extracting nutrients from used resources also play a big role in the project. The scientific relevance of making use of circular economy in the food sector is that the food sector actually touches upon all facets of the circular economy. It is connected to waste, nutrients, water, heat and energy. A successful circular system in the food sector can contribute largely to success in other flows. By using the theoretical concept in a regional planning project, the circular economy also becomes spatially explicit, which contributes to the actual realisation of the circular economy.

With the project, we tried to close the loops by looking at what was necessary in the food sector and the societal reality of the AMA. Through research we discovered that, while the circular economy is not the main answer to these challenges, the circular economy does play a facilitating role for change. According to us, because circularity is deemed necessary for a sustainable society, the transition to this circularity has to be used for multiple challenges. The loops were closed by reforming the food sector to a more local one, which makes profound use of circular flows in its production, processing and consummation. With the paludiculture solution for peatlands, we introduced a new way of usage of peatlands. Alternative protein sources like azolla and duckweed will most likely eventually be allowed for human consumption. Another application of paludiculture is the production of natural fertilizers which subtracts nitrogen from the air and also captures phosphor from polluted grounds. By syncing the paludiculture in the Zaanstreek with the Flevoland agricultural production grounds we create a synergy that

However, this project is about more than only the circular economy. The circular economy is used as a tool to reach other social, environmental and economic goals. Like Geissdoerfer et al. state in their paper ‘the circular economy: towards a new sustainability paradigm’, the circular economy is a condition for a sustainable 38


3. Circulaire regio’s

who are we? Planners and designers that are not part of the enormous revenues made in the business, that do not know anything about farming, that analyse the sector top-down. Maybe we are not part of the sector and we do not know how the sector in its entirety works, but we do know that there are imbalances that eventually will be unsustainable in terms of social, environmental and economic development. It is our role as planners to give a perspective to the sector which accounts for the societal challenges in a fairer sense.

mutually benefits from one another. In the social dimension we tried to counter the bad effects of socio-spatial polarization by introducing opportunities in the locality of those affected. Low to middle educated social groups can profit from the created job opportunities in the reformed circular agricultural sector, while also get an opportunity to better their food lifestyles towards a healthier and more ecological form. The water, waste, energy, food, organic, fodder and CO2 circulation loops synergies are closed locally, on farmer’s businesses. This means that re-extracted products can immediately be re-used in the farmer’s business or the direct locality. This is what circular economy means for us, a local closure of loops and products that can be re-introduced without making a lot of miles in a centralised system.

However, urbanism projects are often ethically noble and normative, the implementation mostly is a more grey area. And this grey area is where we had to make choices between economy/ equality, knowledge and services or manufacturing and farming. Questions like ‘how can we reform the food sector without serious economic effects?’ were hard to answer and we feel like there are still numerous uncertainties in our eventual implementation. But what we think is strong about the project is that it shows a new indigenous way to organise the food sector, while staying at the forefront of innovation and being economically viable.

The food sector is becoming a harsh sector to farmers. Due to food scandals the sector is seen as treacherous. The power is unfairly distributed due to strong institutional imbalances. These institutional imbalances are hard to change, that is why a reform is deemed necessary by us. But

Sebastien Reinink is an Dutch urbanism student at the TU Delft faculty of Architecture. He lives for connecting social progress to sustainable measures and is completing his Master of Science in Urbanism Gayatri Mujumdar is an urbanism student at the TU Delft faculty of Architecture. She is originally from India, and currently completing her Master of Science in Delft 39


Metropool Forum 2018

Stedelijk activisme gevraagd Hermen Jansen, VenhoevenCS Transities gaan bijna altijd over directe kosten (investeringen, ongemak of bijvoorbeeld verlelijking) waar voor de individuele burger of bedrijfsdirectie op zijn best indirecte baten tegenover staan; i.e. het algemeen belang, de lange termijn en/of onzekere opbrengsten. De ervaring met duurzame energie de afgelopen jaren leert dat het manipuleren van deze ongunstige kosten baten verhouding door overheden noodzakelijk is om significante daadkracht te bewerkstelligen. beton en cementcentrale die draait op waterstof van nabijgelegen waterstofmolens en uit afval onttrokken toeslagmateriaal als grindvervanging is technisch prima uit te werken. Wanneer alleen al een partij als Rijkswaterstaat de rol van launching customer op zich wil nemen door middel van een meerjarige garantie voor afname van CO2 neutraal beton kan de markt aan het werk gezet worden. Initiële meerkosten kunnen onder de post uitstootreductie van dit kabinet gedekt worden. Ook gemeenten die zitten met een woningbouwopgave van ettelijke duizenden woningen moeten zich realiseren dat het sturen op lokale productie van koolstofneutraal beton een integrale oplossing biedt voor zowel ‘Parijs’, de versterking van werklandschappen en circulaire regio's.

Het eerste subsidieloze windpark op zee laat daarbij zien dat dit prima een impuls kan zijn en geen bodemloze subsidieput. Bij veel van de transities waar we voor staan in Nederland is het dan ook zaak om (semi)overheden op alle niveaus te wijzen op de mogelijkheden die hen ter beschikking staan om verandering teweeg te brengen. Het is in Nederland normaal dat de infrastructuren en voorzieningen die van nationaal systeembelang zijn onder een vorm van controle door de overheid staan. Vaststelling van wat deze kritieke bouwstenen zijn geeft overheden het mandaat om ingrijpen te verantwoorden. In dat kader is het essentieel om te evalueren wat binnen onze huidige systeem overduidelijk niet volhoudbaar is terwijl de output onmiskenbaar nodig zal blijven om onze samenleving en economie draaiende te houden. In het onderstaande volgen drie verschillende voorbeelden die als dergelijke bouwstenen beschouwd kunnen worden.

Met een Nederlandse zonne energiemarkt die het afgelopen jaar al groter was dan die van Duitsland hebben we naast beton ook te maken met grote hoeveelheden zeldzame (i.e. moeilijk te winnen) grondstoffen. Technologie voor duurzame energieopwekking, distributie en –opslag zal de komende decennia alleen maar belangrijker worden, wat de hierin verwerkte aardmetalen en andere zeldzame grondstoffen des te belangrijker maakt. Is het dan ook niet vanzelfsprekend dat er een belang is voor de Nederlandse samenleving om over een infrastructuur te beschikken waarin enerzijds hoogwaardige energie technologie geproduceerd wordt en anderzijds waardevolle grondstoffen uit

De verstedelijkingsopgave betekent dat er onnoemelijk veel gebouwd gaat worden. Het materiaal beton is in zijn huidige vorm een even evident als problematisch ingrediënt van die bouwopgave. Vervanging door (recyclebaar) staal of (koolstofneutraal) hout is theoretisch wellicht mogelijk, maar eliminatie ervan is in de Nederlandse bouwtraditie vrijwel ondenkbaar. Een disruptie is dan ook nodig om de problemen die aan beton kleven uit te bannen. Een 40


3. Circulaire regio’s

om oudere werknemers met relevante ervaring te stimuleren om langer werkzaam te blijven en/of een bijdrage te leveren aan de opleiding van jonge vakmensen. Het integraal nadenken over wonen in combinatie met de lokale maakindustrie, zorg voor oudere werknemers, gezondheid, onderwijs en klimaatadaptatie zou dan ook de basis moeten zijn van iedere tender voor stedelijke gebiedsontwikkeling. De financiële en maatschappelijke waarde die daarmee gerealiseerd kan worden is vele malen groter dan wat een grondbod gemeentes binnen de reguliere uitvragen aan directe baten oplevert.

afgeschreven producten gemijnd kunnen worden? Daar komt nog bij dat de giftige outsourcing van de recycling van ons ‘afval’ in derdewereldlanden absoluut onvolhoudbaar is. Elke wethouder in Nederland zal staan te springen om een grootschalige industriële demontage en recycling hub van de zonnepanelen en windmolens die al binnen 15 jaar weer retour komen. Een deltaplan circulariteit, inclusief een ruimtelijke uitwerking daarvan, zou dan ook integraal moeten worden meegenomen in de NOVI of op zijn minst in de omgevingsvisies van de metropoolregio gemeenten. Het derde en laatste voorbeeld dat ik zou willen inbrengen is er één die regelmatig uitgebreid in de kranten staat; de kenniseconomie. Er zijn tienduizenden gediplomeerde elektriciens, loodgieters en ander vakmensen mensen nodig wil de energietransitie kans van slagen hebben. Het onderwijs en bedrijfsleven rondom deze sector is dan ook onmiskenbeer van systeembelang. Het is op tal van plaatsen in de wereld volledig geaccepteerd dat de overheid jongeren probeert te verleiden een opleiding in een bepaald werkveld te vinden via baangaranties, maar ook via bijvoorbeeld voorkeursbehandelingen in woonbeleid. Bovendien zou het met onze vergrijzende samenleving vanzelfsprekend moeten zijn

Met name de grote steden moeten zich realiseren dat ze dusdanig populair zijn dat ze de positie hebben om hun burgers te forceren om bepaalde kosten op de koop toe te nemen bij de keuze voor het leven in een stad. Een gemeentelijke belasting op de verkoop van niet biologisch vlees? Nieuwbouw resoluut zonder aardgas? Parkeernorm 0 binnen een kilometer van ieder station? Een activistische overheid die met een sector overstijgende aanpak het aandurft om te experimenteren met de middelen die zij tot haar beschikking heeft is wat we nodig hebben om de transities aan de praat te krijgen.

Hermen Jansen heeft in zijn positie als architect en ontwerper directe ervaring op kunnen doen met de realisatie van energieneutrale gebouwen en de ontwikkeling van duurzame producten. Hij heeft bovendien in binnen- en buitenland onderzoek gedaan naar het grondstoffenmetabolisme van steden en de invloed van de energietransitie op het landschap.

41


Metropool Forum 2018

Float to circularity: connecting human needs with the material flows in the AMA Diego Moya, Mae-Ling Stuyt, Anna Klimczak, Leyden Durand & Hu Qiyao, TU Delft The Amsterdam Metropolitan Area (AMA) has proposed a transition from its current linear economic model to a circular one (Sustainable Amsterdam, 2015). The urban project that we propose seeks to connect communities and material chains from an integrated approach, social and economical. The project is based on the strategic incorporation of the students through the region as a pioneer group for sustainable, economic and social development. society to participate and develop towards a socially and environmentally sustainable environment. At the same time, we can ensure a place for this vulnerable group in the city to preserve talent in the region and in parallel reduce societal problems as gentrification and segregation. There is a lot of job opportunity in the AMA, this group could present a great potential to diversify certain areas socially and implement sustainable projects, for example circular economy related, as this group is in general relatively flexible and open for innovative ideas. While on the other hand, they can contribute to the creation of ‘new cycles’ linked to the circular economy, involving local communities throughout participative processes. This way, protecting the social capital, to ensure knowledge exchange, participation, connect stakeholders, ensure sustainable and innovative developments in the area and ultimately to make the transition to a sustainable city and community. Although we design for a particular profile, we keep in mind that our aim is social diversity. We have deducted from the preferences and needs of the evolving profile of students several themes of principles for intervention. Namely, the more territorial, according to vacancy and housing prices, quality and suitability of housing and environment, public transportation and proximity to services and jobs. The more social, addressing the need for diverse social communities and possibility to create social

As a part of the future envision of Circular Economy implementation in the AMA we outline a spatial proposal that seeks the integration between material flows and human needs. We believe that to achieve a circular economy model, social inclusion at local level is also indispensable. In this regard, our question is how can we create a synergy (intended product) between circular economy with social participation (method) in order to achieve economic growth and a healthy and social sustainability in the AMA region (goal)? In order to address our research question, we consider the ‘floating population’ as one of the most important social phenomena occurring in the region. Where the biggest flows of people are inside and towards Amsterdam city. This phenomena acts as a cycle of influence and create pressure over the urban and the social structures of the city. A part of this pressure can be seen in the domestic migration in the Netherlands to the AMA. We have divided the floating population into two major groups: external migration and internal migration. The external migration is associated with a more ‘temporary’ kind of migration where tourists, expats and students play a significant role in terms of human flows. We have chosen students as the target group of our vision. As they have an evolving profile, they graduate, become workers and start families. This group can work as frontrunners for innovation, to inspire and spark 42


3. Circulaire regio’s

networks. Lastly, the material, according to the aspects of Circular Economy, focussing on construction material flows, organic material flows and in particular the creation of jobs and the flow of knowledge and opportunity.

time, these places can be used to reuse, (up-) recycle and refurbish products, organic material and exchange time. In general the with these projects the sharing economy will be encouraged, connecting community with material flows.

By mapping and overlaying where all these factors or principles come together, we developed a strategy based on a simple metaphor of acupuncture points. Punctual interventions leave space for social adaptation but also change local social conditions in a non-violent way. We cannot stop the flows of floating population, however we can make sure, that by controlled accommodation we can improve local conditions to create synergies. At the same time, smaller punctual intervention allows us to connect social sustainability with circular economy.

We consider the integration of different stakeholders during the process of implementation of our strategy. This involvement is something fundamental for accomplishing our goal. We expect that all the ready policy framework would be ready to start implementing in 2020. However, The project can already start now by organising temporary events, festivals or meeting on the areas, having on aim introducing main project ideas, localise communities, understand needs to implement changes in most efficient way. After finishing policies we can start implementing physical changes. Firstly places for start-ups and self-employment, then adding to this housing which supposed to work simultaneously. On prepared basis we would introduced food circles, and on it bio-waste circles. We need to highlight that because of reusing in the projects vacant buildings, if these ones do not introducing new ones, after 25 year strategy should be reconsidered. We also hope that after 25 years our idea would adapt in a way that start-ups and self-employment would transform into more diverse and strong companies hiring local people and working widely in circular economy initiatives.

As a part of our Vision we have defined a strategy for the AMA testing 3 concrete areas in the Region through our Projects and principles: Zaandam, Amsterdam Arena and Almere. These projects together aim to firstly, reuse vacant land and buildings, to densify and diversify neighbourhoods by introducing housing, flexible spaces and creative labs. Secondly, to exchange knowledge and awareness by connecting stakeholders in the community and creating opportunities and places for them to interact. For example by creating festivals, workshops and creative labs, where different people can come and work together. At the same

Diego Moya. Architect from Universidad de Santiago. MSc in Urbanism student at TU Delft. Mae-Ling Stuyt. Bachelor in Architecture at TU Delft. MSc in Urbanism student at TU Delft. Anna Klimczak. Bachelor in Architecture at Wroclaw University of Technology. MSc in Urbanism student at TU Delft. Leyden Durand. Architect from Politecnico di Torino. MSc in Urbanism student at TU Delft. Hu Qiyao. Architect from University of . MSc in Urbanism student at TU Delft.

43


Metropool Forum 2018

The Circular Challenge Of ‘Refurbished’ Occupied Housing Dr. Fred C. Sanders, TU Delft Circular building leads to a different way of thinking and building. BPD development is experimenting with 19 owner-occupied houses on the Zeeburgereiland, to use as many refurbished materials in cooperation with the coming housing owners, so far these are available at the existing materials depots. It is a pilot project because buyers do not know the possibilities sufficiently and do not yet expect the option from a developer. It is interest-ing how buyers deal with this offer and what we learn from this to stimulate this development nationwide (Sanders and Van Timmeren, 2018) sharply due to affordability. For the energy transition, it is therefore im-portant that new occupied housing is made circular on short notice. Every year, an average of 15,000 dwellings are demolished, what should make it practically possible to re-use building materials 'refurbished' on large scale. Assuming a new construction of 60,000 to 80,000 homes on an annual basis and 60% reusability of building ma-terial from demolished homes, this involves approximately 20% reuse at home level.

The current practice of circular construction mainly focuses on the demountable construction of new buildings, so that when demolishing materials at the end of life cycle materials can be reused. Approaching buildings consist-ing of dismountable parts takes advantage of the building technique of the sixties of the last century, dominated by the ideas of John Habraken (Habraken, 1961). The demon tentative option implicitly implies that new build-ings are built from sustainable materials, which can be stimulated by allowing suppliers to be and remain the materials owner, coupled with lease constructions as introduced by the architect Thomas Rau (Rau and Oberhu-ber, 2017). Quality certificates such as Breeam are linked to this approach. The approach has a direct influence on the selection of materials for construction and thus stimulates sustainable materials development. However, the circular reuse of building materials, other than with the use of refurbished building materials (Lansink and De Vries-in't Veld, 2010) will only take place in the final demolition, over 50 to 200 years after now.

Matching buyers and developers for the 'refurbished' housing For a breakthrough in the use of 'refurbished' building materials in the construction of new homes, it is necessary that the circular match between housing buyers and developers be made, logically taking into account the wishes of buyers, future use and developments in construction technology. For housing buyers this means more than making choices out of the total supply of new houses built. The choice for a 'refurbished' circular home affects their way of life too, because the use of old 'refurbished' materials implicitly influences the atmosphere of the home and their furnishing, which can determine personal performance and thus the interaction with others, neighbours and acquaintances. Nevertheless, there seems to be a latent demand among buyers, given the inter-est in thirties architecture styles and 'vintage' interiors over the past years The range of 'refurbished' new homes is,

The first development for refurbished residential construction mainly took place in the rental sector, due to the re-characterizing nature of most of the social housing stock. For the coming years, its the expected development that residential properties will mainly be built, because of consumer demands and because the housing construction of housing corporations has fallen 44


3. Circulaire regio’s

of the number and types of circular citizens' initia-tives of 2017 in the cities of Rotterdam and Amsterdam shows that citizens and professionals also learn from group processes and that green developments promote the motivation to invest sustainably (Sanders and Van Timmeren, 2017).

however, minimally probable because this kind of housing is new to consumers and developers and municipalities avoid every potential risk of delays in their building production. The active collection of demolished building materials on a large scale is therefore also postponed. In recent years, many existing depots have been closed due to a lack of interest. With this, the essential opportunity to give circular construction a boost in the short term is shifted to the future. Not only the rental sector, but also the owner-occupied sector is acting insufficiently in this.

Research need for the 'refurbished' housing For a breakthrough in circular 'refurbished' building on the short-term, experience projects are needed to which research is also linked so that the results can be published, popular and scientifically accessible to the citizen and the professional. The Livinglab methodology is extremely suitable for this, because this method has been developed to bring citizens and professionals into dialogue, so that choice behaviour, motivations and the underlying arguments become available and clear. Case studies are required for this, which is in line with the scale of this project from BPD as mentioned. However, it is desirable that the research can contain several pilot locations. In the Netherlands, the construction of a million homes will be prepared for the coming decades, mainly in the five regional cities of Amsterdam, Rotterdam, The Hague, Utrecht and Eindhoven. These municipalities should be the preferred point of contact for such pilot projects. The 'The City of the Future' program, which also includes the Delta Metropolis Association, can provide a good basis for this. But other municipalities and, of course, develop-ers and all other participants in the construction sector may also feel themselves attracted. It is the joint chal-lenge to give progress and prosperity to the realization of the 'refurbished' circular housing construction on the short-term.

Practice shows that such a 'stalemate' between buyers and producers can only be broken in practice. Profes-sionals and consumers therefore have to build up experience and teach municipalities how to give the right envi-ronmental conditions. Consumers act on a much smaller scale and with a shorter time horizon than profession-als. The buyer of a new-build home first of all cares about his own home and its affordability, while the profes-sionals of both developers and municipalities are mainly concerned with the overall housing production task. These two worlds can only 'match' if both 'camps' move into each other's perception. The consumer must under-stand that within a development there is always a limited choice because a developer must achieve a cost-efficiency and qualitative result. The professional must realize that every individually sold sustainable home must contribute to better housing stock over time. Front-running leaders from both sides, people who are 'missionaries' for sustainable housing, appear to be able to stimulate the synergy between buyers and professionals, because each purchase decision ultimately revolves around mutual trust. Subsidies and stimulating regulations from the government side have shown little result. Municipalities should preferably activate positive experiences through 'pilot' projects in which external communi-cation should not be forgotten (Sanders, 2014). A comparison

For this reason, TU Delft is giving an open invitation to municipalities and developers within the Delta Metropolis Association and, where possible, the combination to propose pilot locations, in collaboration with buyers, part-ners from the construction sector and the university, to give ‘refurbished 'circular housing-construction the max-imum opportunity for future development.

Dr. Fred C. SANDERS MSc MBA Senior-Fellow-Research, Delft University of Technology, Urbanism. 45


Metropool Forum 2018

46


Metropool Forum 2018

4. Werklandschappen als verstedelijkingsopgave willen investeren: de interactiemilieus. Maar in de luwte sluimeren verouderde bedrijventerreinen zonder antwoord te geven op de vereiste die de werkomgeving in de Next Economy vraagt. De ontwikkeling van nieuwe werktypologieën binnen de Nederlandse verstedelijkingsopgave heeft onvoldoende eigen agenda.

De term werklandschap heeft een brede betekenis. Zoals het in 2006 door het toenmalige ministerie van VROM geïntroduceerd werd, betreft het de constellatie van bedrijventerreinen, in Nederland goed voor ruim dertig procent van alle werkgelegenheid, die op integrale wijze en in samenhang met de omgeving aangepakt zou moeten worden. Als we inderdaad naar een integrale ontwikkeling van deze locaties streven, als hubs van intensieve bedrijvigheid, moeten we naast de bedrijventerreinen, ook de kantoorlocaties en de concentraties van kleinere bedrijven, winkels en voorzieningen meenemen.

Het is duidelijk dat de woningbouw op voormalige werklocaties maar al te graag tot ontwikkeling komt, maar het is minder duidelijk hoe we werk willen laten groeien in onze steden. Hoe ziet het werk van de toekomst er uit? Hoe kunnen we er ruimte voor maken? En wat betekent dat voor onze steden en regio’s?

De grenzen tussen deze categorieën vervagen, evenals die tussen werken, wonen en recreatie. De plekken waarbij alles samen komt of zou kunnen komen, zijn de plekken waarin overheden

47


Metropool Forum 2018

Voorbij De Toplocaties Kees Terlouw, Universiteit Utrecht Stedelijke regio’s en dan vooral metropoolregio’s die meerdere stedelijke centra met elkaar verbinden, hebben een belangrijke plaats gekregen in het Nederlandse beleid. Maar de uitwerking van dit beleid richt zich te veel op het versterken van toplocaties. Het verdiepen van de complementariteit tussen stad en land door de diversiteit in leef en werklandschappen te versterken biedt veel meer kansen voor succes voor metropoolregio’s. Het idee van een metropoolregio omvat meer dan het bij elkaar vegen van een paar kleinere steden die bij elkaar opgeteld net zo groot als een grote wereldstad lijken te zijn. Het versterken van stedelijke netwerken versterkt wel de agglomeratiekracht, onder andere doordat via borrowed size effecten markten worden vergroot. Maar het geheel van steden en regio’s die een metropoolregio vormen is ook meer dan de som der delen. Economisch geografen benadrukken het belang van bedrijven netwerken en vooral de bruikbare diversiteit daarbinnen (related variety). Deze innovatie netwerken gaan steden te buiten en zijn ingebed in complexe regionale structuren. Daarbij wordt ook het belang steeds groter van de leef en werkomgeving, de zachte vestigingsfactoren, in de landelijker gebieden buiten de stad.

Ook in de regio heeft men de neiging om wat men heeft te versterken. Het zoeken naar het economische DNA van de regio versterkt bestaande grotere bedrijven en hindert vaak de nieuwe innovatieve startups. Ook hier schuilt het gevaar van een lock-in op gevestigde belangen waarbij nieuwkomers worden buitengesloten en nieuwe ontwikkelingen worden gehinderd. We vinden buiten de steden vele, vaak kleine, en sterk gespecialiseerde bedrijven met een sterke positie in hun eigen niche, die ook belangrijk zijn voor de stedelijke economieën. Deze regionale pareltjes zijn echter vaak afzonderlijk te onbelangrijk en te specialistisch om het economische DNA van hun regio te vormen. Traditioneel werken ondernemers binnen steden samen, omdat ze door hun fysieke nabijheid met hun locatie verbonden gedeelde belangen hebben. Groeicoalities ontstaan dan om hun factorkosten te verlagen en opbrengsten te verhogen. Gedeeld belang in stijgende onroerend goed prijzen spelen daar vaak, en zeker in de VS, een belangrijke rol. Maar de economie verandert. Daardoor worden productie en innovatie netwerken steeds belangrijker. Deze zijn steeds minder binnen één stad te vinden zijn, waardoor wat ondernemers met elkaar bindt steeds regionaler wordt. Daarom zijn ondernemers organisaties soms de leidende kracht achter

Bijvoorbeeld in de REOS, de ruimtelijkeconomische ontwikkelingsstrategie waaraan de belangrijkste overheidsinstellingen zich mee verbonden hebben, gebruikt het verhaal van metropolitane samenwerking en complementariteit tussen stad en land. In de praktijk richten men zich echter op projecten die de grote steden versterken door het netjes onderling verdelen van soortgelijke projecten. Het klassieke denken in concentratie en groot is beter, steekt toch weer voortdurend de kop op. Dit gebeurt niet alleen binnen, maar ook buiten de steden.

48


4. Werklandschappen als verstedelijkingsopgave

lintbebouwingen, coulisselandschappen, fruittuinen, nieuwe landgoederen etc. maar deze ook versterken en aanvullen. Het is dus heel belangrijk om goed rekening te houden met bestaande regionale en lokale identiteitsverhalen, waarin verbondenheid, solidariteit, voor elkaar klaar staan, maar ook zelfredzaamheid en hard werken, eigenlijk meestal centraal staan. Dit is de basis van de leefbaarheid waar vele stedelingen naar op zoek zijn. Dat gebeurt dan weer in elke regio op een iets andere manier. Juist deze regionale diversiteit in leefmilieus is belangrijk voor het goed functioneren van onze grote metropoolregio’s. Meer ruimte voor wonen en werken van beginnende ondernemers in landelijker regio’s versterkt niet alleen de regio, maar ook de stad. Daar kunnen de woningprijzen dalen door een stijgend aanbod van spotgoedkope woonwerklocaties.

regionale samenwerking of de vorming van regiogemeentes, zoals Goeree-Overflakkee. Voor het versterken van de woon en werk landschappen die steeds belangrijker worden voor metropoolregio’s, moet het beleid zicht niet richten op het economische DNA binnen regio’s, maar op het sociale DNA dat een regio bij kan dragen aan de grotere metropoolregio. Van de 100.000 buitenlandse kenniswerkers woont bijvoorbeeld nu al de meerderheid buiten de grote steden. Er moeten meer woonwerk locaties in de regio ontwikkeld worden waar goedkoop en met een verminderde regeldruk kansen voor beginnende ondernemers geschapen worden. Dat moet wel goed afgestemd worden met de verschillende lokale gemeenschappen. Anders verdikken hun lokale identiteiten in conservatieve en naar binnen gerichte verzetsidentiteiten. Deze gemeenschappen zijn ook de dragers van de eigen lokale en regionale identiteit waarop met deze woon-werk landschappen voortgebouwd kan worden. De fysieke uitvoering kan niet alleen gebruik maken van bestaande

49


Metropool Forum 2018

Intensiveren van werklocaties Arjan Harbers, PBL Met behulp van de kennis over functiemenging en ruimtelijke dichtheden kunnen we werklocaties identificeren die in aanmerking komen voor intensivering met woningen.

Bij de zoektocht naar de binnenstedelijke bouwlocaties komen vaak werklocaties in beeld. Werklocaties zijn vaak ruim opgezet en de gebouwen hebben een relatief korte economische afschrijvingstermijn. Dat biedt kansen voor inbreiding, eventueel na sloop en nieuwbouw. Ook is een transformatie naar een gemengde woon-werk wijk realistisch. Veel werklocaties bestaan immers voornamelijk uit kantoorgebouwen en aan de binnensteden kunnen we zien dat een kantoorgebouwen en woongebouwen elkaar prima kunnen verdragen. Het proces van verdichten van kantoorlocaties met woningen is al begonnen. Inmiddels zijn er ook al veel kantoorgebouwen getransformeerd tot woongebouw.

Dit zijn buurten die de potentie hebben om meer woningen aan toe voegen. Of dat werkelijk realistisch is zal een nadere beschouwing moeten uitwijzen. In ieder geval op de Beukenhorst in Hoofddorp, dat onder de aanvliegroute van Schiphol ligt, zal een gemengde buurt vooralsnog onwenselijk zijn; Andere buurten zullen makkelijker te transformeren zijn tot gemengde buurten.

Het PBL heeft voor heel Nederland de ruimtelijke dichtheden zoals Floor Space Index (FSI), Ground Space Index (GSI) op verschillende schaalniveaus uitgerekend. Daarnaast weten we per gebouw de oppervlakte voor wonen, kantoor, industrie, winkels etc. We kunnen dus per buurt ook het aandeel vierkante meters voor bijvoorbeeld wonen en kantoren relateren aan het totale vloeroppervlak in de buurt.

Onderstaande tabel laat een aantal bestaande gemengde buurten zien. Bij deze buurten is het aantal vierkante meters voor wonen en kantoren redelijk in evenwicht. Vaak zijn er ook nog andere functies zoals onderwijs en industrie in deze buurten. De FSI’s zijn allen hoger dan in de bovenstaande kantoorlocaties. Deze buurten kunnen als voorbeeld gelden van het transformeren en verdichten van kantoorlocaties naar

We kunnen zo kantoorlocaties bepalen met een relatief lage bebouwingsdichtheid. Bijvoorbeeld volgende buurten:

50


4. Werklandschappen als verstedelijkingsopgave

gemengde buurten. Programmatisch kan het. De volgende stap is nader onderzoek naar de ontwikkelingsmogelijkheden; Wat is de korrelgrootte van de bestaande gebouwen en de kavels? Wie bezit het vastgoed en de grond? Wat is er mogelijk in de openbare ruimte? Welk type bebouwing past in deze context?

Arjan Harbers is stedenbouwkundige, sinds 2006 verbonden als onderzoeker aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Hij heeft onderzoek gedaan naar onder meer duurzame stedenbouw, functiemenging, kleinschalige stedenbouw, Europese RO, Chinese RO, grensoverschrijdende planning, luchthavens, stedelijk metabolisme en krachtwijken. Tussen 1998 en 2006 werkte hij voor internationaal gerenommeerde architectenbureaus in Rotterdam, ZĂźrich en Brussel.

51


Metropool Forum 2018

Vitale steden hebben stuwende bedrijven(terreinen) nodig Cees-Jan Pen, Fontys Hogescholen Er is een roep om snel en veel woningen te bouwen. Met een woonbril wordt naar gewone standaard bedrijventerreinen gekeken. Het lijstje ‘overbodige’ te transformeren bedrijventerreinen groeit gestaag. Er wordt nauwelijks nagedacht waar de uit te plaatsen regionaal gebonden bedrijven zich moeten vestigen en onbekend is wat het aantal en type banen is dat deze bedrijven scheppen. Te makkelijk wordt gesteld dat de ‘industrie’ krimpt of verdwijnt. Het lijkt er soms op alsof vrijwel onze gehele economie draait op kenniswerkers, campussen en de ‘creatieve klasse’ en elk gebied geschikt is voor functiemenging. Het sociaaleconomisch belang van standaard bedrijventerreinen is groot. Ongeveer 30% van de banen is nog steeds te vinden bij gewone bedrijven op deze terreinen Steden en regio’s moeten bouwen, bouwen en bouwen. We lijken gebukt te gaan onder het spook van de woningnood. Er is een roep om snel en veel te bouwen. Met een woonbril wordt naar gewone standaard bedrijventerreinen gekeken. Het lijstje ‘overbodige’ te transformeren bedrijventerreinen groeit gestaag: westelijk havengebied Amsterdam, Waarderpolder Haarlem, Achtersluispolder Zaandam, Binckhorst Den Haag, De Hoef Amersfoort, Merwedezone Utrecht etc. Er wordt nauwelijks nagedacht waar de uit te plaatsen regionaal gebonden bedrijven zich moeten vestigen en onbekend is wat het aantal en type banen is dat deze bedrijven scheppen.

kwaliteit, verduurzaming en maatwerk bij industrieel getinte bedrijven speelt hierbij een rol. Anderzijds lijkt het er soms op alsof vrijwel onze gehele economie draait op kenniswerkers, campussen en de ‘creatieve klasse’ en elk gebied geschikt is voor functiemenging. Sociaal-economisch belang standaard bedrijventerreinen Ongeveer 30% van de banen is nog steeds te vinden bij gewone bedrijven op standaard bedrijventerreinen. Functiemenging zorgt waar dat kan voor leefbare en vitale gebieden, maar er zijn ook monofunctionele werkgebieden nodig. Woonfuncties zijn vaak funest voor de vitaliteit van deze gebieden. Bedrijven willen duidelijkheid en investeringszekerheid. De huidige woningbouwpaniek en druk om overal te mogen wonen zorgt voor onduidelijkheid, investeringsonzekerheid en kost werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Bedrijven op gewone bedrijventerreinen bieden relatief veel werk aan vaak minder mobiele lager opgeleiden. Uit arbeidsmarktonderzoek blijkt namelijk dat er een direct verband

Te makkelijk wordt gesteld dat door de digitalisering, globalisering, verdienstelijking en transitie van onze economie de ‘industrie’ krimpt of verdwijnt. Reshoring wordt onterecht gezien als een niche, terwijl steeds meer bedrijven niet alleen in de VS, maar ook in West-Europa hun productie terughalen uit lagelonenlanden of bewust hun productie in Nederland houden. Het toegenomen belang van

52


4. Werklandschappen als verstedelijkingsopgave

is tussen de scholingsgraad van mensen en de mobiliteit. Tevens vindt 80-90% van de bedrijfsverplaatsingen in een straal van 25 km plaats. Bedrijven zijn honkvast. Het sociaal-economisch belang van bedrijventerreinen voor de stedelijke economie verdient meer aandacht.

bedrijventerreinen staat op een zorgelijk laag pitje. Positieve uitzonderingen vormen de energiemaatregelen (https:// www.binnenlandsbestuur.nl/ruimte-enmilieu/nieuws/bedrijventerreinen-in-hetslop.9571074.lynkx). De collectieve aanpak van bestaande terreinen (parkmanagement) ontbreekt nog teveel. Menig regio erkent wel het belang van het kwalitatief up to date houden, maar trekt daar nauwelijks geld voor uit. Gemeenten zullen samen met private bijdragen van ondernemers via bijvoorbeeld ondernemersfondsen de komende tijd moeten investeren in beter beheer, onderhoud en handhaving. Op meer strategisch en regionaal niveau zijn afspraken nodig hoe om te gaan met de transformatie van kansloze terreinen die aangetoond weinig stuwende economische activiteit meer bevatten. Een aanzienlijk deel van deze opbrengsten zou kunnen gaan naar bestaande bedrijventerreinen. Afsluitend zouden gemeenten zich niet moeten blindstaren op woningbouwcijfers en geforceerd gaan voor de bouw van 1000-en woningen zonder dat vanuit een integraal kader is gekeken waar woningen kunnen worden ingebreid. In verband met het grote sociaal-economische belang van bedrijventerreinen is het zaak dat gemeenten meer duidelijkheid en investeringszekerheid geven richting ondernemers en investeerders.

In steden waar nauwelijks gewoon wordt gewerkt, is het voor wat minder hoogopgeleiden geen pretje. Cushman&Wakefield verwoorde dit diplomatieker “onze steden moeten groeien, want naast alle functies die in een stad thuishoren heeft ook de maakindustrie toegevoegde waarde voor een stad (http://www.cushmanwakefield.nl/nl-nl/ news/2018/01/maakindustrie-in-stedendreigt-op-te-drogen/). Atzema et. al. (2012) omschreven stuwende bedrijven als meer ‘export’gericht, terwijl verzorgende bedrijven zijn bedoeld om in de behoeften van stuwende bedrijven en finale consumenten te voorzien. Regionale economische of stedelijke groei is uiteindelijk afhankelijk van de in de regio of stad aanwezige stuwende bedrijven. Bedrijventerreinen zijn van oudsher juist ontwikkeld om deze stuwende bedrijven een plek te bieden. Basis op orde brengen De afgelopen jaren is bezuinigd op beheer, onderhoud en handhaving van bedrijventerreinen. De gebieden kennen daardoor te vaak een ondermaatse uitstraling alsof het erop lijkt dat het gebied ook in economische zin onbeduidend is. Herstructurering van verouderde

In een vitale stad moet ook gewoon ruimte zijn te werken en te ondernemen.

Cees-Jan Pen Lector de Ondernemende Regio Fontys Hogescholen

53


Metropool Forum 2018

CityPorts Zuid-Holland - Schone en multifunctionele Bedrijventerreinen Rademacher de Vries Architecten Dit onderzoek naar het ruimtelijke vraagstuk rondom bedrijventerreinen in provincie Zuid-Holland is in opdracht van het College van Rijksadviseurs en de provincie Zuid-Holland . De vraag was om een innovatieve blik te werpen op de regionale structuur van bedrijventerreinen waarbij functiemenging in relatie tot de huidige woonuitbreidingsopgave centraal staat. Bedrijventerreinen confronteren ons met een paradigma verschuiving die veel van de lang gekoesterde concepten uit de architectuur en stedenbouw op zijn kop zet. Desondanks, of juist daarom, wordt het thema structureel overgeslagen in disciplinaire discussies over de leefomgeving.

In ons voorstel verkennen we de kansen die de bestaande waterwegen bieden voor het regionaal functioneren en organiseren van bedrijventerreinen. Hierin worden zogeheten City Ports voorgesteld als schakelpunten tussen het grote logistieke landschap van de Rotterdamse haven en een toekomstige stad waar bedrijvigheid en wonen hand in hand gaan. City Ports zijn in feite randstedelijke plekken waar grootschalige internationale ketens worden gekoppeld aan kleinschalige, schone en duurzame logistiek voor de stad.

Dit ontwerpend onderzoek kijkt in opdracht van het College van Rijksadviseurs en de provincie Zuid-Holland naar de bedrijventerreinen in de provincie ZuidHolland. De vraag was om een nieuwe blik te werpen op de regionale structuur van bedrijventerreinen in de provincie. Hierbij werd ook gevraagd om de kansen van transformatie en functiemenging in relatie tot de huidige woonuitbreidingsopgave te bekijken.

Dit voorstel legt hiermee een regionale basis voor een stedelijke en architectonische opgave die probeert controle te krijgen over de wildgroei van bedrijventerreinen en delen van de perifere economie weer onderdeel te maken van de stedelijke leefomgeving.

We hebben gekozen om dit vraagstuk te benaderen vanuit de onderliggende systemen en mechanisme die de vestiging van bedrijventerreinen bepalen, namelijk: milieu-zonering en infrastructuur.

Rademacher de Vries Architecten is een architectenbureau met een focus op de stedelijke leefomgeving. Door middel van theoretisch onderzoek, toegepast ontwerp en onderwijs werken wij aan strategieĂŤn en ontwerpen voor gebied-transformaties, openbare ruimte, infrastructuur en architectuur. Met deze veelzijdige aanpak willen we relevante inzichten produceren die zijn geworteld in een zelfbewust begrip van ons vakgebied; zijn vooruitzichten en zijn geschiedenis.

54


4. Werklandschappen als verstedelijkingsopgave

Cities of Making Prof. Han Meyer, Birgit Hausleitner & Víctor Muñoz Sanz, TU Delft Cities of Making explores opportunities for strengthening urban based manufacturing in European cities following years of decline and offshoring. Using a combination of strategic and action research, our ambition is to identify what works in supporting a resilient and innovative industrial base, and to test those solutions in a real world setting. We aim to define the key leverage points that public services in Europe can use to re-industrialise urban areas. This is focused on three main research streams: materials and technology, spatial conditions and transition planning strategies. While find these themes to be significant leverage points, we also recognise and will respond to broader drivers/inhibitors of re-industrialisation, such as: infrastructure, skills, taxation and macroeconomic conditions. Our research base focuses on three European cities, London, Rotterdam and Brussels – each with a distinct industrial heritage – however we aim to describe findings that can be scaled up across Europe and beyond. Using these three cities we are firstly aiming to have a better understanding of existing urban industry, local policy priorities, a scan of public actors operating in this space, data on available materials , urban capacity to deal with new industry and the development of innovative new projects. We have produced a report (for the three cities and a global trend analysis) for comparative analysis and foundation for the rest of the project. Focusing on three key research tracks (governance, materials/technology and buildings/space) we are digging deeper into the building blocks that could catalyse

change. Although this will be orientated to the needs of the three cities, the results will offer the foundation for many other European cities. The outcomes will include both applied research and practical Resource Kits. The Resource Kits are a synthesis of the applied research using common language, diagrams and tools to facilitate the discussion on the re-industrialisation process and is aimed at both public services policy makers and practitioners. We aim to reduce barriers in re-industrialising urban areas. As industry has developed a negative stigma, we will show how a vast range of technology can be located in urban areas by compiling the results of the research into a manifesto. This will summarise the outcomes while focusing on scalable opportunities. Cities of Making is a 2.5 year JPI Urban Europe funded research project exploring the future of urban manufacturing in Europe with the focus on three cities: Brussels, London and Rotterdam. The project involves seven organisations: Brussels Enterprises Commerce and Industry, Latitude Platform for Urban Research and Design, Technical University of Delft, The RSA, l’Université libre de Bruxelles, University College London, Vrije Universiteit Brussel.

The TU Delft team in Cities of Making belongs to the Chair of Urban Design: Urban Compositions, at the Department of Urbanism in the Faculty of Architecture and the Built Environment. The Chair is concerned with the design of the physical form of urban areas and the complex relationships between urban form and social processes. We have expertise in spatial analysis, with a focus on evaluating built form including architecture and open space, public as well as private, and its different uses. 55


Metropool Forum 2018

Archipelago of Knowledge Francesco Garofalo, Kai van Hasselt, Marta M Roy Torrecilla, Mauro Parravicini, Urban Archipelago think tank De eenheid van handeling, tijd en plaats stamt uit de klassieke griekse tragedies. Stedenbouw kent ook sterke wetten, zeker na CIAM. De drie-eenheid uit het theater betekende voor de stad juist een afbakening. Zygmunt Bauman’s liquid modernity wordt nu voelbaar. Een van de laatste bastions is het (industriële) werklandschap, dat verdient een heroverweging omdat de krachten van kapitalisme, mondialisering en automatisering hier niet voorbijgaan. Stedenbouw en stedelijke ontwikkeling kenden de afgelopen eeuw ook sterke wetmatigheden, zeker rondom/na CIAM. De eenheid van handeling, tijd en plaats uit het theater betekende voor de stad en functies echter vooral een scheiding van handeling, tijd en plaats: wonen, werken en recreatie werden sterk gescheiden‘gesegregeerd’ aangelegd. We creëerden onze eigen piekbelasting qua infrastructuur, vervoer en ruimtelijkgebruik. Hoewel er goede beweegredenen oorspronkelijk aan ten grondslag lagen, vertoonden het moderne en modernistische systeem in de laat, post- en reflexief moderne tijdperk steeds meer barsten. Zygmunt Bauman’s liquid modernity wordt op steeds meer plekken, vooral in binnensteden van de grote metropolen en, in toenemende mate ook in kleinere steden en hier en daar in het rurale- non stedelijke landschap zichtbaar. Een van de laatste bastions is wellicht wel het werklandschap, en dan vooral waar het nog steeds industriële producerende zones aangaat. Maar ook die, en juist die verdienen een heroverweging omdat ook aan hen de krachten van kapitalisme, mondialisering en automatisering van werkprocessen niet voorbij gaan. In de studie Archipelago of Knowledge zagen wij hoe het Rotterdamse haven werklandschap bloot gesteld wordt aan een zeer sterk veranderende industrieel systeem en daarmee mogelijk de ethos van productie. Waarde wordt nog wel toegevoegd, maar door steeds minder mensen. Andersom zien wij momenteel bij

het bestuderen van een vierkante kilometer stad in Eindhoven hoe deze economische grootmacht van Nederland zich ook moet bezinnen op haar functies, kwaliteiten en faciliteiten om relevant, inspirerend en competetatief te blijven voor een lokale en internationale gemeenschap van medewerkers en burgers. Industriele en intellectuele werklandschappen redden het niet zonder betekenisgeving. Waarin die betekenisgeving ligt hangt van de context af, de ingeslagen paden uit het verleden en de gekozen wegen naar de toekomst af. Hieronder volgt een korte introductie op ons onderzoek naar de Rotterdamse haven ter verbeelding van de transitie van werklandschappen die we ervaren.

56


4. Werklandschappen als verstedelijkingsopgave

De ‘Archipelago of Knowledge’ (Maritieme Clusters, Delta Metropool, 2017) is een voorstel voor een ruimtelijke strategie voor het herzien van de relatie tussen haven en stad. Door het creëren van een aaneengesloten zone langs de rivier tussen activiteiten die veel hinder veroorzaken en de stad, ontstaat een serie van “eilanden” met concentraties van zware maritieme bedrijvigheid. Ingericht als een volledig doorlopend en toegankelijk waterfront versterkt het zowel de stedelijke als ecologische kwaliteit. Deze doorlopende stedelijke waterkant is gericht op de kennisintensieve en vernieuwende kant van het maritieme cluster. De kennisintensieve op verblijfskwaliteit gerichte zone wordt gedragen door de bestaande openbaar vervoer lijnen die worden versterkt. Het zware transport gerelateerd aan de zware maritieme activiteiten wordt zo veel mogelijk over water uitgevoerd en geconcentreerd op de “eilanden”. De “eilanden” kunnen zich door de tijd heen in verschillende richtingen en met verschillende karakters ontwikkelen.

Urban Arcipelago is een multidisciplinair internationaal team uit de Randstad verbonden door hun gezamenlijke interesse in stedenbouwkundige strategieën en de toekomst van stad en landschap. Het kernteam bestaat uit: Kartonkraft (Marta Roy Torrecilla), (architectuur, stedenbouw) Mauroparravicini architects, (architectuur) Noha (Kai van Hasselt), (stedelijke strategie) Openfabric (Francesco Garofalo), (landschapsarchitectuur) Aanvullende partners zijn MoveMobility en Royal HaskoningDHV.

57


Metropool Forum 2018

Dagelijks bestuur

Leen Verbeek

Pepijn van Wijmen

Esther Agricola

Paul Langeweg

Jaap Modder

Bert Mooren

58

Lennart Harpe


Metropool Forum 2018

Agentschap

Paul Gerretsen Agent

David Dooghe Projectleider

Mariana Faver Projectleider

Yvonne Rijpers Projectleider

Merten Nefs Projectleider

Anastasia Chranioti Projectleider

Ana Luisa Moura Projectleider

Arjan Smits Ontwerper/onderzoeker

Vereniging Deltametropool secretariaat@deltametropool.nl www.deltametropool.nl 010 737 0340

Alankrita Sarkar Ontwerper/onderzoeker

Asmara Hintzen Bureau coรถrdinator

Dorien de Voogt Communicatie medewerker

59

Mei 2018 Rotterdam


Metropool Forum 2018

Het Metropool Forum 2018 is een evenement van Vereniging Deltametropool in samenwerking met Metropoolregio Eindhoven 60


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.